OPGEHEVEN: Besluit van de Vlaamse Regering houdende organisatie van
het deeltijds kunstonderwijs, studierichting "Beeldende
kunst".
goedkeuringsdatum
31 JULI 1990
publicatiedatum
B.S29/03/1991
datum laatste wijziging
04/05/2018
COORDINATIE
B.Vl.R. 10-7-1991 - B.S. 4-10-1991
B.Vl.R. 18-12-1991 - B.S. 22-2-1992
B.Vl.R. 30-7-1992 - B.S. 5-11-1992
B.Vl.R. 7-7-1993 - B.S. 2-9-1993
B.Vl.R. 1-9-1993 - B.S. 5-1-1994
B.Vl.R. 8-6-1999 - B.S. 28-9-1999
B.Vl.R.
14-12-2001 - B.S. 16-2-2002
Decr. 20-12-2002 -
B.S. 31-12-2002
Decr. 9-12-2005 - B.S.
2-2-2006
B.Vl.R. 21-9-2007 - B.S.
29-10-2007
B.Vl.R. 30-10-2009 - B.S.
12-1-2010
Decr. 18-12-2009 - B.S.
30-12-2009
Decr. 23-12-2010 - B.S.
31-12-2010
B.Vl.R. 3-10-2014 - B.S. 18-11-2014
Decr. 19-6-2015 - B.S. 21-8-2015
Decr. 17-6-2016 - B.S. 10-8-2016
B.Vl.R. 28-10-2016 - B.S. 29-12-2016
Decr. 16-6-2017 - B.S. 18-8-2017
B.Vl.R. 04-5-2018 - B.S. 28-8-2018
De Vlaamse Regering,
Gelet op de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige
bepalingen van de onderwijswetgeving, inzonderheid op de artikelen 3, 6, 13 en
24, § 2, 5°;
Gelet op het decreet
betreffende het onderwijs (II) van 31 juli 1990, inzonderheid op Titel V;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 maart 1961
houdende toepassing van artikel 5 van de wet van 14 mei 1955 tot regeling van
het kunstonderwijs en van de artikelen 24, 27 en 32 van de wet van 29 mei 1959
tot wijziging van de wetgeving betreffende het bewaarschoolonderwijs, het
lager, middelbaar, normaal-, technisch en kunstonderwijs, gewijzigd bij de
koninklijke besluiten van 5 augustus 1971, 25 juni 1973 en 30 juli 1976;
Gelet op het overleg dat met de afgevaardigden
van de inrichtende machten heeft plaatsgehad op 5, 7 en 11 juni 1990;
Gelet op het protocol van 13 juni 1990 houdende
de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de schoot van het
Gemeenschappelijk Comité voor alle overheidsdiensten;
Gelet op het advies van de adviescommissie voor het secundair
onderwijs in de plastische kunsten, gegeven op 17 april 1989;
Gelet op het akkoord van de Gemeenschapsminister van
Financiën en Begroting, gegeven op 12 juni 1990;
Gelet op het advies van de Raad van State;
Op de voordracht van de Gemeenschapsminister van Onderwijs;
Na beraadslaging,
Besluit :
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.
Dit besluit is toepasselijk
op de instellingen voor deeltijds kunstonderwijs, ingericht, erkend of
gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap.
Art. 2.
§ 1. Voor de
toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° kunstonderwijs : onderwijs in de beeldende
kunst;
2° hoofdinstelling : de
vestigingsplaats van een instelling die als administratieve zetel door de
inrichtende macht is aangeduid;
3° filiaal :
een vestigingsplaats van een onderwijsinstelling, gevestigd op het grondgebied
van een andere gemeente;
4° graad : een geheel
van leerjaren, tijdens dewelke een bepaald opleidingsniveau dient bereikt en
dat wordt afgesloten met een getuigschrift of een
[eindattest]²;
5° studierichting : het
geheel van opties betreffende de expressievorm "Beeldende
kunst";
6° optie : een samenhangend geheel van
vakken dat tot doel heeft een specifieke opleiding te verschaffen;
7° [regelmatige leerling : de leerling die
voldoet aan de toelatingsvoorwaarden zoals bepaald in de artikelen 12 tot en
met 16 en een geheel van vakken van een bepaald leerjaar volgt of hiervan
afwijkt op grond van artikel 7, § 4 [[of artikel 7, § 4bis, [[[of artikel 7, § 4quater]]]¹[[[, of die conform artikel 7, § 4ter, een individueel aangepast curriculum volgt]]]]]²;]²
[8° [[financierbare leerling : de leerling die voldoet aan de
volgende voorwaarden :
- regelmatige leerling zijn
in een optie of in een tijdelijk project, dat goedgekeurd is door de Vlaamse
Regering, en decretaal bekrachtigd;
- het vereiste
inschrijvingsgeld hebben betaald voor de gevolgde
studierichting;
- ten hoogste in één
leerjaar in dezelfde optie van dezelfde graad van dezelfde studierichting
hebben overgezeten;
- op 1 februari ten minste
twee derde van de lessen hebben bijgewoond van het leerjaar waarvoor hij zich
in dat schooljaar heeft ingeschreven; gewettigde afwezigheid wordt hierbij
beschouwd als de lessen hebben bijgewoond.]]¹ ]¹
[9°
leeftijdsgroep : groep van twee opeenvolgende leerjaren in de lagere of
middelbare graad voor jongeren, zoals bedoeld in artikel 12 en
13;]²
[10° vestigingsplaats : een gebouw of gebouwencomplex waarin een instelling of een gedeelte van een instelling gehuisvest is en waar leerlingen les volgen;
11° redelijke aanpassingen : maatregelen die genomen zijn op basis van de principes en indicatoren vermeld in artikel 2 van het Protocol van 19 juli 2007 betreffende het begrip redelijke aanpassingen in België krachtens de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding.]³
§ 2. Voor de
toepassing van dit besluit worden de hoofdinstelling en haar filialen als een
pedagogische en administratieve eenheid beschouwd.
[§ 3. De inrichtende macht legt voor elk
van haar academies een schoolreglement vast dat de betrekkingen tussen de
inrichtende macht en de ouders/leerlingen regelt. Dat schoolreglement wordt bij
een eerste inschrijving en bij elke wijziging aan de ouders/leerling
meegedeeld.
§ 4. Voor iedere leerling wordt een
individuele fiche opgemaak waarop tenminste de volgende gegevens worden vermeld
:
1° naam, voornaam en adres;
2°
geboortedatum;
3° reeds gevolgde studies in een instelling
voor deeltijds kunstonderwijs en resultaten;
4° huidige
studies in het deeltijds kunstonderwijs;
5°
rijksregisternummer.]²
[
]¹ B.Vl.R. 1-9-1993; [ ]² B.Vl.R. 14-12-2001; [ ]³ B.Vl.R. 3-10-2014; [[ ]]¹ B.Vl.R.
30-10-2009; [[ ]]² B.Vl.R. 3-10-2014; [[[ ]]]¹ Decr. 19-6-2015; [[[ ]]]² Decr.
van 17-6-2016
HOOFDSTUK II. - Structuur
Art. 3.
Het deeltijds kunstonderwijs
omvat een lagere graad, een middelbare graad, een hogere graad en een
specialisatiegraad.
Art. 4.
In het deeltijds
kunstonderwijs kunnen de volgende opties georganiseerd worden :
1° in de lagere graad :
- algemeen beeldende vorming
[- [[animatiefilm]]
]¹
2° in de middelbare graad :
- beeldende vorming
- architecturale vorming
- [textiele
vorming]¹
[- digitale beeldende vorming
-
oriëntatie beeldende kunst]¹
[-
animatiefilm]²
[- beeldverhaal]³
3° in de hogere graad :
- tekenkunst
- vrije
grafiek
- schilderkunst
- beeldhouwkunst
- toegepaste
grafiek
- reclamekunst
- video- en filmkunst
-
fotokunst
- monumentale kunst
- keramiek
-
edelsmeedkunst
- mode en
theaterkostuums
- kantwerk
- weefkunst
- textiele
kunst
- glasschilderkunst
- architectuurtekenen
-
binnenhuiskunst
- industriële
kunst
- kunstambacht : smeden
- kunstambacht : hout - meubel
-
kunstambacht : steen - beeld
- kunstambacht :
schilderen - fresco's - mozaïek
-
kunstambacht : glas-in-lood
- kunstambacht :
polichromie
- kunstambacht :
textiel
- kunstambacht : papier
- kunstambacht : boekkunst (boekbinden)
- kunstambacht : glaskunst
[-
animatiefilm
- digitale beeldende kunst
-
interactieve media
- kunstexploratie
-
theatervormgeving]²
4° in de
specialisatiegraad :
- tekenkunst
- vrije grafiek
-
schilderkunst
- beeldhouwkunst
- toegepaste grafiek
-
reclamekunst
- video- en filmkunst
- fotokunst
- monumentale
kunst
- keramiek
-
edelsmeedkunst
- mode en
theaterkostuums
- kantwerk
- weefkunst
- textiele
kunst
- glasschilderkunst
- architectuurtekenen
-
binnenhuiskunst
- industriële
kunst
- kunstambacht : smeden
- kunstambacht : hout - meubel
-
kunstambacht : steen - beeld
- kunstambacht :
schilderen - fresco's - mozaïek
-
kunstambacht : glas-in-lood
- kunstambacht :
polichromie
- kunstambacht :
textiel
- kunstambacht : papier
- kunstambacht : boekkunst (boekbinden)
- kunstambacht : glaskunst (glasblazen)
[-
animatiefilm
- interactieve media
-
theatervormgeving]²
[ ]¹ B.Vl.R.
14-12-2001; [ ]² B.Vl.R. 30-10-2009; [ ]³ B.Vl.R. 3-10-2014; [[ ]] B.Vl.R.
van 30-10-2009
Art. 5.
In het deeltijds
kunstonderwijs kunnen de volgende vakken worden ingericht :
1° in de lagere graad :
-
algemeen beeldende vorming
[- [[animatiefilm]] ]²
2° in de middelbare graad :
- waarnemingstekenen
-
kleurstudie
- vormstudie
- architecturale vorming
-
kunstinitiatie
[- textiele werkvormen
-
digitale beeldverwerking
-
initiatieatelier]²
[- animatiefilm]³
[- beeldverhaal]4
3° in de hogere graad :
- specifieke artistiek atelier
-
kunstgeschiedenis
- tekenen
- wiskunde
- constructie- en
materialenleer
- bouw
- constructieberekenen
-
materialenkennis [kunstambachten]³
-
nederlands
[- informatica]¹
[- digitale beeldverwerking]²
[-
dramaturgie
- theatergeschiedenis]³
4° in de specialisatiegraad :
-
specifiek artistiek atelier
-
keuzeatelier
- tekenen
- marketing
- toegepaste
wetenschappen
- scenario
- bijzondere kunstgeschiedenis
-
bedrijfsbeheer
-
constructieberekenen
- bouw
- materialenleer
-
informatica
- nederlands
- bijzondere techniek
- bestekken en
begrotingen
[- digitale
beeldverwerking]²
[- dramaturgie
-
theatergeschiedenis]³
Onder het vak
"specifiek artistiek atelier" wordt het atelier eigen aan de optie verstaan;
onder het vak "keuzeatelier" wordt het specifiek atelier van een andere optie
verstaan.
[ ]¹ B.Vl.R.
10-7-1991; [ ]² B.Vl.R. 14-12-2001; [ ]³ B.Vl.R. 30-10-2009; [ ]4 B.Vl.R. 3-10-2014; [[ ]]
B.Vl.R.
van 30-10-2009
Art. 6.
§ 1. De vakken
van de lagere en van de middelbare graad en de vakken specifiek artistiek
atelier, tekenen, keuzeatelier, [bijzondere kunstgeschiedenis en scenario,
dramaturgie en theatergeschiedenis] worden als kunstvakken gerangschikt.
§ 2. De vakken
marketing, toegepaste wetenschappen, bedrijfsbeheer, constructie- en
materialenleer, materialenkennis, constructieberekenen, bouw, materialenleer,
bijzondere techniek en bestekken en begrotingen worden als technische vakken
gerangschikt.
§ 3. De vakken
kunstgeschiedenis, wiskunde, informatica en nederlands worden als algemene
vakken gerangschikt.
B.Vl.R.
van 30-10-2009
Art. 7.
§ 1. Een
lessenrooster [moet tenminste de volgende vakken omvatten]³
:
1° [In de lagere graad :
- optie algemeen beeldende vorming : algemeen beeldende
vorming;
- optie [[animatiefilm : animatiefilm.]]¹
]²
2° In de middelbare graad
:
- optie beeldende vorming : waarnemingstekenen,
kleurstudie, vormstudie. In het vijfde en zesde leerjaar kunnen kleurstudie en
vormstudie vervangen worden door kunstinitiatie;
-
optie architecturale vorming : waarnemingstekenen, architecturale
vorming;
- [optie textiele vorming :
waarnemingstekenen, textiele werkvormen;]²
[- optie
digitale beeldende vorming : waarnemingstekenen, digitale
beeldverwerking;
- optie oriëntatie beeldende kunst :
waarnemingstekenen, kunstinitiatie, initiatieatelier;]²
[-
optie animatiefilm : animatiefilm;]³
[- optie beeldverhaal : beeldverhaal.]4
3°
In de hogere graad :
- opties tekenkunst, vrije
grafiek, schilderkunst, beeldhouwkunst, toegepaste grafiek, reclamekunst,
video- en filmkunst, fotokunst, monumentale kunst, keramiek, edelsmeedkunst,
mode en theaterkostuums, kantwerk, weefkunst, textiele kunst en
glasschilderkunst : specifiek artistiek atelier en
kunstgeschiedenis;
- optie architectuurtekenen :
specifiek artistiek atelier, wiskunde, constructie- en materialenleer,
bouw;
- optie binnenhuiskunst : specifiek
artistiek atelier, constructie- en materialenleer;
- optie industriële kunst : specifiek artistiek atelier,
wiskunde, constructie- en materialenleer, constructieberekenen;
- opties kunstambacht smeden, kunstambacht hout-meubel,
kunstambacht; steen-beeld, kunstambacht schilderen-fresco's-mozaïek,
kunstambacht glas-in-lood, kunstambacht polichromie, kunstambacht textiel,
kunstambacht papier, kunstambacht boekkunst, [en kunstambacht glaskunst]²
: specifiek artistiek atelier, materialenkennis
[kunstambachten]³;
[- optie animatiefilm : specifiek
artistiek atelier;
- optie digitale beeldende kunst : digitale
beeldverwerking;
- optie interactieve media; specifiek
artistiek atelier;
- optie kunstexploratie; specifiek artistiek
atelier;
- optie theatervormgeving : specifiek artistiek
atelier, dramaturgie, theatergeschiedenis.]³
4° In de specialisatiegraad :
-
opties tekenkunst, vrije grafiek, schilderkunst, beeldhouwkunst, monumentale
kunst, keramiek, edelsmeedkunst, mode en theaterkostuums, kantwerk, weefkunst,
textiele kunst, glasschilderkunst : specifiek artistiek atelier, [keuzeatelier
of bijzondere kunstgeschiedenis]¹;
- opties
toegepaste grafiek en reklamekunst : specifiek artistiek atelier, marketing of
bijzondere kunstgeschiedenis;
- optie fotokunst :
specifiek artistiek atelier, bijzondere kunstgeschiedenis of
bedrijfsbeheer;
- optie video- en filmkunst :
specifiek artistiek atelier, scenario, bijzondere
kunstgeschiedenis;
- optie architectuurtekenen :
specifiek artistiek atelier, bijzondere kunstgeschiedenis,
constructieberekenen, bouw, bedrijfsbeheer, informatica;
- optie binnenhuiskunst : specifiek artistiek atelier,
materialenleer, bijzondere techniek, bestekken en begrotingen, bijzondere
kunstgeschiedenis;
- optie industriële kunst
: specifiek artistiek atelier, constructieberekenen;
- opties kunstambacht smeden, kunstambacht hout-meubel,
kunstambacht steen-beeld, kunstambacht schilderen-fresco's-mozaïek,
kunstambacht glas-in-lood, kunstambacht polichromie, kunstambacht textiel,
kunstambacht papier, kunstambacht boekkunst, [en kunstambacht glaskunst]²
: specifiek artistiek atelier, bijzondere kunstgeschiedenis;
[-
optie animatiefilm : specifiek artistiek atelier;
- optie
interactieve media : specifiek artistiek atelier;
- optie
theatervormgeving : specifiek artistiek atelier, dramaturgie,
theatergeschiedenis.]³
§ 2. [Aan het
vak "specifiek artistiek atelier" dienen tenminste vijf lestijden per week en
per leerjaar besteed. Aan de andere vakken dient ten minste één
lestijd per week en per graad in de specialisatiegraad en twee lestijden per
week en per graad in de hogere graad besteed]¹.
§ 3. Een lestijd
duurt vijftig minuten.
[§ 4. De directeur kan vrijstelling
verlenen voor een vak om pedagogische redenen. Die vrijstelling wordt gestaafd
met een attest. In geval van twijfel wordt het advies van de inspectie
gevraagd, en kan aan de leerling een toelatingsperiode worden
opgelegd.]²
[§ 4bis. Een leerling heeft recht op een vrijstelling voor een vak dat hij reeds met vrucht heeft gevolgd op een gelijk of hoger niveau dan het voltijds secundair onderwijs, het deeltijds kunstonderwijs of het kunstonderwijs met beperkt leerplan.]4
[§ 4ter. Een instelling kan voor een leerling die beschikt over een verslag als vermeld in
artikel 15
van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 of een verslag als vermeld in
artikel 294
van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, of voor een leerling [[die erkend is als persoon met een handicap krachtens een Belgische of buitenlandse wetgeving]]³, een individueel aangepast curriculum ontwikkelen als de directeur en betrokken leerkrachten na overleg met de leerling of zijn ouders motiveren dat de leerling ondanks redelijke aanpassingen onvoldoende leerwinst kan boeken in het gemeenschappelijke curriculum.
Voor een leerling met een individueel aangepast curriculum kan de instelling afwijken van een of meer van de volgende bepalingen :
1° de bepalingen over lessenroosters, vermeld in artikel 7 en artikel 9;
2° de bepalingen over groeperingsvoorwaarden, vermeld in artikel 10;
3° de bepaling over minimumleerplannen, vermeld in artikel 11;
4° de bepalingen over toelatings- en overgangsvereisten, vermeld in de artikelen 12 tot en met 15, op voorwaarde dat de leerling minstens zes jaar is of één schooljaar ingeschreven is in het lager onderwijs;
5° de bepalingen over evaluatie, proeven en bekrachtiging van de studies in artikel 19 tot en met 26.
De instelling ontwikkelt het individueel aangepast curriculum in samenspraak met de leerling of zijn ouders, bewaakt de ontwikkelingsgerichtheid en neemt de nodige pedagogische, didactische en organisatorische maatregelen. De instelling kan een beroep doen op externe deskundigen of op de pedagogische begeleidingsdienst.
Een individueel aangepast curriculum duurt maximaal één leerjaar langer dan de desbetreffende graad waarin de leerling is ingeschreven. De leerling kan niet overzitten. Bij het beëindigen van de graad reikt de instelling aan de leerling een leerbewijs uit. Een leerbewijs geeft aan dat de leerling een opleiding gevolgd heeft en dat er door middel van een evaluatie werd nagegaan welke van de vooraf bepaalde doelen verworven zijn.
De inspectie en de verificatie kunnen het individueel aangepast curriculum op elk moment inkijken in de instelling.]4
[§ 4quater. Een instelling kan voor een leerling die beschikt over een verslag als vermeld in artikel 16 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 of een verslag als vermeld in artikel 352 van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010 of voor een leerling [[die erkend is als persoon met een handicap krachtens een Belgische of buitenlandse wetgeving]]³, na overleg met de leerling of zijn ouders, binnen het gemeenschappelijk curriculum afwijken van de volgende bepalingen :
1° de bepalingen over lessenroosters, vermeld in artikel 7 en artikel 9;
2° de bepalingen over groeperingsvoorwaarden, vermeld in artikel 10;
3° de bepalingen over evaluatie, proeven en bekrachtiging van de studies in artikel 19 tot en met 26.
De directeur en leerkrachten motiveren de afwijkingen in functie van de leerwinst met het oog op het behalen van het attest, eindattest, getuigschrift of kwalificatiegetuigschrift. De inspectie en de verificatie kunnen de motivering op elk moment inkijken in de instelling.]5
[§ 5. Een regelmatige leerling kan een of
meer vakken die tot het lessenrooster [[van dezelfde optie]]² behoren in een andere instelling volgen
[[na schriftelijke toestemming van de directeurs van de twee instellingen]]. De
financierbaarheid van de leerling wordt in dit geval gelijk verdeeld over de
twee instellingen.
De directeurs bepalen in onderling overleg
welke instelling het attest of getuigschrift
uitreikt.]²
[§ 6. Een regelmatige leerling kan na schriftelijke motivatie en toestemming van de directeur een vak waarin kennis, vaardigheden of attitudes geïntegreerd verworven worden, geheel of gedeeltelijk, vervangen door leeractiviteiten in een voor de leerplandoelen relevante leercontext onder de volgende voorwaarden :
1° de verantwoordelijke van de leercontext biedt een kwaliteitsvolle leeromgeving aan en de instelling beschikt over een toetsingsinstrument om de kwaliteit ervan te beoordelen, dat door de inspectie is gevalideerd;
2° de verantwoordelijke van de leercontext voorziet structurele inhoudelijke begeleiding van de leerling die het realiseren van de leerplandoelen mee garandeert;
3° de instelling verzekert de opvolging van het leerproces en ontwikkelt daarvoor een afsprakenkader met alle betrokkenen;
4° de instelling evalueert de leerling en neemt daarvoor de nodige maatregelen;
5° opleidings- en vormingsactiviteiten van private of andere publieke opleidingsverstrekkers komen niet in aanmerking.]4
[ ]¹ B.Vl.R.
10-7-1991; [ ]² B.Vl.R. 14-12-2001; [ ]³ B.Vl.R. 30-10-2009; [ ]4 B.Vl.R. 3-10-2014; [ ]5 Decr. 19-6-2015; [[ ]]¹
B.Vl.R. 30-10-2009; [[ ]]² B.Vl.R. 3-10-2014; [[ ]]³ Decr.
van 17-6-2016
Art. 8.
[...]
Decr.
van 9-12-2005
Art. 9.
[§ 1.] Elk leerjaar omvat
tenminste :
- 2 lestijden in de lagere
graad;
- 4 lestijden in de middelbare
graad;
- 8 lestijden in de hogere graad wanneer
deze uit vijf leerjaren bestaat en 10 lestijden wanneer deze uit vier leerjaren
bestaat;
- 8 lestijden in de
specialisatiegraad.
[§ 2. In afwijking van paragraaf 1
bestaat de hogere graad van de opties digitale beeldende kunst en
kunstexploratie uit maximaal vier leerjaren die minstens zes lestijden
omvatten.
§ 3. In afwijking van paragraaf 1 omvat
elk leerjaar van de optie theatervormgeving ten minste tien lestijden in de
hogere graad als die uit vijf leerjaren bestaat en twaalf lestijden als die uit
vier leerjaren bestaat en ten minste tien lestijden in de
specialisatiegraad.]
B.Vl.R.
van 30-10-2009
Art. 10.
§ 1.[Voor de
onderstaande vakken gelden de volgende voorwaarden :
1° Voor de vakken algemeen beeldende vorming,
[[animatiefilm]], waarnemingstekenen, kleurstudie, vormstudie, textiele
werkvormen, architecturale vorming, digitale beeldverwerking (middelbare
graad), specifiek artistiek atelier en keuzeatelier mogen de leerlingen per
graad gegroepeerd worden;
2° Voor het vak
kunstgeschiedenis mogen de leerlingen over de opties en de leerjaren
gegroepeerd worden;
3° Voor het vak bijzondere
kunstgeschiedenis mogen de leerlingen over de leerjaren en over de aanverwante
opties gegroepeerd worden;
4° Voor het vak
initiatieatelier worden de leerlingen gegroepeerd met de leerlingen uit de
desbetreffende optie in de hogere graad;
5°
Voor het vak digitale beeldverwerking van de hogere graad worden de leerlingen
per optie gegroepeerd;
6° Voor de vakken
[[tekenen, specifiek artistiek atelier, dramaturgie en theatergeschiedenis]]
mogen de leerlingen van de hogere graad en van de specialisatiegraad
gegroepeerd worden;
7° Voor de overige vakken
mogen de leerlingen per vak gegroepeerd worden, ongeacht de
optie;
8° Leerlingen uit een hogere graad die
uit vier leerjaren bestaat, kunnen niet gegroepeerd worden met leerlingen uit
een hogere graad die uit vijf leerjaren
bestaat.]
B.Vl.R.
14-12-2001; [[ ]] B.Vl.R.
van 30-10-2009
§ 2. [Indien op
basis van § 1 groepen van meer dan 25 leerlingen voor het vak "specifiek
artistiek atelier" en meer dan 35 voor de andere vakken worden gevormd, dient
vóór 1 oktober het akkoord van de Gemeenschapsminister bevoegd
voor Onderwijs, of van zijn afgevaardigde te worden
verkregen.]
B.Vl.R.
van 30-7-1992
Art. 11.
De Gemeenschapsminister van
Onderwijs keurt de minimumleerplannen voor de onderscheiden vakken goed.
HOOFDSTUK III. - Toelatings- en
overgangsvereisten
Art. 12.
[§ 1. Voor de
toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° leeftijdsgroep A : het eerste en tweede leerjaar lagere
graad;
2° leeftijdsgroep B : het derde en
vierde leerjaar lagere graad;
3°
leeftijdsgroep C : het vijfde en zesde leerjaar lagere
graad.
§ 2. [[Voor de
verschillende leeftijdsgroepen gelden de volgende voorwaarden :
1° leerlingen worden toegelaten tot leeftijdsgroep A van de
lagere graad als ze zes jaar zijn en niet ouder dan zeven jaar of als ze
hoogstens twee volledige schooljaren ingeschreven zijn in het lager
onderwijs;
2° leerlingen worden toegelaten tot
leeftijdsgroep B van de lagere graad als ze acht jaar zijn en niet ouder dan
negen jaar of als ze minstens twee en hoogstens vier volledige schooljaren
ingeschreven zijn in het lager onderwijs;
3°
leerlingen worden toegelaten tot leeftijdsgroep C van de lagere graad als ze
tien jaar zijn en niet ouder dan elf jaar of als ze minstens vier en hoogstens
vijf volledige schooljaren ingeschreven zijn in het lager
onderwijs;
4° de optie animatiefilm kan pas
worden georganiseerd vanaf leeftijdsgroep B.]]
§ 3. De leeftijd
die vermeld of bedoeld wordt in § 2, moet bereikt zijn op 31 december van
het desbetreffende
schooljaar.]
B.Vl.R.
14-12-2001; [[ ]] B.Vl.R.
van 30-10-2009
Art. 13.
[§ 1. Voor de
toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° leeftijdsgroep D : het eerste en tweede leerjaar middelbare
graad;
2° leeftijdsgroep E : het derde en
vierde leerjaar middelbare graad;
3°
leeftijdsgroep F : het vijfde en zesde leerjaar middelbare
graad.
§ 2. Voor de
verschillende leeftijdsgroepen gelden de volgende voorwaarden :
1° Leerlingen worden toegelaten tot leeftijdsgroep D als ze
twaalf jaar zijn en niet ouder dan dertien jaar of als ze ingeschreven zijn in
het eerste of tweede leerjaar van het secundair onderwijs;
2° Leerlingen worden toegelaten. tot leeftijdsgroep E als ze
veertien jaar zijn en niet ouder dan vijftien jaar of als ze ingeschreven zijn
in het derde of vierde leerjaar van het secundair onderwijs;
3° Leerlingen worden toegelaten tot leeftijdsgroep F als ze
zestien jaar zijn [[...]] of als ze ingeschreven zijn in het vijfde of zesde
leerjaar van het secundair onderwijs;
4° De
optie digitale beeldende vorming kan pas georganiseerd [[worden]] vanaf
leeftijdsgroep E;
5° De optie oriëntatie
beeldende kunst kan pas georganiseerd worden vanaf leeftijdsgroep
F.
§ 3. De leeftijd
die vermeld of bedoeld wordt in § 2, moet bereikt zijn op 31 december van
het desbetreffende schooljaar.]
B.Vl.R. 14-12-2001; [[ ]]
B.Vl.R.
van 30-10-2009
Art. 14.
§ 1. Tot het
eerste leerjaar van de hoger graad wordt men als regelmatige leerling
toegelaten indien men houder is van het getuigschrift van de tweede graad van
het kunstsecundair onderwijs of van de middelbare graad, zoals bedoeld in dit
besluit, of op 31 december van het schooljaar waarvoor men inschrijft 18 jaar
is [...].
§ 2. Tot het
tweede of een hoger leerjaar van de hogere graad wordt men als regelmatig
leerling toegelaten indien men geslaagd is in het voorgaande leerjaar van een
hogere graad van dezelfde optie die hetzelfde aantal leerjaren
telde.
§ 3. Een
leerling die het eerste, het tweede of het derde leerjaar van de hogere graad,
bestaande uit vier leerjaren met vrucht beëindigd heeft, kan als
regelmatig leerling toegelaten worden tot respectievelijk het tweede, het derde
en het vijfde leerjaar van de hogere graad bestaande uit vijf
leerjaren.
§ 4. Een
leerling die het eerste leerjaar van de hogere graad bestaande uit vijf
leerjaren met vrucht beëindigd heeft kan als regelmatig leerling tot het
tweede leerjaar van de hogere graad toegelaten worden bestaande uit vier
leerjaren.
Een leerling die met vrucht het tweede,
derde of vierde leerjaar van de hogere graad bestaande uit vijf leerjaren
beëindigd heeft, kan als regelmatig leerling toegelaten worden tot
hetzelfde leerjaar van de hogere graad bestaande uit vier leerjaren, zonder dat
hij beschouwd wordt zijn leerjaar over te zitten.
B.Vl.R.
van 14-12-2001
Art. 15.
§ 1. Tot het
eerste leerjaar van de specialisatiegraad wordt men als regelmatig leerling
toegelaten indien men houder is van het getuigschrift van het secundair
onderwijs [of van de hogere graad] van dezelfde of van een aanverwante optie.
De Gemeenschapsminister van Onderwijs bepaalt de aanverwante opties.
§ 2. Tot het
tweede leerjaar van de specialisatiegraad wordt men als regelmatig leerling
toegelaten indien men geslaagd is in het eerste leerjaar van dezelfde
optie.
B.Vl.R.
van 30-10-2009
Art. 16.
[§ 1. In
afwijking van de bepalingen van artikel 14, § 2, § 3 en § 4 kan
iemand als regelmatige leerling worden toegelaten tot een leerjaar van een
optie na een toelatingsperiode met positieve evaluatie. Deze toelatingsperiode
begint bij het begin van het schooljaar en eindigt uiterlijk op [[1 november]] van
datzelfde schooljaar. Deze evaluatie gebeurt door de directeur en de betrokken
leerkrachten. Het resultaat van deze evaluatie wordt vastgelegd in een
proces-verbaal.
§ 2. Leerlingen
mogen tot deze toelatingsperiode worden toegelaten als ze de leeftijd van 18
jaar bereikt hebben.]¹
[§ 3. Aan leerlingen die voldoen aan de reguliere toelatingsvoorwaarden, vermeld in artikel 12 tot en met 15 kan geen toelatingsperiode opgelegd worden.]²
[ ]¹ B.Vl.R. 14-12-2001; [ ]² B.Vl.R. 3-10-2014; [[ ]] B.Vl.R.
van 3-10-2014
Art. 17.
[Op voorwaarde dat hij aan de
toelatingsvoorwaarden voldoet, kan een leerling :
a) na een positief geëvalueerde toelatingsperiode veranderen
van optie en/of leerjaar tot [[1 november]] van datzelfde
schooljaar;
b) tegelijkertijd meer dan
één optie volgen. Daarbij kan eenzelfde vak slechts eenmaal
gevolgd worden.]
B.Vl.R. 14-12-2001; [[ ]] B.Vl.R.
van 3-10-2014
Art. 18.
[...]
B.Vl.R.
van 7-7-1993
HOOFDSTUK IV. - Evaluatie, proeven en bekrachtiging
van de studies
Art. 19.
[Tijdens het schooljaar wordt
van iedere leerling minimum tweemaal per jaar een schriftelijke evaluatie
gemaakt, die aan de leerling wordt meegedeeld aan de hand van een
evaluatiefiche.]
B.Vl.R.
van 14-12-2001
Art. 20.
[§ 1. Aan het
einde van de lagere graad, aan het einde van het vijfde en zesde leerjaar van
de middelbare graad en aan het einde van ieder leerjaar van de andere graden
worden tussen 1 juni en 30 juni overgangsproeven of eindproeven georganiseerd.
De eindproeven horden georganiseerd in het laatste leerjaar van de middelbare
graad, van de hogere graad en van de specialisatiegraad.
§ 2. Tussen 15
augustus en 15 september worden van alle vakken uitgestelde proeven afgenomen
van de leerlingen die om een gewettigde reden niet hebben kunnen deelnemen aan
de proeven aan het einde van het schooljaar. De inrichtende macht kan beslissen
om tijdens die periode ook herkansingsproeven te
organiseren.]
B.Vl.R.
van 14-12-2001
Art. 21.
De beoordeling [voor het vak
specifiek artistiek atelier] gebeurt door een examencommissie samengesteld als
volgt :
1° Voor de eindproeven van de hogere
graad en van de specialisatiegraad : de directeur, de vakleraar en [ten minste
één] deskundige van buiten de instelling;
2° Alle andere proeven : de directeur en de vakleraars;
3° [...]
B.Vl.R.
van 18-12-1991
4° De directeur is ambtshalve voorzitter van alle
examencommissies binnen zijn instelling. Hij kan zich laten vervangen door een
afgevaardigde;
5° [...]
B.Vl.R.
van 10-7-1991
Art. 22.
Aan de beraadslagingen van de
examencommissie, kan uitsluitend deelgenomen worden door de voorzitter [en de
leden].
B.Vl.R.
van 18-12-1991
Art. 23.
Niemand mag als lid van de
examencommissie zitting hebben voor de proef van een bloed- of aanverwant tot
en met de vierde graad.
Art. 24.
[...]
B.Vl.R.
van 18-12-1991
Art. 25.
§ 1. De
leerlingen zijn verplicht deel te nemen aan de proeven ingericht aan het einde
van het leerjaar waarvoor zij zijn ingeschreven.
§ 2. De
leerlingen die meer dan 1/3 van de lessen niet hebben bijgewoond zonder dat hun
afwezigheid gewettigd was, worden niet toegelaten tot de proeven en zijn
derhalve niet geslaagd.
Art. 26.
§ 1. De
leerling die bij de beoordeling voor elk vak ten minste 50% van de punten en
voor het geheel van de vakken 60% van de punten behaald heeft, beëindigt
met vrucht zijn leerjaar. Aan de leerling die met vrucht een leerjaar
beëindigt, kan een attest worden uitgereikt.
§ 2. Aan de
leerling die met vrucht het laatste leerjaar van de lagere graad heeft
beëindigd, wordt een [eindattest] uitgereikt.
§ 3. Aan de
leerling die met vrucht het laatste leerjaar van de middelbare graad heeft
beëindigd, wordt een door de Vlaamse Gemeenschap getuigschrift van de
middelbare graad [deeltijds kunstonderwijs] uitgereikt.
§ 4. Aan de
leerling die met vrucht het laatste leerjaar van de hogere graad heeft
beëindigd, wordt een door de Vlaamse Gemeenschap [getuigschrift van de
hogere graad deeltijds kunstonderwijs] uitgereikt.
§ 5. Aan de
leerling die met vrucht het laatste leerjaar van de specialisatiegraad heeft
beëindigd, wordt een kwalificatiegetuigschrift
uitgereikt.
§ 6. Attesten en
getuigschriften worden opgesteld overeenkomstig de modellen bij dit besluit
gevoegd.
B.Vl.R.
van 14-12-2001
Art. 27.
In iedere instelling worden
de processen-verbaal van de proeven opgesteld volgens een model goedgekeurd
door de Gemeenschapsminister, gedurende tien jaar bewaard en ter beschikking
gehouden van de inspectie.
[Art. 27bis.
Een instelling kan afwijken van artikel 19 tot en met 25 en artikel 26, § 1, als ze voldoet aan de volgende voorwaarden :
1° de instelling beschikt over een gedragen artistiek-pedagogische visie over het transparant, valide en betrouwbaar evalueren van leerlingen. De visie expliciteert op welke wijze de evaluatie het leerproces van de leerlingen ondersteunt;
2° de instelling operationaliseert en motiveert die visie in concrete acties ten opzichte van de leerlingen en personeelsleden;
3° de instelling neemt in haar schoolreglement, vermeld in artikel 2, § 3, de basisprincipes van haar visie op leerlingenevaluatie op en communiceert over de wijze waarop de evaluatie verloopt;
4° de instelling expliciteert de wijze waarop ze de kwaliteit van het evaluatieproces bewaakt;
5° de instelling bespreekt minstens twee keer per schooljaar met iedere leerling zijn brede artistieke ontwikkeling aan de hand van een gedocumenteerde schriftelijke neerslag.
De mate waarin de leerling de einddoelen uit de goedgekeurde leerplannen bereikt, bepaalt of hij al dan niet geslaagd is voor een leerjaar of graad.
De leerlingen zijn verplicht deel te nemen aan de evaluatieactiviteiten.
De leerlingen die meer dan een derde van de lessen niet hebben bijgewoond zonder dat hun afwezigheid gewettigd was, zijn niet geslaagd voor het betreffende leerjaar.]
B.Vl.R.
van 3-10-2014
HOOFDSTUK V. - Normen
Art. 28.
[§ 1. Voor de
toepassing van dit hoofdstuk komen enkel de financierbare leerlingen in
aanmerking. Een leerling kan in de studierichting slechts eenmaal financierbaar
zijn.
§ 2. De Vlaamse
minister bevoegd voor het onderwijs stelt de wijze van registreren vast van de
regelmatige en van de financierbare
leerlingen.]
B.Vl.R.
van 1-9-1993
Art. 29.
In de lagere graad wordt voor
de berekening van het aantal uren-leraar het aantal leerlingen vermenigvuldigd
met 0,20. Het produkt wordt tot het dichtst bijzijnd geheel getal, deelbaar
door twee.
Indien het produkt een oneven getal
is, wordt dit naar boven afgerond.
Art. 30.
[§ 1.] In de middelbare
graad wordt voor de berekening van het aantal uren-leraar, het aantal
[...]¹ leerlingen vermenigvuldigd met 0,25 [...]². Het produkt wordt
afgerond naar het dichtst bijzijnd geheel getal, deelbaar door twee. Indien het
produkt een oneven getal is, wordt dit naar boven afgerond.
[§ 2. In afwijking van paragraaf 1 wordt
voor de berekening van het aantal uren-leraar ten behoeve van de optie
animatiefilm [[en de optie beeldverhaal]] het aantal leerlingen vermenigvuldigd met
0,5.]²
[ ]¹ B.Vl.R.
1-9-1993; [ ]² B.Vl.R. 30-10-2009; [[ ]] B.Vl.R.
van 3-10-2014
Art. 31.
§ 1. In de
hogere graad wordt voor de berekening van het aantal uren-leraar het aantal
leerlingen vermenigvuldigd met 0,60 wanneer de hogere graad uit vijf leerjaren
bestaat en met 0,75 wanneer deze uit vier leerjaren bestaat. Het produkt wordt
afgerond tot op de hogere eenheid.
§ 2. Het aantal
uren-leraar bedoeld in § 1 wordt verhoogd met 10 wanneer een instelling
alle leerjaren van de optie architectuurtekenen en/of de optie industriële
kunst en/of de optie binnenhuiskunst inricht. Per niet ingericht leerjaar,
wordt het aantal uren-leraar verminderd met 2.
[§ 3. In afwijking van paragraaf 1 wordt
voor de berekening van het aantal uren-leraar ten behoeve van de opties
animatiefilm en interactieve media het aantal leerlingen vermenigvuldigd met
0,8 wanneer de hogere graad uit vijf leerjaren bestaat en met 1 wanneer deze
uit vier leerjaren bestaat.
§ 4. In afwijking van paragraaf 1 wordt
voor de berekening van het aantal uren-leraar ten behoeve van de opties
kunstexploratie en digitale beeldende kunst het aantal leerlingen
vermenigvuldigd met 0,5.
§ 5. In afwijking van paragraaf 1 wordt
voor de berekening van het aantal uren-leraar ten behoeve van de optie
theatervormgeving het aantal leerlingen vermenigvuldigd met 1 wanneer de hogere
graad uit vijf leerjaren bestaat en met 1,2 wanneer deze uit vier leerjaren
bestaat.]
B.Vl.R.
van 30-10-2009
Art. 32.
Wanneer een instelling
overschakelt van een hogere graad met vier leerjaren naar een hogere graad met
vijf leerjaren of omgekeerd dan worden, in afwijking van artikel 31, § 1,
de leerlingen per leerjaar geteld. Per leerjaar worden de overeenstemmende
coëfficiënten, vermeld in artikel 31, § 1, toegepast.
Art. 33.
[§ 1.] In de
specialisatiegraad wordt voor de berekening van het aantal uren-leraar het
aantal leerlingen vermenigvuldigd met 0,70. Het produkt wordt afgerond tot op
de hogere eenheid.
[§ 2. In afwijking van paragraaf 1 wordt
voor de berekening van het aantal uren-leraar ten behoeve van de opties
animatiefilm en interactieve media het aantal leerlingen vermenigvuldigd met
0,8.
§ 3. In afwijking van paragraaf 1 wordt
voor de berekening van het aantal uren-leraar ten behoeve van de optie
theatervormgeving het aantal leerlingen vermenigvuldigd met
0,9.]
B.Vl.R.
van 30-10-2009
Art. 34.
[ § 1. Een optie
is in afbouw wanneer de inrichtende macht daartoe beslist en zich ertoe
verbindt in een periode van 10 jaar na de beslissing tot afbouw geen
regelmatige leerlingen meer tot deze optie toe te laten.
§ 2. Een optie
kan slechts in uitzonderlijke gevallen door de inrichtende macht in
één tijd afgebouwd worden. Indien een optie in één
tijd wordt afgebouwd, zijn de leerlingen van die optie niet meer financierbaar
zoor het volgende schooljaar.
§ 3. Elke
wijziging van een optie wordt door de inrichtende macht voor 1 juni van het
lopend schooljaar gemeld.]
B.Vl.R.
van 14-12-2001
Art. 35.
§ 1.
[...]²
§ 2.
[...]²
§ 3. Vanaf 200
[...]¹ leerlingen wordt een ambt van directeur toegekend. Beneden dit
minimum wordt naar rata van 1/20 het ambt van directeur toegekend per volledige
reeks van 10 [...]¹
leerlingen.
[ ]¹
B.Vl.R. 1-9-1993; [ ]² B.Vl.R.
van 21-9-2007
Art. 36.
[...]
Decr.
van 20-12-2002
Art. 37.
§ 1. Het totaal
aantal uren-leraar per onderwijsinstelling mag door de inrichtende macht vrij
worden aangewend na raadpleging van het bestuurs- en onderwijzend personeel,
met uitzondering van de tijdelijke personeelsleden die niet voor de duur van
het ganse schooljaar worden aangesteld, in het bevoegd overlegcomité
opgericht krachtens de wet van 19 december 1974 tot regeling van de
betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en het
koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van die wet wat het
officieel onderwijs betreft en in de ondernemingsraad opgericht krachtens de
wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven wat het
vrij gesubsidieerd onderwijs betreft.
§ 2. Het aantal
uren-leraar dat men bekomt voor de middelbare en lagere graad is niet
overdraagbaar naar de hogere graad of naar de
specialisatiegraad.
§ 3. [Een
onderwijsinstelling kan het totale aantal toegekende uren-leraar aanwenden voor
de uitvoering van het lessenrooster, voor de navorming en voor de pedagogische
coördinatie.]
B.Vl.R.
van 14-12-2001
[HOOFDSTUK VI.- Rationalisatie
Art. 38.
§ 1. De
rationalisatie wordt toegepast op instellingen, [[studierichtingen]]² [[,
filialen]]¹ en graden. Zij regelt de instandhouding van instellingen en
graden.
§ 2. Voor de
toepassing van de rationalisatie in een bepaald schooljaar komen enkel de
financierbare leerlingen in aanmerking, geteld op 1 februari van het voorgaande
schooljaar.
Art. 39.
§ 1. De
rationalisatienorm van een instelling is vastgesteld als volgt :
150 leerlingen indien de instelling twee
opeenvolgende graden organiseert;
200 leerlingen
indien de instelling drie opeenvolgende graden organiseert;
250 leerlingen indien de instelling de vier graden organiseert.
§ 2. In
afwijking van de bepalingen van § 1 gelden voor de instellingen gevestigd
in de negentien gemeenten van het administratief arrondissement
Brussel-Hoofdstad, en die daar-buiten geen filialen hebben, volgende
rationalisatienormen :
60 leerlingen tot en met
het schooljaar 2000-2001;
105 leerlingen vanaf
het schooljaar 2001-2002.
Art. 40.
§ 1. Een
instelling die de rationalisatienormen niet bereikt, moet :
ofwel in iedere graad overgaan tot de geleidelijke sluiting van
alle opties, leerjaar per leerjaar, te beginnen met het laagste; ofwel
fusioneren met een andere instelling voor deeltijds kunstonderwijs, bedoeld in
dit besluit, gevestigd in dezelfde gemeente; ofwel fusioneren met een andere
instelling voor deeltijds kunstonderwijs, bedoeld in dit besluit, gevestigd in
een andere gemeente en filiaal van deze instelling worden.
§ 2.
[[...]]²
§ 3. Zowel
administratief als pedagogisch komt een fusie [[, zoals gedefinieerd in
[[[artikel II.1,7° van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs]]]²,]]² in één tijd tot
stand. Van bij de aanvang van het schooljaar waarin de fusie ontstaat, heeft de
instelling slechts één inrichtende macht en één
directie.
§ 4. Een
instelling die door fusie ontstaat, wordt niet beschouwd als nieuwe instelling
en valt dus niet onder de toepassing van de bepalingen van de programmatie van
instellingen.
§ 5. In
afwijking van § 1, mag een instelling die de vier graden organiseert en
haar rationalisatienorm niet bereikt, toch voortbestaan indien zij, na het
volledig afschaffen van de specialisatiegraad, de rationalisatienorm voor een
instelling met drie graden bereikt.
§ 6. In
afwijking van § 1, mag een instelling die de middelbare graad, de hogere
graad en de specialisatiegraad organiseert en haar rationalisatienorm niet
bereikt, toch voortbestaan indien zij, na het volledig afschaffen van de
specialisatiegraad, de rationalisatienorm voor een instelling met twee graden
bereikt.
Art. 41.
§ 1. [[De omkadering]]³, verbonden aan het directieambt van een instelling, wordt slechts
toegekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 35, § 3, van dit
besluit, indien de instelling de rationalisatienorm bereikt.
§ 2. Indien een
instelling de rationalisatienorm niet bereikt en niet fusioneert met een ander
instelling, kan zij tijdens haar afbouw voor het directieambt aanspraak maken
op [[de omkadering]]³, toegekend overeenkomstig de bepalingen van artikel
35, van dit besluit, in het schooljaar voorafgaand aan het van de
afbouw.
Art. 42.
§ 1. [[1°
Voor filialen waarvan de programmatie gestart is in het schooljaar 1998-1999 of
later wordt een rationalisatienorm voor de lagere graad ingesteld;
2° De rationalisatienorm, zoals bedoeld in
1°, is gelijk aan 80 % van de programmatienorm, die vastgesteld is in
artikel 47bis, § 1, § 2 en § 3;
3° Als de lagere graad de rationalisatienorm niet meer
bereikt, moet hij geleidelijk afgebouwd worden, leerjaar per leerjaar, te
beginnen met het laagste;
4° Er wordt geen
rationalisatienorm ingesteld voor de middelbare graad.]]¹
§ 2. De
rationalisatienorm voor de hogere graad is 50 leerlingen. De rationalisatienorm
voor de specialisatiegraad is 12 leerlingen.
§ 3. In
afwijking van de bepalingen van § 2, zijn de rationalisatienormen voor de
hogere graad en voor de specialisatiegraad van de instellingen gevestigd in de
negentien gemeenten van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, en
die daarbuiten geen filialen hebben, gelijk aan 40 % van de
rationalisatienormen, bepaald in § 2.
§ 4. Indien de
hogere graad de rationalisatienorm niet bereikt, moet hij geleidelijke
afbouwen, leerjaar per leerjaar, te beginnen met het laagste. In voorkomend
geval moet ook de specialisatiegraad aansluitend afbouwen.
§ 5. Indien de
specialisatiegraad de rationalisatienorm niet bereikt, moet hij geleidelijk
afbouwen, leerjaar per leerjaar, te beginnen met het
laagste.
HOOFDSTUK VII. - Programmatie
Art. 43.
[[§ 1. De programmatie
wordt toegepast op instellingen, [[[studierichtingen,]]]¹ filialen en graden. Ze
regelt de oprichting van instellingen, [[[studierichtingen,]]]¹ filialen en
graden.
§ 2. [[[De
Vlaamse Regering beslist over de goedkeuring tot programmatie van instellingen
als vermeld in paragraaf 1, op advies van de Vlaamse onderwijsraad en de
inspectie van het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming.
Het advies van de inspectie dient uit te gaan van de mogelijkheden
van de inrichtende macht in kwestie op het vlak van infrastructuur,
leermiddelen en goedgekeurde leerplannen.]]]¹
[[[§ 2bis. De Vlaamse minister, bevoegd
voor het onderwijs, beslist over de goedkeuring tot programmatie van
studierichtingen, filialen en graden als vermeld in paragraaf 1, op advies van
de Vlaamse Onderwijsraad en van de bevoegde administratie en inspectie van het
Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming.
Elk advies als
vermeld in het eerste lid, moet gebaseerd zijn op de volgende criteria
:
1° de behoeften;
2° de rationele
spreiding;
3° de mogelijkheden van de instelling in kwestie
op het vlak van infrastructuur, leermiddelen en goedgekeurde
leerplannen.]]]¹
§ 3. Voor de
toepassing van de programmatienorm van een instelling, filiaal, of graad in een
bepaald schooljaar komen alleen de financierbare leerlingen, die geteld werden
op 1 oktober van dat schooljaar, in aanmerking.
§
4.[[[...]]]¹
§ 5. Voor de
toepassing van de omkaderingsnormen van het personeel, de toepassing van de
minimale schoolbevolkingsnormen en de vaststelling van de werkingstoelagen,
wordt verondersteld dat de overheveling van een filiaal naar een andere
instelling al op 1 februari van het voorafgaand schooljaar
plaatsvond.
[[[§ 5bis. Voor de toepassing van de
omkaderingsnormen van het personeel en de vaststelling van de werkingstoelagen
met betrekking tot de opties animatiefilm in de middelbare, hogere en
specialisatiegraad, de optie digitale beeldende kunst in de hogere graad, de
optie interactieve media, de optie kunstexploratie en de optie
theatervormgeving ten behoeve van het schooljaar 2009-2010 komen de leerlingen
in aanmerking die op 1 februari 2009 in de instelling de lessen in het
overeenkomstige tijdelijke project hebben gevolgd. Voor deze bepaling wordt het
tijdelijke project Computeranimatie beschouwd als een overeenkomstig project
voor de optie animatiefilm.]]]¹
§ 6. [[[...]]]¹ De
overheveling, zoals vermeld in § 5, [[[heeft]]]¹ ten aanzien van [[[het
Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming]]]¹ uitwerking op 1 september van
het schooljaar volgend op de melding aan [[[het Vlaams ministerie van Onderwijs
en Vorming ]]]¹.
§ 7. Per
schooljaar en per instelling is slechts één aanvraag tot
programmatie van of één filiaal, of één graad [[[of
één studierichting]]]¹ mogelijk. Als de instelling zo'n aanvraag
indient, kan ze in hetzelfde schooljaar geen aanvraag voor een [[[tijdelijk
project]]]¹ indienen.]]¹
Art. 44.
[[§ 1. Een instelling voor
deeltijds kunstonderwijs, die door de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerd of
gefinancierd wordt, kan, met de volgende beperkingen, een nieuw filiaal
oprichten, dat nog niet bestond op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar :
1° een instelling voor Beeldende Kunst kan
alleen een filiaal voor jongeren oprichten;
2° enkel instellingen die minstens een lagere en een
middelbare graad hebben, mogen een nieuw filiaal oprichten.
[[[§ 1bis. Een instelling voor deeltijds
kunstonderwijs die door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd
wordt, kan een optie animatiefilm in de middelbare en hogere graad organiseren
als de instelling in het schooljaar 2008-2009 het tijdelijke project
animatiefilm heeft georganiseerd. De instelling kan de optie ook in de
specialisatiegraad organiseren als ze die graad al organiseert voor andere
opties.
§ 1ter. Met behoud van toepassing van de
voorwaarden, vermeld in artikel 49bis, kan een instelling voor deeltijds
kunstonderwijs, die door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd
wordt, een optie animatiefilm in de middelbare en hogere graad oprichten. De
instelling kan de optie vervolgens in de specialisatiegraad oprichten als ze
die graad al organiseert voor andere opleidingen.
§ 1quater. Een instelling voor deeltijds
kunstonderwijs die door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd
wordt, kan een optie digitale beeldende kunst in de hogere graad organiseren
als de instelling in het schooljaar 2008-2009 het tijdelijke project digitale
vormgeving heeft georganiseerd.
§ 1quinquies. Met behoud van de
toepassing van de voorwaarden, vermeld in artikel 49bis, kan een instelling
voor deeltijds kunstonderwijs die door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of
gesubsidieerd wordt, een optie digitale beeldende kunst in de hogere graad
oprichten.
§ 1sexies. Een instelling voor deeltijds
kunstonderwijs die door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd
wordt, kan een optie interactieve media in de hogere graad organiseren als de
instelling in het schooljaar 2008-2009 het tijdelijke project digitale
vormgeving heeft georganiseerd en uit het advies van de inspectie het
potentieel van de instelling blijkt om een optie interactieve media te
organiseren. De instelling kan de optie ook in de specialisatiegraad
organiseren als ze die graad al organiseert voor andere
opties.
§ 1septies. Met behoud van de toepassing
van de voorwaarden, vermeld in artikel 49bis, kan een instelling voor deeltijds
kunstonderwijs die door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd
wordt, een optie interactieve media in de hogere graad oprichten als de
desbetreffende optie nog niet georganiseerd wordt door een andere instelling in
dezelfde provincie. De instelling kan de optie vervolgens in de
specialisatiegraad oprichten als ze die graad al organiseert voor andere
opties.
Voor de toepassing van deze bepaling worden het
Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de provincie Vlaams-Brabant als
één geheel beschouwd.
§ 1octies. Een instelling voor deeltijds
kunstonderwijs die door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd
wordt, kan een optie kunstexploratie organiseren als de instelling in het
schooljaar 2008-2009 het tijdelijke project kunstbeschouwing heeft
georganiseerd.
§ 1novies. Met behoud van de toepassing
van de voorwaarden, vermeld in artikel 49bis, kan een instelling voor deeltijds
kunstonderwijs die door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd
wordt, een optie kunstexploratie oprichten.
§ 1decies. Een instelling voor deeltijds
kunstonderwijs, die door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd
wordt, kan een optie theatervormgeving in de hogere graad organiseren als de
instelling in het schooljaar 2008-2009 het tijdelijke project scenografie heeft
georganiseerd. De instelling kan de optie ook in de specialisatiegraad
organiseren als ze die graad al organiseert voor andere
opties.
§ 1undecies . Met behoud van de
toepassing van de voorwaarden, vermeld in artikel 49bis, kan een instelling
voor deeltijds kunstonderwijs die door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of
gesubsidieerd wordt, een optie theatervormgeving in de hogere graad oprichten
als de desbetreffende optie nog niet georganiseerd wordt door een andere
instelling in dezelfde provincie. De instelling kan de optie vervolgens in de
specialisatiegraad oprichten als ze die graad al organiseert voor andere
opties.
Voor de toepassing van deze bepaling worden het
Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de provincie Vlaams-Brabant als
één geheel beschouwd.]]]¹
§ 2. [[[De
Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, stelt de voorwaarden vast voor
het indienen en behandelen van een aanvraag tot programmatie van een
instelling, studierichting, filiaal of graad.]]]¹
De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, stelt de
voorwaarden vast voor het melden van een :
1°
overheveling van een filiaal naar een andere instelling;
2°
[[[fusie van twee of meer instellingen door opslorping van één of
meer instellingen;]]]¹
3° fusie door
afschaffing van twee of meer instellingen en oprichting van één
nieuwe instelling;
4° verandering van net
door een instelling.
§ 3. De Vlaamse
minister, bevoegd voor het onderwijs, stelt de procedure vast voor de
goedkeuring van de programmatie van een instelling, [[[studierichting,]]]¹
filiaal of graad.]]¹
Art. 45.
§ 1.
Onverminderd de voorwaarden gesteld in [[artikel 93bis, 93ter en 95]]² van
het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II, is enkel de
programmatie mogelijk van instellingen bestaande uit de lagere graad en de
middelbare graad. De programmatie houdt in dat achtereenvolgens de lagere graad
en de middelbare graad opgericht worden.
§ 2.
[[...]]²
§ 3.
Onverminderd de voorwaarden gesteld in [[artikel II.21 van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs]]4, is enkel de oprichting mogelijk van filialen
bestaande uit de lagere graad
[[...]]¹.
Art. 46.
De programmatie is bovendien
onderworpen aan volgende voorwaarden en beperkingen :
1° een [[...]]¹ advies van de Vlaamse Onderwijsraad;
2° de programmatienorm voor een nieuwe
instelling is gelijk aan 300 % van haar rationalisatienorm, vastgesteld in
artikel 39 van dit besluit;
3°
[[...]]²
Art. 47.
§ 1. De
programmatienorm, bedoeld in artikel 46, 2°, van dit besluit, moet bereikt
worden in elk schooljaar van de periode van de oprichting, in verhouding tot
het aantal opgerichte leerjaren. Het laatste schooljaar waarin de
programmatienorm bereikt moet worden, is het schooljaar waarin voor het eerst
het hoogste leerjaar van de middelbare graad georganiseerd wordt. Vanaf het
daarop volgende schooljaar geldt de rationalisatienorm.
§ 2.
[[...]]²
§ 3. Het niet
bereiken van de programmatienorm heeft tot gevolg dat de instelling de
oprichting [[volledig moet stopzetten, op het einde van het
schooljaar]]¹.
[[Art. 47bis.
§ 1. De oprichting van een
nieuw filiaal is bovendien onderworpen aan de volgende voorwaarden :
1° a) De oprichting van een lagere graad
gebeurt in leeftijdsgroepen, in leerjaren of als combinatie van beide;
b) De oprichting gebeurt leerjaar per leerjaar of
leeftijdsgroep per leeftijdsgroep of als combinatie van beide;
c) Als een leeftijdsgroep is ingericht, mag het volgende
schooljaar of de hogere leeftijdsgroep ingericht worden, of het eerste van de
twee leerjaren van deze leeftijdsgroep;
d) Als
slechts het eerste van de twee leerjaren van een leeftijdsgroep wordt
ingericht, mag het volgende schooljaar slechts het tweede leerjaar van de
betreffende leeftijdsgroep worden ingericht;
2° de programmatienorm voor een nieuw filiaal moet in elk
schooljaar van de periode van oprichting bereikt worden en is als volgt
vastgesteld : 20 leerlingen vermenigvuldigd met het aantal opgerichte
leerjaren.
§ 2. Voor de
instellingen die gevestigd zijn in het administratief arrondissement
Brussel-Hoofdstad en die daarbuiten geen filialen hebben, is de
programmatienorm voor de oprichting van een filiaal, in afwijking van § 1,
2°, gelijk aan 40 % van de programmatienorm, die bepaald wordt in § 1,
2°.
§ 3. Voor een
filiaal dat gevestigd is in een gemeente met meer dan 20 000 inwoners,
uitgezonderd de gemeenten die bedoeld worden in § 2, is de
programmatienorm voor de oprichting van een filiaal, in afwijking van § 1,
2°, gelijk aan 125 % van de programmatienorm, die bepaald wordt in §
1, 2°.
§ 4. Als de
berekening van de percentages in dit hoofdstuk niet uitkomt op een geheel
getal, wordt het resultaat afgerond naar het hogerliggend geheel
getal.
§ 5. Het laatste
schooljaar waarin de programmatienorm, zoals bedoeld in § 1, 2°,
§ 2 of § 3, bereikt moet worden, is het schooljaar waarin voor het
eerst het hoogste leerjaar van de lagere graad georganiseerd wordt. Vanaf het
daaropvolgend schooljaar geldt de rationalisatienorm.
§ 6. Als de
instelling de programmatienorm in één van de jaren van oprichting
niet bereikt, moet ze de oprichting van het filiaal op het einde van het
schooljaar volledig stopzetten.]]¹
Art. 48.
§ 1. Een
instelling die alleen de lagere en de middelbare graad organiseert kan de hoger
graad oprichten bij wijze van programmatie onder de volgende voorwaarden :
1° de instelling bereikt haar
rationalisatienorm;
2° een [[...]]¹
advies van de Vlaamse Onderwijsraad;
3° het
bereiken van de programmatienorm in elk schooljaar van de periode van de
oprichting, in verhouding tot het aantal opgerichte leerjaren. Het laatste
schooljaar waarin de programmatienorm bereikt moet worden, is het schooljaar
waarin voor het eerst het hoogste leerjaar georganiseerd wordt. Vanaf het
daarop volgende schooljaar geldt de rationalisatienorm. De programmatienorm
voor de volledige hogere graad is gelijk aan 200 % van de rationalisatienorm.
§ 2. Het niet
bereiken van de programmatienorm heeft tot gevolg dat de instelling de
oprichting van de hogere graad [[volledig stopzetten, op het einde van het
schooljaar]]¹.
§ 3. Een
instelling die de hogere graad opricht bij wijze van programmatie, moet vanaf
het schooljaar waarin zij voor het eerst het tweede leerjaar van deze hogere
graad organiseert, de rationalisatienorm bereiken van een instelling met drie
opeenvolgende graden. Bereikt ze deze norm niet, dan moet zij de oprichting van
de hogere graad in dat schooljaar [[volledig stopzetten, op het einde van het
schooljaar]]².
Art. 49.
De programmatie van de
specialisatiegraad is niet mogelijk.]
B.Vl.R. 1-9-1993; [[
]]¹ B.Vl.R. 8-6-1999; [[ ]]² B.Vl.R. 30-10-2009; [[ ]]³ B.Vl.R. 3-10-2014; [[ ]]4 B.Vl.R. 28-10-2016; [[[ ]]]¹ B.Vl.R.
30-10-2009; [[[ ]]]² B.Vl.R.
van 28-10-2016
[Art. 49bis.
§ 1. De oprichting van een optie
animatiefilm in de middelbare, hogere en specialisatiegraad houdt in dat de
optie geleidelijk, leerjaar per leerjaar of leeftijdsgroep per leeftijdsgroep
en graad per graad opgericht wordt.
§ 2. De oprichting van een optie digitale
beeldende kunst in de hogere graad houdt in dat de optie geleidelijk, leerjaar
per leerjaar, opgericht wordt.
§ 3. De oprichting van een optie
interactieve media houdt in dat de optie geleidelijk, leerjaar per leerjaar en
graad per graad opgericht wordt.
§ 4. De oprichting van een optie
kunstexploratie houdt in dat de optie geleidelijk, leerjaar per leerjaar
opgericht wordt.
§ 5. De oprichting van een optie
theatervormgeving houdt in dat de optie geleidelijk, leerjaar per leerjaar en
graad per graad, opgericht wordt.
§ 6. De voorwaarden, vermeld in paragraaf
1 tot en met 5, zijn niet van toepassing op instellingen die opties, vermeld in
paragraaf 1 tot en met 5, als tijdelijk project, als vermeld in artikel 44,
§ 1bis, 1quater, 1sexies, 1octies en 1decies, georganiseerd
hebben.]
B.Vl.R.
van 30-10-2009
[Art. 49ter.
[[In afwijking van
artikel 4, artikel 43, § 2, § 2bis en § 7, artikel 44, § 1
tot en met § 1undecies, artikel 45 en artikel 48, § 1, kunnen vanaf
het schooljaar 2011-2012 in het deeltijds kunstonderwijs geen nieuwe
instellingen, filialen, studierichtingen, hogere graden en opties in de
financierings- of subsidieregeling opgenomen worden, dan diegene die op 30 juni
van het voorafgaande schooljaar reeds opgenomen
waren.
In afwijking van deze
bepaling kan de Vlaamse Regering in uitzonderlijke gevallen aan een inrichtende
macht toelating geven tot programmatie van een instelling, filiaal,
studierichting, hogere graad of optie
:
1° na schriftelijke en
gemotiveerde aanvraag van die inrichtende macht, ingediend bij het Agentschap
voor Onderwijsdiensten vóór 1 maart van het voorafgaand
schooljaar en vergezeld van het protocol van de onderhandeling ter zake in het
bevoegd lokaal comité,
en
2° na advies van
enerzijds de Vlaamse Onderwijsraad en anderzijds het Agentschap voor
Onderwijsdiensten en de Inspectie.]]
]
Decr. 18-12-2009; [[ ]]
Decr.
van 23-12-2010
HOOFDSTUK VIII. -
Overgangsmaatregelen
Art. 50.
[...]
B.Vl.R.
van 3-10-2014
Art. 51 t.e.m. 53.
[...]
B.Vl.R.
van 14-12-2001
Art. 54. t.e.m. 56.
[...]
B.Vl.R.
van 8-6-1999
Art. 57.
Een instelling die op basis
van artikel 35 op 1 september 1990 [en op 1 september 1991] minder
financierbare of betoelaagbare uren-opsteller heeft dan
uren-studiemeester-opvoeder tijdens het schooljaar 1989-1990 kan, in afwijking
van artikel 35, na overleg zoals bedoeld in artikel 37, het verschil onder de
vorm van een vast aantal uren-opsteller, toegevoegd aan het aantal uren
overeenkomstig artikel 35, voor onbepaalde tijd behouden op voorwaarde dat de
inrichtende macht hiertoe voor 1 oktober een verzoek indient bij de
Gemeenschapsminister van Onderwijs, waarin zij zich tevens bereid verklaart per
2 uur-opsteller die men aldus bekomt, af te zien van 1 uur-leraar.
B.Vl.R.
van 10-7-1991
Art. 58.
[...]
B.Vl.R.
van 21-9-2007
HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen
Art. 59.
De erkende en gesubsidieerde
instellingen, die niet beantwoorden aan de voorgaande bepalingen van dit
besluit en geen akkoord van de Vlaamse Regering voor een andere structuur
hebben verkregen, kunnen geen nieuwe leerlingen meer inschrijven die in
aanmerking komen voor erkenning of subsidiëring.
De erkenning en subsidiëring wordt onmiddellijk en
geleidelijk afgebouwd.
Art. 60.
Worden opgeheven :
1° de artikelen 4, 5, 8, 9, 10 en 13 - punt
b) van het koninklijk besluit van 22 maart 1961 houdende toepassing van artikel
5 der wet van 14 mei 1955 en van de artikelen 24, 27 en 32 der wet van 29 mei
1959, tot wijziging van de wetgeving betreffende het bewaarschoolonderwijs, het
lager, middelbaar, normaal-, technisch en kunstonderwijs voor wat betreft het
deeltijds kunstonderwijs, studierichting beeldende kunst, ingericht,
gesubsidieerd of erkend door de Vlaamse Gemeenschap;
2° het koninklijk besluit van 5 augustus 1971 houdende
algemene regeling van de studiën in het onderwijs in de plastische kunsten
met beperkt leerplan, ingericht door de Staat, gewijzigd bij het besluit van de
Vlaamse Regering van 30 juli 1983, voor wat betreft het deeltijds
kunstonderwijs, studierichting beeldende kunst, ingericht, gesubsidieerd of
erkend door de Vlaamse Gemeenschap;
3° het
koninklijk besluit van 12 augustus 1971 betreffende de toepassing van artikel
1, tweede lid, van het koninklijk besluit van 5 augustus 1971, houdende
algemene regeling van de studiën in de plastische kunsten met beperkt
leerplan, ingericht door de Staat, voor wat betreft het deeltijds
kunstonderwijs, studierichting beeldende kunst, ingericht, gesubsidieerd of
erkend door de Vlaamse Gemeenschap;
4° het
koninklijk besluit van 17 april 1974 houdende reglementering van de oprichting
van afdelingen van de inrichtingen voor kunstonderwijs met beperkt leerplan
(Nederlands taalstelsel), gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 november
1977, voor wat betreft het deeltijds kunstonderwijs, studierichting beeldende
kunst, ingericht, gesubsidieerd of erkend door de Vlaamse Gemeenschap;
5° het koninklijk besluit van 9 november 1978
tot vaststelling van de voorwaarden voor het oprichten van ambten in de
rijksinrichtingen voor kunstonderwijs met beperkt leerplan ressorterend onder
de Minister van Nederlandse Cultuur en onder de Minister van Franse Cultuur,
voor wat betreft het deeltijds kunstonderwijs, studierichting beeldende kunst
ingericht door de Vlaamse Gemeenschap;
6°
artikel 7 van het koninklijk besluit van 7 december 1978 genomen ter uitvoering
van artikel 77, § 2, van de wet van 24 december 1976 betreffende de
budgettaire voorstellen 1976-1977 en houdende afwijking van sommige bepalingen
van de koninklijke besluiten tot vaststelling van de voorwaarden vereist voor
het oprichten van betrekkingen in de Rijksinrichtingen voor technisch en voor
kunstonderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan, voor wat betreft
het deeltijds kunstonderwijs, studierichting beeldende kunst, ingericht,
gesubsidieerd of erkend door de Vlaamse Gemeenschap;
7° het besluit van de Vlaamse Regering van 3 augustus 1988
houdende instelling van een deelname in de gebruiks- en verbruikskosten voor de
leerlingen in de inrichtingen voor kunstonderwijs met beperkt leerplan, voor
wat betreft het deeltijds kunstonderwis, studierichting beeldende kunst,
ingericht, gesubsidieerd of erkend door de Vlaamse Gemeenschap.
Art. 61.
Dit besluit treedt in werking
op 1 september 1990.
Art. 62.
De Gemeenschapsminister van
Onderwijs wordt belast met de uitvoering van dit besluit.
BIJLAGE
VLAAMSE
GEMEENSCHAP
KONINKRIJK BELGIE
............................................................
.........................................................(1)
DEELTIJDS
KUNSTONDERWIJS
STUDIERICHTING BEELDENDE KUNST
............ GRAAD (2)
ATTEST
Ondergetekende
.........................................(3),
directeur van de bovenvermelde instelling, verklaart dat ...
........................................................(3),
geboren te ..........................(4) op
................
............(5) in de voornoemde
instelling van ............
tot
........................ met vrucht de vakken ..........
...........................................
van het ........
leerjaar van de optie
...............................gevolgd
heeft.
Ten bewijze waarvan hem (haar) dit attest wordt
uitgereikt.
Gegeven te ..............., de ............
De directeur,
..........................................
_____________________________
(1) Benaming en adres (in blokletters) van de instelling.
(2) Benaming (in blokletters) van de graad.
(3) Naam (in blokletters) en voornaam.
(4) Gemeente : officiële schrijfwijze.
(5) Geboortedatum : maand voluit schrijven.
VLAAMSE GEMEENSCHAP
KONINKRIJK BELGIE
...........................................................
.........................................................(1)
DEELTIJDS
KUNSTONDERWIJS
STUDIERICHTING BEELDENDE KUNST
LAGERE GRAAD
OVERGANGSATTEST
De Commissie belast met het afnemen van de
overgangsproeven;
Gelet op het decreet
betreffende het onderwijs (II) van 31 juli 1990, in het bijzonder Titel V en op
de besluiten genomen ter uitvoering ervan;
verklaart dat ............................................(2)
geboren te ..........................(3), op
.............(4)
in voornoemde instelling de
lagere graad, vakken ............
................................................beëindigd
heeft.
Op basis van zijn (haar) resultaten kan
hem (haar) toegang verleend worden tot de middelbare graad.
Ten bewijze waarvan zij hem (haar) dit overgangsattest toekent.
Gegeven te ..............., de ..............................
De Voorzitter en
de leden [De houder],
van de examencommissie,
(B.Vl.R. 18-12-1991)
_____________________________
(1) Benaming en adres (in blokletters) van de
instelling.
(2) Naam (in blokletters) en
voornaam.
(3) Gemeente : officiële
schrijfwijze.
(4) Geboortedatum : maand voluit
schrijven.
VLAAMSE GEMEENSCHAP
KONINKRIJK BELGIE
.............................................................
..........................................................(1)
[DEELTIJDS]1
KUNSTONDERWIJS
STUDIERICHTING BEELDENDE KUNST
GETUIGSCHRIFT VAN DE MIDDELBARE GRAAD
De Commissie belast met het afnemen van de eindproeven;
Gelet op het decreet betreffende het onderwijs
(II) van 31 juli 1990, in het bijzonder Titel V en op de besluiten genomen ter
uitvoering ervan;
Gelet op de wet houdende
taalregeling in het onderwijs;
verklaart dat
.........................................(2)
geboren te ..........................(3), op ...........(4)
met vrucht in voornoemde instelling van
.....................
...........tot..................................de middelbare
graad, optie ...............................................
gevolgd heeft;
Aangezien bedoelde
optie in totaal .............. lestijden omvat, verdeeld over zes leerjaren en
het lessenrooster uit de volgende vakken bestaat :
..............................
........(5)
verklaart zij dat de houd(st)er de middelbare graad van de optie beëindigd
heeft.
Ten bewijze waarvan zij hem (haar) dit
getuigschrift kunstonderwijs van de middelbare graad toekent.
Gegeven te ..............., de ...............................
De Voorzitter en
de leden [De houder]2,
van de examencommissie,
([ ]1 B.Vl.R.
10-07-1991; [ ]2 B.Vl.R. 18-12-1991)
_____________________________
(1)
Benaming en adres (in blokletters) van de instelling.
(2) Naam (in blokletters) en voornaam.
(3)
Gemeente : officiële schrijfwijze.
(4)
Geboortedatum : maand voluit schrijven.
(5)
Opsomming van de vakken voorkomend op het leerplan van de optie.
VLAAMSE GEMEENSCHAP
KONINKRIJK
BELGIE
............................................................
.........................................................(1)
DEELTIJDS
KUNSTONDERWIJS
STUDIERICHTING BEELDENDE KUNST
GETUIGSCHRIFT [VAN HET DEELTIJDS
[[KUNSTONDERWIJS]] ]¹
De Commissie belast met het afnemen
van de eindproeven;
Gelet op het decreet
betreffende het onderwijs (II) van 31 juli 1990, in het bijzonder Titel V en op
de besluiten genomen ter uitvoering ervan;
Gelet
op de wet houdende taalregeling in het onderwijs;
verklaart dat ...........................................(2)
geboren te ..........................(3), op
............(4)
met vrucht in de voornoemde
instelling van .................
...........tot..................................de hogere graad,
optie ...............................................
gevolgd heeft;
Aangezien bedoelde
optie in totaal .............. lestijden omvat, verdeeld over ..........(5)
leerjaren en het lessenrooster uit de volgende vakken bestaat :
...................
........(6) verklaart zij dat
de houd(st)er de hogere graad van de optie beëindigd heeft.
Ten bewijze waarvan zij hem (haar) dit
getuigschrift [van het deeltijds]¹ [kunstonderwijs]³ toekent.
Gegeven te ..............., de ............................
De Voorzitter en
de leden [De houder]²,
van de
examencommissie,
[ ]¹ B.Vl.R. 10-07-1991; [
]² B.Vl.R. 18-12-1991; [ ]³ B;Vl.R. 30-10-2009; [[ ]] B.Vl.R.
van 30-10-2009
_____________________________
(1) Benaming en adres (in blokletters) van de instelling.
(2) Naam (in blokletters) en voornaam.
(3) Gemeente : officiële schrijfwijze.
(4) Geboortedatum : maand voluit schrijven.
(5) Aantal leerjaren waaruit de hogere graad
bestaat, invullen
(6) Opsomming van de vakken
voorkomend op het leerplan van de optie.
VLAAMSE GEMEENSCHAP
KONINKRIJK BELGIE
............................................................
.........................................................(1)
DEELTIJDS
KUNSTONDERWIJS
STUDIERICHTING BEELDENDE KUNST
KWALIFICATIEGETUIGSCHRIFT [VAN DE
SPECIALISATIEGRAAD]1
De Commissie belast met het afnemen van de eindproeven;
Gelet op het decreet betreffende het onderwijs
(II) van 31 juli 1990, in het bijzonder Titel V en op de besluiten genomen ter
uitvoering ervan;
Gelet op de wet houdende
taalregeling in het onderwijs;
verklaart dat
...........................................(2)
geboren te ..........................(3), op ............(4)
met vrucht in de voornoemde instelling van
.................
...........tot................................de
specialisatie-graad, optie ..................................gevolgd heeft;
Aangezien bedoelde optie in totaal ..............
lestijden omvat, verdeeld over twee leerjaren en het lessenrooster uit de
volgende vakken bestaat : ................................
........(5) verklaart zij dat de houd(st)er de specialisatiegraad
van de optie beëindigd heeft.
Ten bewijze
waarvan zij hem (haar) dit kwalificatiegetuigschrift van [de specialisatiegraad
van het]1 kunstsecundair onderwijs toekent.
Gegeven te
..............., de .............................
De Voorzitter en de leden [De
houder]2,
van de examencommissie,
([ ]1 B.Vl.R.
10-07-1991; [ ]2 B.Vl.R. 18-12-1991)
_____________________________
(1)
Benaming en adres (in blokletters) van de instelling.
(2) Naam (in blokletters) en voornaam.
(3)
Gemeente : officiële schrijfwijze.
(4)
Geboortedatum : maand voluit schrijven.
(5)
Opsomming van de vakken voorkomend op het leerplan van de optie.