OPGEHEVEN: Besluit van de Vlaamse Regering houdende organisatie van het deeltijds kunstonderwijs, studierichtingen "Muziek", Woordkunst en "Dans".

  • goedkeuringsdatum
    31 JULI 1990
  • publicatiedatum
    B.S.29/03/1991
  • datum laatste wijziging
    04/05/2018

COORDINATIE

B.Vl.R. 31-7-1991 - B.S. 8-10-1991

B.Vl.R. 18-12-1991 - B.S. 21-2-1992

B.Vl.R. 30-7-1992 - B.S. 7-11-1992

B.Vl.R. 7-7-1993 - B.S. 2-9-1993

B.Vl.R. 1-9-1993 - B.S. 23-12-1993

B.Vl.R. 8-6-1999 - B.S. 28-9-1999

B.Vl.R. 14-12-2001 - B.S. 16-2-2002

Decr. 20-12-2002 - B.S. 31-12-2002

Decr. 9-12-2005 - B.S. 2-2-2006

B.Vl.R. 21-9-2007 - B.S. 29-10-2007

B.Vl.R. 30-10-2009 - B.S. 12-1-2010

Decr. 18-12-2009 - B.S. 30-12-2009

Decr. 23-12-2010 - B.S. 31-12-2010

B.Vl.R. 3-10-2014 - B.S. 18-11-2014

Decr. 17-6-2016 - B.S. 10-8-2016

B.Vl.R. 28-10-2016 - B.S. 29-12-2016

Decr. 16-6-2017 - B.S. 18-8-2017

B.Vl.R 04-5-2018 - B.S. 28-8-2018

De Vlaamse Regering,

Gelet op de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, inzonderheid op de artikelen 3, 6, 13 en 24, § 2, 5°;

Gelet op het decreet betreffende het onderwijs (II) van 31 juli 1990, inzonderheid op Titel V;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 maart 1961 houdende toepassing van artikel 5 van de wet van 14 mei 1955 tot regeling van het kunstonderwijs en van de artikelen 24, 27 en 32 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van de wetgeving betreffende het bewaarschoolonderwijs, het lager, middelbaar, normaal-, technisch en kunstonderwijs, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 5 augustus 1971, 25 juni 1973 en 30 juli 1976;

Gelet op het koninklijk besluit van 4 augustus 1967 houdende oprichting van rijksinrichtingen voor kunstonderwijs;

Gelet op het koninklijk besluit van 15 juli 1970 tot oprichting van een muziekacademie;

Gelet op het koninklijk besluit van 27 september 1973 houdende oprichting van een rijksmuziekacademie te Gent;

Gelet op het koninklijk besluit van 27 september 1973 tot oprichting van een rijksmuziekacademie te Sint-Martens-Voeren;

Gelet op het koninklijk besluit van 17 april 1974 houdende oprichting van rijksinrichtingen voor kunstonderwijs;

Gelet op het protocol van 13 juni 1990 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de schoot van het Gemeenschappelijk Comité voor alle overheidsdiensten;

Gelet op het advies van de adviescommissie voor het secundair muziekonderwijs, gegeven op 23 juni 1989;

Gelet op het overleg dat met de afgevaardigden van de inrichtende machten heeft plaatsgehad op 5, 7 en 11 juni 1990;

Gelet op het akkoord van de Gemeenschapsminister van Financiën en Begroting, gegeven op 12 juni 1990;

Gelet op het advies van de Raad van State;

Op de voordracht van de Gemeenschapsminister van Onderwijs;

Na beraadslaging,

Besluit :

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Artikel 1.

Dit besluit is toepasselijk op de instellingen voor deeltijds kunstonderwijs, ingericht, erkend of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap.

Art. 2.

§ 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :

1° kunstonderwijs : onderwijs in de muziek, in de woord- en in de danskunst;

2° hoofdinstelling : de vestigingsplaats van een instelling die als administratieve zetel door de inrichtende macht is aangeduid;

3° filiaal : een vestigingsplaats van een onderwijsinstelling, gevestigd op het grondgebied van een andere gemeente;

4° graad : een geheel van leerjaren, tijdens dewelke een bepaald opleidingsniveau dient bereikt en dat wordt afgesloten met een getuigschrift of een [eindattest]²;

5° studierichting : geheel van opties betreffende één van de expressievormen "Dans", "Muziek" of "Woordkunst";

6° optie : een samenhangend geheel van vakken dat tot doel heeft een specifieke opleiding te verschaffen;

7° sectie : het geheel van leerjaren van een studierichting, enkel toegankelijk voor jongeren of voor volwassen leerlingen;

8°[regelmatige leerling : de leerling die :

a) voldoet aan de toelatingsvoorwaarden vermeld in artikel 14 tot en met 25 en artikel 27, 27bis en 28, of die conform artikel 26ter een individueel aangepast curriculum volgt;

b) een geheel van vakken van een bepaald leerjaar volgt of daarvan afwijkt met toepassing van artikel 26 of artikel 26bis, [[of artikel 26quater, of die conform artikel 26ter een individueel aangepast curriculum volgt]]³;]³

9° jongere : de leerling die op 31 december van het schooljaar waarvoor hij inschrijft, jonger is dan 15 jaar of die een schooljaar voordien als dusdanig werd ingeschreven en sedertdien zijn studies niet onderbrak;

10° volwassene : de leerling die niet voldoet aan de definitie van "jongere" zoals vermeld in 9°;

[11° [[financierbare leerling : de leerling die voldoet aan de volgende voorwaarden :

- regelmatige leerling zijn in een optie of in een tijdelijk project, dat goedgekeurd is door de Vlaamse Regering, en decretaal bekrachtigd;

- het vereiste inschrijvingsgeld hebben betaald voor de gevolgde studierichting;

- ten hoogste in één leerjaar in dezelfde optie van dezelfde graad van dezelfde studierichting hebben overgezeten;

- op 1 februari ten minste twee derde van de lessen hebben bijgewoond van het leerjaar waarvoor hij zich in dat schooljaar heeft ingeschreven; gewettigde afwezigheid wordt hierbij beschouwd als de lessen hebben bijgewoond;

- overeenkomstig de bepalingen van dit besluit ingeschreven zijn in de hogere graad of hierna vermelde vakken volgen [[[behoudens toepassing van artikel 26ter]]]¹[[[of artikel 26quater]]]²:

In de studierichting muziek :

lagere graad : algemene muzikale vorming

middelbare graad : algemene muziekcultuur of muziekcultuur/volksmuziek, behoudens vrijstelling verleend [[[met toepassing van artikel 26 of 26bis]]]¹

in de studierichting woordkunst :

lagere graad : algemene verbale vorming

middelbare graad : als jongere : voordracht, als volwassene : verbale vorming

in de studierichting dans :

lagere graad : dansinitiatie of algemene artistieke bewegingsleer

middelbare graad : artistieke training;

in een tijdelijk project : de vakken van het tijdelijk project;]]¹

[[12° vestigingsplaats : een gebouw of gebouwencomplex waarin een instelling of een gedeelte van een instelling gehuisvest is en waar leerlingen les volgen;

13° redelijke aanpassingen : maatregelen die genomen zijn op basis van de principes en indicatoren vermeld in artikel 2 van het Protocol van 19 juli 2007 betreffende het begrip redelijke aanpassingen in België krachtens de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding.]]² ]¹

§ 2. Voor de toepassing van dit besluit wordt de hoofdinstelling met haar filialen als een pedagogische en administratieve eenheid beschouwd.

[§ 3. De inrichtende macht legt voor elk van haar academies een schoolreglement vast dat de betrekkingen tussen de inrichtende macht en de ouders/leerlingen regelt. Dat schoolreglement wordt bij een eerste inschrijving en bij elke wijziging aan de ouders/leerling meegedeeld.

§ 4. Voor iedere leerling wordt een individuele fiche opgemaakt waarop ten minste de volgende gegevens worden vermeld :

1° naam, voornaam en adres;

2° geboortedatum;

3° reeds gevolgde studies in een instelling voor deeltijds kunstonderwijs en resultaten;

4° huidige studies in het deeltijds kunstonderwijs;

5° rijksregisternummer.]²

[ ]¹ B.Vl.R. 1-9-1993; [ ]² B.Vl.R. 14-12-2001; [ ]³ B.Vl.R. 3-10-2014; [[ ]]¹ B.Vl.R. 30-10-2009; [[ ]]² B.Vl.R. 3-10-2014; [[ ]]³ Decr. 17-6-2016; [[[ ]]]¹ B.Vl.R. 3-10-2014; [[[ ]]]² Decr. van 17-6-2016

HOOFDSTUK II.- Structuur

Art. 3.

Het deeltijds kunstonderwijs omvat : een lagere graad, een middelbare graad en een hogere graad.

Art. 4.

Het deeltijds kunstonderwijs omvat de volgende studierichtingen :

1° Muziek;

2° Woordkunst;

3° Dans.

Art. 5.

§ 1. In de studierichting muziek kunnen volgende opties georganiseerd worden :

1° In de lagere graad :

- algemene muziekleer, sectie "jongeren",

- algemene muziekleer, sectie "volwassenen";

2° In de middelbare graad :

- algemene muziekcultuur,

- algemene muziektheorie,

- samenspel,

- instrument,

- stemvorming,

- zang,

[- instrument/jazz en lichte muziek,

- zang/jazz en lichte muziek;]¹

[- volksmuziek;]²

3° In de hogere graad :

- algemene muzikale vorming,

- muziekgeschiedenis,

- muziektheorie,

- samenspel,

- instrument,

- stemvorming,

- zang,

[- muziektheorie/jazz en lichte muziek,

- instrument/jazz en lichte muziek,

- samenspel/jazz en lichte muziek,

- zang/jazz en lichte muziek,

- stemvorming/jazz en lichte muziek;]¹

[- volksmuziek;

- dirigentenopleiding instrumentale muziek;

- dirigentenopleiding vocale muziek;

- experimentele muziek.]²

§ 2. In de studierichting [woordkunst]¹ kunnen de volgende opties georganiseerd worden :

1° [In de lagere graad :

woordkunst sectie "jongeren";]¹

2° [In de middelbare graad :

a) sectie "jongeren" : woordkunst;

b) sectie "volwassenen" :

- toneel,

- voordracht,

- welsprekendheid;]¹

3° In de hogere graad :

- voordracht,

- toneel,

- welsprekenheid,

[- literaire creatie.]¹

§ 3. In de studierichting dans kunnen de volgende opties georganiseerd worden :

1° In de lagere graad :

- algemene artistieke bewegingsleer, sectie "jongeren";

- algemene artistieke bewegingsleer, sectie "volwassenen";

2° [In de middelbare graad :

- klassieke dans;

- hedendaagse dans;

- dans en muziek.]¹

3° [In de hogere graad :

- hedendaagse dans;

- klassieke dans;

- dans en muziek;

- theorie van de dans.]¹

[ ]¹ B.Vl.R. 14-12-2001; [ ]² B.Vl.R. van 30-10-2009

Art. 6.

§ 1. [1° In de studierichting muziek kunnen de volgende vakken worden gegeven :

a) algemene muzikale vorming;

b) samenzang;

c) instrument;

d) instrument/jazz en lichte muziek;

e) zang;

f) zang/jazz en lichte muziek;

g) stemvorming;

h) stemvorming/jazz en lichte muziek;

i) algemene muziekcultuur;

j) luisterpraktijk;

k) samenspel;

l) koor;

m) algemene muziektheorie;

n) begeleidingspraktijk;

o) muziekgeschiedenis;

p) muziektheorie;

q) muziektheorie/jazz en lichte muziek;

r) instrumentaal ensemble;

s) vocaal ensemble;

t) ensemble/jazz en lichte muziek;

u) lyrische kunst;

[[v) instrument/volksmuziek;

w) zang/volksmuziek;

x) ensemble/volksmuziek;

y) muziekcultuur/volksmuziek;

z) directie instrumentale muziek;

aa) directie vocale muziek;

ab) experimentele muziek.]]¹

2° In het vak instrument kunnen de volgende instrumenten aangeboden worden :

a) accordeon;

b) altfluit;

c) althoorn;

d) altklarinet;

e) altsax;

f) altviool;

g) bariton;

h) baritonsax;

i) basfluit;

j) basklarinet;

k) bastrombone;

l) bastuba;

m) beiaard;

n) bugel;

o) cello;

p) contrabas;

q) contrafagot;

r) cornet;

s) dwarsfluit;

t) Engelse hoorn;

u) eufonium;

v) fagot;

w) gitaar;

x) harp;

y) hobo;

z) hobo d'amore;

aa) hoorn;

ab) klarinet;

ac) klarinet in Es;

ad) mandoline;

ae) orgel;

af) piano;

ag) piccolo;

ah) sopraansax;

ai) slagwerk;

aj) tenorsax;

ak) trombone;

al) trompet;

am) tuba;

an) viool;

ao) barokaltviool;

ap) barokcello;

aq) barokfagot;

ar) barokhobo;

as) barokmusette;

at) barokviool;

au) blokfluit;

av) gamba;

aw) klavecimbel;

ax) luit;

ay) natuurhoorn;

az) natuurtrompet;

ba) traverso;

[[bb) bandoneon;

bc) saz;

bd) ud.]]²

3° In het vak instrument/jazz en lichte muziek kunnen de volgende instrumenten aangeboden worden :

a) accordeon;

b) akoestische gitaar;

c) basgitaar;

d) bugel;

e) contrabas;

f) carnet;

g) dwarsfluit;

h) elektrische gitaar;

i) klarinet;

j) piano/keyboard;

k) saxofoon;

l) slagwerk;

m) trombone;

n) trompet;

o) tuba;

p) viool.

[[4° in het vak instrument/volksmuziek worden minstens drie van de volgende instrumenten aangeboden :

a) diatonisch accordeon;

b) doedelzak;

c) draailier;

d) folkviool;

e) (folk)gitaar;

f) hommel.]]¹ ]

§ 2. [In de studierichting woordkunst kunnen de volgende vakken worden gegeven :

a) algemene verbale vorming;

b) drama;

c) verbale vorming;

d) voordracht;

e) toneel;

f) welsprekendheid;

g) repertoirestudie woordkunst;

h) literaire creatie.]

§ 3. [In de studierichting dans kunnen de volgende vakken worden gegeven :

a) dansinitiatie;

b) algemene artistieke bewegingsleer;

c) artistieke training;

d) klassieke dans;

e) dans en muziek;

f) hedendaagse dans;

g) theorie van de dans.]

§ 4. De in de §§ 1, 2 en 3 vermelde vakken worden als kunstvakken gerangschikt.

B.Vl.R. 14-12-2001; [[ ]]¹ B.Vl.R. 30-10-2009; [[ ]]² B.Vl.R. van 3-10-2014

Art. 7.

Een lessenrooster [moet in de studierichting muziek tenminste de volgende vakken omvatten]² :

1° In de lagere graad :

[a) algemene muziekleer sectie "jongeren" :

1) het eerste leerjaar : algemene muzikale vorming, samenzang;

2) het tweede, derde en vierde leerjaar : instrument of zang of instrument/volksmuziek of zang/volksmuziek, algemene muzikale vorming, samenzang;]²

b) [ [[algemene muziekleer sectie "volwassenen" :

het eerste, tweede en derde leerjaar : instrument of zang of instrument/volksmuziek of zang/volksmuziek, algemene muzikale vorming, samenzang.]]

c) het vierde leerjaar : instrument of zang.]¹.

Tot 1 september 2002 kan de inrichtende macht ook het volgende lessenrooster hanteren :

a) het eerste leerjaar : algemene muzikale vorming, samenzang;

b) het tweede en derde leerjaar : instrument of zang, algemene muzikale vorming, samenzang;

c) het vierde leerjaar : instrument of zang.]¹

2° In de middelbare graad :

a) optie algemene muziekcultuur : algemene muziekcultuur, luisterpraktijk;

b) optie algemene muziektheorie : algemene muziektheorie, algemene muziekcultuur;

c) optie samenspel : samenspel, instrument, algemene muziekcultuur;

d) optie instrument : instrument, samenspel, algemene muziekcultuur;

e) optie stemvorming : stemvorming, koor, algemene muziekcultuur;

f) optie zang : zang, koor, algemene muziekcultuur;

[g) optie instrument/jazz en lichte muziek : instrument/jazz en lichte muziek, ensemble/jazz en lichte muziek, algemene muziekcultuur;

h) optie zang/jazz en lichte muziek : zang/jazz en lichte muziek, ensemble/jazz en lichte muziek, algemene muziekcultuur;]¹

[i) optie volksmuziek : instrument/volksmuziek of zang/volksmuziek of instrument of instrument/jazz en lichte muziek, ensemble/volksmuziek, muziekcultuur/volksmuziek.]²

3° In de hogere graad :

a) optie algemene muzikale vorming : algemene muzikale vorming;

b) optie muziekgeschiedenis : muziekgeschiedenis;

c) [optie muziektheorie : muziektheorie, een polyfoon instrument voor diegenen die geen eindattest voor piano, orgel, klavecimbel, gitaar, luit, accordeon, harp, slagwerk, bandoneon, saz of ud bezitten;]³

d) optie samenspel : instrumentaal ensemble, instrument;

e) optie instrument : instrument, instrumentaal ensemble;

f) optie stemvorming : stemvorming, koor;

g) optie zang : zang, vocaal ensemble of lyrische kunst;

[h) optie instrument/jazz en lichte muziek : instrument/jazz en lichte muziek, ensemble/jazz en lichte muziek;

i) optie samenspel/jazz en lichte muziek : instrument/jazz en lichte muziek, ensemble/jazz en lichte muziek;

j) optie zang/jazz en lichte muziek : zang/jazz en lichte muziek, ensemble/jazz en lichte muziek;

k) optie stemvorming/jazz en lichte muziek : stemvorming/jazz en lichte muziek, ensemble/jazz en lichte muziek;

l) optie muziektheorie/jazz en lichte muziek : muziektheorie/jazz en lichte muziek, een polyfoon instrument voor leerlingen die geen eindattest voor piano, orgel, klavecimbel, gitaar, luit, accordeon, harp of slagwerk bezitten;]¹

[m) optie volksmuziek : instrument/volksmuziek of zang/volksmuziek of instrument of instrument/jazz en lichte muziek, ensemble/volksmuziek;

n) optie dirigentenopleiding instrumentale muziek : directie instrumentale muziek;

o) optie dirigentenopleiding vocale muziek : directie vocale muziek;

p) optie experimentele muziek : experimentele muziek.]²

[ ]¹ B.Vl.R. 14-12-2001; [ ]² B.Vl.R. 30-10-2009; [ ]³ B.Vl.R. 3-10-2014; [[ ]] B.Vl.R. van 30-10-2009

Art. 8.

Een lessenrooster [moet in de studierichting woordkunst tenminste de volgende vakken omvatten]² :

1° In de lagere graad :

algemene verbale vorming.

2° [a) sectie "jongeren" :

1) in het eerste en tweede leerjaar : voordracht, drama;

2) in het derde leerjaar : voordracht, toneel.

Tot 1 september 2002 kan de inrichtende macht ook het volgende lessenrooster hanteren in het eerste leerjaar : taalcultuur,

b) sectie "volwassenen" :

in de drie leerjaren

1) optie toneel : verbale vorming, toneel;

2) optie voordracht : verbale vorming, voordracht;

3) optie welsprekendheid : verbale vorming, welsprekendheid.

Tot 1 september 2002 kan de inrichtende macht ook het volgende lessenrooster hanteren :

a) in het eerste en tweede leerjaar : verbale vorming;

b) in het derde leerjaar : voordracht en/of toneel.]¹

3° [In de hogere graad :

a) optie toneel : toneel, repertoirestudie woordkunst;

b) optie voordracht : voordracht, repertoirestudie woordkunst;

c) optie welsprekendheid : welsprekendheid, repertoirestudie woordkunst;

d) optie literaire creatie : literaire creatie, repertoirestudie woordkunst.]¹

[...]¹

[ ]¹ B.Vl.R. 14-12-2001; [ ]² B.Vl.R. van 30-10-2009

Art. 9.

Een lessenrooster [moet in de studierichting dans tenminste de volgende vakken omvatten]² :

1° In de lagere graad :

a) [sectie "jongeren" :

1) eerste tot tweede leerjaar : dansinitiatie;

2) derde tot zesde leerjaar : algemene artistieke bewegingsleer, artistieke training.]¹

b) sectie "volwassenen" : eerste en tweede leerjaar : algemene artistieke bewegingsleer, artistieke training.

2° [In de middelbare graad :

a) optie klassieke dans : klassieke dans, artistieke training;

b) optie hedendaagse dans : hedendaagse dans, artistieke training;

c) optie dans en muziek : dans en muziek, artistieke training.]¹

3° [In de hogere graad :

a) optie klassieke dans : klassieke dans, artistieke training;

b) optie hedendaagse dans : hedendaagse dans, artistieke training;

c) optie dans en muziek : dans en muziek, artistieke training;

d) optie theorie van de dans : theorie van de dans, artistieke training.]¹

[ ]¹ B.Vl.R. 14-12-2001; [ ]² B.Vl.R. van 30-10-2009

Art. 10.

[Aan de volgende vakken wordt minstens het volgende aantal wekelijkse lestijden besteed :

1° het vak samenzang : een halve wekelijkse lestijd;

2° de vakken muziekgeschiedenis, algemene muzikale vorming, literaire creatie en experimentele muziek : twee wekelijkse lestijden;

3° de vakken directie instrumentale muziek en directie vocale muziek : drie wekelijkse lestijden;

4° alle andere vakken : één wekelijkse lestijd.

Een lestijd duurt zestig minuten.]

B.Vl.R. van 30-10-2009

Art. 11.

§ 1. [Binnen een graad en een sectie mogen de leerlingen per vak gegroepeerd worden.

1° In de studierichting muziek, woordkunst en dans mogen de leerlingen over de graden gegroepeerd worden voor de volgende vakken

a) instrument;

b) zang;

c) instrument/jazz en lichte muziek;

d) stemvorming;

e) zang/jazz en lichte muziek;

f) toneel;

g) voordracht;

h) welsprekendheid;

i) artistieke training;

j) klassieke dans;

k) hedendaagse dans;

l) dans en muziek;

[[m) instrument/volksmuziek;

n) zang/volksmuziek;

o) ensemble volksmuziek.]]

2° Daarnaast mogen de leerlingen van de volgende vakken over de graden en vakken gegroepeerd worden :

a) de vakken zang en stemvorming;

b) de vakken zang/jazz en lichte muziek en stemvorming/jazz en lichte muziek;

c) de vakken samenspel en instrumentaal ensemble;

d) de vakken koor, vocaal ensemble en lyrische kunst;

e) de vakken instrumentaal ensemble en vocaal ensemble;

f) de vakken algemene muziektheorie en muziektheorie;

g) de vakken dansinitiatie en algemene artistieke bewegingsleer.]

[§ 1bis. Een leerling van de middelbare graad mag vrij kiezen uit de vakken samenspel of koor; een leerling van de hogere graad mag vrij kiezen uit de vakken instrumentaal ensemble, vocaal ensemble of koor.]

[§ 1ter. Voor de leerlingen die als instrumentaal vak piano, klavecimbel, orgel, accordeon, harp, luit, gitaar, [[melodisch slagwerk, elektrische gitaar, akoestische gitaar, basgitaar, piano/keyboard, diatonische accordeon, draailier, (folk)gitaar, hommel, [[[beiaard, bandoneon, saz of ud]]] volgen, kunnen de vakken samenspel, koor, instrumentaal ensemble, vocaal ensemble, ensemble/jazz en lichte muziek of ensemble/volksmuziek vervangen worden]] door het vak begeleidingspraktijk.]

§ 2. [De groepen mogen niet groter zijn dan :

1° 35 : voor de vakken algemene muzikale vorming, algemene muziekcultuur, luisterpraktijk, muziekgeschiedenis, algemene verbale vorming, repertoirestudie woordkunst, theorie van de dans;

2° 15 : voor de vakken drama, literaire creatie, verbale vorming, dansinitiatie, artistieke training, algemene artistieke bewegingsleer, klassieke dans, hedendaagse dans, dans en muziek;

3° [[4 : voor de andere vakken;]]

[[4° er is geen groeperingsnorm voor de vakken : samenzang, samenspel, koor, instrumentaal ensemble, vocaal ensemble, ensemble/jazz en lichte muziek, ensemble/volksmuziek, directie instrumentale muziek, directie vocale muziek, experimentele muziek.]] ]

§ 3. Op gemotiveerd verzoek kan de Gemeenschapsminister of zijn afgevaardigde afwijking verlenen op de in § 2 gestelde maxima.

B.Vl.R. 14-12-2001; [[ ]] B.Vl.R. 30-10-2009; [[[ ]]] B.Vl.R. van 3-10-2014

Art. 12.

De Gemeenschapsminister van Onderwijs keurt de minimumleerplannen voor de onderscheiden vakken goed.

Art. 13.

[...]

B.Vl.R. van 9-12-2005

HOOFDSTUK III. - Toelatings- en overgangsvereisten

Afdeling 1. - Studierichting muziek

Art. 14.

In de optie algemene muziekleer, sectie "jongeren", van de lagere graad, wordt men als regelmatig leerling toegelaten :

1° [tot het eerste leerjaar, als men de leeftijd van acht jaar bereikt heeft of minstens twee volledige schooljaren ingeschreven is in het lager onderwijs;]²

2° tot het tweede leerjaar indien men met vrucht het eerste leerjaar heeft beëindigd.

[...]¹

3° tot het derde leerjaar :

a) [tot het vak instrument of zang [[of instrument/volksmuziek of zang/volksmuziek]] als men geslaagd is voor [[alle proeven]] van het tweede leerjaar;]¹

b) tot de vakken algemene muzikale vorming en samenzang indien men [...]² geslaagd was in de proef van het vak algemene muzikale vorming;

4° tot het vierde leerjaar :

a) [tot het vak instrument of zang [[of instrument/volksmuziek of zang/volksmuziek]] als men geslaagd is voor [[alle proeven]] van het derde leerjaar;]¹

b) tot de vakken algemene muzikale vorming en samenzang indien men geslaagd was voor de proef van het vak algemene muzikale vorming.

[ ]¹ B.Vl.R. 14-12-2001; [ ]² B.Vl.R. 30-10-2009; [[ ]] B.Vl.R. van 30-10-2009

Art. 15.

In de optie algemene muziekleer, sectie "volwassenen" van de lagere graad wordt men als regelmatig leerling toegelaten :

1° tot het eerste leerjaar indien men beantwoordt aan de bepaling van "volwassene" [of indien de directeur om pedagogische redenen een afwijking verleent]¹.

Deze leerlingen kunnen niet toegelaten worden tot de lagere graad, sectie "jongeren".

2° [tot het tweede leerjaar :

a) als men geslaagd is voor de proef van het vak algemene muzikale vorming;

b) als men het vak instrument of zang [[of instrument/volksmuziek of zang/volksmuziek]] heeft gevolgd;

c) als men heeft deelgenomen aan de proeven van het eerste leerjaar;]¹

3° [tot het derde leerjaar :

a) als men geslaagd is voor de proef van het vak algemene muzikale vorming;

b) als men het vak instrument of zang [[of instrument/volksmuziek of zang/volksmuziek]] heeft gevolgd;

c) als men heeft deelgenomen aan de proeven van het tweede leerjaar.]¹

4°[...]²

[ ]¹ B.Vl.R. 14-12-2001; [ ]² B.Vl.R. 3-10-2014; [[ ]] B.Vl.R. van 30-10-2009

Art. 16.

§ 1. [Tot het eerste leerjaar van de middelbare graad wordt men als regelmatig leerling toegelaten :

1° [[Als in de optie algemene muziekcultuur, als men geslaagd is voor het vak algemene muzikale vorming van het laatste leerjaar van de lagere graad, of de leeftijd van 12 jaar bereikt heeft, of ingeschreven is in het voltijds secundair onderwijs.]]¹

2° in de optie algemene muziektheorie indien men houder is van een eindattest;

3° in de optie samenspel, indien men houder is van een eindattest met vermelding van het vak instrument;

4° in de optie instrument, indien men houder is van een eindattest met vermelding van het vak instrument;

5° in de optie stemvorming, indien men houder is van een eindattest met vermelding van het vak stemvorming of indien men houder is van een eindattest met vermelding van het vak "zang";

6° in de optie zang, indien men houder is van een eindattest met vermelding van het vak zang [[...]]¹; ]¹

[7° in de optie instrument/jazz en lichte muziek, indien men houder is van een eindattest met vermelding van het vak instrument;

8° in de optie zang/jazz en lichte muziek, indien men houder is van een eindattest met vermelding van het vak zang;

9° tot het vak algemene muziekcultuur [[of het vak muziekcultuur/volksmuziek]]², als men geslaagd is voor het vak algemene muzikale vorming van het laatste leerjaar van de lagere graad. Deze leerlingen blijven voor het vak instrument of zang [[of instrument/volksmuziek of zang/volksmuziek]]² zitten in de lagere graad en blijven daar financierbaar;]²

[10° in de optie volksmuziek, als men houder is van een eindattest.]³

[§ 1bis. Het volgen van het vak instrument/volksmuziek, instrument of instrument/jazz en lichte muziek is alleen toegestaan als het eindattest het vak instrument/volksmuziek of instrument vermeldt.

§ 1ter. Het volgen van het vak zang/volksmuziek is enkel toegestaan als het eindattest het vak zang/volksmuziek of zang vermeldt.]³

§ 2. Tot het tweede en het derde leerjaar van de middelbare graad wordt men als regelmatig leerling toegelaten :

1° in de optie algemene muziekcultuur indien men geslaagd is in het eerste, respectievelijk tweede leerjaar van een optie van de middelbare graad, studierichting muziek;

2° in de optie algemene muziektheorie indien men geslaagd is in het eerste, respectievelijk tweede leerjaar van deze optie;

3° in de optie samenspel, indien men geslaagd is in het eerste, respectievelijk tweede leerjaar van deze optie of van de optie instrument;

4° in de optie instrument, indien men geslaagd is in het eerste, respectievelijk tweede leerjaar van deze optie;

5° in de optie stemvorming, indien men geslaagd is in het eerste, respectievelijk tweede leerjaar van deze optie of van de optie zang;

6° in de optie zang, indien men geslaagd is in het eerste, respectievelijk tweede leerjaar van deze optie;

[7° in de optie instrument/jazz en lichte muziek, als men geslaagd is voor de proeven van het eerste, respectievelijk tweede leerjaar van de betreffende optie;

8° in de optie zang/jazz en lichte muziek, als men geslaagd is voor de proeven van het eerste, respectievelijk tweede leerjaar van de betreffende optie;]²

[9° in de optie volksmuziek, als men geslaagd is voor de proeven van het eerste, respectievelijk tweede leerjaar van de betreffende optie.]³

[ ]¹ B.Vl.R. 31-7-1991; [ ]² B.Vl.R. 14-12-2001; [ ]³ B.Vl.R. 30-10-2009; [[ ]]¹ B.Vl.R. 14-12-2001; [[ ]]² B.Vl.R. van 30-10-2009

Art. 17.

§ 1. Tot het eerste leerjaar van de hogere graad wordt men als regelmatig leerling toegelaten in de optie :

1° muziekgeschiedenis, indien men houder is van een getuigschrift van de middelbare graad, studierichting muziek;

2° muziektheorie, indien men houder is van het getuigschrift van de middelbare graad, optie algemene muziektheorie, instrument of zang;

3° algemene muzikale vorming, indien men regelmatig leerling is in een andere optie van de hogere graad of indien men een getuigschrift van een andere optie van de hogere graad bezit;

4° samenspel, indien men houder is van het getuigschrift van de middelbare graad, opties samenspel of instrument;

5° stemvorming, indien men houder is van het getuigschrift van de middelbare graad, opties stemvorming of zang;

6° [instrument, indien men houder is van het getuigschrift van de middelbare graad, optie instrument;]¹

7° [zang, indien men houder is van het getuigschrift van de middelbare graad, optie zang;]¹

[8° instrument/jazz en lichte muziek, indien men houder is van het getuigschrift van de middelbare graad, optie instrument/jazz en lichte muziek;

9° samenspel/jazz en lichte muziek, indien men houder is van het getuigschrift van de middelbare graad, optie instrument/jazz en lichte muziek;

10° zang/jazz en lichte muziek, indien men houder is van het getuigschrift van de middelbare graad, optie zang/jazz en lichte muziek;

11° stemvorming/jazz en lichte muziek, indien men houder is van het getuigschrift van de middelbare graad, optie zang/jazz en lichte muziek;

12° muziektheorie/jazz en lichte muziek, indien men houder is van het getuigschrift van de middelbare graad, optie algemene muziektheorie, instrument/jazz en lichte muziek of zang/jazz en lichte muziek;]¹

[13° volksmuziek, als men houder is van het getuigschrift van de middelbare graad optie volksmuziek;

14° dirigentenopleiding instrumentale muziek, als men houder is van het getuigschrift van de middelbare graad, optie instrument, instrument/jazz en lichte muziek of volksmuziek, met vermelding van het vak instrument/volksmuziek, en de leeftijd van achttien jaar bereikt heeft;

15° dirigentenopleiding vocale muziek, als men houder is van het getuigschrift van de middelbare graad, optie zang, zang/jazz en lichte muziek of volksmuziek, met vermelding van het vak zang/volksmuziek, en de leeftijd van achttien jaar bereikt heeft;

16° experimentele muziek, als men houder is van het getuigschrift van de middelbare graad.]²

[§ 1bis. Het volgen van het vak instrument/volksmuziek, instrument of instrument/jazz en lichte muziek is alleen toegestaan als het getuigschrift het vak instrument/volksmuziek of instrument of instrument/jazz en lichte muziek vermeldt.

§ 1ter. Het volgen van het vak zang/volksmuziek, is alleen toegestaan als het getuigschrift het vak zang/volksmuziek of zang of zang/jazz en lichte muziek vermeldt.]²

§ 2. [Tot het tweede leerjaar van de hogere graad wordt men als regelmatige leerling toegelaten in een optie, indien men geslaagd is voor de proeven van het eerste leerjaar van de betreffende optie.]¹

[§ 3. Tot het derde leerjaar van de hogere graad wordt men als regelmatige leerling toegelaten in een optie, indien men geslaagd is voor de proeven van het tweede leerjaar van de betreffende optie.]¹

[ ]¹ B.Vl.R. 14-12-2001; [ ]² B.Vl.R. van 30-10-2009

Afdeling 2. - Studierichting woordkunst

Art. 18.

[In de lagere graad wordt men als regelmatige leerling toegelaten :

1° tot het eerste leerjaar als men de leeftijd van acht jaar bereikt heeft of minstens twee volledige schooljaren ingeschreven is in het lager onderwijs;

2° tot het tweede, derde of vierde leerjaar als men met vrucht het voorgaande leerjaar heeft beëindigd;

3° tot het tweede leerjaar eveneens als men de leeftijd van negen jaar bereikt heeft, of minstens drie volledige schooljaren ingeschreven is in het lager onderwijs;

4° tot het derde leerjaar eveneens als men de leeftijd van tien jaar bereikt heeft of minstens vier volledige schooljaren ingeschreven is in het lager onderwijs;

5°[[...]] ]

B.Vl.R. 30-10-2009; [[ ]] B.Vl.R. van 3-10-2014

Art. 19.

[In de middelbare graad wordt men als regelmatig leerling toegelaten :

1° tot het eerste leerjaar van de sectie jongeren, indien men houder is van het eindattest van de lagere graad van de optie woordkunst [[...]];

2° tot het tweede of derde leerjaar van de sectie jongeren, indien men respectievelijk geslaagd is voor de proeven van het eerste of het tweede leerjaar van dezelfde sectie;

3° tot het eerste leerjaar van de sectie volwassenen, indien men beantwoordt aan de bepaling van "volwassene" of indien de directeur om pedagogische redenen een afwijking verleent;

4° tot het tweede of derde leerjaar van de sectie volwassenen, indien men respectievelijk geslaagd is voor de proeven van het eerste of het tweede leerjaar van een optie in dezelfde sectie.]

B.Vl.R. 14-12-2001; [[ ]] B.Vl.R. van 3-10-2014

Art. 20.

In een optie van de hogere graad wordt men als regelmatig leerling toegelaten :

1° [tot het eerste leerjaar, indien men houder is van een getuigschrift van de middelbare graad sectie volwassenen van de optie in kwestie,

of tot het eerste leerjaar van de optie toneel indien men in het laatste leerjaar middelbare graad, sectie jongeren, geslaagd is voor het vak toneel;

of tot het eerste leerjaar van de optie voordracht indien men in het laatste leerjaar middelbare graad, sectie jongeren, geslaagd is voor het vak voordracht;

of tot het eerste leerjaar van de optie welsprekendheid of literaire creatie, indien men houder is van een getuigschrift van de middelbare graad.]

2° tot het tweede, respectievelijk derde leerjaar indien men met vrucht het eerste, respectievelijk tweede leerjaar van dezelfde optie heeft beëindigd.

B.Vl.R. van 14-12-2001

Afdeling 3. - Studierichting dans

Art. 21.

§ 1. [In de optie algemene artistieke bewegingsleer, sectie "jongeren" van de lagere graad wordt men als regelmatig leerling toegelaten :

[[1° tot het eerste leerjaar vanaf de leeftijd van zes jaar of als men hoogstens één volledig schooljaar ingeschreven is in het lager onderwijs;

2° tot het tweede leerjaar vanaf de leeftijd van zeven jaar of als men minstens één volledig schooljaar en hoogstens twee volledige schooljaren ingeschreven is in het lager onderwijs;

3° tot het derde leerjaar vanaf de leeftijd van acht jaar of als men minstens twee [[[...]]] volledige schooljaren ingeschreven is in het lager onderwijs;]]

4° tot het vierde, vijfde en zesde leerjaar, indien men respectievelijk geslaagd is voor de proeven van het derde, vierde en vijfde leerjaar van de lagere graad van deze sectie.]

§ 2. In de sectie "volwassenen" wordt men als regelmatig leerling toegelaten :

1° tot het eerste leerjaar, indien men beantwoordt aan de bepaling van "volwassene" [of indien de directeur om pedagogische redenen een afwijking verleent]. Deze leerlingen kunnen niet toegelaten worden tot de lagere graad, sectie "jongeren";

2° tot het tweede leerjaar indien men met vrucht het eerste leerjaar beëindigd heeft.

B.Vl.R. 14-12-2001; [[ ]] B.Vl.R. 30-10-2009; [[[ ]]] B.Vl.R. van 3-10-2014

Art. 22.

[In de middelbare graad wordt men als regelmatige leerling toegelaten :

1° tot het eerste leerjaar indien men een eindattest van de lagere graad heeft behaald;

2° tot het tweede en derde leerjaar :

a) in de optie klassieke dans indien men geslaagd is voor de proeven van respectievelijk het eerste en het tweede leerjaar van deze optie;

b) in de optie hedendaagse dans indien men geslaagd is voor de proeven van respectievelijk het eerste en het tweede leerjaar van deze optie of de optie klassieke dans;

c) in de optie dans en muziek indien men geslaagd is voor de proeven van respectievelijk het eerste en het tweede leerjaar van een optie van de middelbare graad.]

B.Vl.R. van 14-12-2001

Art.23.

[§ 1. Tot het eerste leerjaar van de hogere graad wordt men als regelmatige leerling toegelaten in de optie :

1° hedendaagse dans, indien mer houder is van het getuigschrift van de middelbare graad optie hedendaagse dans of klassieke dans;

2° klassieke dans, indien men houder is van het getuigschrift van de middelbare graad van de optie klassieke dans;

3° dans en muziek, indien men houder is van het getuigschrift van de middelbare graad;

4° theorie van de dans, indien men houder is van het getuigschrift van de middelbare graad;

§ 2. Tot het tweede en derde leerjaar van de hogere graad wordt men als regelmatige leerling toegelaten in de optie :

1° hedendaagse dans, indien men respectievelijk geslaagd is voor de proeven van het eerste en tweede leerjaar van deze optie of de optie klassieke dans;

2° klassieke dans, indien men respectievelijk geslaagd is voor de proeven van het eerste en tweede leerjaar van dezelfde optie;

3° dans en muziek, indien men respectievelijk geslaagd is voor de proeven van het eerste en tweede leerjaar van een optie;

4° theorie van de dans, indien men respectievelijk geslaagd is voor de proeven van het eerste en tweede leerjaar van deze optie.]

B.Vl.R. van 14-12-2001

Afdeling 4. - Gemeenschappelijke bepalingen voor de drie studierichtingen

Art. 24.

[§ 1. In afwijking van de bepalingen van de artikelen 14 tot en met 23 kan iemand als regelmatige leerling worden toegelaten tot een leerjaar van een optie na een toelatingsperiode met positieve evaluatie. Deze toelatingsperiode begint bij het begin van het schooljaar en eindigt uiterlijk op [[1 november]] van datzelfde schooljaar. Deze evaluatie gebeurt door de directeur en de betrokken leerkrachten. Het resultaat van deze evaluatie wordt vastgelegd in een proces-verbaal.

§ 2. Tot deze toelatingsperiode mag men worden toegelaten indien men :

1° voor de lagere graad de leeftijd van acht jaar bereikt heeft;

2° voor de middelbare graad de leeftijd van twaalf jaar bereikt heeft of ingeschreven is in het secundair onderwijs;

3° voor de hogere graad de leeftijd van vijftien jaar bereikt heeft of ingeschreven is in het vierde leerjaar van het secundair onderwijs.]¹

[§ 3. Aan leerlingen die voldoen aan de reguliere toelatingsvoorwaarden, vermeld in artikel 14 tot en met 23, kan geen toelatingsperiode opgelegd worden.]²

[ ]¹ B.Vl.R. 14-12-2001; [ ]² B.Vl.R. 3-10-2014; [[ ]] B.Vl.R. van 3-10-2014

Art. 25.

[Op voorwaarde dat hij aan de toelatingsvoorwaarden voldoet, kan een leerling :

a) na een positief geëvalueerde toelatingsperiode veranderen van optie en/of leerjaar tot [[1 november]] van datzelfde schooljaar;

b) tegelijkertijd meerdere studierichtingen volgen;

c) tegelijkertijd binnen een studierichting meerdere opties volgen mits eenzelfde vak slechts eenmaal gevolgd wordt.]

B.Vl.R. 14-12-2001; [[ ]] B.Vl.R. van 3-10-2014

Art. 26.

[De directeur kan vrijstelling verlenen voor een vak om pedagogische redenen. Die vrijstelling wordt gestaafd met een attest. In geval van twijfel wordt het advies van de inspectie gevraagd, en kan aan de leerling een toelatingsperiode worden opgelegd.]

B.Vl.R. van 14-12-2001

[Art. 26bis.

Een leerling heeft recht op een vrijstelling voor het vak algemene muzikale vorming, muziekcultuur/volksmuziek, repertoirestudie of theorie van de dans als hij dit vak reeds met vrucht heeft gevolgd op een gelijk of hoger niveau dan het voltijds secundair onderwijs, het deeltijds kunstonderwijs of het kunstonderwijs met beperkt leerplan.]

B.Vl.R. van 3-10-2014

[Art. 26ter.

Een instelling kan voor een leerling die beschikt over een verslag als vermeld in artikel 15 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 of een verslag als vermeld in artikel 294 van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, of voor een leerling [[die erkend is als persoon met een handicap krachtens een Vlaamse, een andere Belgische of buitenlandse wetgeving]] een individueel aangepast curriculum ontwikkelen als de directeur en betrokken leerkrachten na overleg met de leerling en zijn ouders motiveren dat de leerling ondanks redelijke aanpassingen onvoldoende leerwinst kan boeken in het gemeenschappelijke curriculum.

Voor een leerling met een individueel aangepast curriculum kan de instelling afwijken van een of meer van de volgende bepalingen :

1° de bepalingen over lessenroosters vermeld in artikelen 7 tot en met 10;

2° de bepalingen over groeperingsvoorwaarden, vermeld in artikel 11;

3° de bepaling over minimumleerplannen, vermeld in artikel 12;

4° de bepalingen over toelatings- en overgangsvereisten, vermeld in artikel 14 tot en met 23, op voorwaarde dat een leerling die de studierichting muziek of woordkunst volgt, minstens acht jaar is of minstens drie volledige schooljaren ingeschreven is in het lager onderwijs en dat een leerling die de studierichting dans volgt minstens zes jaar is of minstens één volledig schooljaar ingeschreven is in het lager onderwijs;

5° de bepalingen over evaluatie en proeven en bekrachtiging van de studiën, vermeld in artikel 29 tot en met 39.

De instelling ontwikkelt het individueel aangepast curriculum in samenspraak met de leerling of zijn ouders, bewaakt de ontwikkelingsgerichtheid en neemt de nodige pedagogische, didactische en organisatorische maatregelen. De instelling kan een beroep doen op externe deskundigen of op de pedagogische begeleidingsdienst.

Een individueel aangepast curriculum duurt maximaal één leerjaar langer dan de desbetreffende graad waarin de leerling is ingeschreven. De leerling kan niet overzitten. Bij het beëindigen van de graad reikt de instelling aan de leerling een leerbewijs uit. Een leerbewijs geeft aan dat de leerling een opleiding gevolgd heeft en dat er door middel van een evaluatie werd nagegaan welke van de vooraf bepaalde doelen verworven zijn.

De inspectie en de verificatie kunnen het individueel aangepast curriculum op elk moment inkijken in de instelling.]

B.Vl.R. 3-10-2014; [[ ]] Decr. van 17-6-2016

[Art. 26quater.

§ 1. Een instelling kan voor een leerling die beschikt over een verslag als vermeld in artikel 16 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 of een verslag als vermeld in artikel 352 van de Codex Secundair Onderwijs of voor een leerling die erkend is als persoon met een handicap krachtens een Vlaamse, een andere Belgische of een buitenlandse wetgeving, na overleg met de leerling of zijn ouders, binnen het gemeenschappelijk curriculum afwijken van de volgende bepalingen :

1° de bepalingen over lessenroosters, vermeld in artikel 7 tot en met 10;

2° de bepalingen over groeperingsvoorwaarden, vermeld in artikel 11;

3° de bepalingen over de evaluatie, de proeven en de bekrachtiging van de studies, vermeld in artikel 29 tot en met 39.

De directeur en leerkrachten motiveren de afwijkingen in functie van de leerwinst met het oog op het behalen van het attest, eindattest of getuigschrift. De inspectie en de verificatie kunnen de motivering op elk moment inkijken in de instelling.

§ 2. De Vlaamse Regering wordt gemachtigd om wijzigingen in dit artikel uit te voeren via een besluit van de Vlaamse Regering.]

Decr. van 16-6-2017

Art. 27.

[Een regelmatige leerling kan een of meer vakken die tot het lessenrooster [[van dezelfde optie]]² behoren in [[twee]]¹ instellingen volgen [[na schriftelijke toestemming van de directeurs van de twee instellingen]]¹.

De financierbaarheid van de leerling wordt in dit geval gelijk verdeeld over de twee instellingen. De directeurs bepalen in onderling overleg welke instelling het attest of getuigschrift uitreikt.]

B.Vl.R. 14-12-2001; [[ ]]¹ B.Vl.R. 30-10-2009; [[ ]]² B.Vl.R. van 3-10-2014

[Art. 27bis.

Een regelmatige leerling kan na schriftelijke motivering en toestemming van de directeur een vak waarin kennis, vaardigheden of attitudes geïntegreerd verworven worden, geheel of gedeeltelijk, vervangen door leeractiviteiten in een leercontext die relevant is voor de leerplandoelen, onder de volgende voorwaarden :

1° de verantwoordelijke van de leercontext biedt een kwaliteitsvolle leeromgeving aan en de instelling beschikt over een toetsingsinstrument om de kwaliteit ervan te beoordelen, dat door de inspectie is gevalideerd;

2° de verantwoordelijke van de leercontext voorziet structurele inhoudelijke begeleiding van de leerling die het realiseren van de leerplandoelen mee garandeert;

3° de instelling verzekert de opvolging van het leerproces en ontwikkelt daarvoor een afsprakenkader met alle betrokkenen;

4° de instelling evalueert de leerling en neemt daarvoor de nodige maatregelen;

5° opleidings- en vormingsactiviteiten van private of andere publieke opleidingsverstrekkers komen niet in aanmerking.]

B.Vl.R. van 3-10-2014

Art. 28.

De leeftijd vermeld of bedoeld in de artikelen 14, 16, 18, [21 en 24] moet bereikt zijn op 31 december volgend op de aanvang van het schooljaar.

B.Vl.R. van 14-12-2001

HOOFDSTUK IV. - Evaluatie, proeven en bekrachtiging van de studiën

Art. 29.

[Tijdens het schooljaar wordt van iedere leerling minimum tweemaal per jaar een schriftelijke evaluatie gemaakt, die aan de leerling wordt meegedeeld aan de hand van een evaluatiefiche.]

B.Vl.R. van 14-12-2001

Art. 30.

[§ 1. Aan het einde van ieder leerjaar worden tussen 15 mei en 30 juni overgangs- en eindproeven georganiseerd. De eindproeven worden georganiseerd in het laatste leerjaar van elke graad; de overgangsproeven in de andere leerjaren. Verspreide of gedeeltelijke proeven kunnen georganiseerd worden mits kennisgeving aan de inspectie.

§ 2. Voor de vakken samenzang, dansinitiatie en artistieke training worden geen proeven georganiseerd. Voor de vakken samenspel, begeleidingspraktijk, koor, luisterpraktijk, instrumentaal ensemble, vocaal ensemble, ensemble/jazz en lichte muziek [[, ensemble/volksmuziek]] en lyrische kunst is er geen verplichting tot het afnemen van overgangsproeven. Indien er voor een van de hierboven vermelde vakken proeven worden afgenomen, moeten de proeven afgenomen worden voor alle leerlingen die dit vak volgen in de instelling.

§ 3. In de periode tussen 15 augustus en 15 september worden ook uitgestelde proeven afgenomen van de leerlingen die om een gewettigde reden niet in staat waren deel te nemen aan d proeven aan het einde van het schooljaar voor de vakken waarvoor overgangs- of eindproeven bestaan, zoals bepaald in artikel 32. De inrichtende macht kan beslissen om in die periode ook herkansingsproeven te organiseren.]

B.Vl.R. 14-12-2001; [[ ]] B.Vl.R. van 30-10-2009

Art. 31.

[...]

B.Vl.R. van 14-12-2001

Art. 32.

§ 1. De proeven worden afgenomen met gesloten deuren of in publieke zitting.

[§ 2. Alle overgangsproeven worden afgenomen met gesloten deuren.

§ 3. In de onderstaande vakken worden de eindproeven afgenomen met gesloten deuren :

a) algemene muziekcultuur;

b) luisterpraktijk;

c) begeleidingspraktijk;

d) algemene muziektheorie;

e) muziektheorie;

f) muziektheorie/jazz en lichte muziek;

g) muziekgeschiedenis;

h) algemene muzikale vorming;

i) algemene verbale vorming;

j) repertoirestudie woordkunst;

k) literaire creatie;

l) theorie van de dans;

[[m) muziekcultuur/volksmuziek.]]

§ 4. In de onderstaande vakken worden de eindproeven afgenomen in publieke zitting :

a) instrument;

b) samenspel;

c) instrument/jazz en lichte muziek;

d) samenspel/jazz en lichte muziek;

e) zang;

f) zang/jazz en lichte muziek;

g) stemvorming;

h) koor;

i) instrumentaal ensemble;

j) vocaal ensemble;

k) ensemble/jazz en lichte muziek;

l) lyrische kunst;

m) voordracht;

n) welsprekendheid;

o) toneel;

p) algemene artistieke bewegingsleer;

q) hedendaagse dans;

r) klassieke dans;

s) dans en muziek;

[[t) instrument/volksmuziek;

u) zang/volksmuziek;

v) ensemble/volksmuziek;

w) directie instrumentale muziek;

x) directie vocale muziek;

y) experimentele muziek.]] ]

[§ 5. Voor "volwassenen" worden de eindproeven voor de vakken instrument [[, zang, instrument/volksmuziek, zang/volksmuziek]] in de lagere graad en in de optie samenspel, instrument/jazz en lichte muziek in de optie samenspel/jazz en lichte muziek [[en in de optie volksmuziek, stemvorming, stemvorming/jazz en lichte muziek]], voor verbale vorming en voor algemene artistieke bewegingsleer afgenomen in een aangepaste vorm.]

B.Vl.R. 14-12-2001; [[ ]] B.Vl.R. van 30-10-2009

Art. 33.

[§ 1. De beoordeling gebeurt door een examencommissie die samengesteld is als volgt :

1° voor de overgangsproeven : de directeur en ten minste de vaktitularis;

2° voor de eindproeven van de leerlingen lagere graad : de directeur, de vaktitularis en één deskundige;

3° voor de eindproeven van de leerlingen middelbare graad : de directeur, de vaktitularis en twee deskundigen van wie ten minste één deskundige van buiten de instelling;

4° voor de eindproeven van de leerlingen muziek hogere graad :

de directeur, de vaktitularis en ten minste twee deskundigen van buiten de instelling.

§ 2. De directeur is ambtshalve voorzitter van alle examencommissies binnen zijn instelling. Hij kan zich laten vervangen door een afgevaardigde.]

B.Vl.R. van 14-12-2001

Art. 34.

Aan de beraadslagingen van de examencommissie kan uitsluitend deelgenomen worden door de voorzitter, de leden [...] en de betrokken leraar.

B.Vl.R. van 18-12-1991

Art. 35.

Niemand mag als lid van de examencommissie zitting hebben voor de proef van een bloed- of aanverwant tot en met de vierde graad.

Art. 36.

[...]

B.Vl.R. van 18-12-1991

Art. 37.

§ 1. De leerlingen zijn verplicht deel te nemen aan de proeven ingericht aan het einde van het leerjaar waarvoor zij zijn ingeschreven. Na drie jaar studie voor de vakken instrument of zang in de lagere graad zijn zij verplicht deel te nemen aan de [eindproef] bedoeld in artikel 32, § 4.

§ 2. De leerlingen die meer dan 1/3 van de lessen niet hebben bijgewoond zonder dat hun afwezigheid gewettigd was, worden niet toegelaten tot de proeven en zijn derhalve niet geslaagd.

B.Vl.R. van 30-10-2009

Art. 38.

[§ 1. De leerling die bij de beoordeling voor elk vak ten minste 60 % van de punten behaald heeft, is geslaagd.

§ 2. Aan de leerling die voor een leerjaar geslaagd is, wordt een attest uitgereikt.

§ 3. Aan de leerling die in het laatste jaar van de lagere graad geslaagd is, wordt een eindattest uitgereikt.

§ 4. Aan de leerling die in het laatste leerjaar van de middelbare graad of de hogere graad geslaagd is, wordt een getuigschrift uitgereikt.

§ 5. De attesten, het eindattest en de getuigschriften vermelden de gevolgde vakken.

§ 6. Aan de leerling van de sectie "volwassenen" kan aan het einde van de lagere graad slechts een eindattest worden uitgereikt indien hij ook in het derde leerjaar voor het vak algemene muzikale vorming geslaagd is.]

B.Vl.R. van 14-12-2001

Art. 39.

§ 1. Aan de geslaagde leerling worden in de middelbare graad en in de hogere graad de hiernavolgende onderscheidingen toegekend :

- ten minste 90 punten op 100 met grootste onderscheiding,

- ten minste 80 punten op 100 met grote onderscheiding,

- ten minste 70 punten op 100 met onderscheiding,

- ten minste 60 punten op 100 met voldoening.

§ 2. Getuigschriften en attesten worden opgesteld overeenkomstig de modellen bij dit besluit gevoegd.

Art. 40.

In iedere instelling worden de processen-verbaal van de proeven gedurende tien jaar bewaard en ter beschikking gehouden van de inspectie.

[Art. 40bis.

Een instelling kan afwijken van de bepalingen, vermeld in artikel 29 tot en met 37, artikel 38, § 1 en § 6 en artikel 39, § 1 als ze voldoet aan de volgende voorwaarden :

1° de instelling beschikt over een gedragen artistiek-pedagogische visie over het transparant, valide en betrouwbaar evalueren van leerlingen. De visie expliciteert op welke wijze de evaluatie het leerproces van de leerlingen ondersteunt;

2° de instelling operationaliseert en motiveert die visie in concrete acties ten opzichte van de leerlingen en personeelsleden;

3° de instelling neemt in haar schoolreglement, vermeld in artikel 2, § 3, de basisprincipes van haar visie op leerlingenevaluatie op en communiceert over de wijze waarop de evaluatie verloopt;

4° de instelling expliciteert de wijze waarop ze de kwaliteit van het evaluatieproces bewaakt;

5° de instelling bespreekt minstens twee keer per schooljaar met iedere leerling zijn brede artistieke ontwikkeling aan de hand van een gedocumenteerde schriftelijke neerslag.

De mate waarin de leerling de einddoelen uit de goedgekeurde leerplannen bereikt, bepaalt of hij al dan niet geslaagd is voor een leerjaar of graad.

De leerlingen zijn verplicht deel te nemen aan de evaluatieactiviteiten.

De leerlingen die meer dan een derde van de lessen niet hebben bijgewoond zonder dat hun afwezigheid gewettigd was, zijn niet geslaagd.]

B.Vl.R. van 3-10-2014

HOOFDSTUK V. - Normen

Art. 41.

[§ 1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk komen enkel financierbare leerlingen in aanmerking.

§ 2. Per studierichting kan een leerling slechts eenmaal in aanmerking komen.

§ 3. De leerling die ingeschreven is zowel in de lagere als in de middelbare graad van de studierichting muziek zonder in het bezit te zijn van een eindattest van de lagere graad, komt niet in aanmerking voor de telling in de middelbare graad.

§ 4. De Vlaamse minister bevoegd voor het onderwijs stelt de wijze van registreren vast van de regelmatige en van de financierbare leerlingen.]

B.Vl.R. van 1-9-1993

Art. 42.

§ 1. Het aantal uren-leraar wordt als volgt berekend :

1° Studierichting Muziek :

In de lagere graad wordt het aantal [...] leerlingen vermenigvuldigd met 0,45; in de middelbare graad met 0,70 en in de hogere graad met 1,1.

2° Studierichting Woordkunst :

In de lagere graad wordt het aantal [...] leerlingen vermenigvuldigd met 0,08; in de middelbare graad met 0,45 en in de hogere graad met 0,75.

3° Studierichting Dans :

In de studierichting dans wordt het aantal [...] leerlingen in elke graad vermenigvuldigd met 0,25.

§ 2. De op basis van § 1 bekomen produkten worden afgerond naar het dichtst bijzijnd geheel getal. Een produkt dat eindigt op 0,50 wordt naar boven afgerond.

§ 3. In afwijking van de §§ 1 en 2 worden per graad het aantal uren-leraar toegekend dat nodig is om het lessenrooster, bepaald in de artikelen 7, 8 en 9 in te richten, wanneer deze graad overeenkomstig de artikelen [48, 50 en 51] tot afbouw gedwongen wordt.

B.Vl.R. van 1-9-1993

Art. 43.

§ 1.[...]²

§ 2. Vanaf 200 leerlingen, zoals bepaald in artikel 41, wordt een ambt van directeur toegekend. Beneden dit minimum wordt een ambt van directeur toegekend naar rata van 1/20 per volledige reeks van 10 [...]¹ leerlingen.

[ ]¹ B.Vl.R. 1-9-1993; [ ]² B.Vl.R. van 21-9-2007

Art. 44.

[...]

Decr. van 20-12-2002

Art. 45.

§ 1. Het totaal uren-leraar per onderwijsinstelling mag door de inrichtende macht vrij worden aangewend na raadpleging van het bestuurs- en onderwijzend personeel, met uitzondering van de tijdelijke personeelsleden die niet voor de duur van het ganse schooljaar worden aangesteld, in het bevoegd overlegcomité opgericht krachtens de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel en het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van die wet wat het officieel onderwijs betreft en in de ondernemingsraad opgericht krachtens de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven wat het vrij gesubsidieerd onderwijs betreft.

§ 2. Het aantal uren-leraar dat men bekomt voor de middelbare en lagere graad is niet overdraagbaar naar de hogere graad.

§ 3. [Een onderwijsinstelling kan het totale aantal toegekende uren-leraar aanwenden voor de uitvoering van het lessenrooster, voor de muzikale begeleiding, voor de navorming en voor de pedagogische coördinatie.]

B.Vl.R. van 14-12-2001

[HOOFDSTUK VI. - Rationalisatie

Art. 46.

§ 1. De rationalisatie wordt toegepast op instellingen, [[filialen,]]¹ studierichtingen en graden. Zij regelt de instandhouding van instellingen, studierichtingen en graden.

§ 2. Voor de toepassing van de rationalisatie in een bepaald schooljaar komen enkel de financierbare leerlingen in aanmerking, geteld op 1 februari van het voorgaande schooljaar.

§ 3. De rationalisatie van studierichtingen en graden is niet van toepassing op de instellingen voor deeltijds kunstonderwijs gevestigd in de gemeente Voeren.

Art. 47.

§ 1. De rationalisatienorm van een instelling is vastgesteld als volgt :

150 leerlingen indien de instelling twee opeenvolgende graden organiseert;

200 leerlingen indien de instelling drie opeenvolgende graden organiseert.

§ 2. In afwijking van de bepalingen van § 1 gelden voor de instellingen gevestigd in de negentien gemeenten van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, en die daarbuiten geen filialen hebben, volgende rationalisatienormen :

[[...]]² 105 leerlingen [[...]]².

Art. 48.

§ 1. Een instelling die de rationalisatienorm niet bereikt, moet :

ofwel in iedere graad van elke studierichting die zij organiseert, overgaan tot de geleidelijke sluiting van alle opties, leerjaar per leerjaar, te beginnen met het laagste;

ofwel fusioneren met een andere instelling voor deeltijds kunstonderwijs, bedoeld in dit besluit, gevestigd in dezelfde gemeente;

ofwel fusioneren met een andere instelling voor deeltijds kunstonderwijs, bedoeld in dit besluit, gevestigd in een andere gemeente en filiaal van deze instelling worden.

§ 2. [[...]]²

§ 3. Zowel administratief als pedagogisch komt een fusie [[,als vermeld in [[[artikel II.1, 7°, van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs]]]²,]]² in één tijd tot stand. Van bij de aanvang van het schooljaar waarin de fusie ontstaat, heeft de instelling slechts één inrichtende macht en één directie.

§ 4. Een instelling die door fusie ontstaat, wordt niet beschouwd als nieuwe instelling en valt dus niet onder de toepassing van de bepalingen van de programmatie van instellingen.

Art. 49.

§ 1. [[De omkadering]]³, verbonden aan het directieambt van een instelling, wordt slechts toegekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 43, § 2, van dit besluit, indien de instelling de rationalisatienorm bereikt.

§ 2. Indien een instelling de rationalisatienorm niet bereikt en niet fusioneert met een andere instelling, kan zij tijdens haar afbouw voor het directieambt aanspraak maken op [[de omkadering]]³, toegekend overeenkomstig de bepalingen van artikel 43, § 2, van dit besluit, in het schooljaar voorafgaand van het begin van de afbouw.

Art. 50.

§ 1. De rationalisatienorm voor de studierichtingen is als volgt vastgesteld :

150 leerlingen voor de studierichting muziek; 40 leerlingen voor de studierichting woordkunst; 15 leerlingen voor de studierichting dans.

§ 2. In afwijking van de bepalingen van § 1 zijn de rationalisatienormen voor de studierichtingen van de instellingen gevestigd in de negentien gemeenten van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, en die daarbuiten geen filialen hebben, vastgesteld op 40 % van de normen van § 1.

§ 3. Indien een studierichting haar rationalisatienorm niet bereikt, moet zij in elke graad en in elke optie overgaan tot de geleidelijke sluiting, leerjaar per leerjaar, te beginnen met het laagste.

§ 4. Indien een instelling slechts één studierichting organiseert en hiervoor de rationalisatienorm niet bereikt, moet zij handelen als een instelling die haar rationalisatienorm niet bereikt, overeenkomstig de artikelen 48 en 49 van dit besluit.

Art. 51.

§ 1. [[ § 1. 1° Voor filialen waarvan de programmatie gestart is in het schooljaar 1998-1999 of later, wordt per studierichting een rationalisatienorm voor de lagere graad ingesteld;

2° De rationalisatienorm, die bedoeld wordt in § 1, 1°, is gelijk aan 80 % van de programmatienorm, vastgesteld in artikel 55bis, § 1, 2°, § 2 en § 3;

3° Als de lagere graad de rationalisatienorm niet meer bereikt, moet hij geleidelijk afgebouwd worden, leerjaar per leerjaar, te beginnen met het laagste;

4° Er wordt geen rationalisatienorm ingesteld voor de middelbare graad.]]¹

§ 2. De rationalisatienorm voor de hogere graad is als volgt vastgesteld :

15 leerlingen in de studierichting muziek; 5 leerlingen in de studierichting woordkunst; 5 leerlingen in de studierichting dans.

§ 3. In afwijking van de bepalingen van § 2, zijn de rationalisatienormen voor de hogere graden van de instellingen gevestigd in de negentien gemeenten van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, en die daarbuiten geen filialen hebben, vastgesteld op 40 % van de normen van § 2.

§ 4. Indien een hogere graad de rationalisatienorm niet bereikt, moet hij geleidelijk afbouwen, leerjaar per leerjaar, te beginnen met het laagste.

HOOFDSTUK VII. - Programmatie

Art. 52.

[[§ 1. De programmatie wordt toegepast op instellingen, filialen, studierichtingen en graden. Ze regelt de oprichting van instellingen, filialen, studierichtingen en graden.

§ 2. [[[De Vlaamse Regering beslist over de goedkeuring tot programmatie van instellingen als vermeld in paragraaf 1, op advies van de Vlaamse Onderwijsraad en de inspectie van het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming.

Het advies van de inspectie dient uit te gaan van de mogelijkheden van de inrichtende macht in kwestie op het vlak van infrastructuur, leermiddelen en goedgekeurde leerplannen.]]]¹

[[[§ 2bis. De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, beslist over de goedkeuring tot programmatie van studierichtingen, filialen en graden, als vermeld in paragraaf 1, op advies van de Vlaamse Onderwijsraad en van de bevoegde administratie en inspectie van het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming.

Elk advies als vermeld in het eerste lid, moet gebaseerd zijn op de volgende criteria :

1° de behoeften;

2° de rationele spreiding;

3° de mogelijkheden van de instelling in kwestie op het vlak van infrastructuur, leermiddelen en goedgekeurde leerplannen.]]]¹

§ 3. Voor de toepassing van de programmatienorm van een instelling, filiaal, studierichting of graad in een bepaald schooljaar komen alleen de financierbare leerlingen, die geteld werden op 1 oktober van dat schooljaar, in aanmerking.

§ 4. [[[...]]]¹

§ 5. Voor de toepassing van de omkaderingsnormen van het personeel, de toepassing van de minimale schoolbevolkingsnormen en de vaststelling van de werkingstoelagen, wordt verondersteld dat de overheveling van een filiaal naar een andere instelling al op 1 februari van het voorafgaand schooljaar plaatsvond.

[[[§ 5bis. Voor de toepassing van de omkaderingsnormen van het personeel en de vaststelling van de werkingstoelagen met betrekking tot de opties volksmuziek, dirigentenopleiding instrumentale muziek, dirigentenopleiding vocale muziek en experimentele muziek ten behoeve van het schooljaar 2009-2010 komen de leerlingen in aanmerking die op 1 februari 2009 in de instelling de lessen in het overeenkomstige tijdelijke project hebben gevolgd.]]]¹

§ 6. [[[...]]]¹ De overheveling, zoals vermeld in § 5, [[[heeft]]]¹ ten aanzien van [[[het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming]]]¹ uitwerking op 1 september van het schooljaar volgend op de melding aan [[[het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming]]]¹.

§ 7. Per schooljaar en per instelling is slechts één aanvraag tot programmatie van of één filiaal, of één studierichting of één graad mogelijk. Als een instelling zo'n aanvraag indient, kan ze in hetzelfde schooljaar geen aanvraag voor een [[[tijdelijk project]]]¹ indienen.]]¹

Art. 53.

[[§ 1. Een instelling voor deeltijds kunstonderwijs, die door de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerd of gefinancierd wordt, kan, met de volgende beperkingen, een nieuw filiaal oprichten, dat nog niet bestond op 1 oktober van het voorafgaande schooljaar :

1° een instelling voor muziek, woordkunst en dans kan alleen een filiaal voor de sectie jongeren oprichten;

2° in een filiaal in oprichting mogen enkel de studierichtingen ingericht worden die al in de instelling bestaan;

3° in afwijking van 2°, kan de minister om infrastructurele redenen en na grondige motivatie eventueel afwijking verlenen;

4° in een filiaal in oprichting moeten minstens twee studierichtingen ingericht worden;

5° enkel instellingen die minstens een lagere en een middelbare graad van de betrokken studierichting hebben, mogen een nieuw filiaal oprichten.

[[[§ 1bis. Een instelling voor deeltijds kunstonderwijs die door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd wordt, kan een optie volksmuziek in de middelbare en hogere graad organiseren als de instelling in het schooljaar 2008-2009 het tijdelijke project volksmuziek heeft georganiseerd.

§ 1ter. Met behoud van de toepassing van de voorwaarden, vermeld in artikel 57bis, § 1, kan een instelling voor deeltijds kunstonderwijs die door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd wordt, een optie volksmuziek in de middelbare en hogere graad oprichten.

§ 1quater. Een instelling voor deeltijds kunstonderwijs die door de Vlaamse Gemeenschap wordt gefinancierd of gesubsidieerd, kan een optie dirigentenopleiding instrumentale muziek of dirigentenopleiding vocale muziek organiseren als de instelling in het schooljaar 2008-2009 respectievelijk het tijdelijke project hafabradirigentenopleiding of koordirigentenopleiding heeft georganiseerd.

§ 1quinquies. Met behoud van de toepassing van de voorwaarden, vermeld in artikel 57bis, § 2, kan een instelling voor deeltijds kunstonderwijs die door de Vlaamse Gemeenschap wordt gefinancierd of gesubsidieerd, een optie dirigentenopleiding instrumentale muziek of dirigentenopleiding vocale muziek oprichten als de desbetreffende optie nog niet georganiseerd wordt door een andere instelling in dezelfde provincie.

Voor de toepassing van deze bepaling worden het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de provincie Vlaams-Brabant als één geheel beschouwd.

§ 1sexies. Een instelling voor deeltijds kunstonderwijs die door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd wordt, kan een optie experimentele muziek organiseren als de instelling in het schooljaar 2008-2009 het tijdelijke project experimentele muziek of elektronische muziek heeft georganiseerd.

§ 1septies. Een instelling voor deeltijds kunstonderwijs die door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd wordt, kan een optie experimentele muziek oprichten als ze voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 57bis, § 3.]]]¹

§ 2. De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, stelt de voorwaarden vast voor het indienen en behandelen van een aanvraag tot :

programmatie van een instelling, filiaal, studierichting of graad;

[[[...]]]¹.

De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, stelt de voorwaarden vast voor het melden van een :

1° overheveling van een filiaal naar een andere instelling;

2° [[[fusie van twee of meer instellingen door opslorping van één of meer instellingen;]]]¹

3° fusie door afschaffing van twee of meer instellingen en oprichting van één nieuwe instelling;

4° verandering van net door een instelling.

§ 3. De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, stelt de procedure vast voor de goedkeuring van de programmatie van een instelling, filiaal, studierichting of graad.]]¹

Art. 54.

§ 1. Onverminderd de voorwaarden gesteld in [[artikel II.17, II.18, II.21 van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs]]4, is enkel de programmatie mogelijk van instellingen bestaande uit de lagere graad en de middelbare graad. De programmatie houdt in dat achtereenvolgens de lagere graad en middelbare graad opgericht worden.

§ 2. [[...]]²

§ 3. De programmatie van een instelling is bovendien onderworpen aan volgende voorwaarden en beperkingen :

1° een [[...]]¹ advies van de Vlaamse Onderwijsraad;

2° de programmatienorm voor een nieuwe instelling is gelijk aan 300 % van haar rationalisatienorm, vastgesteld in artikel 47 van dit besluit;

3° [[...]]².

§ 4. Onverminderd de voorwaarden gesteld in artikel 95 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II, is enkel de oprichting mogelijk van filialen bestaande uit de lagere graad [[...]]¹.

Art. 55.

§ 1. De programmatienorm, bedoeld in artikel 54, § 3, 2°, van dit besluit, moet bereikt worden in elk schooljaar van de periode van de oprichting, in verhouding tot het aantal opgerichte leerjaren. Het laatste schooljaar waarin de programmatienorm bereikt moet worden, is het schooljaar waarin voor het eerst het hoogste leerjaar van de middelbare graad georganiseerd wordt. Vanaf het daarop volgende schooljaar geldt de rationalisatienorm.

§ 2. [[...]]²

§ 3. Het niet bereiken van de programmatienorm heeft tot gevolg dat de instelling de oprichting [[volledig moet stopzetten, op het einde van het schooljaar]]¹.

[[Art. 55bis.

§ 1. De oprichting van een nieuw filiaal is bovendien onderworpen aan de volgende voorwaarden :

1° de programmatie van een filiaal houdt in dat de lagere graad geleidelijk, leerjaar per leerjaar, ingericht wordt;

2° de programmatienorm voor een nieuw filiaal is als volgt vastgesteld :

a) studierichting "muziek" : 20 leerlingen vermenigvuldigd met het aantal opgerichte leerjaren;

b) studierichting "woordkunst" : 8 leerlingen vermenigvuldigd met het aantal opgerichte leerjaren;

c) studierichting "dans" : 4 leerlingen vermenigvuldigd met het aantal opgerichte leerjaren;

3° in elk schooljaar van de periode van oprichting moet in het filiaal de som van de programmatienormen van de ingerichte studierichtingen bereikt worden.

§ 2. Voor de instellingen die gevestigd zijn in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad en die daarbuiten geen filialen hebben, is de programmatienorm voor de oprichting van een filiaal, in afwijking van § 1, 2°, gelijk aan 40 % van de programmatienorm, die bepaald wordt in § 1, 2°.

§ 3. Voor een filiaal dat gevestigd is in een gemeente met meer dan 20 000 inwoners, uitgezonderd de gemeenten die bedoeld worden in § 2, is de programmatienorm voor de oprichting van een filiaal, in afwijking van § 1, 2°, gelijk aan 125 % van de programmatienorm, die bepaald wordt in § 1, 2°.

§ 4. Als de berekening van de percentages in dit hoofdstuk niet uitkomt op een geheel getal, wordt het resultaat afgerond naar het hogerliggend geheel getal.

§ 5. Het laatste schooljaar waarin de programmatienorm, zoals bedoeld in § 1, 2°, en 3°, § 2 of § 3, bereikt moet worden, is het schooljaar waarin voor het eerst het hoogste leerjaar van de lagere graad georganiseerd wordt. Vanaf het daaropvolgend schooljaar geldt de rationalisatienorm voor elke studierichting afzonderlijk.

§ 6. Als de instelling de programmatienorm in één van de jaren van oprichting niet bereikt, moet ze de oprichting van het filiaal op het einde van het schooljaar volledig stopzetten.]]¹

Art. 56.

De programmatie van een studierichting is onderworpen aan volgende voorwaarden :

1° de instelling bereikt haar rationalisatienorm of, wanneer zij in oprichting is, haar programmatienorm;

2° een [[...]]¹ advies van de Vlaamse Onderwijsraad;

3° de oprichting van een studierichting houdt in dat achtereenvolgens de lagere en de middelbare graad opgericht worden;

4° het bereiken van de programmatienorm die gelijk is aan 200 % van de rationalisatienorm, vastgesteld in artikel 50, §§ 1 en 2. De programmatienorm moet bereikt worden in elk schooljaar van de periode van de oprichting, in verhouding tot het aantal opgerichte leerjaren. Het laatste schooljaar waarin de programmatienorm bereikt moet worden, is het schooljaar waarin voor het eerst het hoogste leerjaar van de middelbare graad georganiseerd wordt. Vanaf het daarop volgende schooljaar geldt de rationalisatienorm;

5° het niet bereiken van de programmatienorm heeft tot gevolg dat de instelling de oprichting van de studierichting [[volledig moet stopzetten, op het einde van het schooljaar]]¹;

[[6° De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, bepaalt de normen van infrastructuur voor de programmatie van een studierichting "dans".]]¹

Art. 57.

§ 1. Een instelling die alleen de lagere en de middelbare graad organiseert, kan de hogere graad oprichten bij wijze van programmatie onder de volgende voorwaarden :

1. de instelling bereikt haar rationalisatienorm;

2. een [[...]]¹ advies van de Vlaamse Onderwijsraad;

3. het bereiken van de programmatienorm in elk schooljaar van de periode van de oprichting, in verhouding tot het aantal opgerichte leerjaren. Het laatste schooljaar waarin de programmatienorm bereikt moet worden, is het schooljaar waarin voor het eerst het hoogste leerjaar georganiseerd wordt. Vanaf het daarop volgende schooljaar geldt de rationalisatienorm. De programmatienorm voor de volledige hogere graad is gelijk aan 200 % van de rationalisatienorm, vastgesteld in artikel 51, § 2 en 3, van dit besluit.

§ 2. Het niet bereiken van de programmatienorm heeft tot gevolg dat de instelling de oprichting van de hogere graad [[volledig stopzetten, op het einde van het schooljaar]]¹.

§ 3. Een instelling die de hogere graad opgericht bij wijze van programmatie, moet vanaf het schooljaar waarin zij voor het eerst het tweede leerjaar van deze hogere graad organiseert, de rationalisatienorm bereiken van een instelling met drie opeenvolgende graden. Bereikt ze deze norm niet, dan moet zij de oprichting van de hogere graad in dat schooljaar [[volledig stopzetten, op het einde van het schooljaar]]¹.]

B.Vl.R. 1-9-1993; [[ ]]¹ B.Vl.R. 8-6-1999; [[ ]]² B.Vl.R. 30-10-2009; [[ ]]³ B.Vl.R. 3-10-2014; [[ ]]4 B.Vl.R. 28-10-2016; [[[ ]]]¹ B.Vl.R. 30-10-2009; [[[ ]]]² B.Vl.R. van 28-10-2016

[Art. 57bis.

§ 1. De oprichting van de optie volksmuziek in de middelbare en hogere graad houdt in dat de optie geleidelijk, leerjaar per leerjaar en graad per graad, opgericht wordt.

§ 2. De oprichting van een optie dirigentenopleiding instrumentale muziek of dirigentenopleiding vocale muziek houdt in dat de optie geleidelijk, leerjaar per leerjaar, opgericht wordt.

§ 3. De oprichting van een optie experimentele muziek houdt in dat de optie geleidelijk, leerjaar per leerjaar, opgericht wordt.

§ 4. De voorwaarden, vermeld in paragrafen 1 tot en met 3 zijn niet van toepassing op instellingen die de in paragrafen 1 tot en met 3 vermelde opties als tijdelijk project, als vermeld in artikel 53, § 1bis, 1quater en 1sexies georganiseerd hebben.]

B.Vl.R. van 30-10-2009

[Art. 57ter.

[[In afwijking van artikel 5, artikel 52, § 2, § 2bis en § 7, artikel 53, § 1 tot en met § 1septies, artikel 54 en artikel 57, § 1, kunnen vanaf het schooljaar 2011-2012 in het deeltijds kunstonderwijs geen andere instellingen, filialen, studierichtingen, hogere graden en opties in de financierings- of subsidieregeling opgenomen worden, dan diegene die op 30 juni van het voorafgaande schooljaar reeds opgenomen waren. Instellingen die in één of meer van hun opties het vak instrument, instrument/jazz en lichte muziek of instrument/volksmuziek organiseren, kunnen in afwijking van artikel 6, § 1, 2° tot en met 4°, in de gelijknamige vakken geen instrumenten aanbieden die zij nog niet aanboden op 30 juni van het voorafgaande schooljaar.

In afwijking van deze bepaling kan de Vlaamse Regering in uitzonderlijke gevallen aan een inrichtende macht toelating geven tot programmatie van een instelling, filiaal, studierichting of hogere graad, de oprichting van een optie of het aanbieden van een bijkomend instrument in het vak instrument, instrument/jazz en lichte muziek of instrument/volksmuziek :

1° na schriftelijke en gemotiveerde aanvraag van die inrichtende macht, ingediend bij het Agentschap voor Onderwijsdiensten vóór 1 maart van het voorafgaand schooljaar en vergezeld van het protocol van de onderhandeling ter zake in het bevoegd lokaal comité, en

2° na advies van enerzijds de Vlaamse Onderwijsraad en anderzijds het Agentschap voor Onderwijsdiensten en de Inspectie.]] ]

Decr. 18-12-2009; [[ ]] Decr. van 23-12-2010

HOOFDSTUK VIII. - Overgangsmaatregelen

Art. 58.

[...]

B.Vl.R. van 14-12-2001

Art. 59.

[...]

B.Vl.R. van 3-10-2014

Art. 60. t.e.m. 63.

[...]

B.Vl.R. van 8-6-1999

Art. 64 tot en met 67.

[...]

B.Vl.R. van 14-12-2001

Art. 68.

De leraars notenleer en de leraars muziekgeschiedenis in de hogere graad en/of de graad van uitmuntendheid die ten laatste op 31 augustus 1990 stagedoend of vast benoemd of als definitief benoemd erkend zijn, daar waar de erkenning bestaat, of gelijkgesteld zijn met de definitief benoemden en hun onderwijsopdracht als hoofdambt uitoefenen, behouden de weddeschaal die zij hadden op het hoger secundair niveau voor de op dat niveau door de Vlaamse Regering op 30 juni 1990 aantal bezoldigde of gesubsidieerde lesuren, ongeacht of ze dat aantal uren presteren in de lagere graad of de middelbare graad.

Art. 69.

§ 1. De vastbenoemde of als dusdanig erkende, daar waar de erkenning bestaat, of met de vastgenoemde gelijkgestelde of de tot de stage toegelaten personeelsleden van een instelling voor deeltijds kunstonderwijs, van wie de betrekking geheel of gedeeltelijk wordt opgeheven in toepassing van de bepalingen van artikelen 43 en 74 en van de hoofdstukken VI en VII van dit besluit, blijven geaffecteerd aan de instelling, binnen de perken van de beschikbare betrekkingen.

§ 2. De affectatie voor ieder betrokken personeelslid geschiedt volgens de regels vastgesteld bij het besluit van de Vlaamse Regering betreffende de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage in het Gemeenschaps- en in het gesubsidieerd onderwijs.

§ 3. De in § 1 bedoelde personeelsleden die hun betrekking verliezen ingevolge de bepalingen van dit besluit, worden ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking.

§ 4. Zij worden in afwijking van de geldende regels bij voorrang gereaffecteerd of wedertewerkgesteld.

In afwachting van een reaffectatie of wedertewerkstelling kunnen die personeelsleden belast worden met pedagogische taken, vastgesteld door de inrichtende macht, in de instelling en, in geval van sluiting van een instelling, in één van de instellingen voor deeltijds kunstonderwijs, ressorterend onder dezelfde inrichtende macht.

§ 5. Gedurende de periode bepaald in artikel 71 en in afwijking van de bezoldigingsregeling voor personeelsleden ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking zoals vastgesteld door het in § 2 vernoemde besluit van de Vlaamse Regering :

1° genieten die personeelsleden een wachtgeld dat op ieder ogenblik gelijk is aan de wedde die zij hadden genoten indien zij in de administratieve stand van dienstactiviteit waren gebleven;

2° behouden die personeelsleden hun aanspraak op een benoeming in een selectieambt en op een benoeming in een bevorderingsambt.

De diensten die zij gedurende deze periode van terbeschikkingstelling verstrekken, worden in elk opzicht gelijkgesteld met werkelijk gepresteerde diensten.

Art. 70.

De bepalingen van artikel 165 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen, zoals gewijzigd, zijn niet van toepassing op de in artikel 68 bedoelde personeelsleden.

Art. 71.

De bepalingen van de artikelen 69, 70 en 72 van dit besluit gelden op volgende wijze voor elk van de personeelsleden van wie de betrekking wordt opgeheven door de toepassing van artikel 43 en van de bepalingen van de hoofdstukken VI en VII van dit besluit, op voorwaarde dat met de afbouw een aanvang wordt gemaakt ten laatste op 1 september 1993 :

1° gedurende vier jaar voor de graden en instellingen die de afbouw aanvatten op 1 september 1990;

2° gedurende drie jaar voor de graden en instellingen die de afbouw aanvatten op 1 september 1991;

3° gedurende twee jaar voor de graden en instellingen die de afbouw aanvatten op 1 september 1992;

4° gedurende een jaar voor de graden en instellingen die de afbouw aanvatten op 1 september 1993.

Het feit dat de personeelsleden tijdelijk tot de in artikel 69, § 1, leden 4° tot 7°, bedoelde dienstactiviteit worden teruggeroepen, mag geen verlenging van deze duur tot gevolg hebben.

Art. 72.

Indien een instelling die ertoe gehouden is een graad of een instelling leerjaar na leerjaar op te heffen, met toepassing van de bepalingen van de hoofdstukken VI en VII van dit besluit, de opheffing versnelt, zijn de bepalingen van onderhavig besluit eveneens van toepassing op de personeelsleden van wie de betrekking geheel of gedeeltelijk werd opgeheven.

Art. 73.

De bepalingen van de artikelen 69 tot en met 72 zijn alleen van toepassing op de personeelsleden die in het deeltijds kunstonderwijs een hoofdambt uitoefenen, zoals bedoeld in het koninklijk besluit van 10 maart 1965 houdende de bezoldigingsregeling van het personeel der leergangen met beperkt leerplan afhangend van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Cultuur, of onder toepassing vallen van artikel 2 van het koninklijk besluit van 29 augustus 1985 houdende harmonisering van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan.

Art. 74.

[...]

B.Vl.R. van 21-9-2007

Art. 75.

De erkende en gesubsidieerde instellingen, die niet beantwoorden aan de voorgaande bepalingen van dit besluit en geen akkoord van de Vlaamse Regering voor een andere structuur hebben verkregen, kunnen geen nieuwe leerlingen meer inschrijven die in aanmerking komen voor erkenning en subsidiëring.

De erkenning en subsidiëring wordt onmiddellijk en geleidelijk leerjaar na leerjaar afgebouwd.

HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen

Art. 76.

§ 1. Worden, onverminderd de bepalingen van de artikelen 49 tot en met 54, opgeheven :

1° het koninklijk besluit van 26 maart 1954 betreffende de voorwaarden waaronder de Staat toelagen verleent aan de gemeentelijke conservatoria, de gemeentelijke en vrije muziekacademiën en de muziekscholen, wat de instellingen betreft, ingericht, gesubsidieerd of erkend door de Vlaamse Gemeenschap;

2° de artikelen 4, 5, 8, 9, 10 en 13, punt b), van het koninklijk besluit van 22 maart 1961 houdende toepassing van artikel 5 der wet van 14 mei 1955 en van de artikelen 24, 27 en 32 der wet van 29 mei 1959, tot wijziging van de wetgeving betreffende het bewaarschoolonderwijs, het lager, middelbaar, normaal-, technisch en kunstonderwijs, gewijzigd bij de koninklijk besluiten van 5 augustus 1971, 25 juni 1973 en 30 juli 1976 wat betreft het deeltijds kunstonderwijs, studierichtingen muziek, woordkunst en dans, ingericht, gesubsidieerd of erkend door de Vlaamse Gemeenschap;

3° artikel 3 van het koninklijk besluit van 4 augustus 1967 houdende oprichting van rijksinrichtingen voor kunstonderwijs voor zover het betrekking heeft op de instellingen voor deeltijds kunstonderwijs, studierichtingen muziek, woordkunst en dans, ingericht door de Vlaamse Gemeenschap;

4° artikel 2 van het koninklijk besluit van 15 juli 1970 tot oprichting van een muziekacademie;

5° het koninklijk besluit van 8 januari 1971 tot vaststelling van het onderwijsniveau van de gesubsidieerde inrichtingen voor muziekonderwijs, voor wat betreft de instellingen, ingericht of erkend door de Vlaamse Gemeenschap;

6° artikel 2 van het koninklijk besluit van 27 september 1973 houdende oprichting van een rijksmuziekacademie te Gent;

7° artikel 3 van het koninklijk besluit van 27 september 1973 tot oprichting van een rijksmuziekacademie te Sint-Martens-Voeren;

8° het koninklijk besluit van 17 april 1974 houdende reglementering van de oprichting van afdelingen van de inrichtingen voor kunstonderwijs met beperkt leerplan van het Nederlands taalstelsel, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 november 1977, wat het deeltijds kunstonderwijs betreft, studierichtingen muziek, woordkunst en dans, ingericht, gesubsidieerd of erkend door de Vlaamse Gemeenschap;

9° het koninklijk besluit van 9 november 1978 tot vaststelling van de voorwaarden vereist voor het oprichten van ambten in de rijksinrichtingen voor kunstonderwijs met beperkt leerplan ressorterend onder de Minister van Nederlandse Cultuur en onder de Minister van Franse Cultuur, voor wat betreft het deeltijds kunstonderwijs, studierichtingen muziek, woordkunst en dans, ingericht door de Vlaamse Gemeenschap;

10° artikel 7 van het koninklijk besluit van 7 december 1978 genomen ter uitvoering van artikel 77, § 2, van de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977 en houdende afwijking van sommige bepalingen van de koninklijke besluiten tot vaststelling van de voorwaarden vereist voor het oprichten van betrekkingen in de rijksinrichtingen voor technisch en voor kunstonderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan, voor wat betreft het deeltijds kunstonderwijs, studierichtingen muziek, woordkunst en dans, ingericht, gesubsidieerd of erkend door de Vlaamse Gemeenschap;

11° het besluit van de Vlaamse Regering van 3 augustus 1988 houdende instelling van een deelname in de gebruiks- en verbruikskosten voor de leerlingen in de inrichtingen voor kunstonderwijs met beperkt leerplan, voor wat betreft het deeltijds kunstonderwijs, studierichtingen muziek, woordkunst en dans, ingericht, gesubsidieerd of erkend door de Vlaamse Gemeenschap.

§ 2. Het besluit van de Vlaamse Regering van 15 juli 1987 tot algemene regeling van de studies in het muziekonderwijs met beperkt leerplan wordt ingetrokken.

Art. 77.

Dit besluit treedt in werking op 1 september 1990.

Art. 78.

De Gemeenschapsminister van Onderwijs wordt belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGE

VLAAMSE GEMEENSCHAP

KONINKRIJK BELGIE

.............................................................

..........................................................(1)

DEELTIJDS KUNSTONDERWIJS

Studierichting.............................(2)

...............................graad (3)

ATTEST

Ondergetekende ..........................................(4),

directeur van de bovenvermelde instelling, verklaart dat.... ..........................................................(4) geboren te ............................. (5) op .............

....................................... (6) in de voornoemde instelling van ...................... tot ..................

............... met vrucht de vakken .......................

van het ............................. leerjaar van de optie .............................................. gevolgd heeft.

Ten bewijze waarvan hem (haar) dit attest wordt uitgereikt.

Gegeven te ............, de ...................

De directeur,

.............................

_____________________________

(1) Benaming en adres (in blokletters) van de instelling.

(2) Benaming (in blokletters) van de studierichting.

(3) Benaming (in blokletters) van de graad.

(4) Naam (in blokletters) en voornaam.

(5) Gemeente : officiële schrijfwijze.

(6) Geboortedatum : maand voluit schrijven.

[KONINKRIJK BELGIE

VLAAMSE GEMEENSCHAP

____________

.............................................................

..........................................................(1)

DEELTIJDS KUNSTONDERWIJS

Studierichting ...............................(2) LAGERE GRAAD

EINDATTEST

De Commissie belast met het afnemen van de eindproeven;

Gelet op het decreet betreffende het onderwijs (II) van 31 juli 1990, in het bijzonder Titel V en op de besluiten genomen ter uitvoering ervan;

verklaart dat.............................................(3)

geboren te ..........................(4) op .................

(5) in voornoemde instelling de lagere graad van de optie ........................... vakken ..........................

................................. met vrucht beëindigd heeft.

Ten bewijze waarvan zij hem (haar) dit eindattest toekent.

Gegeven te ..............., de .............................

De Voorzitter en de leden van de examencommissie,

_____________________________

(1) Benaming en adres (in blokletters) van de instelling.

(2) Benaming (in blokletters) van de studierichting.

(3) Naam (in blokletters) en voornaam.

(4) Gemeente : officiële schrijfwijze.

(5) Geboortedatum : maand voluit schrijven.]

(B.Vl.R. 31-7-1991)

VLAAMSE GEMEENSCHAP

KONINKRIJK BELGIE

............................................................

.........................................................(1)

DEELTIJDS KUNSTONDERWIJS

Studierichting ..................................(2)

GETUIGSCHRIFT VAN DE MIDDELBARE GRAAD

De Comissie belast met het afnemen van de eindproeven;

Gelet op het decreet betreffende het onderwijs (II) van ..............................................., in het bijzonder Titel V en op de besluiten genomen ter uitvoering ervan;

Gelet op de wet houdende taalregeling in het onderwijs;

verklaart dat ...........................................(3),

geboren te ....................(4), op . .................(5)

met vrucht in de voornoemde instelling van ..................

.......... tot ............................de middelbare graad, optie ................................ gevolgd heeft. Aangezien bedoelde optie in totaal ............................ lestijden omvat, verdeeld over drie leerjaren en het lessenrooster uit de volgende vakken bestaat : ...................................

..........................................................(6)

verklaart zij dat de houd(st)er met .........................

........................(7) de middelbare graad van de optie ........................................ beëindigd heeft.

Op basis van zijn (haar) resultaten kan hem (haar) toegang verleend worden tot de optie(s)..............................

in de hogere graad.

Ten bewijze waarvan zij hem (haar) dit getuigschrift van de middelbare graad toekent.

Gegeven te .............., de ...............................

De Voorzitter en de leden [De houder],

van de examencommissie,

(B.Vl.R. 18-12-1991)

_____________________________

(1) Benaming en adres (in blokletters) van de instelling.

(2) Benaming (in blokletters) van de studierichting.

(3) Naam (in blokletters) en voornaam.

(4) Gemeente : officiële schrijfwijze.

(5) Geboortedatum : maand voluit schrijven.

(6) Opsomming van de vakken voorkomend op het leerplan van de optie.

(7) Invullen : grootste onderscheiding, grote onderscheiding, onderscheiding of voldoening.

VLAAMSE GEMEENSCHAP

KONINKRIJK BELGIE

..........................................................

.......................................................(1)

DEELTIJDS KUNSTONDERWIJS

Studierichting ..................................(2)

GETUIGSCHRIFT VAN DE HOGERE GRAAD

De Comissie belast met het afnemen van de eindproeven;

Gelet op het decreet betreffende het onderwijs (II) van ..............................................., in het bijzonder Titel V en op de besluiten genomen ter uitvoering ervan;

Gelet op de wet houdende taalregeling in het onderwijs;

verklaart dat .........................................(3),

geboren te ....................(4), op ...................(5) met vrucht in de voornoemde instelling van .................... tot .............de hogere graad, optie .................................................. gevolgd heeft. Aangezien bedoelde optie in totaal ..... lestijden omvat, verdeeld over drie leerjaren en het lessenrooster uit de volgende vakken bestaat :

.........................................................(6)

verklaart zij dat de houd(st)er met .........................

............................(7) de hogere graad van de optie

............................................. beëindigd heeft.

Ten bewijze waarvan zij hem (haar) dit getuigschrift van deeltijds kunstonderwijs toekent.

Gegeven te .............., de ...............................

De Voorzitter en de leden [De houder],

van de examencommissie,

(B.Vl.R. 18-12-1991)

_____________________________

(1) Benaming en adres (in blokletters) van de instelling.

(2) Benaming (in blokletters) van de studierichting.

(3) Naam (in blokletters) en voornaam.

(4) Gemeente : officiële schrijfwijze.

(5) Geboortedatum : maand voluit schrijven.

(6) Opsomming van de vakken voorkomend op het leerplan van de optie.

(7) Invullen : grootste onderscheiding, grote onderscheiding, onderscheiding of voldoening.