Ministerieel besluit tot bepaling van de voorwaarden voor
de aanvraag van een programmatie in het deeltijds kunstonderwijs en de
behandeling ervan, de voorwaarden voor de melding van een structuurwijziging in
het bestaande studieaanbod in het deeltijds kunstonderwijs en de
infrastructuurvereisten voor de studierichting dans in het deeltijds
kunstonderwijs.
goedkeuringsdatum
16 MEI 1999
publicatiedatum
B.S.11/08/1999
datum laatste wijziging
10/10/2000
De Vlaamse
minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken,
Gelet
op het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II, inzonderheid op
titel V;
Gelet op het besluit van de Vlaamse
regering van 31 juli 1990 houdende organisatie van het deeltijds
kunstonderwijs, studierichting `Muziek, Woordkunst en Dans', inzonderheid op
artikelen 53 en 56, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 1
september 1993 en 8 juni 1999;
Gelet op het
besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990 houdende organisatie van het
deeltijds kunstonderwijs, studierichting "Beeldende Kunst", inzonderheid op
artikel 44, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse regering van 1 september
1993 en 8 juni 1999;
Gelet op het besluit van de
Vlaamse regering van 19 december 1997 tot bepaling van de bevoegdheden van de
leden van de Vlaamse regering, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse
regering van 28 september 1998, 19 december 1998, 23 maart 1999 en 30 maart
1999;
Gelet op de wetten op de Raad van State,
gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1,
gewijzigd bij de wetten van 4 juli 1989 en 4 augustus 1996;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid, gemotiveerd door de
omstandigheid dat de voorwaarden en behandeling van programmatieaanvragen, de
voorwaarden voor melding van structuurwijzigingen en de invoering van
infrastructuurvereisten voor de studierichting dans, uitwerking moeten hebben
op de programmaties en structuurwijzigingen die van start gaan op 1 september
1999 is het voor de rechtszekerheid noodzakelijk dat de voorwaarden voor die
datum vastliggen,
Besluit :
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.
Dit besluit is van toepassing
op het deeltijds kunstonderwijs, ingericht, erkend of gesubsidieerd door de
Vlaamse Gemeenschap.
Art. 2.
Voor de toepassing van dit
besluit wordt verstaan onder :
1°
groeipercentage : evolutie van het leerlingenaantal in de instelling gedurende
de laatste vijf jaar;
2° haalbaarheidsnorm :
vergelijking van het aantal potentiële leerlingen van een aangevraagde
instelling, filiaal of studierichting, gebaseerd op het aantal leerlingen lager
onderwijs in de gemeente en de gemiddelde participatie aan het deeltijds
kunstonderwijs in Vlaanderen, met de te bereiken programmatienorm;
3° rekruteringsveld : de gemeenten waaruit
leerlingen gerekruteerd zullen worden en het verwachte aantal leerlingen per
gemeente;
4° doorlichtingsverslag en
opvolgingsverslag : verslagen door de inspectie van het departement Onderwijs
opgemaakt bij een doorlichting.
HOOFDSTUK II. - Melding van een fusie, overheveling of
netswijziging
Art. 3.
Een melding van een fusie,
overheveling of netswijziging moet gebeuren bij de volgende
structuurwijzigingen van het bestaande studieaanbod :
1° overheveling van een filiaal van één
instelling naar een andere instelling;
2°
fusie van twee instellingen door de opslorping van één instelling
door een andere instelling;
3° fusie door de
afschaffing van twee of meer instellingen en de oprichting van
één nieuwe instelling;
4°
verandering van net door een instelling.
Art. 4.
De melding van de
overheveling van een filiaal van één instelling naar een andere
instelling, zoals bedoeld in artikel 3, 1°, bevat een verklaring van de
betrokken partijen met een nauwkeurige omschrijving van de overheveling van het
filiaal.
Art. 5.
De melding van de fusie van
twee instellingen door de opslorping van één instelling door een
andere instelling, zoals bedoeld in artikel 3, 2°, bevat een verklaring van
de betrokken partijen met een nauwkeurige omschrijving van de fusie door
opslorping.
Art. 6.
De melding van de fusie door
de afschaffing van twee of meer instellingen en de oprichting van
één nieuwe instelling, zoals bedoeld in artikel 3, 3°, bevat
een verklaring van de betrokken partijen met een nauwkeurige omschrijving van
de fusie door de afschaffing van instellingen en de oprichting van
één nieuwe instelling.
Art. 7.
De melding van verandering
van net door een instelling, zoals bedoeld in artikel 3, 4°, omvat een
verklaring van de betrokken partijen met een nauwkeurige omschrijving van de
verandering van net.
Art. 8.
§ 1. De
melding, bedoeld in dit hoofdstuk, moet bij de bevoegde administratie van het
departement Onderwijs ingediend worden uiterlijk op 1 maart voorafgaand aan het
schooljaar waarin de structuurwijziging ingaat. De postdatum geldt als bewijs.
§ 2. In
afwijking van § 1, wordt voor de meldingen voor het schooljaar 1999-2000
de datum 1 maart vervangen door 21 april.
Art. 9.
§ 1. Een
structuurwijziging zoals bedoeld in artikel 3 en gemeld zoals bepaald in dit
hoofdstuk, heeft uitwerking ten aanzien van het departement Onderwijs vanaf 1
september volgend op de datum van de melding.
§ 2. De bevoegde
administratie deelt dit uiterlijk op 30 juni volgend op de datum van de melding
mee aan de betrokken inrichtende macht of inrichtende
machten.
HOOFDSTUK III. - Aanvraag van een
programmatie
Art. 10.
Een aanvraag moet gebeuren
voor :
1° de programmatie van een instelling,
filiaal, studierichting of graad;
2° de
omvorming van een filiaal tot instelling.
Art. 11.
De aanvraag voor een
programmatie van een instelling, filiaal, studierichting of graad, of voor de
omvorming van een filiaal tot instelling, bevat :
1° een verklaring van de betrokken partijen met een
nauwkeurige omschrijving van de gewenste programmatie;
2° het adres waar de oprichting zal plaatshebben;
3° een gedetailleerde beschrijving van de
onder 2° vermelde vestigingsplaats met een vermelding van de beschikbare
algemene en specifieke infrastructuur en de omgevingsfactoren;
4° de afstand in kilometer tot alle omliggende
vestigingsplaatsen van instellingen voor deeltijds kunstonderwijs of filialen
ervan waar hetzelfde studieaanbod wordt ingericht, gemeten tussen de
vestigingsplaatsen volgens de kortste weg langs de rijbaan;
5° een analyse van de aanwezigheid in de omgeving van
initiatieven op het vlak van kunstzinnige vorming buiten het deeltijds
kunstonderwijs, met een aanduiding van de specialiteit en de doelgroep ervan;
6° omschrijving van het rekruteringsveld,
zoals bepaald in artikel 2, 3°.
Art. 12.
§ 1. Een
programmatieaanvraag moet bij de bevoegde administratie van het departement
Onderwijs ingediend worden uiterlijk op 1 maart voorafgaand aan het schooljaar
waarin de aangevraagde programmatie zou ingaan. De postdatum geldt als bewijs.
§ 2. In
afwijking van § 1, wordt voor de aanvragen van programmaties voor het
schooljaar 1999-2000, de datum van 1 maart vervangen door 21
april.
Art. 13.
§ 1. Alleen
programmatieaanvragen die voldoen aan de bepalingen van dit hoofdstuk zijn
ontvankelijk.
§ 2. Ook een
programmatieaanvraag die een hernieuwing is van een vroegere aanvraag, moet
voldoen aan de vereisten bepaald in dit
hoofdstuk.
HOOFDSTUK IV. - Behandeling van een
programmatieaanvraag
Art. 14.
Elke ontvankelijke
programmatieaanvraag wordt behandeld zoals bepaald in dit hoofdstuk.
Art. 15.
§ 1. De
bevoegde inspectie formuleert een advies, minimaal uitgaand van de criteria die
de Vlaamse regering daartoe bepaald heeft, en geeft aan in welke mate de
aanvraag verdedigbaar is.
§ 2. De bevoegde
administratie onderzoekt de aanvraag op basis van de volgende objectieve
gegevens :
1° voor alle aanvragen :
a) groeipercentage;
b) doorlichtingsverslag en eventueel opvolgingsverslag van de
bevoegde inspectie;
2° voor alle aanvragen
behalve de programmatie van een graad :
a)
haalbaarheidsnorm;
b) aantal leerlingen in het
basisonderwijs in de gemeenten behorend tot het
rekruteringsveld;
c) aantal leerlingen die les
volgen in de lagere graad van het deeltijds kunstonderwijs en wonen in de
gemeenten behorend tot het rekruteringsveld.
§ 3. Het verslag
van de beoordeling van de aanvraag door de inspectie en administratie, hierna
beoordelingsverslag genoemd, bestaat uit het advies van de inspectie en de
conclusie van het onderzoek van de administratie, en bevat een indeling in
categorieën van verdedigbaarheid.
Art. 16.
§ 1. Een bundel
bestaande uit de aanvraag en het beoordelingsverslag van de inspectie en
administratie wordt uiterlijk op 30 april voor advies voorgelegd aan de Vlaamse
Onderwijsraad.
§ 2. De Vlaamse
Onderwijsraad formuleert voor elke ontvankelijke programmatieaanvraag een
advies, dat minimaal uitgaat van de criteria die de Vlaamse regering daartoe
bepaald heeft. De adviezen moeten uiterlijk op 20 mei toekomen bij de bevoegde
administratie.
§ 3. De bevoegde
administratie legt de volledige bundel bestaande uit de aanvraag, het
beoordelingsverslag van de inspectie en administratie en het advies van de
Vlaamse Onderwijsraad voor aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het
onderwijs.
§ 4. De Vlaamse
minister, bevoegd voor het onderwijs, deelt vóór 30 juni zijn
beslissing over de aanvraag aan de betrokken inrichtende macht
mee.
§ 5. In
afwijking van § 1, wordt voor de behandeling van programmatieaanvragen
voor het schooljaar 1999-2000 de datum 30 april vervangen door 10
mei.
§ 6. In de loop
van het eerste schooljaar van de programmatie stelt de inspectie een verslag
op, waaruit moet blijken dat aan de bij de aanvraag gegeven garanties aangaande
de algemene en didactische infrastructuur, het toezicht, de veiligheid en
hygiëne effectief voldaan is.
HOOFDSTUK V. - Infrastructuur studierichting
dans
Art. 17.
De normen inzake
infrastructuur voor het oprichten van een studierichting dans in het deeltijds
kunstonderwijs zijn :
1° ZAAL en DANSVLOER
- In de zaal is een vrije dansruimte beschikbaar
van minstens 100 m2 met een dansvloer van minstens 80 m2. De kortste zijde is
minstens 8 m lang;
- In deze zaal wordt een
gedeelte voorbehouden voor didactisch materiaal en
begeleidingsinstrumenten;
- De hoogte van de zaal
bedraagt minimaal 3,5 m;
- Een "zwevende",
gemakkelijk te onderhouden vloer heeft een geschikte gladheid;
- Als de zaal multifunctioneel is, zijn oprolbare stroken
kamerbreed tapijt beschikbaar;
2°. BARS en
SPIEGELS
- De bars zijn vastgemonteerd of
verstelbaar. Ze hebben een diameter van 4 cm en staan op een hoogte van 0,9 of
1,1 m, op 30 cm van de muur en op een ongelijke afstand van 45
cm;
- Voor de bewegingsruimte dient een
onderscheid te worden gemaakt wat betreft de lengte van de bars
:
- voor kinderen : 12 m losse of 20 m vaste bars
(of een combinatie ervan);
- voor jongeren en
volwassenen : 20 m losse of 30 m vaste bars (of een combinatie
ervan);
- Vaste spiegels zijn gemonteerd langs
één volledige wand. In een multifunctionele zaal is het mogelijk
deze spiegelwand af te sluiten met gordijnen. Als alternatief voor vaste
spiegels kan voorzien zijn in gemakkelijk verplaatsbare spiegels over een
totale lengte van minimaal 8 m;
3°.
VERLICHTING, VERLUCHTING, VERWARMING
- De
verlichting is helder en goed gespreid; ze bedraagt minstens 250
lux;
- De ventilatie en de verwarming zijn
aangepast aan de ruimte en tochtvrij;
- Danszaal
en kleedkamers zijn tochtvrij en moeten verlucht kunnen worden;
4°. AKOESTIEK en ISOLATIE
- De akoestiek is aangepast aan spreekstem en
muziek;
- De dansactiviteit mag geen geluidshinder
veroorzaken voor de andere schoolactiviteiten;
5°. DIDACTISCHE INFRASTRUCTUUR
-
Voor de begeleiding is een aangepast instrumentarium en professioneel
audiomateriaal beschikbaar;
- De school beschikt
over een didactisch verantwoord muziekrepertoire en dansliteratuur;
6°. KLEEDRUIMTES en BERGING
- Kleedruimtes en toiletten met wastafels bevinden zich in
hetzelfde gebouw als de danszaal;
- Jongens en
meisjes beschikken over een afzonderlijke kleedruimte;
- De leerkrachten beschikken over een eigen
kleedruimte;
- Een kastje voor EHBO is binnen
handbereik;
- De school beschikt over een
bergruimte voor onder andere kostuums, rekwisieten en decorelementen.
Art. 18.
Dit besluit heeft uitwerking
met ingang van 1 februari 1999.