Wetten op het toekennen van de academische graden en het
programma van de universitaire examens, gecoördineerd bij het besluit van
de Regent van 31 december 1949.
goedkeuringsdatum
31 DECEMBER 1949
publicatiedatum
B.S.01/03/1950
datum laatste wijziging
30/10/2012
COORDINATIE
(1)
Wet van 28/04/1953 (B.S. 01/05/1953)
(2)
Wet van 29/07/1953 (B.S. 15/08/1953)
(3)
K.B. van 21/09/1953 (B.S. 22-23/03/1954)
(4)
Wet van 19/03/1954 (B.S. 25/04/1954)
(5)
K.B. van 18/05/1956 (B.S. 31/05/1956)
(6)
Wet van 11/02/1958 (B.S. 28/03/1958)
(7)
Wet van 12/03/1958 (B.S. 26/04/1958)
(8)
K.B. van 04/09/1958 (B.S. 03/10/1958)
(9)
K.B. van 18/12/1958 (B.S. 21/01/1959)
(10)
K.B. van 05/10/1961 (B.S. 01/11/1961)
(11)
Wet van 19/06/1963 (B.S. 04/01/1964)
(12)
Wet van 21/03/1964 (B.S. 09/04/1964)
(13)
Wet van 08/06/1964 (B.S. 02/07/1964)
(14)
Wet van 09/04/1965 (B.S. 27/04/1965)
(15)
K.B. van 29/08/1966 (B.S. 31/08/1966)
(16)
K.B. van 18/05/1967 (B.S. 22/06/1967)
(17)
K.B. van 23/05/1967 (B.S. 05/09/1967)
(18)
K.B. van 18/08/1967 (B.S. 21/10/1967)
(19)
K.B. van 23/04/1968 (B.S. 30/05/1968)
(20)
K.B. van 27/05/1968 (B.S. 20/07/1968)
(21)
K.B. van 04/06/1968 (B.S. 28/08/1968)
(22)
K.B. van 09/09/1968 (B.S. 24/10/1968)
(23)
K.B. van 10/09/1968 (B.S. 31/10/1968)
(24)
K.B. van 01/08/1969 (B.S. 23/09/1969)
(25)
Wet van 05/05/1970 (B.S. 30/05/1970)
(26)
K.B. van 20/08/1970 (B.S. 30/09/1970)
(27)
Wet van 13/11/1970 (B.S. 13/02/1971)
(28)
Wet van 19/03/1971 (B.S. 12/06/1971)
(29)
Wet van 28/05/1971 (B.S. 17/07/1971)
(30)
Wet van 07/07/1971 (B.S. 06/04/1972)
(31)
K.B. van 26/08/1971 (B.S. 21/12/1971)
(32)
Wet van 31/07/1975 (B.S. 06/09/1975)
(33)
K.B. van 31/07/1975 (B.S. 06/09/1975)
(34)
Wet van 17/05/1983 (B.S. 13/08/1985)
(35)
Decr. van 16/11/1983 (B.S. 30/12/1983)
(36)
Wet van 21/06/1985 (B.S. 06/07/1985)
(37)
Wet van 01/08/1985 (B.S. 06/08/1985)
(38)
Wet van 23/09/1985 (B.S. 05/11/1985)
(39)
Wet van 04/08/1986 (B.S. 15/08/1986)
(40)
Wet van 19/06/1987 (B.S. 14/07/1987)
(41)
Wet van 01/08/1988 (B.S. 02/09/1988)
(42)
Decr. van 31/07/1990 (B.S. 18/08/1990)
(43)
Wet van 22/10/1990 (B.S. 20/12/1990)
(44)
Decr. van 12/06/1991 (B.S. 04/07/1991)
(45)
Decr. van 09/04/1992 (B.S. 16/05/1992)
(46)
Wet van 22/02/1998 (B.S. 03/03/1998)
(47)
Wet van 03/08/2012 (B.S. 30/10/2012)
KAREL, Prins van België, Regent van het
Koninkrijk,
Aan allen, tegenwoordigen en
toekomenden, HEIL.
Gelet op artikel 5 van de wet
van 14 augustus 1947 houdende wijziging van de wetten tot regeling van het
hoger en van het middelbaar onderwijs, luidend als volgt : "De bepalingen van
de wet van 10 april 1890/3 juli 1891 op het toekennen van de academische graden
en het programma der universitaire examens, alsmede de bepalingen van de wet
van 1 juni 1850 tot regeling van het op 's Rijks kosten gegeven middelbaar
onderwijs en van de latere wetten waarbij ze gewijzigd werden, zullen samen met
de bepalingen van onderhavige wet door de Koning gecoördineerd worden en
in het Belgisch Staatsblad worden bekendgemaakt";
Gelet op het advies van de Raad van State;
Op de voordracht van de Minister van Openbaar Onderwijs,
Wij hebben besloten en Wij besluiten
:
TITEL EEN -VAN DE ACADEMISCHE GRADEN EN VAN DE
EXAMENS
HOOFDSTUK I. - Van de graden
Art. 1.
[...]
[
Art. 1bis.
[...]
]
[...]
HOOFDSTUK IV. - Van de examencommissies van de
diploma's en van hun bekrachtiging
(voetnoot 1)
Art. 37 t.e.m. 39.
[...]
Art. 40.
[
§ 1. Voor
het verlenen van academische graden worden examencommissies van de Staat voor
het universitair onderwijs ingesteld. De Koning regelt de inrichting en de
werking van de examencommissies. Hij stelt het bedrag der examenkosten vast.
De voorzitter wordt buiten het onderwijzend
personeel gekozen. Hij wordt, evenals de leden, benoemd door de Minister tot
wiens bevoegdheid het universitair onderwijs behoort.
§ 2. Voor
het verlenen van de graden van doctor in de letteren en wijsbegeerte, doctor in
de rechten, doctor in de wetenschappen en geaggregeerde voor het hoger
onderwijs bestaat de examencommissie, behalve uit de voorzitter, uit
professoren van het universitair onderwijs en is derwijze samengesteld dat het
aantal leden die tot het officieel onderwijs en het aantal leden die tot het
vrij onderwijs behoren, gelijk is.
§ 3. Voor
het behalen van de overige academische graden kiest de examinandus het
programma van de cursussen, werkzaamheden en oefeningen van één
der universiteiten of van één der gelijkgestelde inrichtingen. Er
worden evenveel examencommissies samengesteld als er universiteiten en ermede
gelijkgestelde inrichtingen zijn waarvan het leerprogramma door de examinandi
werd gekozen.
Behalve uit de voorzitter bestaat
elke examencommissie uit leden van het onderwijzend personeel van de
universiteit of van de ermede gelijkgestelde inrichting waarvan het
leerprogramma door de examinandus werd gekozen.
§ 4. Bij
wijze van overgangsmaatregel wordt bepaald dat de examinandi, die reeds in
één of meerdere proeven van licentiaat of van doctoraat slaagden
volgens het vroeger opgelegd programma van de Centrala Examencommissie, het
recht hebben de bedoelde academische graad te behalen volgens het oud
programma, zelfs indien de proeven aan een bepaalde universiteit zouden worden
afgenomen.
]
Art. 41.
De diploma's moeten,
alvorens wettelijk van kracht te worden, bekrachtigd zijn door een bijzondere
Commissie, zitting houdende te
Brussel.
[...]
Art. 42.
De bijzondere Commissie,
in voorgaand artikel vermeld, zal bestaan uit acht leden, die voor
één jaar bij koninklijk besluit benoemd zijn.
Twee ervan worden gekozen onder de raadsheren in het Hof van
Verbreking, de andere zes respectievelijk onder de leden van de
"Académie royale de Médecine", de "Académie royale de
Belgique" (klassen der letteren en der wetenschappen), de als filoloog benoemde
leden in de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde, en in de
"Académie royale de Langue et de Littérature franaise", de leden
van de Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België en de Koninklijke
Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België
(klassen der letteren en der wetenschappen).
De
professoren van de universiteiten en van de daarmede gelijkgestelde
inrichtingen mogen geen deel uitmaken van deze Commissie.
Art. 43.
De Commissie kiest onder
haar leden een voorzitter en een secretaris.
Zij
mag slechts beraadslagen en beslissen wanneer ten minste vijf leden aanwezig
zijn. Bij staking der stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.
Art. 44.
De Commissie belast met
het bekrachtigen der diploma's en getuigschriften, zal er zich van verzekeren
en vaststellen dat ze werden afgeleverd door een universiteit, naar luid van
artikel 37 hierboven, of door een daarmede gelijkgestelde inrichting, of door
een der examencommissies door de Koning ingesteld ten gevolge van openbare
examens en mits naleving van al de andere wettelijke voorschriften.
Art. 45.
De universiteiten, de
daarmede gelijkgestelde inrichtingen, alsook de inrichtingen voor dewelke de
Koning bijzondere examencommissies ingesteld heeft, zenden jaarlijks aan de
Commissie, binnen de maand na de opening der cursussen, het programma der
studiën en de lijst der leden van het onderwijzend personeel, met opgave
van ieders werkkring.
Zij zenden haar insgelijks
ieder jaar, en na afloop der cursussen een tabel vermeldende het werkelijk
aantal lessen die gewijd werden aan het onderwijs in ieder der vakken waarover
het examen loopt, alsmede de wezenlijke duur der lessen.
Art. 46.
De diploma's en de
getuigschriften bij artikel 41 voorzien, worden door al de examinatoren
ondertekend; bovendien moeten die, welke afgeleverd worden door een
universiteit of door een daarmede gelijkgestelde inrichting, medeondertekend
worden door het hoofd of de rector der universiteit of der inrichting.
Zij duiden de vakken aan die het voorwerp waren
van examen of proef, en bevestigen dat de wetsvoorschriften, wat de duur der
studiën en de openbaarheid der examens of der proeven aangaat, in acht
genomen werden.
Daarbij moeten de diploma's en
getuigschriften, afgeleverd door een universiteit of een daarmede
gelijkgestelde inrichting, bevestigen dat de personen die ze verkregen hebben
werkelijk leerling waren aan de universiteit of die inrichting.
De diploma's en getuigschriften, uitgereikt door
een universiteit of een daarmede gelijkgestelde inrichting en aan de
bekrachtiging onderworpen, mogen in een bijgevoegde paragraaf, de vakken
vermelden buiten die door de wet voorgeschreven, welke deel hebben uitgemaakt
van examen of proef.
De formule van bekrachtiging
zal slechts de regelmatigheid van het diploma of getuigschrift bevestigen voor
de bij de wet vereiste vakken.
Art. 47.
Voormelde diploma's en
getuigschriften zullen bo-vendien al naar het geval vermelden :
a) dat de bijzondere getuigschriften bij de
artikelen 21, 25, 27 en 28 dezer coördinatie voorzien, voor de beslissing
onderworpen werden aan de universiteit of aan één der door de
Koning aangestelde examencommissies;
b) dat de
praktische proeven, voorzien bij de artikelen 17 tot 32, afgelegd
werden.
De Commissie tot bekrachtiging mag het
overleggen eisen van de hierboven bedoelde bijzondere getuigschriften.
Art. 48.
De ondertekenaars der
diploma's en getuigschriften welke de feiten, die door deze stukken moeten
vastgesteld worden als echt bevestigen, kunnen, zo die feiten vals blijken,
veroordeeld worden tot de straffen voorzien bij artikel 205 van het
strafwetboek.
Deze bepaling is mede van
toepassing op de getuigschriften van middelbare studiën en op de onder
artikel 45 vermelde tabellen.
Art. 49.
Voor de bekrachtiging van
ieder diploma of getuigschrift wordt een recht van 100 frank geheven.
Art. 50.
Bij koninklijk besluit
worden bepaald :
1° de tijdstippen en de
wijze van inschrijving voor de examens af te leggen voor de
Rijksuniversiteiten, de Rijksveeartsenijscholen, de Rijkslandbouwhogescholen,
of voor de door de Koning aangestelde Commissies, alsmede de orde waarin men
zal toegelaten worden;
2° het bedrag der
kosten van het examen, te betalen bij de inschrijving;
3° ...
4°
[het bedrag der
vergoedingen verschuldigd aan de leden van de Commissies en de
examencommissies, door deze coördinatie ingesteld, uit hoofde van vacaties
en reis- en verblijfkosten.]
[...]
Art. 51.
[...]
Art. 52.
De magistraten die deel
uitmaken van de Commissie tot bekrachtiging of van één der bij
deze coördinatie ingestelde examencommissies, zullen de vergoedingen voor
vacaties op dezelfde wijze als de overige leden ontvangen.
HOOFDSTUK V. - Van de wettelijke gevolgen der
graden
Art. 53.
[...]
Art. 54.
[...]
Art. 54bis.
[...]
Art. 55.
§ 1.
Niemand kan, in de provinciën Henegouwen, Luik, Luxemburg, Namen en in het
arrondissement Nijvel, benoemd worden tot het ambt van voorzitter,
ondervoorzitter, rechter of plaatsvervangend rechter bij de rechtbank van
eerste aanleg, procureur des Konings of substituut-procureur des Konings,
vrederechter of politierechter, referendaris of adjunct-referendaris bij een
rechtbank van koophandel, voorzitter of kamervoorzitter van een
werkrechtersraad van beroep, rechtskundig bijzitter van een werkrechtersraad,
indien hij niet bewijst, door zijn diploma, dat hij de examens van het
doctoraat in de rechten in het Frans heeft afgelegd.
§ 2. Niemand
kan in de provinciën West-Vlaanderen, Oost-Vlaanderen, Antwerpen, Limburg
en in het arrondissement Leuven, benoemd worden tot een der in vorige alinea
vermelde rechterlijke ambten, indien hij niet bewijst door zijn diploma, dat
hij de examens van het doctoraat in de rechten in het Nederlands heeft
afgelegd.
§ 3. In de
rechterlijke kantons van het arrondissement Brussel, uitsluitend samengesteld
uit Vlaamse, buiten de Brusselse agglomeratie gelegen gemeenten, kan niemand
tot vrederechter, plaatsvervangend vrederechter, politierechter of
plaatsvervangend politierechter, rechtskundig bijzitter van een
werkrechtersraad benoemd worden, indien hij niet bewijst, door zijn diploma,
dat hij de examens van het doctoraat in de rechten in het Nederlands heeft
afgelegd.
§ 4. Er
wordt van de beschikking der vorige drie paragrafen afgeweken voor de doctors
in de rechten die bewijzen, door een examen, dat zij bekwaam zijn de bepalingen
der wet op het gebruik der talen in gerechtszaken volledig na te leven, alsmede
voor de kandidaten tot het ambt van plaatsvervangend vrederechter of
plaatsvervangend rechter bij de politierechtbank, die niet in het bezit zijn
van het diploma van doctor in de rechten, van kandidaat-notaris of van
licentiaat in het notariaat. Deze kandidaten zullen, overeenkomstig artikel 47
van de wet van 15 juli 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken moeten
verklaren de taal of de talen te kennen, voorzien bij deze wet voor het
rechtscollege waarvan zij zouden geroepen worden deel uit te
maken.
§ 5. Onder
voorbehoud van de in §§ 3 en 4 voorziene bepalingen, kan niemand, in
het arrondissement Brussel, tot het ambt van procureur des Konings,
vrederechter of plaatsvervangend vrederechter, politierechter of
plaatsvervangend politierechter, referendaris bij de rechtbank van koophandel,
voorzitter of kamervoorzitter van een werkrechtersraad van beroep, rechtskundig
bijzitter van een werkrechtersraad benoemd worden indien hij niet bewijst
Nederlands en Frans te kennen.
§ 6. De
helft van het getal der werkelijke rechters in de rechtbank van eerste aanleg
te Brussel, de helft van het getal der plaatsvervangende rechters in dezelfde
rechtbank; de helft van het getal der substituut-procureurs des Konings, de
helft van het getal der adjunct-referendarissen bij de rechtbank van koophandel
te Brussel moet bewijzen dat zij Nederlands en Frans kennen; een vierde van het
getal dezer magistraten moet bewijzen dat zij of Nederlands of Frans kennen en
daarenboven op voldoende wijze de andere taal, een vierde moet slechts blijk
geven van de kennis van het Nederlands of het Frans.
§ 7.
Nochtans moeten de voorzitter en twee ondervoorzitters van de rechtbank van
eerste aanleg of, bij ontstentenis van de voorzitter, drie ondervoorzitters van
die rechtbank alsmede de kinderrechters bewijzen dat zij beide landstalen
kennen.
§ 8. Het
bewijs van de grondige kennis van een der talen wordt geleverd door de
overlegging van het in §§ 1 en 2 voorziene diploma en, voor de andere
taal, door het in § 4 van dit artikel voorziene examen.
Het in § 6 voorziene bewijs van de voldoende kennis van
één dier talen wordt geleverd door een examen, waarvan een
koninklijk besluit de inrichting voorziet en de stof bepaalt.
§ 9. Het
examen voorzien bij § 4 bestaat uit een schriftelijke en uit een
mondelinge proef.
De examencommissie voor dewelke
die proeven worden afgelegd bestaat uit een voorzitter, gekozen onder de
raadsheren in het Hof van Verbreking of in het Hof van Beroep, en uit vier
leden van wie twee professoren van het officieel hogeschoolonderwijs en twee
professoren van het vrij hogeschoolonderwijs.
De
ene helft der leden wordt opgenomen onder de professoren in de rechten en de
andere helft onder professoren in de talen.
Een
koninklijk besluit regelt de stof van het examen, alsook de vorm en de
werkwijze der examencommissie.
§ 10 t.e.m. 12. .
[...]
Art. 56.
[...]
Art. 57.
[...]
Art. 58.
[...]
[...]
[TITEL IIBIS. - EUROPESE UNIVERSITAIRE SAMENWERKING
]
[
Art. 61bis.
§ 1.
[...]
Voor de toepassing van artikel 55 wordt
geen rekening gehouden met de taal waarin de in het eerste lid bedoelde examens
zijn afgelegd.
§ 2.
[...]
Voor de toepassing van artikel 55 wordt
geen rekening gehouden met de taal waarin de in het tweede lid bedoelde examens
zijn afgelegd.
]
[...]
- (1):
Art. 40 t.e.m. 52 zijn
opgeheven behalve voor de beperkingen die in het universiteitendecreet (Decr.
12-6-1991) opgenomen zijn.