Koninklijk besluit houdende uitvoering van de wet van 2
augustus 1960 betreffende de tussenkomst van de Staat in de financiering van de
vrije universiteiten en van diverse inrichtingen voor hoger onderwijs en voor
wetenschappelijk onderzoek.
goedkeuringsdatum
13 NOVEMBER 1975
publicatiedatum
B.S.06/12/1975
datum laatste wijziging
10/10/2000
COORDINATIE
B.Vl.R. 20-2-1991 - B.S. 15-5-1991
BOUDEWIJN, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 2 augustus 1960 betreffende
de tussenkomst van de Staat in de financiering van de vrije universiteiten en
van diverse inrichtingen voor hoger onderwijs en voor wetenschappelijk
onderzoek, inzonderheid op artikel 8bis, ingelast bij de wet van 16 juli 1970
en gewijzigd bij de wet van 27 juli 1971;
Gelet
op het koninklijk besluit van 27 december 1974 tot vaststelling van de fysische
en financiële normen die dienen te worden in acht genomen voor de
universitaire investeringen van onroerende aard;
Gelet op het koninklijk besluit van 12 februari 1975 tot
aanpassing aan de evolutie van de bouwkosten van de bedragen der leningen
toegestaan aan de universitaire inrichtingen bij artikel 8bis, 1e alinea, van
de wet van 2 augustus 1960;
Gelet op het
koninklijk besluit van 14 maart 1975 tot vaststelling van de
toekenningsvoorwaarden van rentetoelagen tot het bouwen van restaurants en
tehuizen voor universiteitsstudenten;
Gelet op de
wetten betreffende de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973,
inzonderheid op artikel 3, eerste lid;
Gelet op
de hoogdringendheid;
Op de voordracht van Onze
Minister van Financiën en van Onze Ministers van Nationale Opvoeding,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.
De toepassingsmodaliteiten van
artikel 8bis van de wet van 2 augustus 1960 worden door de hiernavolgende
bepalingen geregeld wat betreft de leningen voor een globaal bedrag van
902.202.000 frank, die aan de "Université Catholique de Louvain" en aan
de Vrije Universiteit Brussel zullen verleend worden.
Art. 2.
De Minister van Financiën
stelt de tekst vast van de tussen de Staat en de Algemene Spaar- en
Lijfrentekas te sluiten overeenkomst aangaande de toekenning van deze leningen.
Art. 3.
Elke universitaire inrichting
legt aan de bevoegde Minister van Nationale Opvoeding haar
investeringsprogramma voor. Een afschrift van dit programma dient gestuurd te
worden aan de Algemene Spaar- en Lijfrentekas.
Art. 4.
Het programma zal alle elementen
bevatten die de bevoegde Minister van Nationale Opvoeding moeten toelaten te
oordelen of voldaan werd aan de normen, respectievelijk bepaald bij het
koninklijk besluit van 27 december 1974 tot vaststelling van de fysische en
financiële normen die dienen te worden in acht genomen voor de
universitaire investeringen die van aard zijn bij te dragen tot het verwerven,
de bouw, de uitbreiding, de omvorming en de modernisering van onroerende
uitrustingen bestemd voor het onderwijs, het wetenschappelijk onderzoek of het
bestuur en bij koninklijk besluit van 14 maart 1975 tot vaststelling van de
toekenningsvoorwaarden van de rentetoelagen tot het bouwen van restaurants en
tehuizen voor universiteitsstudenten voor de universitaire investeringen van
onroerende aard die rechtstreeks bijdragen tot het bouwen van
studentenrestaurants en -tehuizen.
Het advies van
de regeringsafgevaardigde zal bij het programma worden gevoegd.
Art. 5.
Elke universitaire inrichting
moet de bevoegde Minister van Nationale Opvoeding een opnemingsprogramma
betreffende de aangevraagde lening voorleggen.
Dit programma moet de bedragen van elke tranche vermelden alsmede
de maand waarin deze tranche zal worden opgenomen.
Een afschrift van dit programma dient aan de Algemene Spaar- en
Lijfrentekas te worden gestuurd.
Het programma
zal worden opgenomen in de overeenkomst ondertekend door de Algemene Spaar- en
Lijfrentekas en de betrokken universitaire inrichting.
Art. 6.
De bevoegde Minister van
Nationale Opvoeding deelt zijn beslissing inzake het programma mede aan de
inrichting. Een afschrift van deze beslissing wordt gestuurd aan de Algemene
Spaar- en Lijfrentekas en aan de Minister van Financiën.
Art. 7.
Na ontvangst van deze
principiële beslissing dient de inrichting een aanvraag in tot lening bij
de Algemene Spaar- en Lijfrentekas. Deze deelt haar beslissing omtrent het
toekennen van de lening mede aan de Minister van Financiën en de bevoegde
Minister van Nationale Opvoeding.
Art. 8.
De leningsaanvraag moet bij de
Algemene Spaar- en Lijfrentekas worden ingediend binnen een termijn van twee
jaar vanaf de datum waarop onderhavig besluit in voege treedt.
Art. 9.
De beslissingen tot toekenning van
de rentetoelage en de staatswaarborg worden gezamenlijk getroffen door de
Minister van Financiën en de bevoegde Minister van Nationale Opvoeding.
Indien de normen, zoals deze zijn vastgesteld bij
koninklijk besluit in uitvoering van artikel 6bis van voornoemde wet, zijn
overschreden, zal het overeenkomstige verschil in mindering worden gebracht van
de volgende lening toegestaan volgens de bij koninklijk besluit vastgestelde
normen.
Art. 10.
Elke aanvraag tot geldopneming
vergezeld van het advies van de regeringsafgevaardigde moet worden voorgelegd
aan de bevoegde Minister van Nationale Opvoeding die zijn beslissing aan de
Algemene Spaar- en Lijfrentekas zal mededelen.
De
Algemene Spaar- en Lijfrentekas zal elke opneming kunnen weigeren indien de
aanvraag hieromtrent haar zou bereiken na een termijn van twee jaar vanaf de
datum van ondertekening van de leningsovereenkomst afgesloten met de betrokken
universitaire inrichting.
Indien zij van dit
recht geen gebruik maakt zal de Algemene Spaar- en Lijfrentekas elke
geldopneming, waarom verzocht wordt na de termijn van twee jaar, kunnen
afhankelijk stellen van een verhoging van de bij artikel 12 van onderhavig
besluit voorziene rentevoet van 8,50 pct., toe te passen op de tranche van de
lening die bij het einde van vermelde termijn van twee jaar niet zou zijn
opgenomen. Deze verhoging van rentevoet zal ten laste vallen van de
universitaire instelling, behoudens andersluidende beslissing van de bevoegde
Minister van Nationale Opvoeding.
Art. 11.
Voor elke toegestane lening zal
de betrokken universitaire inrichting driemaandelijks en na vervallen termijn,
een commissie betalen berekend prorata temporis op het bedrag van de lening,
dat zij niet zal hebben opgenomen overeenkomstig de in het opnemingsprogramma
voorziene data.
Het rentepercentage van deze
commissie is vastgesteld op een vierde procent 's jaars vanaf de maand volgend
op deze waarin de opneming had moeten geschieden.
Deze commissie zal niet meer verschuldigd zijn, hetzij na het
verstrijken van de termijn voorzien voor de opneming der gelden, hetzij op de
dag dat de universitaire inrichting de lening geheel of gedeeltelijk zal hebben
verzaakt en dit op het bedrag dat zij zal hebben verzaakt.
Art. 12.
De rentevoet toegepast door de
Algemene Spaar- en Lijfrentekas op de bij artikel één bedoelde
tranche en die tot basis dient voor de berekening van het bedrag der toelagen,
wordt vastgesteld op 8,50 pct. per jaar, betaalbaar na vervallen termijn.
[Voor de periodes vanaf de 16de tot de 20ste,
vanaf de 21ste tot de 25ste en vanaf de 26ste tot de 30ste jaarlijkse vervaldag
in intresten, zal de rentevoet gelijkgesteld zijn aan het bruto-rendement voor
de houder op de secundaire markt van overheidsobligaties met een resterende
looptijd van gemiddeld vijf jaar volgens Rentenfondsberekening, volgens Reuters
op pagina NBBS, verhoogd met een marge van 0,20 %, het geheel af te ronden op
de hogere halve of deciem. Deze rentevoet wordt vastgesteld twee bankwerkdagen
voor de 15de, 20ste of 25ste jaarlijkse vervaldag in intresten.
Indien de verwijzing tot herziening van de
rentevoet zoals bepaald in het vorige lid onmogelijk blijkt, inzonderheid
wegens het ontbreken van dagelijkse publicatie van voornoemd rendement volgens
Rentenfondsberekening, zal een nieuwe referterentevoet worden bepaald op basis
van de voorwaarden van de kapitaalmarkt.]
B.Vl.R.
van 20-2-1991
In geval van laattijdige betaling van de toelagen zal de Staat een
vergoeding schuldig zijn vanaf de datum bepaald voor de betaling van de
toelagen in de overeenkomst gesloten tussen deze laatste en de Algemene Spaar-
en Lijfrentekas tot op de dag van effectieve betaling. Deze vergoeding zal
worden berekend aan 0,50 pct. per jaar op de leningsbedragen die tot basis
hebben gediend voor de vaststelling van het bedrag der toelagen die laattijdig
betaald zijn.
Art. 13.
Dit besluit treedt in werking de
dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.
Art. 14.
Onze Minister van Financiën
en Onze Ministers van Nationale Opvoeding zijn, ieder wat hem betreft, belast
met de uitvoering van dit besluit.