Koninklijk besluit houdende uitvoering van de wet van 2 augustus 1960 betreffende de tussenkomst van de Staat in de financiering van de vrije universiteiten en van diverse inrichtingen voor hoger onderwijs en voor wetenschappelijk onderzoek.

  • goedkeuringsdatum
    14 JUNI 1974
  • publicatiedatum
    B.S.04/07/1974
  • zie ook
  • datum laatste wijziging
    10/10/2000

COORDINATIE

(1) K.B. van 16/03/1975 (B.S. 19/04/1975)

(2) K.B. van 19/05/1989 (B.S. 16/06/1989)

(3) B.Vl.R. van 22/12/1989 (B.S. 14/07/1990)

BOUDEWIJN, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 2 augustus 1960 betreffende de tussenkomst van de Staat in de financiering van de vrije universiteiten en van diverse inrichtingen voor hoger onderwijs en voor wetenschappelijk onderzoek, gewijzigd bij de wetten van 9 april 1965, 24 juli 1969, 28 mei 1970, 16 juli 1970, 27 juli 1971 en 30 juli 1973, inzonderheid de artikelen 6 tot 8ter;

Gelet op de wetten betreffende de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, eerste lid;

Gelet op de hoogdringendheid;

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën en van Onze Ministers van Nationale Opvoeding,

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.

[1K.B. van 16/03/1975
B.S. 19/04/1975
De toepassingsmodaliteiten van de artikelen 6 tot 8ter van de wet van 2 augustus 1960 worden door de hiernavolgende bepalingen geregeld wat betreft de eerste en tweede tranches, voor een globaal bedrag van 4.960 miljoen frank, van de leningen die aan de bij genoemde artikelen bedoelde universiteiten en inrichtingen voor hoger onderwijs zullen verleend worden.1K.B. van 16/03/1975
B.S. 19/04/1975
]

Art. 2.

De Minister van Financiën stelt de tekst vast van de tussen de Staat en de Algemene Spaar- en Lijfrentekas te sluiten overeenkomst aangaande de toekenning van deze leningen.

Art. 3.

Elke universitaire inrichting legt de Minister, tot wiens bevoegdheid de Nationale Opvoeding behoort, haar investeringsprogramma voor. Een afschrift van dit programma dient gestuurd te worden aan de Algemene Spaar- en Lijfrentekas.

Art. 4.

In afwachting dat de Koning de normen vastlegt waarvan sprake in artikel 6bis van voornoemde wet, moet het programma alle elementen bevatten die de bevoegde Minister van Nationale Opvoeding moeten toelaten te oordelen of voldaan wordt aan de voorwaarden gesteld door die wet.

Meer in het bijzonder moeten volgende inlichtingen verschaft worden per studierichting : humane wetenschappen of wetenschappen en toegepaste wetenschappen of geneeskunde :

- beschikbare bruto-oppervlakte;

- de te scheppen of te vervangen bruto-oppervlakte;

- het huidig aantal studenten dat van deze oppervlakte gebruik maakt en de raming van het aantal studenten dat tijdens het academiejaar 1977-1978 van de te bouwen oppervlakte zal gebruik maken;

- de totale raming van de bouwkosten.

Het advies van de regeringsafgevaardigde wordt bij dit programma gevoegd.

Art. 5.

Elke universitaire inrichting moet de Minister, tot wiens bevoegdheid de Nationale Opvoeding behoort, een opnemingsprogramma betreffende de aangevraagde lening voorleggen.

Dit programma moet bedragen van elke tranche vermelden alsmede de maand waarin deze tranche zal worden opgenomen.

Een afschrift van dit programma dient aan de Algemene Spaar- en Lijfrentekas te worden gestuurd.

Het programma zal worden opgenomen in de overeenkomst ondertekend door de Algemene Spaar- en Lijfrentekas en de betrokken universitaire inrichting.

Art. 6.

De bevoegde Minister van Nationale Opvoeding deelt zijn beslissing inzake het programma mede aan de inrichting. Een afschrift van deze beslissing wordt gestuurd aan de Algemene Spaar- en Lijfrentekas en aan de Minister van Financiën.

Art. 7.

Na ontvangst van deze principiële beslissing dient de inrichting een aanvraag in tot lening bij de Algemene Spaar- en Lijfrentekas. Deze deelt haar beslissing omtrent het toekennen van de lening mede aan de Minister van Financiën en de bevoegde Minister van Nationale Opvoeding.

Art. 8.

De leningaanvraag moet bij de Algemene Spaar- en Lijfrentekas worden ingediend binnen een termijn van twee jaar vanaf de datum waarop onderhavig besluit in voege treedt.

Art. 9.

De beslissingen tot toekenning van de rentetoelage en de staatswaarborg worden gezamenlijk getroffen door de Minister van Financiën en de bevoegde Minister van Nationale Opvoeding.

Indien de normen, zoals deze zullen worden vastgesteld bij koninklijk besluit in uitvoering van artikel 6bis van voornoemde wet, zijn overschreden, zal het overeenkomstige verschil in mindering worden gebracht van de volgende lening toegestaan volgens de bij koninklijk besluit vastgelegde normen.

Art. 10.

Elke aanvraag tot geldopneming vergezeld van het advies van de regeringsafgevaardigde moet worden voorgelegd aan de Minister, tot wiens bevoegdheid de Nationale Opvoeding behoort, die zijn beslissing aan de Algemene Spaar- en Lijfrentekas zal mededelen.

De Algemene Spaar- en Lijfrentekas zal elke opneming kunnen weigeren indien de aanvraag hieromtrent haar zou bereiken na een termijn van twee jaar vanaf de datum van ondertekening van de leningsovereenkomst gesloten met de betrokken universitaire inrichting.

Indien zij van dit recht geen gebruik maakt zal de Algemene Spaar- en Lijfrentekas elke geldopneming waarom verzocht wordt na de termijn van twee jaar, kunnen afhankelijk stellen van een verhoging van de bij artikel 12 van onderhavig besluit voorziene rentevoet van 8,25 pct., toe te passen op de tranche van de lening, die bij het einde van vermelde termijn van twee jaar niet zou zijn opgenomen. Deze verhoging van rentevoet zal ten laste vallen van de universitaire instelling, behoudens andersluidende beslissing van de bevoegde Minister van Nationale Opvoeding.

Art. 11.

Voor elke toegestane lening zal de betrokken universitaire inrichting driemaandelijks en na vervallen termijn, een commissie betalen berekend prorata temporis op het bedrag van de lening, dat zij niet zal hebben opgenomen overeenkomstig de in het opnemingsprogramma voorziene data.

Het rentepercentage van deze commissie is vastgesteld op een vierde procent 's jaars vanaf de maand volgend op deze waarin de opneming had moeten geschieden.

Deze commissie zal niet meer verschuldigd zijn hetzij na het verstrijken van de termijn voorzien voor de opneming der gelden, hetzij op de dag dat de universitaire inrichting de lening geheel of gedeeltelijk zal hebben verzaakt en dit op het bedrag dat zij zal hebben verzaakt.

Art. 12.

De rentevoet toegepast door de Algemene Spaar- en Lijfrentekas op de bij artikel één bedoelde twee tranches en die tot basis dient voor de berekening van het bedrag der toelagen wordt vastgesteld op 8,5 pct. per jaar, betaalbaar na vervallen termijn.

[2K.B. van 19/05/1989
B.S. 16/06/1989

Voor de periodes vanaf de 16e tot de 20e, vanaf de 21e tot de 25e en vanaf de 26e tot de 30e jaarlijkse vervaldag in intresten zal de rentevoet bepaald worden volgens de vervaldag van de betrokken kredieten met dien verstande dat de rentevoet van de kredieten waarvan de 16e respectievelijk 21e en 26e jaarlijkse vervaldag in intresten in de loop van het eerste semester van het burgerlijk jaar valt, gelijk is aan het rendementspercentage dat aan de banken en spaarbanken wordt toekegekend op de openbare lening van de openbare sector waarvan de aanvang van de openbare inschrijvingsperiode het dichtst de datum van 31 december van het voorgaande jaar benadert, verhoogd met 0,0625 %, het geheel afgerond op de naasthogere halve deciem of deciem; voor de kredieten waarvan de 16e respectievelijk 21e en 26e jaarlijkse vervaldag in intresten daarentegen in het tweede semester van het burgerlijk jaar valt, zal de rentevoet gelijk zijn aan het rendementspercentage dat aan de banken en de spaarbanken wordt toegekend op de openbare lening van de openbare sector waarvan de aanvang van de openbare inschrijvingsperiode het dichtst de datum van 30 juni van het jaar waarin de rentevoet wordt herzien benadert, verhoogd met 0,0625 %, het geheel afgerond op de naasthogrer halve deciem of deciem.

Indien de verwijzing tot herziening van de rentevoet zoals bepaald in het vorig lid onmogelijk blijkt, inzonderheid wegens het uitbijven van uitgifte van openbare leningen van de openbarte sector, zal een nieuwe referentievoet worden bepaald op basis van de voorwaarden van de kapitaalmarkt.

2K.B. van 19/05/1989
B.S. 16/06/1989
]

In geval van laattijdige betaling van de toelagen zal de Staat een vergoeding schuldig zijn vanaf de datum bepaald voor de betaling van de toelagen in de overeenkomst gesloten tussen deze laatste en de Algemene Spaar- en Lijfrentekas tot op de dag van effectieve betaling. Deze vergoeding zal worden berekend aan 0,50 pct. per jaar op de leningbedragen die tot basis hebben gediend voor de vaststelling van het bedrag der toelagen die laattijdig betaald zijn.

Art. 13.

Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 14.

Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Nationale Opvoeding zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.