Koninklijk besluit houdende uitvoering van de wet van 2 augustus 1960, betreffende de tussenkomst van de Staat in de financiering van de vrije universiteiten en van diverse inrichtingen voor hoger onderwijs en voor wetenschappelijk onderzoek, gewijzigd inzonderheid door de wet van 9 april 1965, houdende diverse maatregelen voor de universitaire expansie, en door de wet van 16 juli 1970 betreffende de financiering van de universitaire investeringen.

  • goedkeuringsdatum
    01 JUNI 1971
  • publicatiedatum
    B.S.08/06/1971
  • datum laatste wijziging
    10/10/2000

BOUDEWIJN, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 2 augustus 1960 betreffende de tussenkomst van de Staat in de financiering van de vrije universiteiten en van diverse inrichtingen voor hoger onderwijs, en voor wetenschappelijk onderzoek, gewijzigd onder meer door de wetten van 9 april 1965 en 16 juli 1970 en inzonderheid de artikelen 6 tot 8ter;

Gelet op de wet van 23 december 1946, houdende instelling van een Raad van State en inzonderheid artikel 2, tweede lid;

Gelet op de hoogdringendheid;

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën en van Onze Ministers van Nationale Opvoeding,

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.

De toepassingsmodaliteiten van de artikelen 6 tot 8ter, van de wet van 2 augustus 1960 worden door de hiernavolgende bepalingen geregeld wat de eerste schijf, groot 2.400 miljoen frank, betreft van de leningen die aan de bij genoemde artikelen bedoelde universiteiten en inrichtingen voor hoger onderwijs zullen verleend worden.

Art. 2.

De aanvragen voor leningen moeten door de universiteit of het ontlenend organisme ingeleid worden bij de Algemene Spaar- en Lijfrentekas.

Art. 3.

De Minister van Financiën stelt de tekst vast van de tussen de Staat en de Algemene Spaar- en Lijfrentekas af te sluiten overeenkomst betreffende de toekenning van deze leningen.

Art. 4.

De leningsaanvragen dienen inzonderheid volgende punten nader te omschrijven :

1° het bedrag van de aangevraagde lening;

2° een beschrijving van het projekt voor de verwezenlijking waarvan de lening wordt aangevraagd.

Deze beschrijving dient voldoende gedetailleerd om de Algemene Spaar- en Lijfrentekas toe te laten vast te stellen of het projekt beantwoordt aan de doelstellingen beoogd in de artikelen 6, 8bis en 8ter van voornoemde wet;

3° elk ander element dat toelaat te oordelen of de aanvragen beantwoorden aan de door de wet, inzonderheid artikel 6bis, opgelegde voorwaarden.

Deze elementen zijn onder meer :

- het aantal op te richten of te vervangen plaatsen;

- de totale oppervlakte van het bouwwerk per studierichting (geesteswetenschappen, wetenschappen, geneeskunde, toegepaste wetenschappen);

- de berekening van het verwachte aantal studenten dat gebruik zal maken van deze oppervlakte;

- de schatting van de totale prijs van het bouwwerk.

De Algemene Spaar- en Lijfrentekas zendt de aanvragen met haar advies aan de Minister van Financien en aan de bevoegde Minister van Nationale Opvoeding.

Art. 5.

De beslissingen tot toekenning van de rentetoelage en de staatswaarborg worden gezamelijk getroffen door de Minister van financiën en de bevoegde Minister van Nationale Opvoeding.

Indien de normen, zoals deze zullen worden vastgesteld bij koninklijk besluit in uitvoering van artikel 6bis van voornoemde wet, zijn overschreden, dan zal het overeenkomstig bedrag in mindering worden gebracht van de volgende lening toegestaan volgens de bij koninklijk besluit vastgestelde normen.

Art. 6.

De rentevoet vastgesteld door de Algemene Spaar- en Lijfrentekas en die tot basis dient van de berekening van het bedrag der toelagen, wordt vastgesteld op 8,45 pct. per jaar, betaalbaar na vervallen termijn.

In geval van laattijdige betaling van de toelagen zal de Staat een vergoeding schuldig zijn vanaf de datum bepaald voor de betaling van de toelagen in de overeenkomst afgesloten tussen deze laatste en de Algemene Spaar- en Lijfrentekas tot op de dag van effectieve betaling. Deze vergoeding zal worden berekend aan 0,50 pct. per jaar op de leningsbedragen die tot basis hebben gediend voor de vaststelling van het bedrag der toelagen die laattijdig zouden betaald zijn.

Art. 7.

Het koninklijk besluit van 27 januari 1966, houdende uitvoering van voornoemde wet van 2 augustus 1960 wordt ingetrokken.

Art. 8.

Dit besluit treedt in werking de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt.

Art. 9.

Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Nationale Opvoeding zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.