Koninklijk besluit houdende uitvoering van de wet van 2
augustus 1960 betreffende de tussenkomst van de Staat in de financiering van de
vrije universiteiten en van diverse inrichtingen voor hoger onderwijs en voor
wetenschappelijk onderzoek.
goedkeuringsdatum
24 OKTOBER 1978
publicatiedatum
B.S.04/11/1978
datum laatste wijziging
10/10/2000
COORDINATIE
(1)
K.B. van 10/10/1979 (B.S. 02/02/1980)
(2)
K.B. van 27/03/1980 (B.S. 02/04/1980)
BOUDEWIJN, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 2 augustus 1960 betreffende
de tussenkomst van de Staat in de financiering van de vrije universiteiten en
van diverse inrichtingen voor hoger onderwijs en voor wetenschappelijk
onderzoek.
Gelet op het koninklijk besluit van 27
december 1974 tot vaststelling van de fysische en financiële normen die
dienen te worden in acht genomen voor de universitaire investeringen van
onroerende aard;
Gelet op het koninklijk besluit
van 14 maart 1975 tot vaststelling van de toekenningsvoorwaarden van
rentetoelagen tot het bouwen van restaurants en tehuizen voor
universiteitsstudenten;
Gelet op de wetten op de
Raad van State, gecoördineerd bij koninklijk besluit van 12 januari 1973,
inzonderheid op artikel 3, eerste lid;
Gelet op
de hoogdringendheid;
Op de voordracht van Onze
Ministers van Nationale Opvoeding en van Onze Minister van Financiën,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.
De toepassingsmodaliteiten van de
artikelen 6 tot 8ter van de wet van 2 augustus 1960, betreffende de leningen
aan te gaan door de bij deze artikelen bedoelde universiteiten en inrichtingen
voor hoger onderwijs en voor wetenschappelijk onderzoek, worden geregeld door
de hiernavolgende bepalingen;
Art. 2.
[
De rentetoelage wordt toegekend
vanaf de dag dat de gelden opgenomen worden bij de Algemene Spaar- en
Lijfrentekas, eventueel onder vorm van door haar toegestane
overbruggingskredieten.
Deze toelage kan niet
worden toegekend voor een periode die zou voorafgaan aan de datum van de wet of
het koninklijk besluit die het bedrag van de leningsmogelijkheden bepaalt of,
indien het investeringsprogramma na deze datum wordt goedgekeurd, de datum van
deze goedkeuring.
]
Art. 3.
[ Een afschrift van de beslissing
van de bevoegde Minister van Nationale Opvoeding inzake investeringsprogramma's
en van de goedgekeurde programma's wordt gestuurd aan de Algemene Spaar- en
Lijfrentekas en aan de Minister van Financiën.]
Art. 4.
Jaarlijks en zulks tot uitputting
van de bij artikel 2 bedoelde leningstranche, leggen de universitaire
inrichtingen, uiterlijk op 31 december van het voorgaande jaar, het programma
van de tijdens het volgende jaar te verrichten opnemingen ter goedkeuring aan
de regeringsafgevaardigde voor. Dit programma, waarvan afschrift zal worden
gestuurd aan de Algemene Spaar- en Lijfrentekas, zal de verdeling der
opnemingen over het jaar moeten vermelden.
Het
programma zal opgenomen worden in de leningsovereenkomst ondertekend door de
Algemene Spaar- en Lijfrentekas en de betrokken universitaire inrichting.
Art. 5.
§ 1. Na goedkeuring
van het opnemingsprogramma van het jaar, waarvan de opneming en onherroepelijke
verbintenis ten aanzien van de inrichting uitmaakt, dient deze laatste bij de
Algemene Spaar- en Lijfrentekas een leningsaanvraag in bestemd om dit
opnemingsprogramma te dekken.
§ 2. De
leningsaanvraag moet bij de Algemene Spaar- en Lijfrentekas worden ingediend
binnen een termijn van 1 maand te rekenen van de goedkeuring door de
Regeringsafgevaardigde, van het opnemingsprogramma.
De Algemene Spaar- en Lijfrentekas deelt aan de Minister van
Financiën en aan de bevoegde Minister van Nationale Opvoeding haar
beslissing mede inzake het toekennen van deze lening.
Art. 6.
De Minister van Financiën
stelt de termijnen vast van de tussen de Staat en de Algemene Spaar- en
Lijfrentekas af te sluiten overeenkomst inzake het toekennen van de leningen.
Art. 7.
De beslissingen tot toekenning van
de rentetoelage en de staatswaarborg worden gezamenlijk getroffen door de
Minister van Financiën en de bevoegde Minister van Nationale Opvoeding.
Indien de normen, zoals deze zullen worden
vastgesteld bij koninklijk besluit in toepassing van artikel 6bis van
voornoemde wet, zijn overschreden, zal het overeenkomstig verschil in mindering
gebracht worden van de volgende lening toegestaan volgens de bij koninklijk
besluit vastgestelde normen.
Art. 8.
§ 1. Elke aanvraag
tot geldopneming moet worden voorgelegd aan de regeringsafgevaardigde die zijn
beslissing aan de Algemene Spaar- en Lijfrentekas zal meedelen.
§ 2. Op elke
geldopneming die niet zal zijn opgenomen overeenkomstig de in het
opnemingsprogramma voorziene tijdstippen, kan de Algemene Spaar- en
Lijfrentekas aan de betrokken universitaire inrichting de betaling vragen van
een commissie berekend prorata temporis vanaf de 1e van de maand volgend op die
waarin de opneming had moeten geschieden tot de datum van de effectieve
opneming. Deze commissie, vastgesteld op 0,25 pct. 's jaars, is trimestrieel
betaalbaar na vervallen termijn.
Art. 9.
§ 1. De aanvragen
tot geldopneming moeten bij de Algemene Spaar- en Lijfrentekas worden ingediend
uiterlijk 31 december van het jaar van de ondertekening van de tussen de
Algemene Spaarkas en de betrokken universitaire inrichting afgesloten
leningsovereenkomst.
§ 2. De Algemene
Spaar- en Lijfrentekas zal elke opneming kunnen weigeren indien de aanvraag
hieromtrent niet werd ingediend voor deze datum.
Wanneer zij van dit recht geen gebruik maakt, kan de Kas ten laste
van de betrokken universitaire inrichting een debetrente aanrekenen die gelijk
is aan het verschil tussen de rente vastgesteld overeenkomstig artikel 10 en de
op de voormelde datum vigerende rentevoet der schatkistcertificaten uitgegeven
op 3 maand maximum.
Deze interesten zullen
berekend worden met ingang van 31 december tot op de datum van de effectieve
geldopneming en alsdan betaalbaar.
Art. 10.
De rentevoet die de Algemene
Spaar- en Lijfrentekas toepast op de bij artikel 1 bedoelde leningen en die tot
basis dient voor de berekening van het bedrag der toelagen, wordt vastgesteld
[door Ons.]
In geval van laattijdige betaling van de toelagen zal de Staat een
vergoeding schuldig zijn vanaf de datum die zal zijn bepaald voor de betaling
van de toelage in de overeenkomst gesloten tussen deze laatste en de Algemene
Spaar- en Lijfrentekas tot op de dag van de effectieve betaling.
Deze vergoeding zal worden berekend aan 0,50 pct.
per jaar op de leningsbedragen die tot basis hebben gediend voor de
vaststelling van het bedrag der toelagen die laattijdig betaald zijn.
Art. 11.
Dit besluit heeft uitwerking met
ingang van 1 augustus 1977.
Art. 12.
Onze Ministers van Nationale
Opvoeding en Onze Minister van Financiën zijn, ieder wat hem betreft,
belast met de uitvoering van dit besluit.