OPGEHEVEN : Koninklijk besluit tot vaststelling van de voorwaarden waaronder aanstellingen voor een beperkte duur kunnen geschieden aan het College voor de Ontwikkelingslanden van het Rijksuniversitair Centrum te Antwerpen.

  • goedkeuringsdatum
    07 SEPTEMBER 1970
  • publicatiedatum
    B.S.27/10/1970
  • datum laatste wijziging
    13/02/2017

COORDINATIE

Opgeheven door Decr. 23-12-2016 - B.S. 13-2-2017

BOUDEWIJN, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wet van 28 april 1953 betreffende de inrichting van het universitair onderwijs door de Staat, inzonderheid op artikel 64quater, ingevoegd door de wet van 9 april 1965;

Gelet op de wetten op het gebruik van de talen in bestuurszaken, gecoördineerd bij het koninklijk besluit van 18 juli 1966, inzonderheid op artikel 56, lid 2;

Gelet op het koninklijk besluit van 5 oktober 1961 tot regeling van de administratieve en begrotingscontrole;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën;

Gelet op het akkoord van Onze Minister van het Openbaar Ambt, gegeven op 9 april 1970;

Gelet op het akkoord van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, gegeven op 28 mei 1970;

Gelet op het advies van de Raad van State;

Op de voordracht van Onze Minister van Nationale Opvoeding,

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.

De bestuurscommissie van het College voor de Ontwikkelingslanden van het Rijksunversitair Centrum te Antwerpen, hiernagenoemd de bestuurscommissie, is bevoegd aanstellingen te doen met het oog op :

1° het geven van de cursussen en leiden van werkzaamheden en oefeningen waarvoor er geen titularis is, in afwachting van hun definitieve toewijzing;

2° het geven van vrije cursussen.

Art. 2.

Onverminderd de bepalingen van artikel 1 mogen deze aanstellingen de duur van de studiecyclus waartoe bedoelde cursussen, werkzaamheden en oefeningen behoren, niet overschrijden.

Zij dienen in elk geval beperkt tot de duur van één academiejaar of uiterlijk tot het ogenblik van definitieve toewijzing.

Art. 3.

Binnen de perken bepaald in bovenstaande artikelen 1 en 2 kunnen deze aanstellingen hernieuwd worden.

Art. 4.

Voor aanstellingen door de bestuurscommissie komen in aanmerking :

de leden van het onderwijzend personeel van het Rijksuniversitair Centrum te Antwerpen;

de leden van het onderwijzend personeel van een Belgische of buitenlandse universiteit of een daarmede gelijkgestelde inrichting;

elke persoon waarvan de wetenschappelijke bevoegdheid in verband met de leerstof die het voorwerp uitmaakt van de aanstelling door de bestuurscommissie erkend is.

Art. 5.

De bestuurscommissie kan slechts geldig beraadslagen indien minstens de helft van de leden aanwezig is.

Zij kan slechts geldig beslissen bij volstrekte meerderheid van stemmen van de aanwezige leden.

Bij dezelfde meerderheid kan zij echter tijdens de daaropvolgende vergadering, ongeacht het aantal aanwezige leden, geldig beslissen over de punten die voor de tweede maal op de agenda zijn geplaatst.

Bij staking van stemmen is de stem van de voorzitter beslissend.

Art. 6.

1° Aan de personen, aangesteld in toepassing van artikel 1, 1° , en die behoren tot het onderwijzend personeel van het Rijksuniversitair Centrum te Antwerpen, van een Belgische universiteit of een ermede gelijkgestelde inrichting, wordt een toelage toegekend waarvan het bedrag vastgesteld wordt overeenkomstig dezelfde regels als de forfaitaire wedde voorzien bij artikel 37, 39 of 39ter van de wet van 28 april 1953, betreffende de inrichting van het universitair onderwijs door de Staat, zoals zij naderhand werd gewijzigd, naargelang zij bij hun aanstelling respectievelijk reeds hetzij docent, hetzij hoogleraar, hetzij gewoon of buitengewoon hoogleraar zijn bij een van bovenstaande inrichtingen.

2° De leden van het onderwijzend personeel van het Rijksuniversitair Centrum te Antwerpen die bij het centrum een wedde genieten voorzien in artikel 36, 38 of 39bis van voormelde wet of die de maximum forfaitaire wedde genieten voorzien bij artikel 37, 39 of 39ter van voormelde wet, kunnen geen aanspraak maken op toekenning van voormelde toelage.

3° Aan de leden van het onderwijzend personeel van het Rijksuniversitair Centrum te Antwerpen, die bezoldigd worden overeenkomstig een van de voormelde artikelen 37, 39 of 39ter, zonder de maximum forfaitaire wedde te genieten, wordt de toelage slechts toegekend, voor zover de wedde en de toelage gezamenlijk de maximum forfaitaire wedde, voorzien in bedoelde artikelen, niet overschrijden.

4° Voor het geven van vrije cursussen, in toepassing van artikel 1, 2° , wordt geen toelage toegekend.

Art. 7.

Aan de andere personen, aangesteld in toepassing van artikel 1, 1° , wordt een toelage toegekend waarvan het bedrag vastgesteld wordt overeenkomstig dezelfde regels als de forfaitaire wedde voorzien bij artikel 37 of 39ter van voormelde wet van 28 april 1953, naargelang zij hetzij in België hetzij in het buitenland gedomicilieerd zijn.

Art. 8.

De bepalingen van artikel 44 van voormelde wet van 28 april 1953 zijn van toepassing op de toelage bedoeld in bovenstaande artikelen 6 en 7.

Art. 9.

1° Met uitzondering van de personeelsleden van het Rijksuniversitair Centrum te Antwerpen wordt aan de personen, aangesteld in toepassing van artikel 1, 1° , en die in België, gedomicilieerd zijn, een vergoeding wegens reis- en verblijfkosten toegekend overeenkomstig de bepalingen respectievelijk van het koninklijk besluit van 18 januari 1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten en van het koninklijk besluit van 24 december 1964 tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten toegekend aan de leden van het personeel der ministeries.

Te dien einde worden zij gelijkgesteld met de rijksambtenaren bekleed met een graad ingedeeld in de rangen 15 tot 17.

2° Aan de personen, aangesteld in toepassing van hetzelfde artikel 1, 1° , en die in het buitenland gedomicilieerd zijn, wordt een vergoeding wegens reiskosten toegekend berekend op basis van de prijs van de verplaatsing per trein 1° klasse of per vliegtuig toeristenklasse.

Zij wordt uitbetaald op voorlegging van een behoorlijk verantwoorde onkostenstaat.

Aan dezelfde personen wordt een vergoeding wegens verblijfkosten toegekend, waarvan het bedrag is vastgesteld op 1.000 frank per dag.

Indien de aanstelling een ononderbroken verblijf van meer dan vier maanden tot gevolg heeft, wordt voormeld bedrag teruggebracht tot 750 frank per dag vanaf het begin van de vijfde maand verblijf.

Art. 10.

De bestuurscommissie geeft kennis aan de rector van het Rijksuniversitair Centrum te Antwerpen van de door haar gedane aanstellingen.

Art. 11.

Dit besluit treedt in werking met ingang van het academiejaar 1969-1970.

Art. 12.

Onze Minister van Nationale Opvoeding is belast met de uitvoering van dit besluit.