OPGEHEVEN : Koninklijk besluit tot vaststelling van de administratieve
en geldelijke toestand der leden van het onderwijzend, wetenschappelijk en
daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Nationale Opvoeding en
Cultuur die hun dienstplicht vervullen in vredestijd.
(uittreksel)
goedkeuringsdatum
08 JANUARI 1965
publicatiedatum
B.S.19/02/1965
datum laatste wijziging
13/02/2017
COORDINATIE
Opgeheven door Decr. 23-12-2016 - B.S. 13-2-2017
BOUDEWIJN, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 4 april 1890 op het onderwijs
in en de uitoefening van de veeartsenijkunde, zoals ze gewijzigd werd;
Gelet op de wet van 15 november 1919 betreffende
het landbouwonderwijs;
Gelet op de wet van 28
april 1953 betreffende de inrichting van het hoger onderwijs in de
Rijksuniversiteiten, zoals ze gewijzigd werd;
Gelet op de wet van 14 mei 1955 tot regeling van het
kunstonderwijs;
Gelet op de wet van 27 juli 1955
houdende regelen inzake inrichting van het onderwijs van de Staat, de
provincies en de gemeenten en inzake subsidiëring door de Staat van
inrichtingen voor middelbaar, normaal- en technisch onderwijs, zoals ze
gewijzigd werd;
Gelet op de wetten tot regeling
van het middelbaar onderwijs, gecoördineerd op 30 april 1957;
Gelet op de wetten tot regeling van het
normaalonderwijs, gecoördineerd op 30 april 1957;
Gelet op de wetten tot regeling van het technisch onderwijs,
gecoördineerd op 30 april 1957;
Gelet op de
wetten tot regeling van het lager onderwijs, gecoördineerd op 20 augustus
1957;
Gelet op het koninklijk besluit van 15
april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend,
wetenschappelijk, en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van
Openbaar Onderwijs, zoals het gewijzigd werd;
Gelet op het advies van de Syndicale Raad van Advies;
Gelet op het akkoord van Onze Minister, Adjunct
voor Financiën, gegeven op 17 december 1964;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en
van het Openbaar Ambt, gegeven op 21 januari 1964;
Gelet op artikel 2, tweede lid, van de wet van 23 december 1946,
houdende instelling van een Raad van State;
Gelet
op de dringende noodzakelijkheid;
Op de
voordracht van Onze Minister van Nationale Opvoeding
en Cultuur,
Hebben Wij besloten en
besluiten Wij :
Artikel 1.
De bepalingen van dit besluit
zijn van toepassing op :
1° de leden van het
wetenschappelijk personeel der rijksuniversiteiten, der rijksinrichtingen voor
hoger onderwijs en der wetenschappelijke instellingen en kunstinstellingen van
de Staat;
...
Art. 2.
De vastbenoemde, voorlopig
benoemde, stagedoende of voor een termijn benoemde personeelsleden, alsmede de
waarnemende personeelsleden die hun ambt permanent uitoefenen, zijn van
ambtswege met verlof gedurende de gedeelten van een maand van het kalenderjaar
tijdens welke zij in vredestijd militaire prestaties van om het even welke aard
verrichten. Dit verlof wordt gelijkgesteld met een periode van
dienstactiviteit.
Art. 3.
De in artikel 2 bedoelde
personeelsleden die in actieve dienst zijn, zijn van ambtswege met verlof
gedurende de periode welke zij bij de krijgsmacht doorbrengen ten gevolge van
een gewone of een dringende wederoproeping onder de wapens. Dit verlof wordt
gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Art. 4.
Voor de bij artikel 2 bedoelde
personeelsleden worden als een periode van non-activiteit zonder wedde
beschouwd :
1° de volle kalendermaanden
gedurende welke zij hun actieve dienst volbrengen waarvan de termijn eventueel
verlengd wordt bij toepassing van de dienstplichtwetten, of onder de wapens
zijn ten gevolge van een wederoproeping bij tuchtmaatregel;
2° de volle kalendermaanden gedurende welke zij, uit welken
hoofde ook, vrijwillige prestaties verrichten bij de krijgsmacht;
3° de volle kalendermaanden gedurende welke
zij bij toepassing van artikel 63, § 1, van de wet van 1 maart 1958, in de
hoedanigheid van reserveofficier mogen dienen in een afdeling van de
krijgsmacht.
In die toestand behouden zij hun
rechten op bevordering.
Art. 5.
De tijd gedurende welke de
personeelsleden militaire of daarmee gelijkgestelde prestaties hebben verricht
voordat dit besluit van kracht was, wordt beschouwd als een dienstonderneming
met behoud van het recht op bevordering tot een hogere wedde, indien zij op het
ogenblik waarop zij onder de wapens werden geroepen of wederopgeroepen, in
dienst waren als vastbenoemd, voorlopig benoemd, stagedoend of voor een termijn
benoemd personeelslid of als waarnemend personeelslid dat zijn ambt permanent
uitoefent.
Art. 6.
Elk tijdperk tijdens hetwelk
personeelsleden militaire of daarmee gelijkgestelde prestaties in vredestijd
verrichten, maakt een schorsing van de stagedienst uit.
Art. 7.
Bijzondere bepalingen die door
Ons worden vastgelegd regelen de toestand van de bij dit besluit bedoelde
personeelsleden die, in geval van mobilisatie van de krijgsmacht, militaire
prestaties verrichten.
Art. 8.
Het koninklijk besluit van 9 juli
1923 is niet meer van toepassing op de bij dit besluit bedoelde
personeelsleden.
Artikel 7 van dit besluit van 9
juli 1923, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 18 juni 1924, is nochtans
op die personeelsleden van toepassing wanneer zij als reserveofficier of als
onderofficier-kandidaatsreserveofficier gevolg geven aan een wederoproeping
onder de wapens in vredestijd.
Art. 9.
De artikelen 45, 46, 47 en 50,
1° van het koninklijk besluit van 31 oktober 1953 tot vaststelling van het
statuut van de geaggregeerden, repetitors en leden van het wetenschappelijk
personeel bij de rijksuniversiteiten, worden opgeheven.
Art. 10.
Dit besluit treedt in werking op
1 januari 1965.
Art. 11.
Onze Minister van Nationale
Opvoeding en Cultuur is belast met de uitvoering van dit besluit.