Koninklijk besluit tot vaststelling van het minimumbedrag
van de middelen van bestaan waarover een vreemdeling die in België wenst
te studeren, moet beschikken.
goedkeuringsdatum
08 JUNI 1983
publicatiedatum
B.S.03/08/1983
datum laatste wijziging
10/10/2000
BOUDEWIJN, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 15 december 1980 betreffende
de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering
van vreemdelingen, inzonderheid op de artikelen 58 en 60;
Gelet op het advies van de Raad van advies voor vreemdelingen,
gegeven op 25 oktober 1982;
Gelet op de wetten op
de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op
artikel 3, § 1, gewijzigd bij de gewone wet van 9 augustus 1980;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Overwegende dat het minimumbedrag van de middelen
van bestaan waarover vreemdelingen die in België wensen te studeren,
moeten beschikken, onverwijld moet vastgesteld worden, om het mogelijk te maken
de noodzakelijke uitvoeringsbesluiten voor 1 september 1983 te treffen;
Op de voordracht van Onze Ministers van Onderwijs
en van Onze Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking.
Hebben Wij besloten en besluiten Wij :
Artikel 1.
Afgezien van het aanvullend
inschrijvingsgeld of schoolgeld dat overeenkomstig de geldende reglementering
van hem kan worden vereist, dient de vreemdeling die in België wenst te
studeren bij toepassing van artikel 58 van de wet van 15 december 1980
betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de
verwijdering van vreemdelingen, vanaf het school- of academiejaar 1983-1984, te
beschikken over middelen van bestaan waarvan het minimumbedrag op 12.000 F per
maand is vastgesteld.
Art. 2.
Het bedrag bepaald in artikel 1
komt overeen met het indexcijfer 175.02.
Vanaf
het school- of academiejaar 1984-1985 zal dit bedrag jaarlijks worden aangepast
aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van de voorafgaande maand mei. Het
bekomen resultaat wordt naar boven tot het honderdtal afgerond.
Art. 3.
Onze Ministers van Onderwijs en
Onze Staatssecretaris voor Ontwikkelingssamenwerking zijn, ieder wat hem
betreft, belast met de uivoering van dit besluit.