OPGEHEVEN : Koninklijk besluit tot vaststelling van de benaming en de structuur van de door de Staat georganiseerde inrichtingen voor secundair onderwijs.

  • goedkeuringsdatum
    15 DECEMBER 1982
  • publicatiedatum
    B.S.21/05/1983
  • datum laatste wijziging
    13/02/2017

COORDINATIE

Opgeheven door Decr. 23-12-2016 - B.S. 13-2-2017

BOUDEWIJN, Koning der Belgen,

Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.

Gelet op de wetten op het middelbaar onderwijs, gecoördineerd op 30 april 1957, gewijzigd bij de wetten van 10 april 1958, 29 mei 1959, 8 november 1962, 30 juli 1963 en 19 juli 1971 en bij de koninklijke besluiten van 25 februari 1965, 29 augustus 1966, 20 juli 1967 en 31 juli 1975;

Gelet op de wetten op het technisch onderwijs, gecoördineerd op 30 april 1957, gewijzigd bij de wetten van 1 maart 1958, 29 mei 1959, 30 juli 1963, 6 juli 1970 en 19 juli 1971 en bij de koninklijke besluiten van 29 augustus 1966, 20 juli 1967, 10 november 1967 en 31 juli 1975;

Gelet op de wet van 22 juni 1964 betreffende het statuut der personeelsleden van het Rijksonderwijs, gewijzigd bij de wetten van 31 maart 1967, 6 juli 1970, 27 juli 1971, 19 december 1974, 18 februari 1977 en 2 juli 1981;

Gelet op de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs;

Gelet op de wet van 19 juli 1971 betreffende de algemene structuur en organisatie van het secundair onderwijs, gewijzigd bij de wet van 31 juli 1975;

Gelet op het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, gewijzigd bij de wet van 8 februari 1974 en bij de koninklijke besluiten van 15 april 1961, 21 juni 1962, 14 november 1963, 10 maart 1965, 14 februari 1966, 30 november 1966, 15 maart 1967, 24 maart 1967, 7 september 1969, 15 december 1969, 22 januari 1970, 6 april 1970, 1 juni 1970, 20 juli 1970, 22 oktober 1971, 29 oktober 1971, 9 december 1971, 18 februari 1974, 15 januari 1975, 10 juni 1976, 9 juli 1976, 31 december 1976, 15 april 1977, 18 april 1977, 15 december 1978, 8 maart 1979, 6 februari 1980 en 29 juli 1981;

Gelet op het koninklijk besluit van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel bij de inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, en van de ambten der leden van de inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 15 juli 1969, 22 juli 1969, 31 juli 1969, 22 april 1971 en 7 maart 1979;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen;

Gelet op het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel der rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen, inzonderheid op artikel 8;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 juli 1976 betreffende de organisatie van het secundair onderwijs, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 1 april 1977;

Gelet op het koninklijk besluit van 30 maart 1982 betreffende de scholengemeenschap voor secundair onderwijs en houdende het rationalisatie- en programmatieplan van het secundair onderwijs met volledig leerplan;

Gelet op het advies van de Syndicale Raad van Advies;

Gelet op de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, inzonderheid op artikel 3, § 1, gewijzigd bij de wet van 9 augustus 1980;

Gelet op de dringende noodzakelijkheid ingevolge de inwerkingtreding op 1 september 1982 van het koninklijk besluit van 30 maart 1982 betreffende de scholengemeenschap voor secundair onderwijs en houdende het rationalisatie- en programmatieplan van het secundair onderwijs met volledig leerplan;

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs,

Hebben Wij besloten en besluiten Wij :

Artikel 1.

Dit besluit is van toepassing op de door de Staat georganiseerde inrichtingen voor secundair onderwijs met volledig leerplan van het Nederlands taalstelsel, met uitzondering van de inrichtingen voor buitengewoon onderwijs.

Art. 2.

§ 1. Het door de Staat georganiseerd secundair onderwijs ingericht overeenkomstig de bepalingen van de wet van 19 juli 1971, wordt verstrekt in onderwijsinrichtingen die Rijksmiddenschool, Koninklijk Ahteneum en Koninklijk Technisch Ahteneum genoemd worden.

§ 2. Het kan ook verstrekt worden in onderwijsinrichtingen voor hoger onderwijs van het korte type.

Art. 3.

§ 1. De Rijksmiddenscholen omvatten de eerste graad van het secundair onderwijs.

§ 2. In de autonome Rijksmiddenscholen, zoals bedoeld in artikel 7, § 2, waar daaraan behoefte bestaat, kan de Minister van Onderwijs een tweede graad van het secundair onderwijs inrichten, inbegrepen het volmakings- of specialisatiejaar dat na het einde van de tweede graad kan ingericht worden.

Art. 4.

§ 1. De Koninklijke Athenea en Koninklijke Technische Athenea omvatten de tweede en de derde graad van het secundair onderwijs, inbegrepen de volmakings- en specialisatiejaren die na het einde van de tweede en de derde graad kunnen ingericht worden en het voorbereidend jaar hoger onderwijs dat na het einde van de derde graad kan ingericht worden.

§ 2. De Koninklijke Athenea en Koninklijke Technische Athenea kunnen eveneens de drie graden van het secundair onderwijs omvatten, inbegrepen de volmakings- en specialisatiejaren die na het einde van de tweede en de derde graad kunnen ingericht worden en het voorbereidend jaar hoger onderwijs dat na het einde van de derde graad kan ingericht worden.

Art. 5.

In de Rijksinrichtingen voor hoger onderwijs van het korte type, waar daaraan behoefte bestaat kan de Minister van Onderwijs een eerste, een tweede en een derde graad van het secundair onderwijs inrichten, inbegrepen de volmakings- en specialisatiejaren die na het einde van de tweede en de derde graad kunnen ingericht worden en het voorbereidend jaar hoger onderwijs dat na het einde van de derde graad kan ingericht worden.

Art. 6.

Voor elk van de hierboven bedoelde onderwijsinrichtingen bepaalt de Minister van Onderwijs, rekening houdend met de bepalingen van het koninklijk besluit van 30 maart 1982, betreffende de scholengemeenschappen voor secundair onderwijs en houdende het rationalisatie- en programmatieplan van het secundair onderwijs met volledig leerplan, de secundaire onderwijsvormen, afdelingen, opties en andere onderverdelingen die er ingericht worden.

Art. 7.

§ 1. De Rijksmiddenscholen kunnen autonoom en/of ingebouwd zijn.

§ 2. Autonome Rijksmiddenscholen hebben een volledige zelfstandigheid : pedagogische, administratief en financieel.

§ 3. Ingebouwde Rijksmiddenscholen hebben alleen een pedagogische zelfstandigheid. Administratief en financieel ressorteren zij onder een Koninklijk Atheneum, een Koninklijk Technisch Atheneum en/of een Rijksinrichting voor hoger onderwijs van het korte type waarmee zij een administratieve eenheid vormen.

§ 4. Voor de toepassing van de bepalingen van het koninklijk besluit van 30 maart 1982 betreffende de scholengemeenschappen voor secundair onderwijs en houdende het rationalisatie- en programmatieplan van het secundair onderwijs met volledig leerplan, wordt geen onderscheid gemaakt tussen een autonome of een ingebouwde Rijksmiddenschool.

Art. 8.

De Koninklijke Athenea en de Koninklijke Technische Athenea zijn autonoom. Zij hebben een volledig zelfstandigheid : pedagogisch, administratief en financieel.

Art. 9.

§ 1. De autonome Rijksmiddenscholen staan onder de leiding van een directeur van het niveau lager secundair onderwijs, belast met het pedagogisch, administratief en financieel beheer.

§ 2. De ingebouwde Rijksmiddenscholen staan onder de leiding van een directeur van het niveau lager secundair onderwijs, belast met het pedagogisch beheer.

Art. 10.

§ 1. De Koninklijke Athenea en de Koninklijke Technische Athenea staan onder de leiding van een studieperfect van het niveau hoger secundair onderwijs, belast met het pedagogisch, administratief en financieel beheer.

§ 2. In voorkomend geval zijn deze studieperfecten ook belast met het administratief en financieel beheer van de in deze Koninklijke Technisch Athenea ingebouwde middenscholen.

Art. 11.

Iedere autonome onderwijsinrichting beschikt over een opvoederhuismeester.

Art. 12.

Wanneer onder een Koninklijk Atheneum, een Koninklijk Technisch Atheneum en/of een Rijksinrichting voor hoger onderwijs van het korte type een ingebouwde middenschool ressorteert, zoals bedoeld in artikel 7, § 3, worden de hierna vermelde betrekkingen, waarvan de oprichting en het behoud aan de door Ons bepaalde normen onderworpen zijn, voor het geheel van het Koninklijk Atheneum, het Koninklijk Technisch Atheneum of de Rijksinrichting voor hoger onderwijs van het korte type en de ingebouwde middenschool samen vastgesteld op basis van de globale schoolbevolking van deze inrichtingen : provisor of onderdirecteur, werkmeester en werkplaatsleider, directiesecretaris, secretaris-bibliothecaris, studiemeester-opvoeder, klerk-typist(e) en opsteller.

Art. 13.

§ 1. De vastbenoemde en stagedoende personeelsleden van de Rijksmiddenscholen, Koninklijke Athenea en Koninklijke Technische Athenea behouden de administratieve, statutaire en geldelijke rechten verbonden aan de toestand die zij op de datum van inwerkingtreding van dit besluit zetten.

§ 2. Voor de toepassing van de bepalingen van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs, evenals voor de toepassing van artikel 8 van het koninklijk besluit van 22 april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het paramedisch personeel der rijksinstellingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen, blijft voor een ingebouwde Rijksmiddenschool de regeling van kracht die gold voor de inwerkingtreding van dit besluit.

Art. 14.

In afwijking van de bepalingen van artikel 2 kunnen de onderwijsinrichtingen gedurende de periode van 1 september 1971 tot en met 31 augustus 1981 bij overgangsmaatregel ook Rijksmiddelbareschool, Koninklijk Lyceum, Rijksinstituut voor Technisch Onderwijs en Rijksinstituut voor Secundair Onderwijs genoemd worden.

Art. 15.

Dit besluit treedt geleidelijk in werking met ingang van 1 september 1971 naarmate de betrokken onderwijsinrichtingen het secundair onderwijs overeenkomstig de bepalingen van de wet van 19 juli 1971 inrichten en ten laatste op 1 september 1981. Dat datum van inwerkingtreding wordt voor elk onderwijsinrichting afzonderlijk door Ons bepaald.

Art. 16.

Onze Minister van Onderwijs is belast met de uitvoering van dit besluit.