OPGEHEVEN : Decreet betreffende het onderwijs-II. (uittreksel)

  • goedkeuringsdatum
    31 JULI 1990
  • publicatiedatum
    B.S.18/08/1990
  • datum laatste wijziging
    17/06/2011

COORDINATIE

Decr. 12-6-1991 - B.S. 4-7-1991

Decr. 9-4-1992 - B.S. 16-5-1992

B.Vl.R. 23-7-1992 - B.S. 4-12-1992

Decr. 28-4-1993 - B.S. 28-5-1993

Decr. 21-12-1994 - B.S. 16-3-1995

Decr. 19-4-1995 - B.S. 20-7-1995

Decr. 8-7-1996 - B.S. 5-9-1996

Decr. 15-7-1997 - B.S. 21-8-1997

Decr. 14-7-1998 - B.S. 29-8-1998

Decr. 2-3-1999 - B.S. 21-8-1999

Decr. 20-10-2000 - B.S. 16-12-2000

Decr. 13-7-2001 - B.S. 27-11-2001

Decr. 19-7-2002 - B.S. 10-9-2002

Decr. 14-2-2003 - B.S. 1-7-2003

Decr. 15-7-2005 - B.S. 16-9-2005

Decr. 9-12-2005 - B.S. 2-2-2006

Decr. 7-7-2006 - B.S. 31-8-2006

Decr. 22-6-2007 - B.S. 21-8-2007

B.Vl.R. 13-7-2007 - -B.S. 31-8-2007

Decr. 4-7-2008 - B.S. 1-9-2008

Decr. 10-7-2008 - B.S. 3-10-2008

Decr. 20-3-2009 - B.S. 9-4-2009

Decr. 30-4-2009 - B.S. 20-7-2009

Decr. 8-5-2009 - B.S. 28-8-2009

Decr. 18-12-2009 - B.S. 30-12-2009

Decr. 9-7-2010 - B.S. 31-8-2010

opgeheven door Decr. 27-5-2011 - B.S. 17-6-2011

De Vlaamse Raad heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt :

Artikel 1.

Dit decreet regelt een aangelegenheid zoals bedoeld, in artikel 59bis, § 2, 2° van de Grondwet.

...

TITEL IV. - Secundair onderwijs

HOOFDSTUK I. - Organisatie van het secundair onderwijs

Afdeling 1. - Het secundair onderwijs

Art. 46.

§ 1. Het secundair onderwijs omvat :

- het voltijds secundair onderwijs;

- het [deeltijds beroepssecundair onderwijs]².

[...]¹

[ ]¹ Decr. 9-12-2005; [ ]² Decr. van 10-7-2008

§ 2. Onder "voltijds secundair onderwijs" wordt het onderwijs verstaan dat aan regelmatige leerlingen wordt verstrekt gedurende veertig weken per jaar naar rata van ten minste achtentwintig wekelijkse lesuren en rekening houdend met het maximum aantal wekelijkse lesuren vastgesteld [in artikel 2]¹ van het koninklijk besluit nr. 2 van 21 augustus 1978 tot vaststelling van het maximum aantal lestijden per week in het [voltijds secundair onderwijs]¹. [In afwijking van deze bepaling :

1° kan het onderwijs worden verstrekt gedurende twintig weken per jaar in die structuuronderdelen waarvoor dit decreet de duurtijd in semesters uitdrukt; voor de HBO5-opleiding verpleegkunde geldt deze bepaling enkel bij modulaire organisatie;

2° wordt het minimum aantal wekelijkse lesuren voor de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs vastgesteld op 36.]³

Onder "[deeltijds beroepssecundair onderwijs]²" wordt het onderwijs verstaan dat minder weken per jaar of minder lesuren per week omvat dan bepaald voor het voltijds secundair onderwijs.

§ 3. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder "lesuur" een prestatie van vijftig minuten verstaan.

[ ]¹ Decr. 19-4-1995; [ ]² Decr. 10-7-2008; [ ]³ Decr. van 30-4-2009

[Art. 46bis.

De Vlaamse Regering informeert de afgevaardigden van de inrichtende machten en de representatieve vakorganisaties over elke geplande fundamentele onderwijshervorming.

Vóór de Vlaamse Regering een eerste principiële beslissing ter zake neemt, wordt op vraag van ten minste één van de afgevaardigden van de inrichtende machten een apart overleg georganiseerd over die fundamentele onderwijshervorming tussen de minister, bevoegd voor het onderwijs, of zijn afgevaardigde en de afgevaardigden van de inrichtende machten.

Vóór de Vlaamse Regering een eerste principiële beslissing ter zake neemt, wordt op vraag van ten minste één van de representatieve vakorganisaties een apart overleg georganiseerd over die fundamentele onderwijshervorming tussen de minister, bevoegd voor het onderwijs, of zijn afgevaardigde en de representatieve vakorganisaties.]

Decr. van 8-5-2009

Afdeling 2. - Het voltijds secundair onderwijs

Onderafdeling 1. - Toepassingsgebied

Art. 47.

[Voor het buitengewoon secundair onderwijs :

1° is de [[onderafdeling 3]]² van toepassing op alle opleidingsvormen;

2° is de onderafdeling 4 enkel van toepassing op opleidingsvorm 4, met uitzondering van de ziekenhuisscholen;

3° [[is de onderafdeling 5 op geen enkele opleidingsvorm van toepassing, met uitzondering van artikel 57bis, § 2, en artikel 59quinquies, die van toepassing zijn op alle opleidingsvormen;]]¹

4° zijn de [[onderafdelingen 1, 2 en 6]]² enkel van toepassing op opleidingsvorm 4.]

Decr. 14-2-2003; [[ ]]¹ Decr. 22-6-2007; [[ ]]² Decr. van 30-4-2009

Art. 48.

Deze afdeling verstaat onder :

1° "secundair onderwijs" : het onderwijs dat wordt georganiseerd overeenkomstig de bepalingen van onderhavige afdeling;

2° [regelmatige leerling : de leerling die

a) hetzij aan alle onderstaande voorwaarden voldoet :

1) beantwoorden aan de toelatingsvoorwaarden tot het leerjaar waarin de leerling is ingeschreven;

2) het geheel van de vorming van dit leerjaar werkelijk en regelmatig volgen, behoudens in geval van gewettigde afwezigheid;

b) hetzij aan alle onderstaande voorwaarden voldoet :

1) voldoen aan de toelatingsvoorwaarden tot een eerste leerjaar van de eerste graad van het secundair onderwijs, zoals bepaald in hoofdstuk III van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 juli 2002 betreffende de organisatie van het voltijds secundair onderwijs;

2) het leerprogramma dat voor hem of haar individueel is bepaald door de klassenraad werkelijk en regelmatig volgen, behoudens in geval van gewettigde afwezigheid;

3) onder het toepassingsgebied vallen van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2003 betreffende de integratie van leerlingen met een matige of ernstige verstandelijke handicap in het gewoon lager en secundair onderwijs.

Leerlingen die niet beantwoorden aan het onder a) of b) gestelde, worden beschouwd als vrije leerlingen;]

Decr. van 7-7-2006

3° "onderwijsvormen" : het algemeen secundair onderwijs, het beroepssecundair onderwijs, het kunstsecundair onderwijs en het technisch secundair onderwijs;

4° "basisvorming" : de vakken die aan elke leerling van een bepaald leerjaar zonder uitzondering dienen te worden onderwezen;

5° "beroepenveld" : de combinatie van technische disciplines, die onderwezen wordt in het beroepsvoorbereidend leerjaar;

6° "basisoptie" : een groep leervakken die in de eerste graad een bredere observatie en oriëntatie van de leerling mogelijk maakt;

7° [optie : een leervak of een groep leervakken die, met uitzondering van de eerste graad, het karakteristieke van de opleiding bepalen en die bestaat uit het fundamenteel gedeelte dat de studierichting bepaalt en eventueel het complementair gedeelte; voor het hoger beroepsonderwijs wordt onder optie de opleiding verpleegkunde verstaan;]

Decr. van 30-4-2009

8° "project algemene vakken" : de integratie van twee of meer leervakken in het eerste leerjaar B,[...] het beroepsvoorbereidend leerjaar en het beroepssecundair onderwijs;

Decr. van 21-12-1994

9° "inhaallessen" : de lessen die facultatief kunnen georganiseerd worden met het oog op een bijkomende gedifferentieerde benadering van de leerling;

[10° betrokken personen : de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen of in rechte of in feite de minderjarige leerling onder hun bewaring hebben of de meerderjarige leerling zelf;]

Decr. van 14-2-2003

[11° cursist : een regelmatige leerling in het hoger beroepsonderwijs.]

Decr. van 30-4-2009

[Onderafdeling 2. - Structuur en organisatie.

Art. 49.

Vanaf het schooljaar 2009-2010 bestaat het voltijds secundair onderwijs uit :

1° de eerste graad, opgebouwd uit :

a) een eerste leerjaar A;

b) een eerste leerjaar B, bestemd voor leerlingen die behoefte hebben aan een aangepast onderwijs;

c) een tweede leerjaar van de eerste graad, waarin basisopties worden onderscheiden;

d) een beroepsvoorbereidend leerjaar, waarin beroepenvelden worden onderscheiden;

2° de tweede graad, opgebouwd uit :

a) een eerste leerjaar, waarin onderwijsvormen en opties worden onderscheiden;

b) een tweede leerjaar, waarin onderwijsvormen en opties worden onderscheiden;

c) [[...]]

3° de derde graad, opgebouwd uit :

a) een eerste leerjaar, waarin onderwijsvormen en opties worden onderscheiden;

b) een tweede leerjaar, waarin onderwijsvormen en opties worden onderscheiden;

c) uitsluitend in het algemeen en het kunstsecundair onderwijs : een derde leerjaar aangeduid als voorbereidend jaar op het hoger onderwijs, waarin opties worden onderscheiden;

d) uitsluitend in het technisch en het kunstsecundair onderwijs : niet-leerjaar-gebonden opties aangeduid als secundair na secundair, afgekort Se-n-Se;

e) uitsluitend in het beroepssecundair onderwijs : een derde leerjaar aangeduid als specialisatiejaar, waarin opties worden onderscheiden, en een derde leerjaar aangeduid als naamloos leerjaar;

4° uitsluitend in het beroepssecundair onderwijs : de vierde graad, waarin de opties modevormgeving en plastische kunsten worden onderscheiden, opgebouwd uit :

a) een eerste leerjaar;

b) een tweede leerjaar.

Met ingang van het schooljaar 2012-2013 wordt de vierde graad evenwel progressief, leerjaar na leerjaar te beginnen met het eerste, afgebouwd.

[[Uiterlijk met ingang van het schooljaar 2012-2013 zet de betrokken inrichtende macht de optie modevormgeving respectievelijk de optie plastische kunsten progressief, leerjaar na leerjaar te beginnen met het eerste, om, naar keuze :

a) hetzij naar één optie van het derde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, aangeduid als specialisatiejaar, en naar één optie van de derde graad van het technisch of kunstsecundair onderwijs, aangeduid als Se-n-Se, en bestaande uit twee semesters, binnen het geheel van opties zoals door de Vlaamse Regering bepaald;

b) hetzij naar twee opties van het derde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs, aangeduid als specialisatiejaar, binnen het geheel van opties zoals door de Vlaamse Regering bepaald; zonder dat deze omzetting er mag toe leiden dat in de onderwijsinstelling een niet-bestaand studiegebied wordt opgericht.]]

Vanaf het schooljaar 2009-2010 wordt de opleiding verpleegkunde aangeduid als hoger beroepsonderwijs, behorend tot het niveau hoger onderwijs. Ze kan evenwel uitsluitend worden ingericht door instellingen voor voltijds secundair onderwijs. Alle wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen die van toepassing zijn op het voltijds secundair onderwijs of op instellingen voor voltijds secundair onderwijs, zijn, in voorkomend geval en tenzij uitdrukkelijk anders vermeld, ook onverminderd van toepassing op de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs.

Art. 50.

Teneinde overeenstemming te bereiken met de structuur als vermeld in artikel 49, wordt per 1 september 2009 :

1° de optie verpleegkunde van de vierde graad van het beroepssecundair onderwijs van rechtswege omgezet naar een gelijknamige opleiding van het hoger beroepsonderwijs met een duurtijd van zes semesters;

2° elke tot en met het schooljaar 2008-2009 bestaande optie van het derde leerjaar van de derde graad van het technisch of het kunstsecundair onderwijs aangeduid als specialisatiejaar, van rechtswege omgezet naar een gelijknamige optie aangeduid als Se-n-Se met een duurtijd van twee semesters en gerangschikt als specifiek.

Art. 51.

De Vlaamse Regering neemt de nodige maatregelen om alle opties aangeduid als Se-n-Se als vermeld in artikel 50, 2°, te toetsen aan erkende onderwijskwalificaties en te bepalen :

1° of die optie als Se-n-Se blijft behouden, in een ander structuuronderdeel wordt ondergebracht dan wel wordt opgeheven;

2° tenzij opgeheven, onder welke benaming en in welke onderwijsvorm en studiegebied die optie verder wordt ingericht;

3° of de voor die optie vigerende leerplannen al dan niet hun goedkeuring behouden;

4° indien Se-n-Se, met welke duurtijd die optie verder wordt ingericht.

De beslissingen van de Vlaamse Regering zullen voor inrichtende machten en instellingen in werking treden per 1 september 2012, met inbegrip van, in voorkomend geval, de toepassing van nieuwe leerplannen die overeenkomstig de vigerende regelgeving ter zake door de Vlaamse Regering zijn goedgekeurd.

Art. 52.

Het onderwijsaanbod van een instelling voor voltijds secundair onderwijs bestaat uit één van volgende mogelijkheden :

1° de eerste graad;

2° de eerste en de tweede graad;

3° de tweede en de derde graad;

4° de eerste, de tweede en de derde graad;

5° de tweede, de derde en de vierde graad;

6° de tweede en de derde graad en het hoger beroepsonderwijs, opleiding verpleegkunde;

7° de eerste, de tweede, de derde en de vierde graad;

8° de eerste, de tweede en de derde graad en het hoger beroepsonderwijs, opleiding verpleegkunde;

9° het hoger beroepsonderwijs, opleiding verpleegkunde, doch enkel in onderwijsinstellingen die tijdens het schooljaar 2008-2009 uitsluitend de opleiding verpleegkunde organiseerden.

De mogelijkheden vermeld in 5° en 7° gelden slechts tot en met [[het schooljaar 2012-2013]].

Art. 52bis.

§ 1. Se-n-Se van de derde graad van het technisch en kunstsecundair onderwijs hebben een duurtijd van een semester, twee aansluitende semesters of drie aansluitende semesters. Se-n-Se kunnen voor de leerlingen starten hetzij op 1 september hetzij op 1 februari.

Se-n-Se zijn sterk beroepsgericht, leiden tot een erkende onderwijskwalificatie van kwalificatieniveau 4 die bestaat uit minstens één erkende beroepskwalificatie van kwalificatieniveau 4, en worden bekrachtigd met een certificaat. Ze bevatten een relevant aandeel werkplekleren, zijnde leeractiviteiten die gericht zijn op het verwerven van algemene en/of beroepsgerichte competenties, waarbij de arbeidssituatie de leeromgeving is.

Onder eenzelfde benaming van optie kan een Se-n-Se slechts aan één welbepaalde duurtijd worden gekoppeld.

§ 2. Voor de organisatie van een Se-n-Se kan een instelling voor voltijds secundair onderwijs samenwerken met :

1°één of meer andere instellingen voor secundair onderwijs, centra voor volwassenenonderwijs of hogescholen;

2°één of meer publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen;

3°één of meer sectoren van het beroep waartoe de Se-n-Se leidt;

4° bedrijven of organisaties;

5° een opleidingsinstelling van de politie of brandweer (deze samenwerking kan uitsluitend voor de optie Integrale veiligheid van het technisch secundair onderwijs).

Binnen dat samenwerkingsverband is de eerstvermelde instelling voor voltijds secundair onderwijs altijd de coördinerende instelling. Uitsluitend de coördinerende instelling is bevoegd en verantwoordelijk voor inschrijving (steeds voor het geheel van de Se-n-Se) van leerlingen, programmatie, evaluatie, studiebekrachtiging en kwaliteitszorg, terwijl op het vlak van financiering of subsidiëring enkel de vigerende decretale en regelgevende bepalingen van de coördinerende instelling van toepassing zijn. Onderwijsinstellingen of publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen binnen een samenwerkingsverband, buiten de coördinerende instelling, kunnen slechts onderdelen van een Se-n-Se inrichten.

De samenwerking wordt vastgelegd in een overeenkomst waarin ten minste de volgende elementen worden opgenomen :

1° de samenwerkende instellingen of organisaties;

2° de coördinerende onderwijsinstelling;

3° de invulling van de samenwerking;

4° de looptijd van de samenwerking;

5° in voorkomend geval, de afspraken over het inzetten van personeel. Het protocol van de onderhandelingen hierover in de lokale comités wordt als bijlage bij de samenwerkingsovereenkomst gevoegd;

6° de afspraken over de evaluatie en de kwaliteitszorg in geval van de gezamenlijke organisatie van een Se-n-Se of andere onderwijs-, leer- en evaluatieactiviteiten.

De samenwerkingsovereenkomst ligt steeds in de onderwijsinstelling of de onderwijsinstellingen in kwestie ter inzage met het oog op administratieve en externe kwaliteitscontrole.

Een coördinerende onderwijsinstelling kan, na onderhandeling in het lokale comité, uren-leraar overdragen aan een centrum voor volwassenenonderwijs of een hogeschool waarmee wordt samengewerkt om een Se-n-Se te organiseren. In het geval van overdracht van uren-leraar naar een hogeschool worden de betrokken uren-leraar omgezet in een krediet en bepaalt de Vlaamse Regering de wijze van melding van die overdracht aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten en aan het Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs en Studietoelagen, de grootte van dat krediet per uur-leraar dat wordt omgezet, en de wijze van toekenning ervan.

Een coördinerende onderwijsinstelling kan, na onderhandeling in het lokale comité, uren-leraar overdragen aan een opleidingsinstelling van de politie of de brandweer waarmee wordt samengewerkt om de optie Integrale veiligheid van het technisch secundair onderwijs, aangeduid als Se-n-Se, te organiseren. In voorkomend geval worden de betrokken uren-leraar omgezet in een krediet waarvan de omvang per uur en de modaliteiten identiek zijn aan deze binnen het systeem van voordracht-gevers als vermeld in artikel 57, § 3.

§ 3. De evaluatie van de Se-n-Se wordt uiterlijk in 2013 opgestart. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere modaliteiten van de evaluatie. De resultaten van de evaluatie worden aan het Vlaams Parlement meegedeeld.

Art. 52ter.

Hoger beroepsonderwijs, bestaande uit de opleiding verpleegkunde, is beroepsgericht onderwijs, leidt tot een erkende onderwijskwalificatie van kwalificatieniveau 5 die bestaat uit minstens één erkende beroepskwalificatie van kwalificatieniveau 5, en wordt bekrachtigd met een diploma van gegradueerde. Het hoger beroepsonderwijs heeft een duurtijd van zes semesters. Bij modulaire organisatie kan het hoger beroepsonderwijs voor de cursisten starten hetzij op 1 september hetzij op 1 februari, bij niet-modulaire organisatie enkel op 1 september.

Het hoger beroepsonderwijs wordt georganiseerd enerzijds overeenkomstig de bepalingen van dit decreet en anderzijds overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs.

Met inachtname van de voorwaarde inzake studieomvang zoals bepaald in de Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad, dient de onderwijsinstelling, buiten de wekelijkse lessentabel, aan de cursisten verpleegkunde gedurende de volledige duur van de opleiding en naar rata van ten minste 4 wekelijkse lestijden, opleidingsgebonden persoonlijke activiteiten op te leggen. De klassenraad beslist autonoom over de vorm en inhoud van deze activiteiten. De resultaten van de door de cursist uitgevoerde activiteiten worden in aanmerking genomen bij zijn of haar evaluatie door de klassenraad.

Art. 52quater.

[[§ 1.]] Naast het in artikel 52 gestelde, kan een onderwijsinstelling onthaalonderwijs organiseren. Onthaalonderwijs, dat niet in een graad of in het hoger beroepsonderwijs wordt gerangschikt [[en dat uit één onthaaljaar bestaat]], is een specifiek en tijdelijk onderwijsaanbod dat anderstalige nieuwkomers in staat stelt om Nederlands te leren en nadien in te stromen in het Nederlandstalig onderwijs. Het is gericht op taalvaardigheid Nederlands en inburgering.

De Vlaamse Regering bakent de doelgroep af, ten minste rekening houdend met de criteria "leeftijd", "taalkennis Nederlands" en "duurtijd van de aanwezigheid op het Belgische grondgebied" van de anderstalige nieuwkomer.

Onthaalonderwijs kan slechts worden gefinancierd of gesubsidieerd indien per scholengemeenschap of ander samenwerkingsverband van onderwijsinstellingen een minimum aantal anderstalige nieuwkomers worden geteld. Naast de basisfinanciering of -subsidiëring, inherent aan het voltijds secundair onderwijs, vindt een specifieke financiering of subsidiëring tijdens het lopende schooljaar plaats die fluctueert met bepaalde schommelingen van het aantal anderstalige nieuwkomers. Daarenboven vindt ook een specifieke financiering of subsidiëring plaats teneinde gewezen anderstalige nieuwkomers verder te ondersteunen, op te volgen en te begeleiden. De Vlaamse Regering bepaalt de omvang en de duur van die financiering of subsidiëring en de data voor telling van het aantal anderstalige nieuwkomers.

In aansluiting op eventuele decretale bepalingen ter zake, kan de Vlaamse Regering voorwaarden opleggen inzake samenstelling van het wekelijks lessenrooster voor onthaalonderwijs teneinde het bereiken van de doelstellingen van onthaalonderwijs maximaal te waarborgen. De Vlaamse Regering kan ten slotte aanvullende organisatiebepalingen vastleggen.

[[§ 2. De inrichtende macht kan op grond van specifieke onderwijskundige of organisatorische argumenten beslissen om in afwijking van § 1 een tweede onthaaljaar te organiseren gedurende het schooljaar 2010-2011, onder de hierna vermelde modaliteiten :

1° het tweede onthaaljaar is voorbehouden aan leerlingen die het eerste onthaaljaar hebben gevolgd;

2° naast de lestijden besteed aan de vakken die behoren tot de basisvorming worden de overige lestijden van het wekelijkse lessenrooster, dat maximaal 34 lestijden omvat, door de klassenraad ingevuld in functie van de individuele leerling. In elk geval moeten aan het vak Nederlands voor nieuwkomers ten minste 8 wekelijkse lestijden worden besteed;

3° de studiebekrachtiging vindt plaats naar analogie met de studiebekrachtiging in een leerjaar van de eerste graad van het secundair onderwijs gekozen in functie van de individuele leerling;

4° de specifieke financiering of subsidiëring, bedoeld in § 1, geldt niet voor het tweede onthaaljaar;

5° onverminderd punt 1° tot en met 4°, wordt voor de toepassing van alle overige wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen het tweede onthaaljaar gelijkgesteld met het eerste onthaaljaar.

De organisatie van het tweede onthaaljaar wordt gedurende het schooljaar 2010-2011 geëvalueerd.]]

Art. 52quinquies.

Een onderwijsinstelling kan inhaallessen organiseren in de eerste en de tweede graad en het eerste leerjaar van de derde graad.]

Decr. 30-4-2009; [[ ]] Decr. van 9-7-2010

[Art. 52quinquies/1.

De inrichtende macht kan op grond van specifieke onderwijskundige of organisatorische argumenten en met het oog op het aanbieden van meer individuele leertrajecten, beslissen om voor een leerling of een leerlingengroep af te wijken van de voorwaarde, vermeld in artikel 48, 2°, a), 2), onder de modaliteiten vermeld in 1°, 2° of 3° hierna :

1° het individueel vrijstellen van het volgen van bepaalde onderdelen van de vorming van een bepaald structuuronderdeel, mits enerzijds de leerling al geslaagd is voor diezelfde onderdelen binnen het secundair onderwijs en anderzijds de toelatingsklassenraad een gunstige beslissing neemt na kennisname van het advies van de delibererende klassenraad van het voorafgaand schooljaar.

In voorkomend geval :

a) bestaat de toelatingsklassenraad, voor wat het onderwijzend personeel betreft en in afwijking op de vigerende regelgeving, uit alle leden van het structuuronderdeel waarvoor de leerling opteert;

b) worden de vrijgekomen uren besteed aan een door de toelatingsklassenraad samengesteld individueel lesprogramma;

2° het individueel vrijstellen van het volgen van bepaalde onderdelen van de vorming van een optie, aangeduid als Se-n-Se, mits de toelatingsklassenraad een gunstige beslissing neemt op basis van elders verworven competenties of kwalificaties;

3° het spreiden van de vorming van een optie, aangeduid als Se-n-Se, over het dubbele van de gebruikelijke studieduur.

In voorkomend geval wordt enerzijds bij het einde van de gebruikelijke studieduur slechts een attest van regelmatige lesbijwoning uitgereikt en anderzijds voor de toepassing van de omkaderingsnormen voor de diverse personeelscategorieën, de bepaling van de werkingsmiddelen en de toepassing van het programmatie- en rationalisatieplan, de regelmatige leerling niet meer in aanmerking genomen op de tellingsdata die vallen buiten de gebruikelijke studieduur.]

Decr. van 9-7-2010

[Onderafdeling [[3]]. - Cursussen godsdienst en niet-confessionele zedenleer in het officieel onderwijs

[[Art. 52sexies.

De bepalingen van deze onderafdeling zijn niet van toepassing op :

1° het derde leerjaar van de derde graad van het algemeen en het kunstsecundair onderwijs, aangeduid als voorbereidend jaar op het hoger onderwijs;

2° de Se-n-Se van het technisch en het kunstsecundair onderwijs;

3° de vierde graad;

4° het hoger beroepsonderwijs.]]

Art. 52septies.

In de officiële voltijds secundaire scholen [[...]] omvat het onderwijsaanbod wekelijks ten minste twee lesuren onderwijs in de erkende godsdiensten en in de op die godsdiensten berustende zedenleer en ten minste twee lesuren onderwijs in de niet-confessionele zedenleer.

Art. 52octies.

§ 1. Bij elke inschrijving van de leerling in het officieel voltijds secundair onderwijs [[...]] bepalen de betrokken personen, bij ondertekende verklaring, of de leerling een cursus in één der erkende godsdiensten of een cursus niet-confessionele zedenleer volgt. Deze keuze kunnen zij bij het begin van elk schooljaar wijzigen.

Betrokken personen die op basis van hun religieuze of morele overtuiging bezwaren hebben tegen het volgen van één van de aangeboden cursussen godsdienst of niet-confessionele zedenleer bekomen op aanvraag een vrijstelling.

De Vlaamse regering legt het model van de ondertekende verklaring en de procedure tot het bekomen van de vrijstelling vast en bepaalt op welke wijze de lesuren waarvoor men is vrijgesteld moeten ingevuld worden. De lesuren waarvoor men is vrijgesteld mogen niet worden ingevuld met activiteiten die betrekking hebben op andere onderdelen van het leerprogramma.

§ 2. Is de leerling 12 jaar of ouder, dan gebeurt de keuze voor het onderricht in één der erkende godsdiensten of de niet-confessionele zedenleer, evenals de eventuele aanvraag tot vrijstelling in samenspraak met de leerling.

Art. 52novies.

Het niet naleven van de bepalingen inzake vrijstelling van de keuze, zoals bedoeld in [[artikel 52octies, § 1, tweede lid]], kan, na aanmaning, aanleiding geven tot sancties.

De sanctie voor de in overtreding zijnde inrichtende macht kan een gedeeltelijke terugbetaling zijn van de werkingsmiddelen van de betrokken school. De terugvordering of inhouding kan echter niet meer bedragen dan 10 procent van deze werkingsmiddelen en kan er niet toe leiden dat het aandeel in de werkingsmiddelen dat bestemd is voor personeelsaangelegenheden in absolute cijfers kleiner wordt dan wanneer de maatregel niet zou getroffen zijn. De Vlaamse regering bepaalt de verdere regels voor de vaststelling van de overtreding en voor de toepassing van de sanctie en waarborgt de rechten van verdediging.]

Decr. 14-2-2003; [[]] Decr. van 30-4-2009

Onderafdeling 4. - Minimum lessenrooster

Art. 53.

§ 1. Zowel in het eerste leerjaar A als in het eerste leerjaar [B]¹, worden ten minste zevenentwintig wekelijkse lesuren besteed aan de basisvorming.

§ 2. Op voorwaarde dat hetzelfde studiepeil voor de basisvorming wordt gegarandeerd kan de Vlaamse Regering aan onderwijsinstellingen individuele afwijkingen verlenen van het in § 1. vermelde aantal wekelijkse lesuren. De afwijkingen dienen gebaseerd te zijn op, de aan de betrokken onderwijsinstellingen, eigen programmatische, methodologische of pedagogische inzichten.

§ 3. Voor het eerste leerjaar A bestaat de basisvorming, bedoeld in § 1. uit de volgende vakken :

- godsdienstleer of niet-confessionele zedenleer;

- Nederlands;

- Frans;

- wiskunde;

- geschiedenis;

- aardrijkskunde;

- [natuurwetenschappen]²;

- artistieke opvoeding of plastische opvoeding en/of muzikale opvoeding;

- lichamelijke opvoeding;

- [techniek]²;

- eventueel Engels.

Deze basisvorming dient georganiseerd te worden op grond van minstens een zelfde minimumleerplan dat door alle leerlingen van een zelfde onderwijsinstelling dient gevolgd te worden.

§ 4. [Voor het eerste leerjaar B]¹ bestaat de basisvorming, bedoeld in § 1, uit volgende vakken :

- godsdienstleer of niet-confessionele zedenleer;

- Nederlands;

- wiskunde;

- maatschappelijke vorming of geschiedenis en aardrijkskunde;

- [natuurwetenschappen]²;

- artistieke opvoeding of plastische opvoeding en/of muzikale opvoeding;

- lichamelijke opvoeding;

- [techniek]²;

- [Frans]².

Deze basisvorming dient georganiseerd te worden op grond van minstens een zelfde minimumleerplan dat door alle leerlingen van een zelfde onderwijsinstelling [van het eerste jaar leerjaar B]¹ dient gevolgd te worden.

Twee of meer van deze vakken kunnen worden geïntegreerd onder "project algemene vakken". [De integratie van het vak Frans onder project algemene vakken vergt altijd het akkoord van het betrokken personeelslid belast met project algemene vakken in het eerste leerjaar B.]²

§ 5. Voor de gesubsidieerde vrije onderwijsinstellingen is het eerste vak van de §§ 3. en 4 :

"- godsdienstleer of niet-confessionele zedenleer of cultuurbeschouwing of eigen cultuur en religie."

[ ]¹ Decr. 21-12-1994; [ ]² Decr. van 8-5-2009

Art. 54.

§ 1. In het tweede leerjaar van de eerste graad worden ten minste vierentwintig wekelijkse lesuren besteed aan de basisvorming.

§ 2. De basisvorming, bedoeld in § 1, bestaat uit volgende vakken :

- godsdienstleer of niet-confessionele zedenleer;

- Nederlands;

- Frans;

- Engels;

- wiskunde;

- geschiedenis;

- aardrijkskunde;

- natuurwetenschappen of fysica en/of biologie en/of wetenschappelijk werk;

- artistieke opvoeding of plastische opvoeding en/of muzikale opvoeding;

- lichamelijke opvoeding;

- [techniek].

Deze basisvorming dient voor ten minste veertien wekelijkse lesuren georganiseerd te worden op grond van minstens een zelfde minimumleerplan dat door alle leerlingen van een zelfde onderwijsinstelling dient gevolgd te worden.

§ 3. In het beroepsvoorbereidend leerjaar worden ten minste zestien wekelijkse lesuren besteed aan de basisvorming, die bestaat uit volgende vakken :

- godsdienstleer of niet-confessionele zedenleer;

- Nederlands;

- wiskunde;

- maatschappelijke vorming of geschiedenis en aardrijkskunde;

- natuurwetenschappen of fysica en/of biologie en/of wetenschappelijk werk;

- artistieke opvoeding of plastische opvoeding en/of muzikale opvoeding;

- lichamelijke opvoeding;

- eventueel Frans.

Twee of meer van deze vakken kunnen worden geïntegreerd onder "project algemene vakken".

§ 4. Op voorwaarde dat hetzelfde studiepeil voor de basisvorming wordt gegarandeerd kan de Vlaamse Regering aan onderwijsinstellingen individuele afwijkingen verlenen van het in §§ 1. en 3 vermelde aantal wekelijkse lesuren. De afwijkingen dienen gebaseerd te zijn op de aan de betrokken onderwijsinstellingen eigen programmatische, methodologische of pedagogische inzichten.

§ 5. Voor de gesubsidieerde vrije onderwijsinstellingen is het eerste vak van de §§ 2 en 3 als volgt :

"- godsdienstleer of niet-confessionele zedenleer of cultuurbeschouwing of eigen cultuur en religie."

Decr. van 8-5-2009

[Art. 54bis.

§ 1. In het onthaaljaar bestaat de basisvorming uit volgende vakken :

1° godsdienstleer of niet-confessionele zedenleer;

2° Nederlands voor nieuwkomers.

§ 2. Voor de gesubsidieerde vrije onderwijsinstellingen is het eerste vak van § 1 godsdienstleer of niet-confessionele zedenleer of cultuurbeschouwing of eigen cultuur en religie.]

Decr. van 8-5-2009

Art. 55.

§ 1. In het eerste en het tweede leerjaar van de tweede graad van het algemeen secundair onderwijs bestaat de basisvorming uit volgende vakken :

- godsdienstleer of niet-confessionele zedenleer;

- Nederlands;

- Frans;

- Engels;

- wiskunde;

- geschiedenis;

- aardrijkskunde;

- natuurwetenschappen of fysica en/of chemie en/of biologie, al of niet "toegepast", al of niet in een geïntegreerde vorm;

- lichamelijke opvoeding.

§ 2. In het eerste en het tweede leerjaar van de tweede graad van het technisch en het kunstsecundair onderwijs bestaat de basisvorming uit volgende vakken :

- godsdienstleer of niet-confessionele zedenleer;

- Nederlands;

- Frans of Engels;

- wiskunde;

- geschiedenis;

- aardrijkskunde;

- natuurwetenschappen of fysica en/of chemie en/of biologie, al of niet "toegepast", al of niet in een geïntegreerde vorm;

- lichamelijke opvoeding.

§ 3. In het eerste en het tweede leerjaar van de tweede graad van het beroepssecundair onderwijs bestaat de basisvorming uit volgende vakken :

- godsdienstleer of niet-confessionele zedenleer;

- Nederlands;

- wiskunde en/of toegepaste natuurwetenschappen en/of toegepaste fysica en/of toegepaste chemie en/of toegepaste biologie, al of niet in een geïntegreerde vorm;

- maatschappelijke vorming of geschiedenis en/of aardrijkskunde;

- lichamelijke opvoeding;

[Frans of Engels.]²

(voetnoot 1)

Twee of meer van deze vakken kunnen worden geïntegreerd onder "project algemene vakken". [De integratie van het vak Frans of het vak Engels onder project algemene vakken vergt altijd het akkoord van het betrokken personeelslid belast met project algemene vakken in het eerste en tweede leerjaar van de tweede graad van het beroepssecundair onderwijs.]²

§ 4. In het eerste en het tweede leerjaar van de derde graad van het algemeen secundair onderwijs bestaat de basisvorming uit volgende vakken :

- godsdienstleer of niet-confessionele zedenleer;

- Nederlands;

- Frans;

- Engels of Duits;

- wiskunde;

- geschiedenis;

- aardrijkskunde;

- natuurwetenschappen of fysica en/of chemie en/of biologie;

- lichamelijke opvoeding.

§ 5. In het eerste en het tweede leerjaar van de derde graad van het technisch en het kunstsecundair onderwijs bestaat de basisvorming uit volgende vakken :

- godsdienstleer of niet-confessionele zedenleer;

- Nederlands;

- Frans of Engels;

- wiskunde;

- geschiedenis;

- aardrijkskunde;

- lichamelijke opvoeding.

§ 6. In het eerste en het tweede leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs bestaat de basisvorming uit volgende vakken :

- godsdienstleer of niet-confessionele zedenleer;

- Nederlands;

- maatschappelijke vorming of geschiedenis en/of aardrijkskunde;

- lichamelijke opvoeding.

Twee of meer van deze vakken kunnen worden geïntegreerd als "project algemene vakken".

§ 7. In het leerjaar van het beroepssecundair onderwijs, bedoeld in [artikel 49, 3°, e)]¹ worden ten minste twaalf wekelijkse lesuren besteed aan de basisvorming, die bestaat uit algemene vakken, waaronder alleszins :

- godsdienstleer of niet-confessionele zedenleer;

- Nederlands;

- maatschappelijke vorming of geschiedenis en aardrijkskunde;

- lichamelijke opvoeding.

Twee of meer van deze vakken kunnen worden geïntegreerd als "project algemene vakken".

Indien dit leerjaar wordt ingericht onder de vorm van een specialisatiejaar worden ten minste veertien wekelijkse lesuren besteed aan het onderricht in technische en/of praktische vakken.

§ 8. Voor de gesubsidieerde vrije onderwijsinstellingen is het eerste vak van §§ 1. tot en met 7 :

- godsdienstleer of niet-confessionele zedenleer of cultuurbeschouwing of eigen cultuur en religie.

[ ]¹ Decr. 30-4-2009; [ ]² Decr. van 8-5-2009

[Art. 55bis.

Onverminderd de bepalingen van artikel 53 tot en met 55 stelt de Vlaamse regering de benamingen van de vakken vast en bepaalt ze de indeling in algemene vakken, kunstvakken, technische vakken en praktische vakken.]

Decr. van 13-7-2001

Onderafdeling 5. - Normen

Art. 56.

Deze onderafdeling betreft :

1° het aantal wekelijkse uren-leraar dat aan elke onderwijsinstelling wordt toegekend;

2° [...]²

[3° [[het extra aantal wekelijkse uren-leraar dat aan elke inrichtende macht van onderwijsinstellingen na vrijwillige fusie, zoals bedoeld in artikel 58bis, wordt toegekend; deze bepaling wordt evenwel buiten werking gesteld vanaf het schooljaar 2010-2011, behoudens voor vrijwillige fusies die uiterlijk op 1 september 2009 hebben plaatsgevonden.]] ]¹

[ ]¹ Decr. 21-12-1994; [ ]² Decr. 4-7-2008; [[ ]] Decr. van 18-12-2009

Art. 57.

§ 1. Het in artikel 56, 1° bedoeld aantal wekelijkse uren-leraar dat aan elke onderwijsinstelling wordt toegekend, is opgebouwd uit :

1. een aantal uren-leraar voor het onderwijzen van vakken, zonder rekening te houden met de vakken godsdienst, niet-confessionele zedenleer, cultuurbeschouwing en eigen cultuur en religie alsook een aantal uren-leraar die geen lesuren zijn, bestemd voor andere prestaties dan voor het onderwijzen van vakken en aangeduid als "pedagogische ondersteuning" niet inbegrepen.

Het aantal uren-leraar kan worden verhoogd voor de instellingen gelegen in de gemeenten met een bevolkingsdichtheid van minder dan 125 inwoners/km², voor de Nederlandstalige instellingen gelegen in het arrondissement Brussel - Hoofdstad, voor de instellingen die toepassing maken van de bepalingen van artikelen 18, 21, 22 en 23 van het koninklijk besluit van 30 maart 1982 betreffende de scholengemeenschappen voor secundair onderwijs en houdende het rationalisatie- en programmatieplan van het secundair onderwijs met volledig leerplan en voor de scholen ten behoeve van de Belgische Strijdkrachten in Duitsland en voor de op basis van objectieve criteria aangeduide categorieën leerlingen of instellingen;

2. een aantal uren-leraar voorbehouden voor het onderwijzen van de vakken godsdienst, niet-confessionele zedenleer, cultuurbeschouwing en eigen cultuur en religie [, deze bepaling is niet van toepassing op [[de structuuronderdelen als vermeld in artikel 52sexies.]] ]¹

3. [...]²

[ ]¹ Decr. 19-4-1995; [ ]² Decr. 8-7-1996; [[ ]] Decr. van 30-4-2009

§ 2. [...]

Decr. van 13-7-2001

§ 3. [De aanwending van het wekelijks aantal uren-leraar dat elke onderwijsinstelling verkrijgt is vrij, onverminderd [[de beperkingen gesteld door of krachtens dit decreet]]¹. [[Het wekelijks aantal uren-leraar kan eveneens worden aangewend binnen het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs dat verbonden is aan de onderwijsinstelling waaraan de uren-leraar worden toegekend.]]²

Onder aantal uren-leraar worden verstaan de uren verkregen in toepassing van § 1, evenals de uren-leraar waarover een onderwijsinstelling kan beschikken na herverdeling van uren-leraar door haar inrichtende macht, door overname van uren-leraar van het voorgaande schooljaar, door overname van uren-leraar van een andere onderwijsinstelling, ingevolge fusie of door toetreding tot een scholengemeenschap.]

Decr. 13-7-2001; [[ ]]¹ Decr. 14-2-2003; [[ ]]² Decr. van 4-7-2008

[Bedoelde aanwending vindt plaats onder vorm van hetzij lesuren hetzij uren die geen lesuren zijn.

Onder uren die geen lesuren zijn, wordt verstaan :

1° enerzijds opdrachten van het onderwijzend personeel die geen betrekking hebben op de realisatie van de wekelijkse lessenroosters, meer bepaald "interne pedagogische begeleiding", "bijzondere pedagogische taken", "nascholing", "inhaallessen", "klassenraad" en "klassendirectie". Het organiseren van interne pedagogische begeleiding kan uitsluitend in een onderwijsinstelling met beroepssecundair onderwijs;

2° anderzijds opdrachten van het onderwijzend personeel die, zoals lesuren, wel betrekking hebben op de realisatie van de wekelijkse lessenroosters doch die niet binnen de context van vakken kunnen worden gevat, meer bepaald "seminaries". Seminaries kunnen uitsluitend worden georganiseerd buiten de basisvorming, het beroepenveld, de basisoptie en het fundamenteel gedeelte van de optie, zoals bedoeld respectievelijk in artikel 48, 4° tot en met 7°. Een opdracht seminaries moet steeds als een afzonderlijke betrekking worden aangeboden en vergt altijd het akkoord van het personeelslid dat er wordt mee belast.]

Decr. van 22-6-2007

[Uitsluitend in door de Vlaamse Regering aangeduide structuuronderdelen kan bedoelde aanwending ook plaatsvinden onder vorm van aanwerving van voordrachtgevers. Het aantal lesuren van de wekelijkse lessentabel van het betrokken structuuronderdeel dat, omgerekend naar schooljaarbasis, aan voordrachtgevers kan worden besteed, bedraagt maximum twee. In voorkomend geval worden uren-leraar omgezet in een krediet. Een voordrachtgever is een persoon die geen deel uitmaakt van de inrichtende macht of van het personeel van de instelling en die, hetzij in eigen naam hetzij in dienst van een organisatie of onderneming en in het kader van de realisatie van het onderwijsprogramma, voor cursisten voordrachten geeft vanuit zijn of haar deskundigheid en ervaring in de arbeidsmarkt en de bedrijfswereld. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van melding van de aanwerving van voordrachtgevers aan het Agentschap voor Onderwijsdiensten, de grootte van het krediet per uur-leraar dat wordt omgezet en de wijze van toekenning ervan, met dien verstande dat desbetreffende regeling dezelfde is voor het voltijds secundair onderwijs en voor het deeltijds beroepssecundair onderwijs.

In afwijking op het voorgaande lid, kunnen in de optie Integrale veiligheid van het technisch secundair onderwijs, aangeduid als Se-n-Se [[en in de opties van het studiegebied ballet van het kunstsecundair onderwijs]], maximum zes lesuren van de wekelijkse lessentabel aan voordrachtgevers worden besteed.]

Decr. 30-4-2009; [[ ]] Decr. van 9-7-2010

[§ 3bis. Het in § 3 bedoelde aantal uren-leraar dat aangewend wordt voor het voltijds secundair onderwijs dat niet georganiseerd is volgens een modulair stelsel, kan slechts ten belope van 3 % gebruikt worden voor uren die geen lesuren zijn en georganiseerd worden als bijzondere pedagogische taken.

Dit maximum kan worden overschreden bij akkoord van het lokaal comité, bevoegd inzake arbeidsvoorwaarden en personeelsaangelegenheden.]

Decr. van 13-7-2001

[§ 3ter. Wanneer de onderwijsinspectie in een onderwijsinstelling een kennelijk onverantwoord gebruik van de vrije aanwending, bedoeld in § 3, eerste lid, vaststelt, ten nadele van volgende groepen :

- het eerste leerjaar B en het beroepsvoorbereidend leerjaar, en/of

- de tweede graad van het beroepssecundair onderwijs, en/of

- de derde graad van het beroepssecundair onderwijs,

formuleert zij een omstandig en gemotiveerd advies ten behoeve van de Vlaamse regering. De Vlaamse regering kan de elementen van toetsing bepalen waarmee het advies dient rekening te houden.

De Vlaamse regering kan op basis van dit advies ten aanzien van de betrokken onderwijsinstelling een norm bepalen, boven dewelke de in artikel 56, 1°, bedoelde uren-leraar, gegenereerd door de in het eerste lid bedoelde groepen, niet kunnen worden aangewend voor andere groepen. Zij kan daarbij evenwel bepalen dat deze norm kan worden overschreden binnen hetzelfde studiegebied. De Vlaamse regering bepaalt de nadere procedurele regelen ter zake, rekening houdend met de hoorplicht.]

Decr. van 14-2-2003

[§ 4. [[Het in § 3 bedoeld aantal uren-leraar is bestemd voor de toewijzing van de opdrachten aan de titularissen van het onderwijzend personeel.]]

Onder "titularis" wordt het personeelslid verstaan dat in een vacante betrekking vast benoemd, tijdelijk aangesteld of tot de proeftijd toegelaten is, met uitzondering van wie voor een tijd de tijdelijke titularis vervangt.

Bovenstaande bepaling impliceert dat de prestaties geleverd door tijdelijke vervangers van voornoemde titularissen onafhankelijk van het voor de instelling beschikbare pakket uren-leraar gefinancierd of gesubsidieerd worden.]

Decr. 8-7-1996; [[ ]] Decr. van 13-7-2001

[Art. 57bis.

[[§ 1.]] Het aantal organiseerbare plage-uren wordt gereduceerd volgens het hierna beschreven scenario. Voor de toepassing van dit scenario wordt verstaan onder :

a) aantal uren-leraar : de uren verkregen in toepassing van artikel 57, § 1, en, in voorkomend geval, in toepassing van artikel 71 of artikel 74, vermeerderd of verminderd met de uren-leraar ingevolge herverdeling van uren-leraar door de inrichtende macht van de onderwijsinstelling, door overname van uren-leraar van het voorgaande schooljaar, door overname van uren-leraar van een andere onderwijsinstelling, ingevolge fusie of door toetreding tot een scholengemeenschap;

b) plage-uren : de uren boven het minimum maar binnen het maximum aantal uren vereist voor het ambt met volledige prestaties van leraar of godsdienstleraar, ongeacht het feit of deze uren wel of niet worden geput uit de uren bedoeld onder a) .

Scholen die behoren tot een scholengemeenschap :

a) schooljaar 2001-2002 : voor scholen die tijdens het schooljaar 2000-2001 t.o.v. hun aantal uren-leraar meer dan 2,63 % plage-uren hebben georganiseerd, mag tijdens het schooljaar 2001-2002 het % niet hoger liggen dan het % van het schooljaar 2000-2001;

b) schooljaar 2002-2003 : t.o.v. de som van de aantallen uren-leraar van de individuele scholen mogen binnen de scholengemeenschap maximum 2,3 % plage-uren worden georganiseerd;

c) schooljaar 2003-2004 : t.o.v. de som van de aantallen uren-leraar van de individuele scholen mogen binnen de scholengemeenschap maximum 1,8 % plage-uren worden georganiseerd;

d) vanaf het schooljaar 2004-2005 : t.o.v. de som van de aantallen uren-leraar van de individuele scholen mogen binnen de scholengemeenschap maximum 1,3 % plage-uren worden georganiseerd.

Scholen die niet behoren tot een scholengemeenschap :

a) schooljaar 2001-2002 : voor scholen die tijdens het schooljaar 2000-2001 t.o.v. hun aantal uren-leraar meer dan 2,63 % plage-uren hebben georganiseerd, mag tijdens het schooljaar 2001-2002 het % niet hoger liggen dan het % van het schooljaar 2000-2001; voor scholen die tijdens het schooljaar 2000-2001 t.o.v. hun aantal uren-leraar niet meer dan 2,63 % plage-uren hebben georganiseerd, bedraagt tijdens het schooljaar 2001-2002 het maximum 2,63 %;

b) vanaf het schooljaar 2002-2003 : het maximum %mag niet hoger liggen dan het % van het schooljaar 2001-2002.

De scholengemeenschappen en de scholen informeren de bevoegde onderhandelingsorganen over de verdeling en aanwending van de plage-uren.

[[§ 2. Personeelsleden kunnen slechts met plage-uren worden belast als die plage-uren om organisatorische redenen noodzakelijk zijn en op een billijke en transparante wijze georganiseerd worden. Over de algemene regels die de inrichtende macht hierbij zal hanteren, wordt bij de voorbereiding van het schooljaar in elke onderwijsinstelling onderhandeld in de bevoegde organen.]] ]

Decr. 14-2-2003; [[ ]] Decr. van 15-7-2005

[Art. 57ter.

Bij toewijzing aan titularissen van het onderwijzend personeel of aan hun tijdelijke vervangers van opdrachten die niet gebaseerd zijn op het in artikel 57, § 3, bedoeld aantal uren-leraar, op andere gefinancierde of gesubsidieerde uren-leraar dan die bedoeld in artikel 57, § 3, of op plage-uren bedoeld in artikel 57bis, valt de bezoldiging ten laste van de inrichtende macht.]

Decr. van 14-2-2003

Art. 58.

[...]

Decr. van 4-7-2008

[Art. 58bis.

[[§ 1. Na vrijwillige fusie van instellingen wordt het extra aantal wekelijkse uren-leraar dat aan de inrichtende macht wordt toegekend, bedoeld in artikel 56, 3°, gekoppeld aan de volgende voorwaarden :

1° de instellingen dienen op 1 februari van het schooljaar voor de fusie de toepasbare rationalisatienorm te bereiken;

2° de instellingen die na de fusie overblijven moeten onder dezelfde inrichtende macht ressorteren;

3° [[[het aantal instellingen dat na de fusie overblijft moet kleiner zijn dan het oorspronkelijk aantal instellingen en mag gedurende de eerste vier schooljaren na de fusie niet toenemen. Vrijwillige fusies die vóór 15 mei 2002 aan [[[[het Agentschap voor Onderwijsdiensten]]]] werden meegedeeld, komen in aanmerking voor het extra aantal wekelijkse uren-leraar indien het aantal instellingen dat na de fusie overblijft kleiner is dan of gelijk is aan het oorspronkelijk aantal instellingen;]]]¹

4° [[[in het onderwijsaanbod van de instellingen die na de fusie overblijven, zijn - met uitzondering van de eerste graad - geen overlappingen van structuuronderdelen toegelaten.]]]²

[[[...]]]²

§ 2. Het extra aantal wekelijkse uren-leraar wordt vastgesteld als volgt :

1° tussen de som van het respectievelijk aantal wekelijkse uren-leraar dat op basis van de regelmatige schoolbevolking van 1 februari van het schooljaar voorafgaand aan de fusie overeenkomstig de reglementering wordt toegekend zonder met de fusie rekening te houden en een analoge som wel rekening houdend met de fusie, wordt het verschil gemaakt;

2° van het verschil, bedoeld in 1°, wordt aan de inrichtende macht toegekend :

a) gedurende het eerste schooljaar vanaf de fusie : 100 %;

b) gedurende het tweede schooljaar vanaf de fusie : 75 %;

c) gedurende het derde schooljaar vanaf de fusie : 50 %;

d) gedurende het vierde schooljaar vanaf de fusie : 25 %.]] ]

Decr. 21-12-1994; [[ ]] Decr. 14-7-1998; [[[ ]]]¹ Decr. 14-2-2003; [[[ ]]]² Decr. 30-4-2009; [[[[ ]]]] Decr. van 22-6-2007

Art. 59.

De Vlaamse Regering :

1° bepaalt de berekeningswijze van de in de artikelen 57 en 58 bedoeld aantal uren-leraar;

2° en 3° [...]²

4° kan op basis van de budgettaire mogelijkheden een aanwendingspercentage vastleggen van het aantal uren-leraar, bedoeld in artikel 56, 1°;

5° [...]³

[6° [[...]] ]¹

[ ]¹ Decr. 21-12-1994; [ ]² Decr. 8-7-1996; [ ]³ Decr. 4-7-2008; [[ ]] Decr. van 4-7-2008

[Art. 59bis.

In het gemeenschapsonderwijs en in het gesubsidieerd onderwijs kan een onderwijsinstelling tijdens een bepaald schooljaar niet-ingerichte uren-leraar overdragen naar het daaropvolgend schooljaar mits te voldoen aan alle volgende voorwaarden :

1° [[het maximum aantal uren-leraar van een bepaald schooljaar dat wordt overgedragen naar het daaropvolgende schooljaar dient vastgelegd uiterlijk op 1 november van dat schooljaar;]]

2° [[het maximum aantal uren-leraar van een bepaald schooljaar dat wordt overgedragen naar het daaropvolgende schooljaar kan nooit hoger liggen dan twee procent van het aantal aanwendbare uren-leraar van dat bepaald schooljaar;]]

3° [[het in 1° en 2° bedoelde maximum aantal overgedragen uren-leraar, of een gedeelte ervan, mag, in afwijking van artikel 3, § 6, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, na 1 november van dat schooljaar zowel gebruikt worden in de eigen onderwijsinstelling als overgedragen worden naar een andere onderwijsinstelling binnen hetzelfde net of binnen eenzelfde scholengemeenschap.]] ]

Decr. 28-4-1993; [[ ]] Decr. van 4-7-2008

[Art. 59ter.

§ 1. De overdracht van uren-leraar tijdens een bepaald schooljaar, zoals bedoeld in artikel 59bis is slechts mogelijk indien de betrokken inrichtende macht van de onderwijsinstelling op eer verklaart dat zij tijdens dat schooljaar in de betrokken onderwijsinstelling overeenkomstig de geldende reglementering geen nieuwe of bijkomende terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis van betrekking in de categorie van het onderwijzend personeel dient uit te spreken.

§ 2. De niet-naleving van de bepalingen van § 1 heeft tot gevolg dat een terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking geen uitwerking heeft ten aanzien van de overheid.

§ 3. In de overgedragen uren-leraar zoals bedoeld in artikel 59bis kunnen geen personeelsleden vastbenoemd worden.

§ 4. Met het oog op de controle van § 3 door [[het Agentschap voor Onderwijsdiensten]], dienen de inrichtende machten van de betrokken onderwijsinstellingen een verklaring op eer af te leggen die er toe strekt dat in de bedoelde uren-leraar geen personeelsleden vastbenoemd worden.

§ 5. De niet-naleving van de bepalingen van § 3 en § 4 heeft tot gevolg dat de vaste benoemingen geen uitwerking kunnen hebben ten aanzien van de overheid.]

Decr. 28-4-1993; [[ ]] Decr. van 22-6-2007

[Art. 59quater.

Voor onderwijsinstellingen die niet tot een scholengemeenschap zijn toegetreden, wordt het in artikel 57, § 1, bedoeld aantal wekelijkse uren-leraar, na toepassing van het in artikel 59, 4°, gestelde, verhoogd met 1 %.

Deze bijkomende uren-leraar worden door de betrokken onderwijsinstellingen aangewend op de wijzen zoals bepaald in artikel 80 van het decreet van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs.]

Decr. van 7-7-2006

[Art. 59quinquies.

De uren-leraar die worden berekend voor een erkende godsdienst, voor niet-confessionele zedenleer, voor cultuurbeschouwing respectievelijk voor eigen cultuur en religie, dienen voor de desbetreffende cursus te worden aangewend, hetzij als lesuren hetzij als uren die geen lesuren zijn doch ermee gelijkgesteld worden. Het principe van de aanwending voor de desbetreffende cursus geldt ook indien de uren-leraar het voorwerp uitmaken van herverdeling of overdracht. Uitsluitend indien de voor de betrokken cursus bevoegde inspectie zich akkoord verklaart, kunnen de uren-leraar voor aanwending naar een andere levensbeschouwelijke cursus worden overgeheveld.]

Decr. van 22-6-2007

Onderafdeling 6. - Overgangs- en slotbepalingen

Art. 60.

§ 1. De bepalingen van de onderafdelingen 1, 2, 3 en 4 treden geleidelijk, leerjaar na leerjaar, te beginnen met het eerste leerjaar van de eerste graad in werking op 1 september 1989.

§ 2. De bepalingen van de onderafdeling 5 treden in werking op 1 september 1990.

§ 3. In afwachting dat uitvoering wordt gegeven aan artikel 21 van het decreet van 5 juli 1989 betreffende het onderwijs richt de Vlaamse Regering bij het Ministerie van Onderwijs een leerplancommissie op. Deze commissie heeft als opdracht na te gaan of het wettelijk bepaald minimumleerplan, bedoeld in artikel 6 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, in acht wordt genomen en brengt hieromtrent advies uit bij de Gemeenschapsminister van Onderwijs. In deze commissie is de afvaardiging van het onderwijs paritair samengesteld uit vertegenwoordigers van het officieel onderwijs en vertegenwoordigers van het vrij onderwijs.

[§ 4. De bepalingen van deze afdeling zijn eveneens van toepassing op het secundair onderwijs met volledig leerplan, georganiseerd in de instellingen die opgericht of gesubsidieerd zijn krachtens de wet op het zeevaartonderwijs, gecoördineerd op 20 september 1960. Deze bepalingen treden voor bedoelde instellingen in werking op 1 september 1990 wat de leerjaren van de eerste graad betreft en vervolgens, geleidelijk leerjaar na leerjaar, te beginnen met het eerste leerjaar van de tweede graad.

§ 5. De in § 4 bedoelde instellingen worden niet als nieuwe instellingen beschouwd voor de toepassing van het rationalisatie- en programmatieplan zoals bedoeld in artikel 13, § 1, 1. van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving.

§ 6. Het onderwijs dat georganiseerd wordt in de in § 4 bedoelde instellingen wordt "zeevisserijonderwijs" genoemd.]

Decr. van 8-7-1996

Art. 61.

Opgeheven worden :

1° in de wet van 19 juli 1971 betreffende de algemene structuur en de organisatie van het secundair onderwijs :

- met ingang van 1 september 1989 : de artikelen 5, 6 en 7;

- geleidelijk, leerjaar na leerjaar, te beginnen met het eerste leerjaar van de eerste graad, met ingang van 1 september 1989 : de artikelen 1, 2, 3 en 4;

- met ingang van de datum van oprichting van de in artikel 60, § 3 bedoelde commissie : artikel 8;

- met ingang van 1 september 1990 : de artikelen 9, 11 met uitzondering van de § 4;

- met ingang van de datum waarop de algemene onderwijsraad van de Vlaamse Gemeenschap operationeel wordt : artikel 10, § 1;

- met ingang van de datum waarop de pedagogische begeleidingsdiensten operationeel worden : artikel 10, § 2;

2° geleidelijk, leerjaar na leerjaar, te beginnen met het eerste leerjaar van de lagere cyclus :

- de artikelen 21, 22 en 24 van de wetten op het middelbaar onderwijs, gecoördineerd op 30 april 1957, met ingang van 1 september 1989;

- de artikelen 5, 6, 7, 8, uitgezonderd 3°, en 11 van de wetten op het technisch onderwijs, gecoördineerd op 30 april 1957, voor zover zij betrekking hebben op het voltijds secundair onderwijs en opleidingsvorm 4 van het buitengewoon secundair onderwijs, met ingang van 1 september 1989;

- de wet op het Zeevaartonderwijs, gecoördineerd op 20 september 1960, gewijzigd bij de wetten van 27 mei 1969 en 16 juni 1976 wat het secundair zeevisserijonderwijs met volledig leerplan betreft, met ingang van 1 september 1990;

3° met ingang van 1 september 1990, artikel 86 van de Herstelwet van 31 juli 1984.

Art. 62.

Opgeheven worden :

1° artikel 17 van de wet van 14 mei 1955 tot regeling van het kunstonderwijs voor zover dit artikel betrekking heeft op het onderwijs in de bouwkunst en de plastische kunsten alsmede op het muziekonderricht gegeven in inrichtingen voor muziekon-derwijs die onder de toepassing vallen van de wet van 29 mei 1959;

2° de artikelen 10, 11 en 74 van de wetten op het middelbaar onderwijs, gecoördineerd op 30 april 1957;

3° de artikelen 8, 3°, 9, 15, 26, 27, 42, 65, 66 en 67 van de wetten op het technisch onderwijs, gecoördineerd op 30 april 1957;

4° het artikel 50 van de wetten op het lager onderwijs, gecoördineerd op 20 augustus 1957;

5° het koninklijk besluit nr. 37 van 20 juli 1967 betreffende de organisatie van het onderwijs in de Rijkslagere normaalscholen, gewijzigd bij koninklijk besluit nr. 77 van 10 november 1967.

De Vlaamse Regering bepaalt de datum waarop dit artikel geheel of gedeeltelijk in werking treedt.

Art. 63.

[...]

Decr. van 4-7-2008

Afdeling 3. - Het deeltijds beroepssecundair onderwijs

Onderafdeling 1. - Structuur

Art. 64.

[Het deeltijds beroepssecundair onderwijs wordt geregeld bij het decreet van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse Gemeenschap en de uitvoeringsreglementering ervan.]

Decr. van 10-7-2008

[Onderafdeling Ibis. - De regelmatige leerling

Art. 64bis t.e.m. 64quater.

[[...]] ]

Decr. 2-3-1999; [[ ]] Decr. van 10-7-2008

Onderafdeling 2. - Organisatie van de studie

Art. 65 t.e.m. 68.

[...]

Decr. van 10-7-2008

Onderafdeling 3. - Minimum lessenrooster

Art. 69.

[...]

Decr. van 10-7-2008

Onderafdeling 4. - Normen

Art. 70 t.e. m. 72ter.

[...]

Decr. van 10-7-2008

Afdeling 4. - Het deeltijds secundair zeevisserijonderwijs

Art. 73 en 74.

[...]

Decr. van 10-7-2008

[Afdeling 4bis. - Onderwijs aan huis voor zieke jongeren

Art. 74bis.

Voor de toepassing van deze afdeling wordt verstaan onder :

1° secundair onderwijs : het secundair onderwijs met uitzondering van :

a) [[in het voltijds secundair onderwijs : [[[...]]] het derde leerjaar van het algemeen en het kunstsecundair onderwijs aangeduid als voorbereidend jaar op het hoger onderwijs, de Se-n-Se van het technisch en het kunstsecundair onderwijs, de vierde graad van het secundair onderwijs, het hoger beroepsonderwijs;]]²

b) het deeltijds beroepssecundair onderwijs;

c) [[...]]¹;

d) de alternerende beroepsopleiding in het buitengewoon secundair onderwijs;

2° onderwijs aan huis voor zieke jongeren : onderwijs dat thuis of in een medische instelling verstrekt wordt aan zieke leerlingen of leerlingen met een handicap;

3° betrokken personen : de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen of in rechte of in feite de minderjarige leerling onder hun bewaring hebben of de meerderjarige leerling zelf;

4° toelatingsvoorwaarden : de toelatingsvoorwaarden bepaald in artikel 5, § 1, van de wet van 6 juli 1970 op het buitengewoon en geïntegreerd onderwijs en in artikel 10 van het koninklijk besluit van 28 juni 1978 houdende de omschrijving van de types en de organisatie van het buitengewoon onderwijs en vaststellende de toelatings- en behoudsvoorwaarden in de diverse niveaus van het buitengewoon onderwijs;

5° CABO : Commissie van Advies voor het Buitengewoon Onderwijs.

Art. 74ter.

§ 1. Leerlingen voor wie het door ziekte of ongeval tijdelijk onmogelijk is om secundair onderwijs te volgen in hun school hebben, onder de voorwaarden door de Vlaamse Regering bepaald, recht op tijdelijk onderwijs aan huis voor zieke jongeren.

§ 2. Bij langdurige afwezigheid van een leerling is de directie van de school waar deze leerling is ingeschreven, verplicht op vraag van de betrokken personen, tijdelijk onderwijs aan huis voor zieke jongeren te organiseren. Die verplichting vervalt voor de periode dat de leerling in een preventorium of in een ziekenhuis verblijft waar onderwijs van type 5 gefinancierd of gesubsidieerd wordt of in een Dienst met onderwijsbehoeften.

§ 3. De Vlaamse Regering legt de voorwaarden vast om in aanmerking te komen voor tijdelijk onderwijs aan huis voor zieke jongeren, bepaalt hoe het onderwijs aan huis georganiseerd wordt en welke vorm van hulp de school krijgt om het onderwijs aan huis te organiseren.

De Vlaamse Regering bepaalt ook wat onder langdurige afwezigheid moet worden begrepen, met dien verstande dat een afwezigheid van minder dan 21 kalenderdagen geen langdurige afwezigheid is voor de toepassing van dit artikel, tenzij het gaat om een afwezigheid vanwege een chronische ziekte.

Art. 74quater.

§ 1. Leerlingen die voldoen aan de toelatingsvoorwaarden maar voor wie het omwille van een handicap permanent onmogelijk is secundair onderwijs te volgen op school, hebben na gunstig advies van de CABO, recht op permanent onderwijs aan huis.

§ 2. Rekening houdend met de vrije keuze van de betrokken personen, duidt de CABO de dichtstbijzijnde school voor [[buitengewoon secundair onderwijs]]³ aan om het permanent onderwijs aan huis te organiseren. Omwille van omstandigheden eigen aan de leerling en mits omstandige motivering kan een andere school voor [[buitengewoon secundair onderwijs]]³ worden aangeduid.

Art. 74quinquies.

De Vlaamse Regering bepaalt op welke wijze het permanent onderwijs aan huis georganiseerd wordt en welke vorm van hulp de school krijgt om het permanent onderwijs aan huis te organiseren.]

Decr. 15-7-2005; [[ ]]¹ Decr. 10-7-2008; [[ ]]² Decr. 30-4-2009; [[ ]]³ Decr. 9-7-2010; [[[ ]]] Decr. van 9-7-2010

[Art. 74quinquies 1.

Een personeelslid dat wordt aangesteld in een betrekking die wordt georganiseerd in het kader van het tijdelijk of permanent onderwijs aan huis wordt steeds aangesteld als tijdelijk personeelslid.

De bepalingen van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs en het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs zijn van toepassing op deze personeelsleden, met uitzondering van de volgende bepalingen :

1° de betrekking is niet onderworpen aan de reglementering inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling. De inrichtende macht van de instelling die de betrekking organiseert, kan evenwel op vrijwillige basis een personeelslid aanstellen dat ter beschikking is gesteld wegens ontstentenis van betrekking. Die aanstelling wordt beschouwd als een reaffectatie of een wedertewerkstelling. Voor deze reaffectatie of wedertewerkstelling is steeds de toestemming vereist van het terbeschikking gestelde personeelslid;

2° de betrekking kan niet vacant worden verklaard. De inrichtende macht kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in die betrekking.]

Decr. van 7-7-2006

[Art. 74quinquies 2.

Het miskennen van het recht op tijdelijk of permanent onderwijs aan huis is een overtreding die, na aanmaning, aanleiding kan geven tot sancties door de Vlaamse Regering.

De Vlaamse Regering bepaalt de regels voor de vaststelling van de overtredingen en voor de toepassing van de sancties. Ze waarborgt de rechten van verdediging.]

Decr. van 22-6-2007

[Afdeling 4ter. - Onderwijs op school voor zieke jongeren

Art. 74sexies.

Voor leerlingen van het secundair onderwijs die wegens ziekte of ongeval het geheel van de vorming van een bepaald leerjaar niet binnen een schooljaar kunnen volgen, kan de klassenraad een spreiding van het lessenprogramma van een leerjaar over twee schooljaren toestaan.

Art. 74septies.

Voor leerlingen van het secundair onderwijs die wegens ziekte of ongeval bepaalde vakken niet kunnen volgen, kan de klassenraad vrijstellingen toestaan op voorwaarde dat de leerlingen vervangende activiteiten volgen.]

Decr. van 15-7-2005

[Afdeling IVquater. - Het schoolreglement

Art. 74octies.

§ 1. Elke inrichtende macht maakt voor elk van haar scholen een schoolreglement op waarin de rechten en plichten van elke leerling worden vastgelegd. Voor de toepassing van deze bepaling worden onder scholen niet de ziekenhuisscholen verstaan.

Elke inrichtende macht maakt voor elk van haar centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs [[...]]² een centrumreglement op waarin de rechten en plichten van elke leerling worden vastgelegd.

[[...]]²

§ 2. Het school- of centrumreglement bestaat ten minste uit het studie-, het orde- en het tuchtreglement.

[[§ 3. Het [[[school- of centrumreglement]]]³ bevat een engagementsverklaring waarin wederzijdse afspraken worden opgenomen over oudercontact, regelmatige aanwezigheid en spijbelbeleid, vormen van individuele leerlingenbegeleiding en het positieve engagement ten aanzien van de onderwijstaal.

Met betrekking tot het positieve engagement van ouders ten aanzien van de onderwijstaal bevat het [[[school- of centrumreglement]]]³ de bepaling dat leerlingen aangemoedigd worden om Nederlands te leren. Andere bepalingen over het positieve engagement van ouders ten aanzien van de onderwijstaal kunnen enkel worden toegevoegd op voorwaarde dat daarover in het bevoegde lokaal overlegplatform een akkoord is bereikt.]]³

Art. 74novies.

§ 1. [[Het [[[school- of centrumreglement]]]² bevat de grote krachtlijnen van de organisatie van de studies, waaronder alleszins :

1° het studieaanbod van de school of het centrum;

2° de lesspreiding tezamen met de vakantie- en verlofregeling;

3° het evaluatiestelsel met inbegrip van de remediëringsmaatregelen;

4° in voorkomend geval :

a) de bijdrageregeling en de afwijkingen hierop;

b) [[[de verhaalmogelijkheden tegen beslissingen van delibererende klassenraden of kwalificatiecommissies;]]]³

c) de stageregeling;

d) het onderwijs aan huis voor zieke jongeren;]]¹

[[e) de afwijkende toelatingsvoorwaarden in het hoger beroepsonderwijs;]]4

[[5° de afspraken inzake het rookverbod, bedoeld in het decreet van 6 juni 2008 houdende het instellen van een rookverbod in onderwijsinstellingen en centra voor leerlingenbegeleiding, de controle op de naleving ervan en de sancties die kunnen opgelegd worden bij overtreding van het rookverbod.]]5

[[Voor de centra voor deeltijds beroepssecundair onderwijs bevat het [[centrumreglement]]5 ook :

1° de opzet en de procedure van de screening en trajectbegeleiding;

2° het principe van het voltijds engagement dat de betrokken personen moeten naleven, wat enerzijds impliceert dat de leerling de gekozen opleiding of vorming daadwerkelijk en regelmatig volgt, behoudens in geval van gewettigde afwezigheid, en anderzijds dat de leerling bereid is zich onvoorwaardelijk te schikken naar alle mogelijke maatregelen die door het centrum worden genomen om de component werkplekleren ononderbroken een zinvolle invulling te geven.]]²

§ 2. Ordemaatregelen worden genomen als bepaalde handelingen van de leerling het normale onderwijs- of vormingsgebeuren hinderen. De ordemaatregelen kunnen worden genomen door alle personeelsleden die daartoe door de inrichtende macht zijn gemandateerd.

§ 3. Tuchtmaatregelen worden genomen als de omstreden handelingen een gevaar vormen voor het onderwijs- of vormingsgebeuren.

Tuchtmaatregelen zijn onder meer : de tijdelijke uitsluiting en de definitieve uitsluiting. Onder uitsluiting moet worden verstaan : het ontnemen van het recht om het geheel van de vorming werkelijk en regelmatig te volgen in de school of het centrum.

Tuchtmaatregelen kunnen worden genomen door de inrichtende macht of haar afgevaardigde of door de directeur. Bij een definitieve uitsluiting moet voorafgaandelijk het advies van de begeleidende klassenraad of de begeleidende lesgevers worden ingewonnen. [[In voorkomend geval moet bij de beslissing tot definitieve uitsluiting worden bepaald of deze uitsluiting door de school ook betrekking heeft op het centrum voor deeltijds beroepssecundair onderwijs [[[...]]]¹ dat aan deze school is verbonden. Bij uitsluiting door een centrum geldt dezelfde redenering met betrekking tot de school waaraan dit centrum is verbonden.]]¹

Art. 74decies.

§ 1. Bij tuchtmaatregelen moeten de volgende regels worden gerespecteerd :

1° de betrokken personen evenals de leerling, eventueel bijgestaan door een raadsman, worden voorafgaandelijk gehoord;

2° elke genomen beslissing wordt schriftelijk gemotiveerd;

3° elke beslissing wordt schriftelijk ter kennis gebracht aan de betrokken personen voordat de tuchtmaatregel van kracht wordt;

4° er is geen mogelijkheid om tot collectieve uitsluitingen over te gaan;

5° de tuchtstraf moet in overeenstemming zijn met de ernst van de feiten;

6° de betrokken personen hebben inzage in het dossier van de leerling;

7° het tuchtdossier en de tuchtmaatregel zijn niet overdraagbaar naar een andere school of een ander centrum.

§ 2. Alleen tegen definitieve uitsluiting als tuchtmaatregel kan in beroep worden gegaan. Het tuchtreglement bepaalt bij welk orgaan van de school of het centrum en volgens welke regels het beroep ingesteld moet worden.

Art. 74undecies.

Een definitieve uitsluiting gaat in tijdens het schooljaar en uiterlijk op 31 augustus van dat schooljaar. Als de uitsluiting echter ingaat voor 30 juni van het schooljaar, dan blijft de leerling ingeschreven tot op het ogenblik van inschrijving in een andere school of een ander centrum. [[In afwijking hiervan kan de school of het centrum een leerling die niet meer leerplichtig is en tijdens het schooljaar definitief wordt uitgesloten, ook uitschrijven vanaf de dertigste lesdag volgend op de dag dat de definitieve uitsluiting ingaat.]]5 De leerling moet door de school of het centrum en door het begeleidende centrum voor leerlingenbegeleiding actief worden bijgestaan bij het zoeken naar een andere school of een ander centrum.

Bij elke uitsluiting die ingaat voor 30 juni van het schooljaar kunnen de betrokken personen een gemotiveerde vraag stellen tot opvang door de school of het centrum. Als op die vraag wordt ingegaan, dan maakt de school of het centrum afspraken met de betrokken personen en de leerling over de opvangvoorwaarden. Weigering van opvang moet door de school of het centrum schriftelijk worden gemotiveerd aan de betrokken personen.]

Decr. 7-7-2006; [[ ]]¹ Decr. 22-6-2007; [[ ]]² Decr. 10-7-2008; [[ ]]³ Decr. 20-3-2009; [[ ]]4 Decr. 30-4-2009; [[ ]]5 Decr. 8-5-2009; [[[ ]]]¹ Decr. 10-7-2008; [[[ ]]]² Decr. 8-5-2009; [[[ ]]]³ Decr. van 9-7-2010

[Afdeling IVquinquies. - Experimenteel modulair onderwijs

Art. 74duodecies.

[[Tot en met het schooljaar 2011-2012 voor wat het hoger beroepsonderwijs betreft en tot het tijdstip waarop de decreetgever globale hervormingsmaatregelen voor de overige structuuronderdelen van het voltijds gewoon secundair onderwijs in werking laat treden, kan als experiment in door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of gesubsidieerde instellingen voor voltijds gewoon secundair onderwijs, modulair onderwijs worden georganiseerd overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling. In voorkomend geval zijn wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen die in strijd zijn met de bepalingen van deze afdeling, niet van toepassing.

Het experiment heeft enkel betrekking op het beroepssecundair onderwijs en op het hoger beroepsonderwijs van het voltijds gewoon secundair onderwijs en kan enkel worden ingericht door instellingen die gedurende het schooljaar 2007-2008 modulair onderwijs organiseerden overeenkomstig het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2002 betreffende het experimenteel secundair onderwijs volgens een modulair stelsel. Laatst vermelde voorwaarde geldt niet voor de opleiding verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs.]]¹

Het decreet van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs is niet van toepassing op dit experiment.

Art. 74ter decies.

§ 1. Modulair onderwijs wordt georganiseerd per studiegebied zonder opdeling in graden of leerjaren. De betrokken studiegebieden zijn : auto, bouw, grafische communicatie en media, handel, hout, koeling en warmte, lichaamsverzorging, mechanica-elektriciteit, personenzorg, textiel, voeding. Elk studiegebied bundelt een reeks opleidingen. Eenzelfde opleiding kan in verschillende studiegebieden voorkomen.

§ 2. Elke opleiding omvat algemene vorming, beroepsgerichte vorming en gedifferentieerde onderwijsactiviteiten. In afwijking op deze bepaling is in de opleiding verpleegkunde de algemene vorming facultatief.

De algemene vorming, waaronder de basisvorming bedoeld in artikel 55, § 3, § 6 en § 7, wordt hetzij niet-modulair hetzij gedeeltelijk modulair georganiseerd.

De beroepsgerichte vorming wordt modulair georganiseerd. In elke opleiding komen een of meer modules voor. Een module is het kleinste te certificeren deel van een opleiding, dat overeenstemt met een bepaalde inhoud. In modules komen geen afzonderlijke vakken voor. Eenzelfde module kan in verschillende opleidingen voorkomen.

Gedifferentieerde onderwijsactiviteiten omvatten individuele begeleiding, ondersteuning of remediëring, afgestemd op de specifieke noden van de leerling.

§ 3. De Vlaamse Regering legt de opleidingenstructuur vast. Onder opleidingenstructuur wordt verstaan :

1° het geheel van de opleidingen per studiegebied;

2° de modules per opleiding;

3° de duurtijd per module uitgedrukt in uren per week en uitgedrukt in weken per schooljaar;

4° de aanduiding dat de modules zich sequentieel of onafhankelijk tot elkaar verhouden; als de modules in een sequentieel verband staan, moeten zij in een eveneens vastgelegde volgorde worden gevolgd;

5° het minimum of de minima inzake aantal uren per week voorbehouden voor gedifferentieerde onderwijsactiviteiten.

Voor zover de opleidingenstructuur afwijkt van die, vastgesteld bij besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2002 betreffende het experimenteel secundair onderwijs volgens een modulair stelsel, legt de Vlaamse Regering desbetreffende opleidingenstructuur ter advies aan de Vlaamse Onderwijsraad voor.

§ 4. Programmatie respectievelijk opname in de erkennings-, financierings- of subsidiëringsregeling gebeurt per studiegebied.

In een onderwijsinstelling kan een studiegebied niet gelijktijdig modulair en niet-modulair worden georganiseerd, tenzij tijdens het geleidelijke omzettingsproces van de ene naar de andere structuur.

§ 5. Het modulair onderwijsaanbod van een instelling moet waarborgen dat ten minste één van volgende studiebewijzen kan worden behaald : een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs, een diploma van secundair onderwijs, [[een diploma van gegradueerde, doch uitsluitend in de HBO5-opleiding verpleegkunde]]¹.

[[§ 6. Een onderwijsinstelling kan de door de Vlaamse Regering vastgestelde duurtijd van een module van de opleiding verpleegkunde, uitgedrukt in weken per schooljaar als vermeld in § 3, 3°, verdubbelen om aan de specifieke opleidingsbehoeften van een bepaalde doelgroep tegemoet te komen. In afwijking van artikel 3, § 8, 1°, tweede lid, van de wet van 29 mei 1959 worden in voorkomend geval de cursisten niet meer in aanmerking genomen op de tellingsdata die vallen buiten de gebruikelijke duurtijd.]]²

Art. 74quater decies.

Voor de modulair georganiseerde leerinhouden van een opleiding worden competenties door de Vlaamse Regering bepaald.

De Vlaamse Regering leidt de competenties af uit kwalificaties. Als die er niet zijn, leidt de Vlaamse Regering de competenties af uit een referentiekader in nauw overleg met de beroepssectoren.

Voor zover de competenties afwijken van die, bepaald bij besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2002 betreffende het experimenteel secundair onderwijs volgens een modulair stelsel, legt de Vlaamse Regering desbetreffende competenties ter advies aan de Vlaamse Onderwijsraad voor.

Competenties kunnen ook door middel van stages worden gerealiseerd.

Art. 74quinquies decies.

Een opleiding kan starten op elk ogenblik van het schooljaar en gespreid worden over een of meer schooljaren. Een module kan starten op elk ogenblik van het schooljaar en gespreid worden over een of meer schooljaren. [[In afwijking op deze bepaling kan de HBO5-opleiding verpleegkunde slechts starten hetzij op 1 september hetzij op 1 februari van een lopend schooljaar.]]¹

Art. 74sexies decies.

§ 1. In het modulair onderwijs [[, met uitzondering van de HBO5-opleiding verpleegkunde,]]¹ gelden als gezamenlijke toelatingsvoorwaarden voor regelmatige leerlingen :

1° de reglementaire toelatingsvoorwaarden tot het eerste leerjaar van de tweede graad van het beroepssecundair onderwijs; [[...]]¹

2° de volgorde waarin modules dienen gevolgd zoals bepaald in de opleidingenstructuur;

3° eventueel : de specifieke toelatingsvoorwaarden tot een module zoals vastgelegd door de toelatingsklassenraad, onverminderd het in 1° en 2° gestelde;

4° eventueel : de vrijstelling van toelatingsvoorwaarden tot een module op grond van een geattesteerde beslissing van de toelatingsklassenraad, onverminderd het in 1° gestelde.

Een leerling kan slechts één module tezelfdertijd volgen.

§ 2. De overstap van een leerling van het modulair naar het niet-modulair onderwijs vindt plaats op basis van een beslissing van de toelatingsklassenraad, tenzij een leerling aan de reglementaire toelatingsvoorwaarden voldoet op basis van het bezit van een eindstudiebewijs.

[[Art. 74sexies decies-bis.

§ 1. In het modulair onderwijs, HBO5-opleiding verpleegkunde, gelden als gezamenlijke toelatingsvoorwaarden voor cursisten :

1° het voldaan hebben aan de leerplicht;

2° het bezit van een van de volgende studiebewijzen :

a) een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs;

b) een diploma van secundair onderwijs;

c) een certificaat van een opleiding van het secundair onderwijs voor sociale promotie van minimaal 900 lestijden;

d) een certificaat van een opleiding van het secundair volwassenenonderwijs van minimaal 900 lestijden;

e) een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie;

f) een certificaat van het hoger beroepsonderwijs;

g) een diploma van het hoger beroepsonderwijs;

h) een diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan;

i) een diploma van bachelor of master;

j) een studiebewijs dat krachtens een wettelijke norm, een Europese richtlijn of een internationale overeenkomst wordt erkend als gelijkwaardig met een van de studiebewijzen, vermeld in a) tot en met i). Bij ontstentenis van een dergelijke erkenning kan de toelatingsklassenraad personen die in een land buiten de Europese Unie een studiebewijs hebben behaald dat toelating geeft tot het hoger onderwijs in dat land, toelaten tot de opleiding.

§ 2. In afwijking van § 1 worden in het schoolreglement van de betrokken instelling afwijkende toelatingsvoorwaarden tot de HBO5-opleiding verpleegkunde opgenomen. De afwijkende toelatingsvoorwaarden kunnen enkel rekening houden met de volgende elementen :

1° humanitaire redenen;

2° medische, psychische of sociale redenen;

3° het algemene niveau van de cursist, getoetst met een toelatingsproef die wordt georganiseerd binnen de vijf lesdagen nadat de cursist met de opleiding is gestart. De organisatie van een toelatingsproef, op verzoek van de cursist, kan niet worden geweigerd. De proef wordt beoordeeld door de toelatingsklassenraad, die nagaat of de cursist over de kennis en vaardigheden beschikt die vereist zijn om de opleiding in kwestie aan te vangen. Van de beoordeling wordt een schriftelijk verslag gemaakt, dat wordt opgenomen in het dossier van de cursist.

§ 3. Behoudens de toelatingsvoorwaarden als vermeld in §§ 1 en 2, geldt voor toelating tot een sequentieel geordend onderdeel van de HBO5-opleiding verpleegkunde het voldoen aan een van de volgende voorwaarden :

1° het bezit van het deelcertificaat van een sequentieel voorafgaand onderdeel;

2° het bezit van een studiebewijs van een andere opleidings- of vormingsinstelling. De toelatingsklassenraad bepaalt welke studiebewijzen toegang geven tot sequentieel geordende onderdelen;

3° het bezit van een titel van beroepsbekwaamheid als vermeld in het decreet van 30 april 2004 betreffende het verwerven van een titel van beroepsbekwaamheid en in het besluit van de Vlaamse Regering van 23 september 2005 tot uitvoering van het decreet van 30 april 2004 betreffende het verwerven van een titel van beroepsbekwaamheid. De Vlaamse Regering bepaalt welke titels van beroepsbekwaamheid toegang geven tot sequentieel geordende onderdelen;

4° de toelatingsklassenraad oordeelt dat de cursist beschikt over een studiebewijs uit het onderwijs of uit een andere opleidings- of vormingsinstelling waaruit blijkt dat hij over voldoende kennis, vaardigheden en attitudes beschikt om het onderdeel aan te vangen;

5° de toelatingsklassenraad oordeelt op basis van een toelatingsproef dat de cursist de nodige ervaring heeft verworven die hem toelaat het onderdeel te volgen.

§ 4. Een cursist kan slechts één module tezelfdertijd volgen.

§ 5. De overstap van een cursist van het modulair naar het niet-modulair onderwijs vindt plaats op basis van een beslissing van de toelatingsklassenraad, tenzij wordt voldaan aan de reglementaire toelatingsvoorwaarden op basis van het bezit van een eindstudiebewijs.

§ 6. De bepalingen van § 1 en § 2 gelden eveneens bij niet-modulaire organisatie van de HBO5-opleiding verpleegkunde.]]¹

Art. 74septies decies.

§ 1. De delibererende klassenraad beslist of een regelmatige leerling hetzij geslaagd is zonder beperkingen hetzij niet geslaagd is. Deze beslissing wordt genomen :

1° op het ogenblik dat de leerling een module heeft beëindigd. In voorkomend geval wordt, voor wat betreft het onderwijzend personeel, de klassenraad beperkt tot die leden die effectief aan de leerling in de desbetreffende module onderricht hebben verstrekt;

2° op het ogenblik dat de leerling aan alle opleidingsvoorwaarden voldoet die toelaten een beslissing te nemen over de toekenning van een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs, een studiegetuigschrift van het derde leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs ingericht onder de vorm van een specialisatiejaar, een diploma van secundair onderwijs of [[een diploma van gegradueerde, doch uitsluitend in de HBO5-opleiding verpleegkunde]]¹.

In het modulair onderwijs worden geen geïntegreerde proeven ingericht.

§ 2. Tegen beslissingen van delibererende klassenraden die door de betrokken personen worden betwist, kan beroep worden ingesteld overeenkomstig de procedure van toepassing in het niet-modulair onderwijs, met dien verstande dat de inrichtende macht van de betrokken instelling, rekening houdend met het principe van de redelijkheid, de termijnen bepaalt die inherent zijn aan deze procedure.

Art. 74duodevicies.

De studiebekrachtiging, al dan niet op het einde van het schooljaar, wordt als volgt vastgesteld :

1° attest van verworven competenties : wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die een module van een opleiding niet met vrucht heeft gevolgd; het attest vermeldt die competenties die de jongere wel heeft bereikt;

2° deelcertificaat : wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die een module van een opleiding met vrucht heeft gevolgd;

3° certificaat : wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die een opleiding met vrucht heeft gevolgd;

4° getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs : wordt uitgereikt aan een regelmatige leerling die :

a) ten minste twee schooljaren secundair onderwijs heeft gevolgd; en

b) door de delibererende klassenraad als geslaagd voor de tweede graad wordt beschouwd, wat enerzijds het bereiken van de eindtermen van de tweede graad van het beroepssecundair onderwijs en anderzijds het met vrucht gevolgd hebben van de beroepsgerichte vorming impliceert;

5° studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs : wordt uitgereikt aan de regelmatige leerling die :

a) ten minste vier schooljaren secundair onderwijs heeft gevolgd; en

b) door de delibererende klassenraad als geslaagd voor het tweede leerjaar van de derde graad wordt beschouwd, wat enerzijds het bereiken van de eindtermen van de eerste twee leerjaren van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs en anderzijds het met vrucht gevolgd hebben van de beroepsgerichte vorming impliceert;

6° studiegetuigschrift van het derde leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs, ingericht onder de vorm van een specialisatiejaar : wordt, voor zover de leerling niet in aanmerking komt voor het diploma van secundair onderwijs, uitgereikt aan de regelmatige leerling die :

a) ten minste vijf schooljaren secundair onderwijs heeft gevolgd; en

b) door de delibererende klassenraad als geslaagd voor het derde leerjaar van de derde graad wordt beschouwd, wat enerzijds het bereiken van de eindtermen van het derde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs en anderzijds het met vrucht gevolgd hebben van de beroepsgerichte vorming impliceert;

7° diploma van secundair onderwijs (derde graad) : wordt uitgereikt aan de regelmatige leerling die :

a) na het behalen van het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs ten minste drie schooljaren secundair onderwijs heeft gevolgd; en

b) door de delibererende klassenraad als geslaagd voor de derde graad wordt beschouwd, wat enerzijds het bereiken van de eindtermen van het derde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs en anderzijds het met vrucht gevolgd hebben van de beroepsgerichte vorming impliceert;

8° [[diploma van secundair onderwijs (hoger beroepsonderwijs) : wordt uitgereikt aan de cursist die :

a) houder is van het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs; en

b) door de delibererende klassenraad als geslaagd voor het hoger beroepsonderwijs wordt beschouwd, wat het geslaagd zijn voor alle modules van de HBO5-opleiding verpleegkunde impliceert;]]¹

9° [[diploma van gegradueerde : wordt uitgereikt aan de cursist die geslaagd is voor alle modules van de opleiding verpleegkunde en derhalve houder is van de deelcertificaten van alle modules van die opleiding. Bij het diploma wordt een diplomasupplement uitgereikt. Dit is een document dat de inhoud van de studies van de cursist en de structuur van het onderwijs in het land waar de cursist gestudeerd heeft, verduidelijkt.

De Vlaamse Regering bepaalt het model van het diplomasupplement en de nadere modaliteiten met betrekking tot de uitreiking ervan.]]¹

10° getuigschrift over de basiskennis van het bedrijfsbeheer : wordt uitgereikt aan de regelmatige leerling die :

a) met uitzondering van de eerste graad, ten minste vier schooljaren secundair onderwijs heeft gevolgd; en

b) voldaan heeft aan de voorwaarden opgenomen in de federale wet- en regelgeving inzake de basiskennis van het bedrijfsbeheer.

[[Diegene aan wie overeenkomstig dit decreet het diploma van gegradueerde (in het Engels vertaald als associate degree) is verleend met of zonder nadere specificatie, is gerechtigd tot het voeren van de overeenkomstige titel van gegradueerde met of zonder nadere specificatie.]]¹

Voor de toepassing van deze bepalingen wordt een module waarvoor de leerling bij beslissing van de toelatingsklassenraad is vrijgesteld, geacht met vrucht gevolgd te zijn.

De Vlaamse Regering stelt de modellen en de invulonderrichtingen van de hiervoor vermelde studiebewijzen vast.

[[Ook bij niet-modulaire organisatie van de HBO5-opleiding verpleegkunde wordt aan de cursist die geslaagd is voor de opleiding een diploma van gegradueerde, met diplomasupplement, toegekend, en is betrokkene gerechtigd tot het voeren van de overeenkomstige titel. Indien betrokkene daarenboven houder is van het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, dan wordt bij het slagen voor de opleiding ook het diploma van secundair onderwijs toegekend.]]¹

Art. 74undevicies.

§ 1. In het modulair onderwijs geldt als coëfficiënt uren-leraar per leerling voor een bepaalde opleiding, de reglementair vastgestelde coëfficiënt voor de inhoudelijk overeenkomstige opleiding van het niet-modulair onderwijs. De Vlaamse Regering legt de inhoudelijk overeenkomstige opleidingen vast.

Het pakket uren-leraar dat op basis van het voorgaande wordt berekend, wordt voor wat betreft de schooljaren 2008-2009 en 2009-2010 als volgt netto verhoogd :

a) per studiegebied dat tijdens het betrokken schooljaar volledig modulair wordt georganiseerd, worden 4 uren-leraar toegekend;

b) per leerling in het experiment die op de gebruikelijke teldatum in aanmerking wordt genomen voor financiering of subsidiëring worden 0,10 uren-leraar toegekend.

Bij de toepassing van deze verhoging wordt [[de HBO5-opleiding verpleegkunde]]¹ buiten beschouwing gelaten.

§ 2. Modulair onderwijs wordt georganiseerd op basis van uren die geen lesuren zijn doch ermee gelijkgesteld worden, meer bepaald onder vorm van bijzondere pedagogische taken. [[De gelijkstelling vindt plaats met een opdracht in de tweede graad of in de derde graad van het voltijds gewoon beroepssecundair onderwijs of, doch uitsluitend voor wat betreft de HBO5-opleiding verpleegkunde, met een opdracht in het hoger beroepsonderwijs.]]¹

De organisatie van modulair onderwijs mag er niet toe leiden dat de verhouding tussen praktische vakken en niet-praktische vakken kennelijk onredelijk verschilt van de verhouding tussen praktische vakken en niet-praktische vakken zoals die zich, onmiddellijk voorafgaand aan de organieke invoering van modulair onderwijs, in het betrokken studiegebied en de betrokken instelling voordoet.

Met praktische vakken gelijkgestelde uren komen in aanmerking voor de vaststelling van betrekkingen in de ambten van technisch adviseur-coördinator en technisch adviseur.

Art. 74vicies.

In zover het de vaststelling van het aantal regelmatige leerlingen met het oog op financiering, subsidiëring of normering betreft, worden voor de opleiding verpleegkunde twee teldata gehanteerd in het schooljaar voorafgaand aan het betrokken schooljaar : enerzijds 15 januari of de eerstvolgende lesdag erna indien voornoemde datum op een vrije dag valt en anderzijds [[1 juni]]¹ of de eerstvolgende lesdag erna indien voornoemde datum op een vrije dag valt. Op elke teldatum wordt een regelmatige leerling voor 1/2 leerling in aanmerking genomen.

Art. 74vicies semel.

De inspectie van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming is belast met de evaluatie van het experiment. De instellingen die aan het experiment deelnemen, zijn verplicht hun medewerking te verlenen aan de evaluatie. De evaluatie moet, inzonderheid wat de timing betreft, derwijze worden georganiseerd dat ze toelaat om beleidsconclusies te trekken met het oog op de geplande hervormingsmaatregelen voor het secundair onderwijs waarvan sprake in artikel 74duodecies.]

Decr. 4-7-2008; [[ ]]¹ Decr. 30-4-2009; [[ ]]² Decr. van 9-7-2010

Afdeling 5. - Slotbepalingen

Art. 75.

[...]

Decr. van 10-7-2008

...

[HOOFDSTUK IIIbis. De diploma's, de examencommissies en de homologatiecommissie.

Art. 84bis.

§ 1. Het diploma van secundair onderwijs wordt uitgereikt aan de leerlingen van het secundair onderwijs :

1° die hun studies volbracht hebben overeenkomstig de wettelijke, decretale en reglementaire bepalingen;

2° - die houder zijn van een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, uitgereikt door een door de Vlaamse Gemeenschap georganiseerde, gesubsidieerde of erkende onderwijsinstelling, of door de Examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap en die het [[eerste leerjaar van de derde graad van het algemeen, technisch of kunstsecundair onderwijs en het tweede leerjaar van de derde graad van het algemeen, technisch of kunstsecundair onderwijs]]² met vrucht volbracht hebben;

- die houder zijn van een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, uitgereikt door een door de Vlaamse Gemeenschap georganiseerde, gesubsidieerde of erkende onderwijsinstelling, of door de Examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap en die het [eerste leerjaar van de derde graad van het algemeen, technisch of kunstsecundair onderwijs]² en het tweede en het derde leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs met vrucht volbracht hebben;

[[- [[[die houder zijn van een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, uitgereikt door een door de Vlaamse Gemeenschap georganiseerde, gesubsidieerde of erkende onderwijsinstelling, of door de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap, en die het eerste en tweede leerjaar van de vierde graad van het secundair onderwijs met vrucht volbracht hebben;]]]² ]]¹

[[- die houder zijn van een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, uitgereikt door een door de Vlaamse Gemeenschap georganiseerde, gesubsidieerde of erkende onderwijsinstelling, of door de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap, en die het tweede leerjaar van de derde graad van het beroepssecundair onderwijs en het eerste leerjaar van de vierde graad van het secundair onderwijs met vrucht volbracht hebben; ]]4

[[- die houder zijn van een getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs, uitgereikt door een door de Vlaamse Gemeenschap georganiseerde, gesubsidieerde of erkende onderwijsinstelling, of door de examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap, en die het hoger beroepsonderwijs van het secundair onderwijs met vrucht volbracht hebben.]]³

§ 2. [[In afwijking van de toelatings- en overgangsmaatregelen zoals vastgelegd bij besluit van de Vlaamse regering en bij wijze van overgangsmaatregel, kan de Vlaamse regering voor [[[de schooljaren 2000-2001 en 2001-2002]]]¹ op vraag van de betrokken schooldirectie in individuele gevallen een verandering van studierichting en/of onderwijsvorm in de derde graad toestaan, voorzover deze verandering gemotiveerd wordt door medische, psychische of sociale redenen.]]²

Art. 84ter.

§ 1. Voor de toepassing van artikel 84 bis, § 1, wordt met het diploma van het secundair onderwijs gelijkgesteld :

1° het getuigschrift van hoger middelbaar onderwijs;

2° het diploma van een hoger secundair technisch onderwijs;

3° het diploma van hoger secundair kunstonderwijs;

4° de bekwaamheidsbewijzen, die vóór de inwerkingtreding van de wet van 31 juli 1975, gelijkgesteld waren met die vermeld onder 1°, 2° of 3°;

5° het getuigschrift van hoger secundair onderwijs.

§ 2. [[Voor de toepassing van artikel 84bis, § 1, wordt met het getuigschrift van de tweede graad van het secundair onderwijs gelijkgesteld :

1° het getuigschrift van lager secundair onderwijs;

2° het studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de tweede graad van het secundair onderwijs, uitgereikt in de schooljaren 1996-1997 tot en met 1998-1999.]]²

Art. 84quater.

Voor het secundair onderwijs georganiseerd, gesubsidieerd of erkend door de Vlaamse Gemeenschap :

1° bepaalt de Vlaamse Regering [[, tenzij bij dit decreet bepaald ]]³ :

a) de toelatings- en overgangsvoorwaarden;

b) de bekrachtiging van de studies;

c) de studiebewijzen alsmede de vorm en de vermeldingen erop.

2° Richt de Vlaamse Regering de Examencommissies van de Vlaamse Gemeenschap op, bevoegd om bepaalde [[...]]³ studiebewijzen te verlenen. Zij regelt de inrichting ervan en stelt het inschrijvingsgeld van de examens vast. Deze examencommissies zijn derwijze samengesteld dat de leden die tot het officieel onderwijs behoren en de leden die tot het vrij onderwijs behoren er in gelijk aantal in vertegenwoordigd zijn.

Art. 84quinquies.

De inrichtende macht op voordracht van de klasseraad of, tot en met 31 augustus 1994, het lerarenkorps, alsook de examencommissies zoals bedoeld in artikel 84quater, 2°, zijn bevoegd voor de uitreiking van het diploma van het secundair onderwijs. De Vlaamse Regering bepaalt de samenstelling, de werking en de bevoegdheden van de klasseraad.

Art. 84sexies.

Er wordt een homologatiecommissie opgericht, belast met de homologatie van de getuigschriften van het hoger secundair onderwijs. Zij is samengesteld uit twee afdelingen, de ene voor het algemeen secundair onderwijs, de andere voor het technisch, het kunst- en het beroepssecundair onderwijs.

De eerste afdeling is samengesteld uit leraars van het algemeen secundair onderwijs, de tweede uit leraars van het technisch, kunst- en beroepssecundair onderwijs, derwijze dat de leden die tot het officieel onderwijs behoren en de leden die tot het vrij onderwijs behoren er in gelijk aantal in vertegenwoordigd zijn.

De voorzitter wordt buiten het bestuurs- en onderwijzend personeel verkozen.

De Vlaamse Regering regelt de inrichting en de werking van deze commissie.

Art. 84septies.

§ 1. De in artikel 84sexies bedoelde commissie gaat na of de studies werden gevolgd overeenkomstig de voorschriften bepaald door de wetten, de decreten en de uitvoeringsbesluiten.

Indien een getuigschrift aan deze voorschriften niet beantwoordt of geen voldoende waarborgen van betrouwbaarheid biedt, kan de commissie aan de directeur een termijn opleggen binnen dewelke hij de nodige verantwoording moet verstrekken.

§ 2. De commissie moet zich ervan vergewissen of het werkelijk gevolgd leerplan een leerplan is goedgekeurd krachtens artikel 6 en artikel 24, § 2, 2°, van de wet van 29 mei 1959 houdende wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, of een gelijkwaardig leerplan.

§ 3. Voor de homologatie van het getuigschrift van hoger secundair onderwijs onderzoekt de commissie de regelmatigheid van de studies :

1° wat het algemeen, technisch en kunstsecundair onderwijs betreft, van het eerste en het tweede leerjaar van de derde graad;

2° wat het beroepssecundair onderwijs betreft, van het eerste, het tweede en het derde leerjaar van de derde graad.

§ 4. Met ingang van 1 september 1991 en, voor wat het algemeen, technisch en kunstsecundair onderwijs betreft, tot het einde van het schooljaar 1993-1994 en, voor wat het beroepssecundair onderwijs betreft tot het einde van het schooljaar 1994-1995, geldt in afwijking op § 3, 1° en 2° de volgende bepaling :

1° wat het algemeen, technisch en kunstsecundair onderwijs betreft, van het vierde, het vijfde en het zesde leerjaar;

2° wat het beroepssecundair onderwijs betreft, van het vijfde en zesde leerjaar en van het zevende leerjaar, ingericht met het oog op de uitreiking van het getuigschrift van hoger secundair onderwijs.

§ 5. De commissie neemt de attesten van gedeeltelijke studies in aanmerking die met vrucht gevolgd werden in instellingen voor secundair onderwijs volgens een buitenlands stelsel indien zij oordeelt dat het gevolgde programma gelijkwaardig is met dat van het door de Vlaamse Gemeenschap georganiseerd, gesubsidieerd of erkend secundair onderwijs.

Art. 84octies.

§ 1. In de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

1° de artikelen 23 en 48 worden opgeheven;

2° in artikel 24, § 1, eerste lid, gewijzigd bij decreet van 5 juli 1989, worden de woorden "op het ogenblik dat de diploma's voor homologatie in aanmerking komen of" weggelaten;

3° de inleidende zin van artikel 49, eerste lid, wordt vervangen door de volgende bepaling :

"In het secundair onderwijs :".

§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt de data waarop de bepalingen van § 1 in werking treden.

Art. 84nonies.

De artikelen 84bis, 84ter, 84quater, 84quinquies, 84sexies en 84septies treden in werking met ingang van de datum waarop de wetten op het toekennen van de academische graden en het programma van de universitaire examens, gecoördineerd bij het besluit van de Regent van 31 december 1949, worden opgeheven. De bepalingen van de artikelen 84sexies en 84septies worden evenwel opgeheven op een datum te bepalen door de Vlaamse Regering.]

Decr.12-6-1991; [[ ]]¹ Decr. 19-4-1995; [[ ]]² Decr. 20-10-2000; [[ ]]³ Decr. 30-4-2009; [[ ]]4 Decr. 9-7-2010; [[[ ]]]¹ Decr. 13-7-2001; [[[ ]]]² Decr. van 30-4-2009

...

- (1): Treedt in werking op 1 september 2010 in het eerste leerjaar van de tweede graad en op 1 september 2011 in het tweede leerjaar van de tweede graad; (Decr. 8-5-2009; Art. III. 57, 4°)