Besluit van de Vlaamse regering houdende oprichting en
samenstelling van de lokale comités voor de personeelsleden van het
gemeenschapsonderwijs.
goedkeuringsdatum
28 AUGUSTUS 2000
publicatiedatum
B.S.26/10/2000
datum laatste wijziging
17/08/2023
COORDINATIE
(1)
B.Vl.R. van 16/01/2009 (B.S. 12/03/2009)
(2)
B.Vl.R. van 17/12/2010 (B.S. 24/06/2011)
(3)
B.Vl.R. van 03/10/2021 (B.S. 11/10/2021)
(4)
B.Vl.R. van 05/05/2023 (B.S. 04/08/2023)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering m.b.t. de uitvoering van leersteun ;
De Vlaamse regering,
Gelet op het
bijzonder decreet van 19 juli 1998 betreffende het
gemeenschapsonderwijs;
Gelet op de wet van 19 december 1974 tot
regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar
personeel, inzonderheid op artikel 10, gewijzigd bij de wet van 19 juli
1983;
Gelet op het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot
uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen
tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, inzonderheid op artikel
34, tweede lid en 42, § 1, tweede lid;
Gelet op het advies
van de Inspectie van Financiën, gegeven op 15 december
1999;
Gelet op het met redenen omklede advies van 21 december
1999, uitgebracht door het Hoog Overlegcomité, opgericht in het gebied
van Sectorcomité X;
Gelet op de beraadslaging van de
Vlaamse regering, op 17 maart 2000, betreffende de aanvraag om advies bij de
Raad van State binnen een maand;
Gelet op het advies van de
Raad van State, gegeven op 11 mei 2000, met toepassing van artikel 84, eerste
lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van
State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs en
Vorming;
Na beraadslaging,
Besluit :
Artikel 1.
Voor de toepassing van dit besluit wordt
verstaan onder "comités" : de comités die zijn opgericht
krachtens artikel 10
van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de
overheid en de vakbonden van haar personeel, hierna de wet te noemen, en die
bevoegd zijn om met betrekking tot het personeel van het gemeenschapsonderwijs
te onderhandelen over de materies, vermeld in artikel 11, § 1, en te
overleggen over de materies, bedoeld in
artikel 11, § 2,
van de wet.
Art. 2.
Voor de personeelsleden van het
gemeenschapsonderwijs worden met betrekking tot de materies, bedoeld in artikel
11, § 1 en § 2, van de wet, comités opgericht zoals bepaald in
dit besluit.
Art. 3.
Voor de materies die tot de bevoegdheid van de
schooldirecteur behoren, wordt telkens een basiscomité voor de school
opgericht. De schooldirecteur zit het voor.
[Voor de materies die tot de bevoegdheid behoren van de directeur die de raad van bestuur heeft aangewezen als
directeur van de scholengemeenschapsinstelling, wordt een basiscomité voor de scholengemeenschapsinstelling
opgericht. De aangewezen directeur zit het voor.]
[Voor de materies die tot de bevoegdheid behoren van de directeur van een leersteuncentrum als vermeld in
artikel 20, § 1, van het decreet van 5 mei 2023 over leersteun, wordt een basiscomité voor het leersteuncentrum
opgericht. De aangewezen directeur zit het voor.]
Art. 4.
[§ 1.]
Voor de materies die tot de bevoegdheid
van de directeur van een centrum voor leerlingenbegeleiding behoren, wordt
telkens een basiscomité voor het centrum voor leerlingenbegeleiding
opgericht. De directeur van het centrum voor leerlingenbegeleiding zit het
voor.
[§ 2. Voor de materies die behoren tot de
bevoegdheid van de directeur van de permanente ondersteuningscel, vermeld in
artikel 89 van het
decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding,
wordt een basiscomité voor de permanente ondersteuningscel opgericht. De
directeur van de permanente ondersteuningscel zit het basiscomité
voor.]
Art. 5.
Voor de materies die de personeelsleden
betreffen die rechtstreeks onder de scholengroep ressorteren, wordt telkens een
basiscomité voor de scholengroep opgericht. De algemeen directeur zit
het voor.
Art. 6.
Voor de materies die de personeelsleden van de
pedagogische begeleidingsdienst betreffen, wordt een basiscomité voor de
pedagogische begeleidingsdienst opgericht. De voorzitter van de centrale raad
en vanaf 1 januari 2003 de afgevaardigd bestuurder zitten het
voor.
Art. 7.
Voor de materies die de bevoegdheid van
één basiscomité van een bepaalde scholengroep overstijgen
en die tot de bevoegdheid van de raad van bestuur, de algemene vergadering, de
algemeen directeur of van het college van directeurs van de betreffende
scholengroep behoren, wordt telkens één tussencomité voor
de scholengroep opgericht. De algemeen directeur zit het
voor.
[
Het tussencomité van de scholengroep is eveneens
bevoegd om te onderhandelen over de materies die tot de bevoegdheid van de
scholengemeenschap behoren.
Het tussencomité is niet
bevoegd voor de materies die zijn toegewezen aan het lokaal comité,
opgericht op het niveau van de netoverschrijdende scholengemeenschappen
opgericht bij artikel
125duodetricies van het decreet van 25 februari 1997 betreffende
het basisonderwijs en bij
[artikel 84van de
codificatie betreffende het secundair
onderwijs]
.
]
Art. 8.
Voor de materies die de bevoegdheid van
één scholengroep overstijgen en die tot de bevoegdheid van het
centrale niveau behoren, wordt een tussencomité voor het centrale niveau
opgericht. De voorzitter van de centrale raad en vanaf 1 januari 2003 de
afgevaardigd bestuurder zitten het voor.
Art. 9.
Onverminderd de bepalingen van
artikel 42, § 4, en
44 van het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering
van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de
overheid en de vakbonden van haar personeel, worden de leden van de
afvaardiging van de overheid van de comités, bedoeld in artikel 3 tot en
met 8, door de voorzitter van het betrokken comité voor elke vergadering
aangewezen naargelang van de dagorde.
Art. 10.
De voorzitter van een comité wijst zijn
plaatsvervanger aan.
Art. 11.
Het besluit van de Vlaamse regering van 25
maart 1992 houdende oprichting en samenstelling van de
basisoverlegcomités en het tussenoverlegcomité voor de
personeelsleden van het onderwijs georganiseerd door de Vlaamse Gemeenschap
wordt opgeheven met ingang van 1 januari 2000, met uitzondering van de
bepalingen die betrekking hebben op de basisoverlegcomités, opgericht in
een PMS-centrum, die worden opgeheven op 1 september
2000.
Art. 12.
Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1
januari 2000, met uitzondering van artikel 4, dat in werking treedt op 1
september 2000.
Art. 13.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het
onderwijs, is belast met de uitvoering van dit
besluit.