OPGEHEVEN : Besluit van de Vlaamse regering houdende vaststelling van
de procedure en de voorwaarden voor de toekenning van aanvullende middelen in
het begrotingsjaar 2002 aan de Vlaamse universiteiten en houdende vaststelling
van de vorm en de inhoud van de convenants.
goedkeuringsdatum
06 SEPTEMBER 2002
publicatiedatum
B.S.09/10/2002
datum laatste wijziging
13/02/2017
COORDINATIE
Opgeheven door Decr. 23-12-2016 - B.S. 13-2-2017
De Vlaamse Regering,
Gelet op het decreet van 12 juni 1991 betreffende de
universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130, §
1, 4°, en § 5, gewijzigd bij het decreet van 21 december 2001, en op
artikel 130ter, ingevoegd bij het decreet van 21 december 1994 en gewijzigd bij
het decreet van 7 december 2001;
Gelet op de
wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991,
inzonderheid op de artikelen 55 tot en met 58;
Gelet op het advies van de Vlaamse Interuniversitaire Raad,
gegeven op 25 juli 2002;
Gelet op het akkoord van
de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 15 juli
2002;
Gelet op het verzoek om spoedbehandeling,
gemotiveerd door de omstandigheid dat dit besluit zo spoedig mogelijk moet
uitgevaardigd worden zodat de gehele procedure voor de toekenning van de
aanvullende middelen tot en met de ondertekening van de convenants nog voor het
einde van 2002 kan afgerond worden.
Vertrekkend
van dat tijdschema moet er rekening gehouden worden met de tijd die de
universiteiten nodig hebben om projectvoorstellen in te dienen, de tijd die de
Commissie nodig heeft om de projectvoorstellen te beoordelen, de tijd nodig om
de projecten te laten goedkeuren door de Vlaamse regering en de tijd nodig om
de convenants op te stellen;
Gelet op het advies
van de Raad van State, gegeven op 8 augustus 2002, met toepassing van artikel
84, eerste lid, 2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van
State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van
Onderwijs en Vorming;
Na
beraadslaging,
Besluit :
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.
Voor de toepassing van dit besluit wordt
verstaan onder :
1° minister : de Vlaamse minister van
Onderwijs en Vorming;
2° universiteit(en) :
één of meerdere universiteiten vermeld in artikel 3 van het
decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse
Gemeenschap;
3° administratie : de afdeling universiteiten
van het Departement Onderwijs;
4° decreet : het decreet van
12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse
Gemeenschap;
5° projectvoorstel : voorstel van een project
met het oog op het sluiten van een convenant en waarbij de inhoud ervan geheel
of gedeeltelijk in het convenant wordt overgenomen;
6°
wetten op de Rijkscomptabiliteit : wetten op de Rijkscomptabiliteit,
gecoördineerd op 17 juli 1991.
HOOFDSTUK II. - Omschrijving van de
projecten
Art. 2.
§ 1. De in artikel 130, § 5, van
het decreet bedoelde financiële middelen kunnen worden aangewend voor het
verlenen van steun voor de volgende acties :
1° de
optimalisering van het bestaande aanbod aan academische opleidingen, met name
de afbouw van opleidingen of afstudeerrichtingen met kleine studentenaantallen
en van opleidingen die hun wetenschappelijke of maatschappelijke relevantie
verloren hebben; de afbouw van opleidingen kan ook gerealiseerd worden door de
samenvoeging van opleidingen bij de omvorming naar de bachelor-masterstructuur
binnen een universiteit of door afspraken tussen twee of meer universiteiten
inzake taakverdeling en concentratie van opleidingen en afstudeerrichtingen;
dit kan ook gerealiseerd worden bij de omvorming naar de
bachelor-masterstructuur;
2° de vernieuwing van het
onderwijs en de kwaliteitsbevordering door het herontwerpen van de curricula
naar inhoud, onderwijs- en leervormen, pedagogisch-didactische benadering en
visie, de ontwikkeling van nieuw studie- en leermateriaal, de ontwikkeling van
nieuwe vormen van toetsen en examens en de ontwikkeling van nieuwe vormen van
begeleiding van studenten met inbegrip van de ontwikkeling van elektronische
leeromgevingen en van studiemateriaal geschikt voor voltijds en deeltijds
afstandsonderwijs.
§ 2. De toegekende steun kan gebruikt
worden voor het dekken van personeelskosten, werkings- en uitrustingskosten die
verband houden met de in het kader van dit besluit ondersteunde
acties.
§ 3. De toegekende steun kan verleend
worden tot het einde van het academiejaar
2004-2005.
HOOFDSTUK III. - Inhoud en wijze van indienen van
projectvoorstellen
Art. 3.
§ 1. Elke universiteit of een groep van
universiteiten kan de projectvoorstellen indienen met het oog op het ontvangen
van steun voor het realiseren van de in artikel 2, § 1, van dit besluit
bedoelde acties, verder projectcategorieën genoemd.
§ 2. Elk projectvoorstel moet de
volgende luiken omvatten :
1° de projectcategorie waaronder
het projectvoorstel wordt ingediend;
2° de doelstellingen
en onderliggende onderwijsvisie;
3° de concrete uit te
voeren acties om de doelstellingen te realiseren;
4° een
uitvoeringstijd met mijlpalen waarbij elk projectvoorstel ten laatste op 30
september 2005 wordt beëindigd.
5° de te verwachten
resultaten en/of producten;
6° een raming van de kostprijs
met verantwoording van de inzet van personeel, materiaal en
uitrusting;
7° een voorstel van evaluatiecriteria waarmee
de mate van succes kan gemeten worden.
Bij de
projectvoorstellen wordt een beschrijving gevoegd van het beleid inzake
onderwijs en onderwijsontwikkeling aan de indienende universiteit of
universiteiten.
Een projectvoorstel bestaat uit maximaal 20
bladzijden.
§ 3. Het projectvoorstel wordt in twee
exemplaren bij de administratie ingediend. Het wordt ondertekend door de rector
of de voorzitter van de Raad van bestuur of ingeval meerdere universiteiten
samenwerken, door de betrokken rectoren of voorzitters van de Raden van
bestuur. In dit laatste geval duiden zij de coördinerende instelling en
een coördinator aan.
De uiterste datum van indiening van
de projectvoorstellen is vrijdag 11 oktober 2002, om 17
uur.
HOOFDSTUK IV. - Samenstelling, opdracht en werking van
de commissie
Art. 4.
§ 1. De projectvoorstellen worden
beoordeeld door een adviescommissie, hierna de Commissie genoemd, waarvan de
leden door de minister worden aangesteld.
§ 2. De Commissie bestaat uit vijf
onafhankelijke leden, de voorzitter inbegrepen :
1° twee
leden die geen opdracht vervullen aan een Vlaamse universiteit op voordracht
door de Vlaamse Interuniversitaire Raad;
2° twee
buitenlandse experts op het vlak van vernieuwing van het universitair
onderwijs; die worden aangeduid door de minister;
3°één buitenlandse voorzitter, die eveneens door de minister wordt
aangeduid.
De administratie verzorgt het
secretariaat.
§ 3. De leden van de Commissie zijn
inzake de gegevens uit de werkzaamheden tot geheimhouding verplicht, behoudens
enig wettelijk voorschrift hen tot bekendmaking verplicht.
§ 4. De kosten van de Commissie komen
voor rekening van de minister. Onder de kosten wordt verstaan
:
- de kosten voor vergaderingen;
- een
vergoeding voor door de voorzitter en de leden te maken reis- en
verblijfkosten;
- een honorarium aan de leden als vergoeding
voor de geleverde prestaties.
Op de leden van de Commissie is
de regeling voor reis- en verblijfkosten van toepassing zoals voorzien voor de
ambtenaren (rang A4) van de Vlaamse Gemeenschap. Het honorarium is vastgesteld
op euro 250,00 per halve dag die besteed wordt aan de beoordeling van de
projectvoorstellen, de voortgangs- en eindrapporten.
§ 5. De Commissie wordt ingesteld voor de
periode van 1 oktober 2002 tot en met 31 maart
2006.
Art. 5.
§ 1. De Commissie beoordeelt de
projectvoorstellen op basis van de volgende criteria :
1°
De mate waarin het projectvoorstel past binnen de betreffende actiecategorie
waarvoor het werd ingediend en het ook past binnen het beleid inzake
onderwijsontwikkeling van de betrokken instelling(en);
2°
De relevantie en de helderheid van de probleemstelling die aan de basis ligt
van het projectvoorstel;
3° De relevantie, helderheid en de
haalbaarheid van de doelstellingen binnen het vooropgestelde
tijdsbestek;
4° De mate waarin de doestellingen helder en
voldoende geoperationaliseerd zijn in concrete te ondernemen acties en in te
verwachten resultaten en producten;
5° De haalbaarheid van
de doelstellingen;
6° Het realistisch gehalte van de
geraamde kosten en de voorgestelde uitvoeringstijd.
§ 2. Elk lid van de Commissie kent
vóór de vergadering aan elk projectvoorstel een individueel
beoordelingscijfer toe en bezorgt dit aan de voorzitter. Na beraadslaging kent
de Commissie aan elk projectvoorstel een globaal beoordelingscijfer toe. De
Commissie kan adviseren over aanpassingen aan het projectvoorstel en formuleert
een voorstel over de hoogte van de steun.
§ 3. Op basis van de in § 2 vermelde
beoordeling en het in § 2 vermelde advies en binnen de perken van de in
artikel 130, § 5 van het decreet vermelde begrotingskredieten, legt de
minister de lijst van de geselecteerde projectvoorstellen samen met de hoogte
van de steun ter goedkeuring voor aan de Vlaamse regering.
§ 4. De Commissie evalueert tussentijds
de geleverde prestaties en bekomen resultaten en/of producten op 31 december
2003 op basis van het in te dienen voortgangsrapport.
De
Commissie kan de minister adviseren over de uitbetaling van de tweede
termijn.
Indien uit de voortgangsrapportage blijkt dat de
uitvoering van het convenant grote achterstand heeft opgelopen om redenen die
niet te wijten zijn aan overmacht, kan de minister de uitbetaling van de tweede
termijn geheel of gedeeltelijk uitstellen. In dat geval stelt de minister een
nieuwe datum vast voor de indiening van een tweede
voortgangsrapport.
§ 5. De Commissie evalueert na 1 oktober
2005 de geleverde prestaties en bekomen resultaten en/of producten tegen de
achtergrond van de in het convenant overeengekomen prestaties en te bekomen
resultaten en/of producten.
Indien de Commissie op grond van
haar beoordeling van het eindrapport tot de bevinding komt dat de
overeengekomen prestaties en de bekomen resultaten en/of producten niet werden
opgeleverd door de betrokken universiteit(en) of dat de bereikte resultaten in
vergelijking met de inhoud van het convenant, kwantitatief of kwalitatief
ondermaats of onvoldoende zijn, kan zij de minister adviseren het saldo geheel
of gedeeltelijk niet te vereffenen.
De minister brengt de
universiteit van haar beslissing op de hoogte. De universiteit kan binnen de 20
dagen na ontvangst van die mededeling haar standpunt aan de minister mededelen.
Binnen de 30 dagen na ontvangst daarvan neemt de minister een definitieve
beslissing.
HOOFDSTUK V. - Convenants, financiering, en
rapportering
Art. 6.
§ 1. Met het oog op de uitvoering van
een geselecteerd projectvoorstel, verder project genoemd, sluit de Vlaamse
regering met de betrokken universiteit of universiteiten een convenant. Wanneer
meerdere universiteiten bij éénzelfde project betrokken zijn,
wordt in het convenant de verdeling van de subsidies onder de betrokken
universiteiten vastgelegd. Elke universiteit ontvangt het voor haar voorziene
bedrag.
§ 2. In het convenant worden de
doelstellingen, de te leveren prestaties en te verwachten resultaten en/of
producten omschreven en worden de details met betrekking tot financiering,
rapportering en evaluatie vastgelegd overeenkomstig het bij dit besluit
gevoegde model.
§ 3. In het convenant wordt duidelijk
gestipuleerd dat de minister reeds betaalde subsidies kan terugvorderen conform
de voorschriften van de wetten op de Rijkscomptabiliteit. Eventuele geschillen
omtrent de uitvoering en de inhoud van het convenant kunnen worden voorgelegd
aan een ad hoc commissie (2 leden aan te duiden door de minister en 2 leden aan
te duiden door de universiteit(en)).
§ 4. Het convenant wordt opgesteld in
zoveel exemplaren als er betrokken partijen zijn en ondertekend door de
minister en de betrokken rector(en) of voorzitter(s) van de Ra(a)d(en) van
Bestuur.
Art. 7.
§ 1. De uitbetaling van de toegekende
steun volgt het onderstaande betalingsschema :
1° 40 % na
de ondertekening van het convenant;
2° 35 % na beslissing
van de minister en na advies van de Commissie over het voortgangsrapport van 31
december 2003;
3° 25 % na beslissing van de minister en na
advies van de Commissie over het eindrapport en op voorlegging van volgende
stukken :
- de eindafrekening met bijbehorende
verantwoordingsstukken;
- de eindbalans en het financieel
verslag van het volledige project.
§ 2. Het eindrapport moet in twee
exemplaren binnen de drie maanden na het verstrijken van de in het convenant
afgesproken termijn bij de minister toekomen. In het eindrapport wordt verslag
uitgebracht over de wijze waarop het project werd uitgevoerd en over de
bereikte resultaten.
§ 3. Op basis van het in artikel 5,
§ 5, vermeld advies kan de minister beslissen het saldo geheel of
gedeeltelijk niet te vereffenen.
HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen
Art. 8.
Dit besluit heeft uitwerking met ingang
van 1 september 2002.
Art. 9.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het
onderwijs is belast met de uitvoering van dit
besluit.
Bijlage
Model
Convenant
De Vlaamse Gemeenschap,
vertegenwoordigd door de Vlaamse regering, vertegenwoordigd door de Vlaamse
minister van Onderwijs en Vorming, mevrouw Marleen Vanderpoorten, verder de
minister genoemd enerzijds en [de universiteit(en)], vertegenwoordigd door [de
rector en/of de voorzitter], verder de universiteit(en) genoemd anderzijds,
verder de contracterende partijen genoemd, komen overeen :
1.
Omschrijving van de inhoud van het convenant
1.1. Met het oog
op de realisatie van de onderstaande doelstellingen, het leveren van de
onderstaande prestaties en het behalen van de onderstaande resultaten binnen
het vooropgestelde tijdsbestek wordt aan de [universiteit] een bedrag van x
euro toegekend.
1.2. Doelstellingen van het convenant
:
1.3. Te leveren prestaties :
1.4. Te
verwachten resultaten en/of producten :
1.5. De toegekende
middelen kunnen besteed worden aan het dekken van personeelskosten, werkings-
en uitrustingskosten die verband houden met het project.
1.6.
Het convenant loopt van ............... tot ...............
2.
Rapportering en verantwoording
2.1. De universiteit bezorgt de
minister ten laatste op 31 december 2003 een tussentijds rapport waarin de
voortgang, in het academiejaar 2002-2003, inzake de uitvoering van het
convenant wordt beschreven onderbouwd door concrete resultaten en prestaties
volgens het drieluik :
a) doelstellingen,
b)
geleverde prestaties en ondernomen acties en
c) afgewerkte
producten en/of bereikte resultaten. Desgevallend rechtvaardigt de universiteit
waarom de resultaten en producten achterlopen op het vooropgestelde
tijdschema.
Overeenkomstig de voorschriften van artikel 5,
§ 4, van het besluit van de Vlaamse regering van 6 september 2002 houdende
vaststelling van de procedure en de voorwaarden voor de toekenning van
aanvullende middelen in het begrotingsjaar 2002 aan de Vlaamse universiteiten
en houdende vaststelling van de vorm en de inhoud van de convenants, verder het
Besluit genoemd, kan bij vertraging, die niet aan overmacht te wijten is, de
minister een nieuwe datum vastleggen voor de indiening van een tweede
voortgangsrapport.
2.2. Ten laatste op 31 december 2005 bezorgt
de universiteit een eindrapport waarin de uitvoering van het convenant wordt
beschreven, onderbouwd door concrete resultaten en prestaties, volgens het
vierluik :
a) doelstellingen,
b) geleverde
prestaties en ondernomen acties,
c) bereikte resultaten en/of
afgewerkte producten en
d) kostprijs (personeel, materiaal en
uitrusting). Het eindrapport bevat ook een interne evaluatie van de bereikte
resultaten en de afgewerkte producten met vermelding van de daarbij gehanteerde
criteria.
Overeenkomstig de voorschriften van artikel 5, §
5, van het Besluit kan de Commissie op grond van haar beoordeling van het
eindrapport tot de bevinding komen dat de overeengekomen prestaties en de
bekomen resultaten en/of producten niet werden opgeleverd door de betrokken
universiteit(en) of dat de bereikte resultaten in vergelijking met de inhoud
van het convenant, kwantitatief of kwalitatief ondermaats of onvoldoende zijn.
De Commissie kan de minister dan adviseren het saldo geheel of gedeeltelijk
niet te vereffenen.
De minister brengt de universiteit van haar
beslissing op de hoogte. De universiteit kan binnen de 20 dagen na ontvangst
van die mededeling haar standpunt aan de minister mededelen. Binnen de 30 dagen
na ontvangst daarvan neemt de minister een definitieve
beslissing.
3. De betalingsmodaliteiten
3.1. 40
% wordt betaald na de ondertekening van het convenant.
3.2. 35
% wordt betaald na beslissing van de minister en na advies van de Commissie
zoals bedoeld in het Besluit over het voortgangsrapport van 31 december
2003.
3.3. 25 % wordt betaald na beslissing van de minister en
na advies van de Commissie over het eindrapport en op voorlegging van de
eindafrekening (met verantwoordingsstukken), de eindbalans en het
financiële verslag van het volledige project.
3.4. De
betalingen gebeuren op de door de universiteit meegedeelde
rekening.
3.5. De betalingen gebeuren overeenkomstig de
voorschriften van artikel 5, § 4, en 5 van het Besluit.
4.
De coördinator van het project
De universiteit(en)
duid(t)(en) [naam en adres] aan als coördinator van het
project.
De coördinator van het project
:
- is er toe gehouden alle relevante informatie en documenten
met betrekking tot het convenant ter beschikking te stellen van de leden van de
beoordelingscommissie via de administratie;
- ontvangt alle
relevante informatie van de minister en is verantwoordelijk voor alle
kennisgevingen aan de rector(en) van de betrokken universiteit(en) en aan de
uitvoerders van het convenant;
- volgt de financiële
verrichtingen in het kader van het project op.
5.
Slotbepalingen
5.1. De contracterende partijen verklaren zich
hierbij akkoord om de opgelegde verplichtingen op de afgesproken tijdstippen na
te komen. Zij verklaren zich eveneens akkoord met de opgenomen
financieringsregeling en opgenomen sancties wanneer de afgesproken
verplichtingen niet worden nageleefd. Zij verbinden er zich toe om elke
relevante ontwikkeling met betrekking tot de uitvoering van dit convenant
onverwijld te melden aan de administratie. Wijzigingen aan de inhoud van het
convenant zoals het hiervoor werd omschreven, kunnen met wederzijds akkoord
worden aangebracht.
5.2. Eventuele geschillen over de
uitvoering en de inhoud van het convenant worden voorgelegd aan een ad hoc
commissie bestaande uit twee leden aan te duiden door de minister en twee leden
aan te duiden door de universiteit(en).
5.3. Terugvordering van
reeds betaalde subsidies geschiedt overeenkomstig de voorschriften van de
wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991, indien de
universiteit de voorwaarden vervat in dit convenant en in het Besluit niet
respecteert, de subsidies aanwendt voor andere doeleinden dan deze bepaald in
dit convenant en in het Besluit of de controle ter plaatse van de
verantwoordingsstukken verhindert.
6. Dit convenant werd
opgemaakt in x exemplaren, waarbij elke contracterende partij een exemplaar in
haar bezit heeft.
Brussel, [datum
]
De rector/de voorzitter
van | De Vlaamse minister van Onderwijs en
Vorming, |
[Voornaam en naam] | Marleen Vanderpoorten |