OPGEHEVEN : Decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen

  • goedkeuringsdatum
    04 APRIL 2003
  • publicatiedatum
    B.S.14/08/2003
  • datum laatste wijziging
    27/02/2014

COORDINATIE

Decr. 4-4-2003 - B.S. 14-7-2003

Decr. 19-12-2003 - B.S. 31-12-2003

Decr. 19-3-2004 - B.S. 10-6-2004; err. B.S. 27-7-2004; B.S. 13-1-2005

Decr. 30-4-2004 - B.S. 12-10-2004

Decr. 7-5-2004 - B.S. 31-8-2004

B.Vl.R. 11-6-2004 - B.S. 15-10-2004

Arr. nr. 29/2005, 9-2-2005 - B.S. 25-2-2005

Arr. nr. 44/2005, 23-2-2005 - B.S. 11-3-2005

Decr. 15-7-2005 - B.S. 16-9-2005

Decr. 16-6-2006 - B.S. 12-10-2006

Decr. 15-12-2006 - B.S. 6-2-2007

Decr. 22-6-2007 - B.S. 21-8-2007

Decr. 29-6-2007 - B.S. 20-7-2007

Decr. 14-3-2008 - B.S. 26-6-2008

Decr. 4-7-2008 - B.S. 1-9-2008

Decr. 20-2-2009 - B.S. 29-4-2009

Decr. 30-4-2009 - B.S. 16-7-2009

Decr. 30-4-2009 - B.S. 20-7-2009

Decr. 8-5-2009 - B.S. 28-8-2009

Decr. 8-5-2009 - B.S. 28-8-2009

Decr. 18-12-2009 - B.S. 30-12-2009

Decr. 9-7-2010 - B.S. 31-8-2010

B.Vl.R. 10-9-2010 - B.S. 19-10-2010

Decr. 1-7-2011 - B.S. 30-8-2011

Decr. 29-6-2012 - B.S. 27-7-2012

Decr. 6-7-2012 - B.S. 21-9-2012

Decr. 13-7-2012 - B.S. 8-11-2012

B.Vl.R. 14-9-2012 - B.S. 18-10-2012

B.Vl.R. 28-9-2012 - B.S. 29-10-2012

Decr. 21-12-2012 - B.S. 19-2-2013

Decr. 12-7-2013 - B.S. 30-8-2013

Decr. 19-7-2013 - B.S. 12-8-2013

Decr. 19-7-2013 - B.S. 27-8-2013

opgeheven door Decr. 20-12-2013 - B.S. 27-2-2014

Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen.

Artikel 1.

Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.

TITEL I. - De structuur van het hoger onderwijs

HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen

Afdeling 1. - Toepassingsgebied

Art. 2.

Deze titel is van toepassing op de universiteiten en hogescholen. De artikelen 7, 11, 12, [13,]² 18, 19, 20, 22, 25, 54, 55, 56, 57, [57bis,]¹ 58, 59, 60, [60bis, 60ter, 60quater, 60quinquies, 60sexies, 60septies,]¹ 61, 62, 63, 64, 83, 84, 85, 94, 123, 124, 126, 128, 131, 134 en 136 zijn van toepassing op de andere ambtshalve geregistreerde instellingen voor hoger onderwijs en op de geregistreerde instellingen. Deze bepalingen zijn van algemene toepassing of in zoverre het expliciet voorgeschreven is.

[ ]¹ Decr. 16-6-2006; [ ]² Decr. van 1-7-2011

Afdeling 2. - Definities

Art. 3.

Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder :

- academiejaar : een periode van één jaar die ten vroegste op 1 september en uiterlijk op 1 oktober begint en eindigt op de dag voor het begin van het volgende academiejaar; van de vaste duur van één jaar kan uitzonderlijk afgeweken worden indien het instellingsbestuur beslist de start van het academiejaar ofwel te vervroegen ofwel te verlaten;

- [accreditatie en instellingsreview :

a) opleidingsaccreditatie : de formele erkenning van een opleiding op grond van een beslissing van een onafhankelijk orgaan waarin vastgesteld wordt dat de opleiding voldoet aan vooraf vastgestelde minimale kwaliteits- en niveauvereisten;

b) eerste ronde opleidingsaccreditaties : de accreditaties die zijn verleend vanaf 1 februari 2005 tot en met het einde van het academiejaar 2012-2013;

c) tweede ronde opleidingsaccreditaties : de accreditaties die zijn verleend vanaf het begin van het academiejaar 2013-2014 tot en met het einde van het academiejaar 2020-2021;

d) derde ronde opleidingsaccreditaties : de accreditaties die zijn verleend vanaf het begin van het academiejaar 2021-2022 tot en met het einde van het academiejaar 2028-2029;

e) instellingsreview : periodieke beoordeling door een externe commissie van de beleidsprocessen die een instelling hoger onderwijs opzet om te garanderen dat ze haar taken op het terrein van het onderwijs op een kwaliteitsvolle manier uitvoert;

f) positief besluit instellingsreview : het besluit van de accreditatieorganisatie dat een instellingsreview afrondt en waarin de accreditatieorganisatie bevestigt dat de instelling voldoet aan alle onderwerpen van het beoordelingskader instellingsreview;

g) eerste ronde instellingsreviews : de instellingsreviews die worden uitgevoerd vanaf het begin van het academiejaar 2015-2016 tot en met het einde van het academiejaar 2016-2017;

h) tweede ronde instellingsreviews : de instellingsreviews die worden uitgevoerd vanaf het begin van het academiejaar 2019-2020 tot en met het einde van het academiejaar 2020-2021;

i) derde ronde instellingsreviews : de instellingsreviews die worden uitgevoerd vanaf het begin van het academiejaar 2025-2026 tot en met het einde van het academiejaar 2026-2027;

j) opleidingsdossier : het dossier dat het instellingsbestuur indient met het oog op het verkrijgen van de opleidingsaccreditatie;

k) visitatierapport : de gepubliceerde externe beoordeling uitgevoerd door een visitatiecommissie georganiseerd door een evaluatieorgaan.]7

[- afgevaardigde : een behoorlijk gemachtigde vertegenwoordiger;]³

- graad : aanduiding van bachelor, master of doctor verleend op het einde van een opleiding c.q. na promotie met de uitreiking van een diploma;

- hogescholendecreet : het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap;

- instellingsbestuur : het bestuursorgaan dat door of krachtens de wet, het decreet of de statuten is aangewezen om de door of krachtens dit decreet toegewezen bevoegdheden uit te oefenen;

[- jaar : kalenderjaar;]5

[- kwalificatie : een afgerond en ingeschaald geheel van competenties of domeinspecifieke leerresultaten;]4

- kwalificatie van een graad : toevoeging die verwijst naar de voltooide opleiding of voor wat de graad van 'doctor' betreft, naar een vakgebied;

- masterproef : werkstuk waarmee een mastersopleiding wordt voltooid. Daardoor geeft een student blijk van een analytisch en synthetisch vermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau of van het vermogen tot kunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid of de onderzoeksingesteldheid van de student;

[- onderwijsbevoegdheid :

a) de studiegebieden,

b) de delen van studiegebieden,

c) de combinaties van studiegebieden,

d) de combinaties van delen van studiegebieden,

e) de combinaties van studiegebieden met delen van studiegebieden,

waarin de ambtshalve geregistreerde instellingen krachtens dit decreet opleidingen kunnen aanbieden;]²

[- representatieve vakorganisatie : personeelsvereniging die aangesloten is bij een in de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen vertegenwoordigde syndicale organisatie en een werking ontplooit naar het hoger onderwijs;]³

- [specificatie van een graad : de toevoeging van de woorden "of Arts", "of Science", "of Laws", "of Medicine", "of Veterinary Science", "of Veterinary Medicine" of "of Philosophy" aan een graad;]6

- studiegebied : één van de categorieën vermeld in de artikelen 23 en 24 van dit decreet waarin opleidingen zijn samengebracht;

[...]¹

[ - studiejaar : een studieprogramma van ten minste 54 en ten hoogste 66 studiepunten [[; met uitzondering voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs]];]

[...]¹

- universiteitendecreet : het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, zoals gewijzigd;

- [vestiging van een hogeronderwijsinstelling : het administratief arrondissement, het gerechtelijk arrondissement of de gemeente of een geheel van aan elkaar grenzende gemeenten waar de hogeronderwijsinstelling onderwijsbevoegdheid heeft. Voor de hogescholen die gevestigd zijn in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en die wegens hun activiteiten moeten worden beschouwd als uitsluitend behorend tot de Vlaamse Gemeenschap, geldt het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad als een vestiging;]8

[- raad van een School of Arts : het orgaan dat een School of Arts bestuurt.]8

[ ]² Decr. 30-4-2004; [ ]² Decr. 16-6-2006; [ ]³ Decr. 29-6-2007; [ ]4 Decr. 30-4-2009; [ ]5 Decr. 30-4-2009; [ ]6 Decr. 1-7-2011, [ ]7 Decr. 6-7-2012; [ ]8 Decr. 13-7-2012; [[ ]] Decr. van 30-4-2009

Afdeling 3. - Universiteiten en hogescholen

Art. 4.

De universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap zijn :

1°[...]²

2° de "Katholieke Universiteit Leuven";

3° a) de "transnationale Universiteit Limburg";

b) [de Universiteit Hasselt;]¹

4° de "Universiteit Antwerpen", samengesteld uit :

a) het "Universitair Centrum Antwerpen";

b) de "Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius te Antwerpen";

c) de "Universitaire Instelling Antwerpen";

5° de "Universiteit Gent";

6° de "Vrije Universiteit Brussel".

[ ]¹ Decr. 16-6-2006; [ ]² Decr. van 19-7-2013

Art. 5.

De hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap zijn :

1° de "Arteveldehogeschool";

2° [de "HUB-EHSAL";]³

3° de "Erasmushogeschool Brussel";

4° [de "GROEP T - Internationale Hogeschool Leuven";]²

5° de "Hogere Zeevaartschool";

6° [de "Artesis [[Plantijn]] Hogeschool Antwerpen";]³

7° de "Hogeschool Gent";

8° [de [["Hogeschool PXL"]];]¹

9°[...]

10° de "Hogeschool West-Vlaanderen";

11°["LUCA School of Arts";]4

12° de "Karel de Grote-Hogeschool - Katholieke Hogeschool Antwerpen";

13° de "Katholieke Hogeschool [[Vives Noord]]";

14°["Thomas More Kempen";]5

15° de "Katholieke Hogeschool Leuven";

16° de "Katholieke Hogeschool Limburg";

17°["Thomas More Mechelen";]5

18° de "Katholieke Hogeschool Sint-Lieven";

19° de "Katholieke Hogeschool [Vives Zuid]7";

20°["Thomas More Antwerpen";]5

[...]7

[ ]¹ Decr. 16-6-2006; [ ]² Decr. 4-7-2008; [ ]³ Decr. 8-5-2009; [ ]4 B.Vl.R. 14-9-2012; [ ]5 B.Vl.R. 28-9-2012; [ ]6 Decr. 1-7-2011; [ ]7 Decr. 19-7-2013; [[ ]] Decr. van 19-7-2013

Art. 6.

Alleen de instellingen vernoemd in artikel 4 kunnen als universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap aanspraak maken op de benaming universiteit en zich als dusdanig doen kennen.

Alleen de instellingen vernoemd in artikel 5 kunnen als hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap aanspraak maken op de benaming hogeschool en zich als dusdanig doen kennen. [De benaming hogeschool wordt vertaald naar University College.]

De Vlaamse regering past de lijst van de universiteiten en hogescholen aan in geval van fusie, opslorping, opheffing of officiële naamswijziging.

Decr. van 13-7-2012

Afdeling 4. - [Instellingen voor hoger onderwijs]

Decr. van 19-3-2004

Art. 7.

Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder ambtshalve geregistreerde instellingen de hogescholen en de universiteiten, de instellingen bedoeld in het decreet van 18 mei 1999 betreffende sommige instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening en de erkende faculteiten der protestantse godgeleerdheid bedoeld in artikel 1, III, c), van de wet van 11 september 1933 op de bescherming van de titels van hoger onderwijs.

Art. 8.

[§ 1. Voor de toepassing van dit decreet wordt verstaan onder geregistreerde instellingen voor hoger onderwijs : alle niet ambtshalve geregistreerde instellingen die hoger onderwijs aanbieden in de Vlaamse Gemeenschap en door de Vlaamse Regering werden geregistreerd.

§ 2. Iedere instelling kan de registratie aanvragen bij de Vlaamse Regering.

Een registratie van een instelling voor hoger onderwijs wordt slechts toegekend voor zover aan volgende voorwaarde is voldaan : ten minste één opleiding heeft de toets nieuwe opleidingen' door de voorziene accreditatieorganisatie met positief gevolg ondergaan.

Bij een buitenlandse instelling geldt daarenboven dat ze reeds in het land waar haar hoofdzetel is gevestigd moet erkend zijn door de bevoegde overheid. De instelling dient dit te kunnen aantonen aan de accreditatieorganisatie bij de aanvraag toets nieuwe opleiding'.

§ 3. De instellingen tonen door middel van een registratiedossier aan dat zij beschikken over :

1° een bestuursstructuur die voldoende organisatorisch is uitgebouwd om de ingeschreven studenten toe te laten hun opleiding te voltooien;

2° een financiële structuur die de ingeschreven studenten toelaat hun opleiding te voltooien;

3° een voldoende aangepaste infrastructuur voor het aanbieden van hoger onderwijs.

§ 4. Het registratiedossier omvat ten minste :

1° de statuten van de instelling;

2° een beschrijving van de bestuursstructuur;

3° een financieel plan;

4° een overeenkomst met een andere binnenlandse of buitenlandse instelling, die door de respectievelijke overheid erkend is voor hoger onderwijs en die de betreffende opleiding kan aanbieden. Deze overeenkomst betreft de wijze waarop de ingeschreven studenten hun opleiding kunnen voltooien.

§ 5. De Vlaamse Regering beslist over de registratie binnen een ordetermijn van dertig kalenderdagen die ingaat de dag na deze van ontvangst van het toetsingsrapport van de accreditatieorganisatie. Het besluit treedt in werking met ingang van de bekendmaking ervan aan de instelling. In geval van registratie wordt de accreditatieorganisatie hiervan op de hoogte gebracht.

§ 6. De registratie vervalt van rechtswege indien gedurende een termijn van twee jaar geen enkele geaccrediteerde of nieuwe opleiding aangeboden wordt.

§ 7. De geregistreerde instellingen bezorgen jaarlijks hun jaarrekening en jaarverslag aan de Vlaamse Regering.]

Decr. van 4-7-2008

[Afdeling 4bis. Schools of Arts]

Decr. van 13-7-2012

[Art. 8bis.

§ 1. Een hogeschool die professioneel gerichte bacheloropleidingen of academisch gerichte bachelor- en masteropleidingen aanbiedt in het studiegebied Audiovisuele en beeldende kunst of in het studiegebied Muziek en podiumkunsten, en de overeenstemmende graden van bachelor en master wil verlenen, richt met ingang van het academiejaar 2013-2014 een of meer Schools of Arts op.

In afwijking van het eerste lid moet een hogeschool geen School of Arts oprichten als het aantal bachelor- en masteropleidingen die de desbetreffende hogeschool aanbiedt voor ten minste 80 % bestaat uit bachelor- of masteropleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst of Muziek en podiumkunsten of uit kunstgerelateerde bachelor- of masteropleidingen. Het aantal andere bachelor- en masteropleidingen is kleiner dan of gelijk aan 20 % van het totale aantal bachelor- en masteropleidingen die de hogeschool aanbiedt. In dat geval wordt voor de toepassing van dit decreet de hogeschool als geheel beschouwd als een School of Arts.

Onder kunstgerelateerde opleidingen worden de volgende professionele bacheloropleidingen begrepen :

1° de bacheloropleiding in de interieurvormgeving;

2° de bacheloropleiding in de landschaps- en tuinarchitectuur;

3° de bacheloropleiding in de landschapsontwikkeling;

4° de bacheloropleiding in de audiovisuele technieken : film, TV en video;

5° de bacheloropleiding in de audiovisuele technieken : fotografie.

De Vlaamse Regering kan deze lijst van kunstgerelateerde opleidingen aanpassen.

§ 2. Een School of Arts heeft als opdracht :

1° het organiseren en verschaffen van hoger beroepsonderwijs, hoger professioneel onderwijs en academisch onderwijs in het studiegebied Audiovisuele en beeldende kunst of in het studiegebied Muziek en podiumkunsten;

2° de ontwikkeling en beoefening van de kunsten in die studiegebieden;

3° het verrichten van praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek in relatie tot het hoger professioneel onderwijs in die studiegebieden;

4° het verrichten van onderzoek in de kunsten, in samenwerking met een universiteit;

5° het verstrekken van maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening, en de transfer van kennis voor de versterking van de innovatieve kracht van de maatschappelijke en economische sectoren.

Binnen het kader van een School of Arts kunnen ook kunstgerelateerde opleidingen, zoals vermeld in paragraaf 1, georganiseerd worden. Het aandeel kunstgerelateerde opleidingen is kleiner dan of gelijk aan 20 % van het aantal bachelor- en masteropleidingen georganiseerd binnen de School of Arts.

§ 3. Een School of Arts heeft geen eigen rechtspersoonlijkheid. Het hogeschoolbestuur bepaalt de plaats van een School of Arts binnen de structuur van de instelling.

Een hogeschool kan een School of Arts ook oprichten in samenwerking met een of meer andere hogescholen die opleidingen in die studiegebieden aanbieden. De participerende instellingen sluiten daarvoor een samenwerkingsovereenkomst waarin ten minste de volgende elementen opgenomen zijn :

1° een opsomming van de opleidingen die onder de School of Arts vallen;

2° de wijze van diplomering : gezamenlijke diplomering of diplomering door een van de participerende instellingen;

3° de bestuurs- en beheersstructuur van de School of Arts;

4° de samenstelling en bevoegdheden van de raad van de School of Arts, conform de bepalingen in artikel 8ter;

5° de onderwijs- en examenregeling die van toepassing is op de studenten;

6° de wijze van inzet van het personeel van de betrokken hogescholen in de School of Arts;

7° de wijze van inschrijving en van administratie van studenten;

8° de verdeelsleutel voor de opgenomen studiepunten en financieringspunten die nodig is voor de berekening van de onderwijssokkel en de variabele onderwijsdelen van de betrokken hogescholen;

9° de wijze waarop de betrokken hogescholen de School of Arts financieren;

10° de duurtijd van de samenwerkingsovereenkomst;

11° een regeling inzake personeel en financiering bij een eventuele verbreking van de samenwerkingsovereenkomst;

12° een procedure bij gebrek aan consensus bij de participerende hogeschoolbesturen bij de opdrachten vermeld in artikel 8ter.

Een samenwerkingsakkoord wordt minimaal gesloten voor een periode van zes academiejaren.

§ 4. Het hogeschoolbestuur of, in geval van een samenwerkingsverband als vermeld in paragraaf 3, tweede lid, de betrokken hogeschoolbesturen, bepalen bij reglement de functionele autonomie, alsook de bestuurs- en beheersstructuur van de School of Arts. Daarbij wordt minstens rekening gehouden met de volgende elementen :

1° de voorwaarden voor de samenstelling van de raad van de School of Arts, zoals vastgelegd in artikel 8ter;

2° de minimale taken van de raad van een School of Arts, zoals vastgelegd in artikel 8ter.]

Decr. van 13-7-2012

[Art. 8ter.

§ 1. De raad van een School of Arts bestuurt de School of Arts. Minimaal 30 % en maximaal 49 % van de effectief stemgerechtigde leden van die raad is voorgedragen door de universiteit van de associatie waartoe de hogeschool behoort, of, in geval van een samenwerkingsverband, door de geassocieerde universiteiten.

Het hogeschoolbestuur of, in het kader van een samenwerkingsverband, de betrokken hogeschoolbesturen, leggen in een reglement ten minste de volgende elementen vast :

1° de wijze van samenstelling van de raad van de School of Arts;

2° het exacte aantal leden van de raad van de School of Arts;

3° de procedure voor de aanstelling van de leden en de opvolgers;

4° de duur van het mandaat van de leden;

5° de aanstelling van het hoofd van een School of Arts, waaraan het mandaat van departementshoofd kan toegekend worden;

6° de termijnen waarin het hogeschoolbestuur of de betrokken hogeschoolbesturen moeten reageren als ze niet instemmen met een advies van de raad van de School of Arts, als vermeld in paragraaf 3, derde lid;

7° de toewijzing of delegatie van bevoegdheden aan het hoofd van de School of Arts.

Bij de samenstelling van de raad wordt rekening gehouden met de geldende regelgeving inzake participatie van studenten en personeel.

De raad van de School of Arts stelt een huishoudelijk reglement op waarin minimaal de volgende elementen zijn opgenomen :

1° [[...]]

2° het aantal vergaderingen per jaar;

3° de wijze van bijeenroeping;

4° de wijze van mededeling van de documenten;

5° de wijze van besluitvorming en stemming.

§ 2. De raad van de School of Arts organiseert de opdrachten, vermeld in artikel 8bis, § 2.

Daarenboven coordineert de raad van de School of Arts de bestuurstaken op het niveau van de School of Arts, conform de algemene richtlijnen van de raad van bestuur en het bestuurscollege van de hogeschool of, in geval van een samenwerkingsverband, van de betrokken hogescholen.

§ 3. De raad van de School of Arts is belast met :

1° het vaststellen van de onderwijsprogramma's en het controleren of de concretisering van het onderwijs en de examens in overeenstemming is met die programma's;

2° het onderzoeksbeleid binnen de School of Arts;

3° de interne organisatie van de School of Arts;

4° het bepalen van de taakomschrijvingen van het personeel dat toegewezen is aan de School of Arts;

5° het verlenen van een advies over de cumulatieregeling ter uitvoering van de procedure, vermeld in artikel 147, § 1, van het Hogescholendecreet;

6° het opmaken van het financiele verslag en het jaarverslag waarin de activiteiten van de School of Arts worden weergegeven;

7° de voordracht van een vertegenwoordiger van de School of Arts in de onderzoeksraad van de universiteit van de associatie of, in het kader van een samenwerkingsverband, in de onderzoeksraden van de betrokken universiteiten.

De raad van de School of Arts is ook belast met :

1° het opstellen van een jaar- en meerjarenbegroting die ter goedkeuring wordt voorgelegd aan het hogeschoolbestuur;

2° het opstellen van een investeringsplan voor (wetenschappelijke) infrastructuur dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan het hogeschoolbestuur;

3° het opstellen van een personeelsformatie die ter goedkeuring wordt voorgelegd aan het hogeschoolbestuur.

Als het hogeschoolbestuur of, in geval van een samenwerkingsovereenkomst, de hogeschoolbesturen niet instemmen met de voorstellen van de raad van de School of Arts, sturen ze een gemotiveerd advies voor heroverweging naar de raad van de School of Arts. Als die procedure niet leidt tot overeenstemming, beslissen het instellingsbestuur of de instellingsbesturen en wordt het gebrek aan akkoord expliciet vermeld bij de genomen beslissing. Het instellingsbestuur respecteert daarbij de termijnen die opgenomen zijn in het reglement, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, 6°.

Binnen de door het hogeschoolbestuur of de hogeschoolbesturen goedgekeurde jaar- en meerjarenbegroting en personeelsformatie is de raad van de School of Arts belast met :

1° de aanwending van de werkingsuitkering van de Vlaamse Gemeenschap, de aanvullende onderzoeksmiddelen, vermeld in artikel 38ter van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en universiteiten in Vlaanderen, en de eigen inkomsten van de School of Arts en van alle andere financiele middelen die de hogeschool of hogescholen ter beschikking stellen aan de School of Arts;

2° het formuleren van voorstellen voor de aanstelling en benoeming van het onderwijzend personeel;

3° het formuleren van voorstellen voor het toekennen van ambtswijzigingen en bevorderingen voor het personeel dat toegewezen is aan de School of Arts;

4° het formuleren van voorstellen voor het sluiten van samenwerkingsakkoorden.]

Decr. 13-7-2012; [[ ]] Decr. van 19-7-2013

[Art. 8quater.

Het onderwijs dat binnen een School of Arts wordt verstrekt, wordt door het betrokken hogeschoolbestuur bekrachtigd met een diploma van gegradueerde, een graad van bachelor of master na het succesvol voltooien van de opleiding. In geval van een samenwerkingsovereenkomst kunnen de participerende hogescholen gezamenlijk de graad van bachelor of master uitreiken.

De betrokken hogeschool of, in het kader van een samenwerkingsverband, de betrokken hogescholen zien toe op de kwaliteitsbewaking van het onderwijs en het onderzoek van de School of Arts.]

Decr. van 13-7-2012

[Art. 8quinquies.

§ 1. De Vlaamse Gemeenschap fmanciert jaarlijks de betrokken hogeschool of, in het kader van een samenwerkingsverband, de betrokken hogescholen specifiek voor de uitvoering van de opdrachten door de School of Arts, vermeld in artikel 8bis, § 2, conform de bepalingen in het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen.

§ 2. De jaar- en meerjarenbegroting van een School of Arts, vermeld in artikel 8ter, § 3, tweede lid, 1°, vormen een duidelijk herkenbaar onderdeel binnen de jaar- en meerjarenbegroting van de instelling en worden opgesteld conform de bepalingen die gelden voor de jaarbegroting en de meerjarenbegroting van de instelling.

Het jaarverslag, vermeld in artikel 8ter, § 3, eerste lid, 6°, vormt een onderdeel van het jaarverslag dat het instellingsbestuur moet indienen overeenkomstig artikel 57 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen.

Het financieel verslag, vermeld in artikel 8ter, § 3, eerste lid, 6°, vormt een duidelijk herkenbaar onderdeel van de jaarrekening die het instellingsbestuur moet indienen overeenkomstig artikel 57, § 1, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen. Het wordt opgesteld krachtens de regels die gelden voor de jaarrekening.

§ 3. De betrokken hogeschool, of in het kader van een samenwerkingsverband, de betrokken hogescholen kunnen leden van het onderwijzend en van het administratief en technisch personeel belasten met een gedeeltelijke of volledige opdracht aan een School of Arts die ze hebben opgericht. Die personeelsleden maken deel uit van de betrokken hogeschool of hogescholen. Zij worden opgenomen in een afzonderlijke personeelsformatie, zoals vermeld in artikel 230 van het Hogescholendecreet.]

Decr. van 13-7-2012

[Art. 8sexies.

De bepalingen over evaluatie en tucht, vermeld in artikel 265 en artikel 266 van het Hogescholendecreet, zijn van overeenkomstige toepassing op de Schools of Arts.]

Decr. van 13-7-2012

[Afdeling 5. - Institutionele bepalingen

[[Onderafdeling 1. - Commissie Hoger Onderwijs

SECTIE 1. - Oprichting en samenstelling

Art. 9.

§ 1. De Vlaamse Regering richt een Commissie Hoger Onderwijs op.

§ 2. De Commissie Hoger Onderwijs bestaat uit een vaste kern, die uit ten minste drie en ten hoogste vijf leden bestaat, met inbegrip van de voorzitter van de commissie. De leden van de vaste kern zijn deskundig met betrekking tot het hoger onderwijs, met inbegrip van het hoger beroepsonderwijs.

§ 3. De vaste kern laat zich bij de uitvoering van haar opdracht, afhankelijk van het onderwerp, bijstaan door een van de volgende cellen van experten :

1° de cel macrodoelmatigheid, bestaande uit ten minste 4 en ten hoogste 8 experten;

2° de cel taairegeling, bestaande uit 4 experten;

3° de cel kwaliteitszorg hbo5-opleidingen, bestaande uit 4 experten.

De cel kwaliteitszorg hbo5-opleidingen wordt opgeheven als de algemene afbouw van de van rechtswege erkende hbo5-opleidingen, zoals vermeld in artikel 161, § 2, 2°, van het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs, start.

§ 4. De experten zijn deskundig op één of meer van de volgende gebieden :

1° de cel macrodoelmatigheid : het hoger beroepsonderwijs, de professionele bacheloropleidingen, de academische bachelor- en masteropleidingen, de bachelor- en masteropleidingen in de studiegebieden Muziek en podiumkunsten, Audiovisuele en beeldende kunst, de arbeidsmarkt in relatie tot deze opleidingen;

2° de cel taairegeling : de (onderwijs)taal in het hoger onderwijs, de positionering van het Vlaamse hoger onderwijs in een internationale context, de relatie 'onderwijs - internationale arbeidsmarkt', de democratisering hoger onderwijs;

3° de cel kwaliteitszorg hbo5-opleidingen : kwaliteitszorg opleidingen in het hoger beroepsonderwijs, het professioneel hoger onderwijs, de arbeidsmarkt in relatie tot deze opleidingen.

§ 5. De Vlaamse Regering stelt de leden en de experten aan en regelt de werking van de Commissie Hoger Onderwijs.

Bij elke combinatie 'vaste kern - cel van experten' mag ten hoogste twee derden van de door de Vlaamse Regering aangestelde leden en experten van hetzelfde geslacht zijn.

§ 6. De Vlaamse Regering draagt er zorg voor dat de leden en de experten in onafhankelijkheid kunnen oordelen over de hen voorgelegde vragen.

SECTIE 2. - Opdracht

Art. 9/1.

De Commissie Hoger Onderwijs heeft als opdracht :

1° een oordeel uit te brengen over de macrodoelmatigheid van :

a) opleidingen in het hoger beroepsonderwijs overeenkomstig artikel 21 van het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs;

b) nieuwe bachelor- of masteropleidingen overeenkomstig artikel 62, § 3, van dit decreet;

2° een oordeel uit te brengen over het aanbieden van een anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding overeenkomstig artikel 91ter van dit decreet;

3° een advies uit te brengen over een vrijstelling van een equivalentievoorwaarde voor een anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding overeenkomstig artikel 91quater;

4° een oordeel uit te brengen over een afwijking op de voorwaarde tot het aanbieden van een equivalente opleiding overeenkomstig artikel 91septies van dit decreet;

5° uiterlijk 90 dagen vanaf de erkenning van een beroepskwalificatie van kwalificatieniveau 5, als vermeld in hoofdstuk IV, afdeling I, van het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur, een advies te bezorgen aan de bevoegde dienst van de Vlaamse Regering over het voorstel van onderwijskwalificatie, dat tot stand is gekomen volgens de bepalingen in artikel 15 en 15bis van het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur;

6° het kwaliteitstoezicht uitoefenen op de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs, vermeld in artikel 160 van het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs, en overeenkomstig de bepalingen, vermeld in artikel 161/1 van het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs;

7° het beoordelen van de aanvragen van gecombineerd onderwijs in opleidingen van het hoger beroepsonderwijs, vermeld in artikel 28 en 98, § 5, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs en overeenkomstig de criteria, vermeld in voormeld artikel 28;

8° het beoordelen van de aanvragen voor wijziging van het opleidingsprofiel van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs, vermeld in artikel 160 van het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs, tot aan de omvorming van die opleidingen overeenkomstig de bepalingen, vermeld in artikel 161/2 van het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs;

9° het samen met een ad-hoccommissie beslissen over de verwantschap, zoals vermeld in artikel 20 van het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs, tussen een onderwijskwalificatie van niveau 5 en een van rechtswege erkende opleiding van het hoger beroepsonderwijs.

SECTIE 3. - Rapportering

Art. 9/2.

De Commissie Hoger Onderwijs rapporteert jaarlijks vóór 1 mei aan het Vlaams Parlement over haar werkzaamheden van het voorgaande kalenderjaar.]]4

ONDERAFDELING 2. - Accreditatieorganisatie

SECTIE 1. - Aanwijzing en opdracht

Art. 9quater.

Een internationaal verdrag wijst de organisatie aan die overeenkomstig Titel I, Hoofdstuk III, Afdeling 2 de accreditatie verleent en de toets nieuwe opleidingen uitvoert.

De Vlaamse regering geeft aan het Vlaams Parlement kennis van het verdragsontwerp vóór de ondertekening ervan.

SECTIE 2. - Werking

SUBSECTIE 1. - Bestuursbeginselen

Art. 9quinquies.

De accreditatieorganisatie legt in een reglement volgende bestuursbeginselen op exhaustieve wijze vast :

1° de bestuursbeginselen die van toepassing zijn op de totstandkoming en de uitvoering van de beslissingen en reglementen die betrekking hebben op instellingen voor hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap. Ten minste worden beginselen opgenomen inzake onafhankelijkheid en onpartijdigheid, zorgvuldigheid en redelijkheid, formele motivering, openbaarheid, en rechtszekerheid, inzonderheid de wijze waarop onregelmatige beslissingen en reglementen kunnen worden ingetrokken;

2° de bestuursbeginselen inzake de behandeling van vragen of bezwaren en opmerkingen van instellingen voor hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap of, desgevallend, van elke andere Belgische rechtspersoon of natuurlijke persoon. Inzonderheid wordt het recht geregeld om zich bij de behartiging van zijn belangen in het verkeer met de accreditatieorganisatie te laten bijstaan door een raadsman.

Het reglement richt zich naar de gemeenschappelijke grond van het bestuursrecht geldend binnen de partijen bij het in artikel 9quater, eerste lid bedoelde internationaal verdrag.

Het reglement houdt op uitwerking te hebben indien het niet bij decreet is bekrachtigd binnen een termijn van 1 jaar vanaf de inwerkingtreding van het reglement. De bekrachtiging werkt terug tot deze laatste datum.

SUBSECTIE 2. - Bekendmaking van reglementen, besluiten en rapporten. Beroepsprocedure

Art. 9sexies.

§ 1. Elk uitvoerbaar reglement van de accreditatieorganisatie betreffende de procedure volgens dewelke in het hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap [[de instellingsreview wordt uitgevoerd, de besluiten die de instellingsreview afronden, worden genomen,]]³ de accreditatie wordt verleend en/of de toets nieuwe opleidingen wordt uitgevoerd, wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

De accreditatiebesluiten [[en de besluiten die de instellingsreview afronden]]³ worden bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Het uittreksel betreft de essentiële elementen van het dispositief. De [[besluiten en de rapporten die de instellingsreview afronden, en de]]³ accreditatiebesluiten en accreditatierapporten van de accreditatieorganisatie worden integraal gepubliceerd op de website van de accreditatieorganisatie.

§ 2. [[...]]³

SUBSECTIE 3. - Bewaring van documenten

Art. 9septies.

De accreditatieorganisatie staat in voor de bewaring van volgende documenten :

1° de accreditatiebesluiten en de accreditatierapporten, en de stukken op grond waarvan deze zijn uitgebracht;

2° de toetsingsrapporten inzake de toets nieuwe opleiding, en de stukken op grond waarvan deze zijn uitgebracht;

[[3° de besluiten die de instellingsreview afronden, de rapporten van de instellingsreviews en de stukken op grond waarvan ze zijn opgemaakt.]]³

De in het eerste lid bedoelde documenten worden in goede, geordende en toegankelijke staat bewaard voor een periode van ten minste acht jaar.

De bewaring geschiedt elektronisch, fotografisch of op papier.

SUBSECTIE 4. - Rapportering

Art. 9octies.

De accreditatieorganisatie rapporteert jaarlijks over haar werkzaamheden aan het Vlaams Parlement.

SUBSECTIE 5. - Bijzonder verlof voor het uitoefenen van taken ten behoeve van de Accreditatieorganisatie

Art. 9nonies.

Deze subsectie is van toepassing op :

1° de personeelsleden, die door een statuut of een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur verbonden zijn aan :

a) de diensten van het Vlaams Parlement,

b) de erkende politieke groepen, of de voorzitters van die groepen, van de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen of de Gewesten,

c) de Vlaamse Interuniversitaire Raad,

d) de Vlaamse Hogescholenraad,

e) een associatie,

f) een universiteit in de Vlaamse Gemeenschap,

g) een universitair ziekenhuis, behoudens indien dit is opgericht onder de vorm van een Vlaamse openbare instelling,

h) een hogeschool in de Vlaamse Gemeenschap,

i) de Vlerick School voor Management,

j) het Instituut voor Tropische Geneeskunde;

[[k) de Antwerp Management School;

l) de Evangelische Theologische Faculteit in Heverlee;

m) de Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid in Brussel;

n) de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad;]]³

2° de vastbenoemde of tot de proeftijd toegelaten personeelsleden bedoeld in :

a) artikel 2, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs,

b) artikel 4, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra,

[[c) artikel 61 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs.]]¹

Art. 9decies.

§ 1. Aan een personeelslid wordt op zijn verzoek een verlengbaar of hernieuwbaar bijzonder verlof toegekend voor het uitoefenen van taken :

1° als Vlaams waarnemer bij een buitenlandse accreditatieorganisatie die in aanmerking komt om bij verdrag als accreditatieorganisatie te worden aangeduid;

2° ten behoeve van de werking van de accreditatieorganisatie.

Het personeelslid kan dit verlof voltijds, of, binnen het volume en de voorwaarden bepaald door de Vlaamse regering, deeltijds opnemen.

§ 2. Het bijzonder verlof is uitgeput eens een totale gecumuleerde duur van 10 jaar bereikt is. Voor de toepassing van deze bepaling wordt een deeltijds verlof aan een voltijds verlof gelijkgesteld. [[Dit bijzonder verlof kan eenmalig met een periode van ten hoogste vijf jaar verlengd worden als de betrokkene binnen die periode de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.]]²

§ 3. Het bijzonder verlof eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand die volgt op die waarin de tewerkstelling bij de accreditatieorganisatie een einde neemt.

Art. 9undecies.

Gedurende de periode(n) van bijzonder verlof betaalt de accreditatieorganisatie de personeelskost terug aan de instelling van oorsprong.

Art. 9duodecies.

Gedurende de periode(n) van bijzonder verlof :

1° wordt het personeelslid beschouwd als zijnde in dienstactiviteit, indien de rechtspositieregeling van het personeelslid deze administratieve stand kent;

2° behoudt het personeelslid zijn rechten inzake bevordering.

Art. 9terdecies.

§ 1. Het personeelslid waarvan het bijzonder verlof eindigt, kan in de instelling van oorsprong het oorspronkelijke ambt, of, in geval van contractuele tewerkstelling, een gelijkwaardige functie opnemen.

Het personeelslid geniet bij zijn wederindiensttreding het salaris, de mandaatsvergoeding, de haard- of standplaatstoelage, het jaarlijks vakantiegeld, de eindejaarstoelage, evenals alle vergoedingen, toelagen of bijwedden verbonden aan het oorspronkelijke ambt, desgevallend mandaat, of, in geval van contractuele tewerkstelling, de oorspronkelijke functie. De periode van tewerkstelling bij de accreditatieorganisatie wordt daarbij in aanmerking genomen voor de berekening van de geldelijke en dienstanciënniteit.

§ 2. Het bijzonder verlof wordt beschouwd als mandaatsperiode voor wat betreft de opbouw van het recht bedoeld in artikel 136, § 3,137, § 3 en 158, § 3 van het hogescholendecreet.]

Decr. 19-3-2004; [[ ]]¹ Decr. 8-5-2009; [[ ]]² Decr. 29-6-2012; [[ ]]³ Decr. Decr. 6-7-2012; [[ ]]4 Decr. van 12-7-2013

[Onderafdeling 3. - De Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad

Sectie 1. - Oprichting

Art. 9 quater decies.

Onder de benaming de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad (VLUHR) richten de hogescholen, de universiteiten en de associaties in de Vlaamse Gemeenschap vóór eind 2009 een vereniging zonder winstoogmerk op waarvan de statuten moeten voldoen aan de in dit decreet bepaalde voorwaarden.

Sectie 2. - Bevoegdheid

Art. 9quinquies decies.

§ 1. De VLUHR verstrekt adviezen en doet voorstellen aan de minister tot wiens bevoegdheid het hoger onderwijs behoort en aan de minister tot wiens bevoegdheid wetenschap en innovatie behoort. De VLUHR kan ook overleg onder de hogescholen, universiteiten of associaties organiseren. Het overleg, de adviezen en de voorstellen betreffen alle aangelegenheden die de Vlaamse hogescholen, universiteiten en associaties aanbelangen.

§ 2. De VLUHR is bevoegd voor de externe kwaliteitsbeoordelingen in de instellingen zoals bepaald in artikel 93 van dit decreet. De VLUHR kan daartoe een verzelfstandigd orgaan oprichten.

[[De leden van dat verzelfstandigd orgaan moeten expertise hebben met betrekking tot kwaliteitszorg van opleidingen hoger beroepsonderwijs, hoger professioneel onderwijs, hoger academisch onderwijs en de specifieke lerarenopleiding.]]

§ 3. Op vraag van de Vlaamse Regering en de [[Commissie Hoger Onderwijs]] verstrekt de VLUHR adviezen in diverse materies.

§ 4. De VLUHR moet ook aspecten zoals internationalisering, ontwikkelingssamenwerking en wetenschap en innovatie op volwaardige manier aan bod laten komen binnen haar werking.

§ 5. De VLUHR fungeert als forum voor interassociatieoverleg.

Sectie 3. - Samenstelling

Art. 9sexies decies.

§ 1. De VLUHR vertegenwoordigt alle hogescholen, alle universiteiten en alle associaties in de Vlaamse Gemeenschap.

§ 2. De VLUHR kan andere natuurlijke personen of rechtspersonen uitnodigen om zijn vergaderingen bij te wonen.

Sectie 4. - Rapportering

Art. 9septies decies.

De VLUHR bezorgt jaarlijks vóór 1 juni een verslag van de activiteiten van het afgesloten kalenderjaar aan de Vlaamse Regering en het Vlaams Parlement. De jaarrekening maakt deel uit van dit activiteitenverslag.

Sectie 5. - Personeel

Art. 9duodevicies.

Personeelsleden van de universiteiten of de hogescholen kunnen met hun instemming belast worden met een opdracht in de VLUHR. De VLUHR sluit daartoe een overeenkomst met de universiteit of de hogeschool en het personeelslid. Deze overeenkomst bepaalt ten minste de duurtijd van de overeenkomst, de salarisschaal waarop het personeelslid recht heeft en de wijze van verrekening van de personeelskost aan de VLUHR.

De benoemde personeelsleden die belast zijn met een opdracht in de VLUHR behouden hun statutaire rechten als personeelslid van de universiteit of hogeschool en blijven deel uitmaken van de personeelsformatie van de universiteit of de hogeschool. Op het ogenblik dat de opdracht in de VLUHR eindigt, belast het universiteits- of het hogeschoolbestuur het betrokken personeelslid met een opdracht en wordt het bezoldigd met de salarisschaal verbonden met de functie die het in de universiteit of de hogeschool bekleedt.

Sectie 6. - Overgangsbepaling

Art. 9undevicies.

De VLIR en de VLHORA blijven werkzaam onder de huidige constellatie tot de VLUHR operationeel is.

Daar waar in regelgevende teksten sprake is van "na of op advies van de Vlaamse Interuniversitaire Raad" of "na of op advies van de Vlaamse Hogescholenraad" of "op voorstel van de Vlaamse Interuniversitaire Raad" of "op voorstel van de Vlaamse Hogescholenraad", moeten deze bewoordingen vanaf 1 januari 2010 gelezen worden als "na of op advies van de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad" of "op voorstel van de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad".

In afwijking van het bepaalde in het tweede lid, treedt de VLUHR vanaf de visitaties die plaatsvinden op basis van de zelfevaluatierapporten die op 1 september 2010 moeten klaar zijn, in de plaats van de VLIR en de VLHORA als evaluatieorgaan voor de externe evaluatie van de opleidingen. Waar in artikel 93 van dit decreet sprake is van de "Vlaamse Interuniversitaire Raad" of de "Vlaamse Hogescholenraad" moet dit voor de visitaties waarvoor vanaf 1 september 2010 de VLUHR als evaluatieorgaan optreedt, gelezen worden als "Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad.]

Decr. 8-5-2009; [[ ]] Decr. van 12-7-2013

HOOFDSTUK II. - Zending

Art. 10.

§ 1. Hogescholen en universiteiten zijn, in het belang van de samenleving, werkzaam op het gebied van het hoger onderwijs.

§ 2. [Universiteiten zijn werkzaam op het gebied van het wetenschappelijk onderzoek.

Hogescholen zijn werkzaam op het gebied van het praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek. Binnen een School of Arts zijn hogescholen ook werkzaam op het gebied van het onderzoek in de kunsten, in samenwerking met een universiteit.

De ontwikkeling en de beoefening van de kunsten maken deel uit van de opdracht van de hogescholen die binnen een School of Arts opleidingen organiseren in het studiegebied Audiovisuele en beeldende kunst of in het studiegebied Muziek en podiumkunsten.

De Hogere Zeevaartschool is werkzaam op het gebied van het praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek en op het gebied van het wetenschappelijk onderzoek met betrekking tot de nautische wetenschappen. ]

§ 3. [Hogescholen en universiteiten zijn werkzaam op het gebied van de maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening en van de transfer van kennis voor de versterking van de innovatieve kracht van de maatschappelijke en economische sectoren.]

§ 4. Ter vervulling van hun zending kunnen de hogescholen en de universiteiten alle rechtshandelingen stellen, inbegrepen het sluiten van overeenkomsten met personen van privaatrecht en publiekrecht.

Decr. van 13-7-2012

HOOFDSTUK III. - Organisatie van het hoger onderwijs

Afdeling 1. - Structuur van het hoger onderwijs

Onderafdeling 1. - Definities en doelstellingen van opleidingen en graden

Art. 11.

Het hoger onderwijs omvat opleidingen die leiden tot de graad van bachelor en de graad van master [en opleidingen van het hoger beroepsonderwijs die leiden tot een diploma van gegradueerde]¹ [en specifieke lerarenopleidingen die leiden tot een diploma van leraar]². Het hoger onderwijs omvat ook de opleidingen die kunnen afgesloten worden met een postgraduaatgetuigschrift. Bovendien wordt in het hoger onderwijs ook de graad van doctor verleend.

[ ]¹ Decr. 22-6-2007; [ ]² Decr. van 30-4-2009

Art. 12.

[§ 1. Opleidingen van het hoger beroepsonderwijs zijn beroepsgericht als vermeld in artikel 4 van het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs.]

Decr. van 30-4-2009

§ 1bis. Bachelorsopleidingen zijn ofwel professioneel gericht ofwel academisch gericht. Mastersopleidingen zijn academisch gericht maar kunnen daarenboven een professionele gerichtheid hebben.

§ 2. Professionele gerichtheid houdt in dat de opleidingen gericht zijn op de algemene vorming en de verwerving van professionele kennis en competenties, gestoeld op de toepassing van wetenschappelijke of artistieke kennis, creativiteit en praktijkkennis.

Meer in het bijzonder hebben professioneel gerichte bachelorsopleidingen tot doel de studenten te brengen tot een niveau van algemene en specifieke kennis en competenties nodig voor de zelfstandige uitoefening van een beroep of groep van beroepen.

§ 3. Academische gerichtheid houdt in dat de opleidingen gericht zijn op de algemene vorming en op de verwerving van academische of artistieke kennis en competenties eigen aan het functioneren in een domein van de wetenschappen of van de kunsten. Academisch gerichte opleidingen zijn op wetenschappelijk onderzoek gebaseerd.

Meer in het bijzonder hebben de academisch gerichte bachelorsopleidingen tot doel de studenten te brengen tot een niveau van kennis en competenties eigen aan het wetenschappelijk of artistiek functioneren in het algemeen en aan een specifiek domein van de wetenschappen of de kunsten in het bijzonder, [met als doelstelling het doorstromen naar een masteropleiding of het uitstromen naar de arbeidsmarkt].

Decr. van 19-7-2013

§ 4. De mastersopleidingen hebben tot doel de studenten te brengen tot een gevorderd niveau van kennis en competenties eigen aan het wetenschappelijk of artistiek functioneren in het algemeen en aan een specifiek domein van de wetenschappen of de kunsten in het bijzonder, dat noodzakelijk is voor de autonome beoefening van de wetenschappen of de kunsten of voor de aanwending van wetenschappelijke of artistieke kennis in de zelfstandige uitoefening van een beroep of groep van beroepen.

§ 5. Een mastersopleiding wordt afgesloten met een masterproef, waarvan de studieomvang uitgedrukt in studiepunten gelijk is aan ten minste één vijfde van het totaal aantal studiepunten van het opleidingsprogramma, met een minimum van 15 studiepunten en een maximum van 30 studiepunten.

§ 6. De voorbereiding van een doctoraatsproefschrift heeft tot doel de vorming van een onderzoeker die op een zelfstandige wijze een bijdrage kan leveren aan de ontwikkeling en de groei van de wetenschappelijke kennis; het proefschrift moet blijken geven van het vermogen tot de creatie van nieuwe wetenschappelijke kennis in een bepaald vakgebied of over vakgebieden heen op grond van zelfstandig wetenschappelijk onderzoek met inbegrip van de kunsten en het proefschrift moet kunnen leiden tot wetenschappelijke publicaties.

§ 7. Hierna wordt onder 'hoger professioneel onderwijs' verstaan de professioneel gerichte bachelorsopleidingen en onder 'academisch onderwijs' de academisch gerichte bachelorsopleidingen, de mastersopleidingen en de voorbereiding van het doctoraatsproefschrift.

Art. 13.

De Vlaamse regering stelt, in functie van de internationale herkenbaarheid, na advies van [de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad] en de studentenkoepelverenigingen in de zin van het decreet van 30 maart 1999 houdende de subsidiëring van studenten- en leerlingenkoepelverenigingen, de lijst vast van de bachelors- en mastersgraden in het academisch onderwijs waaraan de specificatie ["of Arts", "of Science", "of Laws", "of Medicine", "of Veterinary Science", "of Veterinary Medicine" of "of Philosophy"] mag toegevoegd worden. De adviezen worden geacht gegeven te zijn indien ze niet verstrekt werden binnen de door de Vlaamse regering bepaalde termijn.

[De onderstaande afkortingen zijn voor de volgende categorieën voorbehouden :

1° Ba voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van bachelor;

2° Ma voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van master;

3° BA voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van bachelor met de specificatie "of Arts";

4° MA voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van master met de specificatie "of Arts";

5° BSc voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van bachelor met de specificatie "of Science";

6° MSc voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van master met de specificatie "of Science";

7° LL.B voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van bachelor met de specificatie "of Laws";

8° LL.M voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van master met de specificatie "of Laws";

9° MMed voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van master met de specificatie "of Medicine";

10° BVetSc voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van bachelor met de specificatie "of Veterinary Science";

11° MVetMed voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van master met de specificatie "of Veterinary Medicine";

12° MPhil voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van master met de specificatie "of Philosophy".]

Decr. van 1-7-2011

Onderafdeling 2. - Het opleidingenaanbod

Art. 14.

[§ 1. De hogescholen bieden in het hoger beroepsonderwijs opleidingen aan die leiden tot het diploma van gegradueerde [[overeenkomstig bepalingen, vermeld in het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs]].]¹

§ 1bis. De hogescholen bieden in het hoger professioneel onderwijs opleidingen aan die leiden tot de graad van bachelor.

§ 2. [De hogescholen bieden binnen een School of Arts opleidingen aan in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst, en Muziek en podiumkunsten die :

1° in het hoger beroepsonderwijs leiden tot het diploma van gegradueerde;

2° in het hoger professioneel onderwijs leiden tot de graad van bachelor;

3° in het academisch onderwijs leiden tot de graad van bachelor of de graad van master.]²

[§ 3. De Hogere Zeevaartschool biedt in het studiegebied Nautische wetenschappen opleidingen aan die :

1° in het hoger beroepsonderwijs leiden tot het diploma van gegradueerde;

2° in het hoger professioneel onderwijs leiden tot de graad van bachelor;

3° in het academisch onderwijs leiden tot de graad van bachelor of de graad van master.]²

[ ]¹ Decr. 30-4-2009; [ ]² Decr. 13-7-2012; [[ ]] Decr. van 12-7-2013

Art. 15.

De universiteiten bieden in het academisch onderwijs opleidingen aan die leiden tot de graad van bachelor of de graad van master.

Art. 16.

De universiteiten en hogescholen bieden binnen de perken van de hun bij dit decreet toegewezen onderwijsbevoegdheid de specifieke en gereglementeerde opleidingen aan die kunnen afgesloten worden met een postgraduaat getuigschrift zoals bedoeld in artikel 17, § 1, of met een diploma van de overeenstemmende beroepstitel.

Art. 17.

§ 1. Postgraduaat getuigschriften kunnen door de hogescholen en de universiteiten uitgereikt worden na de succesvolle voltooiing van opleidingstrajecten met de studieomvang ten minste 20 studiepunten. Het gaat om opleidingstrajecten die in het kader van de verdere professionele vorming, een verbreding c.q. verdieping beogen van de competenties verworven bij de voltooiing van een bachelors- of mastersopleiding.

§ 2. De universiteiten en hogescholen organiseren in het kader van permanente vorming kortere opleidingstrajecten met het oog op de bij- en nascholing.

Ze bepalen zelf of in gemeenschappelijk overleg het kwalificatie- en certificeringskader voor deze na- en bijscholingen en maken dit openbaar.

[Art. 17bis.

§ 1. Opleidingen van het hoger beroepsonderwijs sluiten aan bij het secundair onderwijs.

§ 2.[[De opleidingen van het hoger beroepsonderwijs hebben een minimale globale duur van twee jaar en een studieomvang van 90 of 120 studiepunten.]] ]

Decr. 30-4-2009; [[ ]] Decr. van 9-7-2010

Art. 18.

§ 1. Bachelorsopleidingen sluiten aan bij het secundair onderwijs.

§ 2. De studieomvang van een bachelorsopleiding bedraagt ten minste 180 studiepunten.

§ 3. In afwijking van §§ 1 en 2 kunnen hogescholen in het hoger professioneel onderwijs bachelorsopleidingen aanbieden waarvan de studieomvang ten minste 60 studiepunten bedraagt en die volgen op een andere bachelorsopleiding.

Art. 19.

§ 1. Mastersopleidingen sluiten aan op bachelorsopleidingen in het academisch onderwijs of volgen op andere mastersopleidingen.

§ 2. De studieomvang van een mastersopleiding bedraagt ten minste 60 studiepunten.

Onderafdeling 3. - Opleidingsprogramma

Art. 20 t.e.m. 22.

[...]

Decr. van 30-4-2004

Onderafdeling 4. - Studiegebieden, graden en titels

Art. 23.

[§ 1. De hogescholen kunnen in het hoger beroepsonderwijs en in het hoger professioneel onderwijs opleidingen organiseren en de overeenstemmende diploma's van gegradueerde, respectievelijk de graden van bachelor verlenen in of over de volgende studiegebieden :

1° Architectuur;

2° Gezondheidszorg;

3° Industriele wetenschappen en technologie;

4° Biotechniek;

5° Onderwijs;

6° Sociaal-agogisch werk;

7° Handelswetenschappen en bedrijfskunde.

§ 2. De hogescholen kunnen binnen een School of Arts in het hoger beroepsonderwijs, in het hoger professioneel onderwijs en in het academisch onderwijs opleidingen aanbieden en de overeenstemmende diploma's van gegradueerde, de overeenstemmende graden van bachelor, respectievelijk van bachelor en master verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Audiovisuele en beeldende kunst;

2° Muziek en podiumkunsten.

§ 3. De Hogere Zeevaartschool kan in het hoger beroepsonderwijs, in het hoger professioneel onderwijs en in het academisch onderwijs opleidingen aanbieden en de overeenstemmende diploma's van gegradueerde, respectievelijk de graden van bachelor en van bachelor en master verlenen in het studiegebied Nautische wetenschappen.

§ 4. Met ingang van het academiejaar 2013-2014 dragen de hogescholen hun bevoegdheid inzake het aanbieden van academische opleidingen en het verlenen van de overeenstemmende graden van bachelor en master in de volgende studiegebieden over aan de universiteit van de associatie :

1° Architectuur;

2° Gezondheidszorg;

3° Industriele wetenschappen en technologie;

4° Biotechniek;

5° Productontwikkeling;

6° Toegepaste taalkunde;

7° Handelswetenschappen en bedrijfskunde.

Met ingang van het academiejaar 2013-2014 kunnen de hogescholen in het academisch onderwijs niet langer opleidingen aanbieden en de overeenstemmende graden van bachelor en master verlenen in de in het eerste lid vermelde studiegebieden.]

Decr. van 13-7-2012

[Art. 23bis.

De professioneel gerichte opleidingen "bachelor in de audiovisuele technieken : beeld, geluid en montage" en "bachelor in de audiovisuele technieken : assistentie", gerangschikt in het studiegebied Industriële wetenschappen en technologie en aangeboden door de Erasmushogeschool Brussel, worden vanaf het academiejaar 2013-2014 samengevoegd tot een opleiding, namelijk de professioneel gerichte opleiding "bachelor in de audiovisuele kunsten". Deze opleiding wordt gerangschikt in het studiegebied Audiovisuele en beeldende kunst van het hoger professioneel onderwijs.

De academisch gerichte opleidingen [["bachelor in de Conservatie-restauratie"]] en [["master in de Conservatie-restauratie"]], gerangschikt in het studiegebied Audiovisuele en beeldende kunst en aangeboden door de Artesis Hogeschool Antwerpen worden vanaf het academiejaar 2013-2014 gerangschikt in het studiegebied Conservatie en restauratie in het academisch onderwijs.

De academisch gerichte opleidingen "bachelor in het milieu- en preventiemanagement" en "master in het milieu- en preventiemanagement", gerangschikt in het studiegebied Gezondheidszorg en aangeboden door de HUB-EHSAL, worden vanaf het academiejaar 2013-2014 gerangschikt in het studiegebied Sociale gezondheidswetenschappen in het academisch onderwijs.]

Decr. 13-7-2012; [[ ]] Decr. van 19-7-2013

Art. 24.

§ 1. De universiteiten kunnen in het academisch onderwijs opleidingen aanbieden en de overeenstemmende graden van bachelor en master verlenen in of over de volgende studiegebieden :

1° Wijsbegeerte en moraalwetenschappen;

2° Godgeleerdheid, godsdienstwetenschappen en kerkelijk recht;

3° Taal- en letterkunde;

4° Geschiedenis;

5° Archeologie en kunstwetenschappen;

6° Rechten, notariaat en criminologische wetenschappen;

7° Psychologie en pedagogische wetenschappen;

8° Economische en toegepaste economische wetenschappen;

9° Politieke en sociale wetenschappen;

10° Sociale gezondheidswetenschappen;

11° [Bewegings- en revalidatiewetenschappen;]¹

12° Wetenschappen;

13° Toegepaste wetenschappen;

14° Toegepaste biologische wetenschappen;

15° Geneeskunde;

16° Tandheelkunde;

17° Diergeneeskunde;

18° Farmaceutische wetenschappen;

19° Biomedische wetenschappen;

[20° Verkeerskunde.]¹

[Vanaf het academiejaar 2013-2014 kunnen de universiteiten in het academisch onderwijs ook opleidingen aanbieden en de overeenstemmende graden van bachelor en master verlenen in of over de volgende studiegebieden :

1° Architectuur;

2° Industriele wetenschappen en technologie;

3° Biotechniek;

4° Productontwikkeling;

5° Toegepaste taalkunde;

6° Handelswetenschappen en bedrijfskunde;

7° [[Conservatie-restauratie]].]²

§ 2. De universiteiten die krachtens het bepaalde in de artikelen 26 tot 31 in bepaalde studiegebieden enkel bachelorsopleidingen mogen aanbieden, kunnen slechts in of over deze studiegebieden heen in het academisch onderwijs mastersopleidingen aanbieden die alleen openstaan voor diegene die al een mastersopleiding heeft voltooid en kunnen slechts de overeenstemmende graden van master verlenen indien zij hierover een samenwerkingsovereenkomst sluiten met een andere universiteit die krachtens de artikelen 26 tot 31 in het betrokken studiegebied of over de betrokken studiegebieden heen mastersopleidingen kan aanbieden. Voor de toepassing van deze paragraaf worden de transnationale Universiteit Limburg en [de Universiteit Hasselt]² als één universiteit beschouwd.

§ 3. De universiteiten kunnen de graad van doctor verlenen in of over de studiegebieden of delen van studiegebieden heen waarin zij krachtens de artikelen 26 tot 31 de bevoegdheid hebben tot het aanbieden van opleidingen die leiden tot de graad van master. [...]¹

De universiteiten die in bepaalde studiegebieden of delen van studiegebieden enkel bachelorsopleidingen kunnen aanbieden, kunnen de graad van doctor verlenen in of over deze studiegebieden of delen van studiegebieden heen op voorwaarde dat de openbare verdediging van het proefschrift zoals bedoeld in artikel 84 gebeurt voor een interuniversitaire jury die wordt samengesteld in overleg met een universiteit die krachtens de artikelen 26 tot 31 in het betrokken studiegebied of deel van een studiegebied mastersopleidingen kan aanbieden.

[§ 4. De universiteit waaraan een hogeschool de bevoegdheid, vermeld in artikel 23, § 4, heeft overgedragen, oefent die bevoegdheid uit conform de bepalingen, vermeld in artikel 27 tot en met 31.

§ 5. De universiteit treedt na de overdracht van de bevoegdheden, vermeld in artikel 23, § 4, in de rechten en verplichtingen van de hogeschool die haar bevoegdheden heeft overgedragen aan de universiteit, en dit ten aanzien van de overgedragen bevoegdheden, met inbegrip van de aan de betrokken opleidingen gerelateerde onderzoekscontracten en contracten in het kader van de maatschappelijke dienstverlening.

§ 6. Naar aanleiding van de overdracht van de desbetreffende opleidingen sluiten de hogeschool en de universiteit een overeenkomst waarin ten minste afspraken gemaakt worden over de overdracht, de ter beschikking stelling en het gebruik van infrastructuur en onroerende goederen, en over financiele aangelegenheden.

Voor wat betreft het luik financiering bevat de overeenkomst ten minste een regeling over een eventuele overdracht tussen de hogeschool en universiteit van een deel van de werkingsuitkeringen voor de periode vanaf de start van het academiejaar 2013-2014 tot en met 31 december 2013.

In functie van de samenwerking tussen een universiteit en een hogeschool met betrekking tot de overgenomen opleidingen kan voor de periode vanaf 1 januari 2014 in de overeenkomst bepaald worden welk deel van de werkingsuitkering van de universiteit bestemd blijft als werkingsuitkering voor de hogeschool. In de overeenkomst worden daartoe de algemene principes van die samenwerking vastgelegd en de jaarlijkse invulling ervan wordt via de begroting van de hogeschool en universiteit gerealiseerd.

§ 7. De universiteiten voorzien in aangepaste overgangs- en begeleidingsmaatregelen, opdat studenten die vóór het academiejaar 2013-2014 gestart zijn in een academische opleiding aan een hogeschool, die met ingang van het academiejaar 2013-2014 overgedragen wordt naar een universiteit, hun opleiding kunnen voltooien. Dat betekent minimaal dat :

1° de universiteit de credits die de student verworven heeft in de desbetreffende opleiding in de hogeschool en de studiepunten waarvoor de student gedelibereerd is, overneemt. Die credits en gedelibereerde studiepunten worden geacht verworven of gedelibereerd te zijn in de ontvangende universiteit;

2° de universiteit de vrijstellingen voor een opleidingsonderdeel of voor een deel ervan overneemt die de student verkregen heeft voor de desbetreffende opleiding.

Voor het academiejaar 2013-2014 maken de universiteit en de hogeschool gezamenlijk afspraken over de toepassing van artikel 78, 7°, 9° en 10. Bij gebrek aan een overeenkomst tussen de twee partijen neemt de universiteit ten minste gedurende het academiejaar 2013-2014 de examenregeling met betrekking tot artikel 78, 7°, 9° en 10°, die van toepassing is op het moment van de overdracht, over voor die studenten die voor het academiejaar 2013-2014 gestart zijn in een academische hogeschoolopleiding.]²

[ ]¹ Decr. 16-6-2006; [ ]² Decr. 13-7-2012; [[ ]] Decr. van 19-7-2013

[§ 8. Studenten in een academisch opleiding die met ingang van het academiejaar 2013-2014 overgedragen wordt aan een universiteit en die in het academiejaar 2012-2013 begeleiding in het kader van geïntegreerd onderwijs (GON) genoten, kunnen gebruik blijven maken van gon-begeleiding zolang ze een overgedragen opleiding volgen, mits ze beantwoorden aan de voorwaarden om gon-begeleiding te krijgen.]

Decr. van 19-7-2013

[Art. 24bis.

[[...]]

Art. 24ter.

[[Een universiteit kan in of over de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst, Muziek en podiumkunsten, en Nautische wetenschappen, of in of over delen van die studiegebieden heen de graad van doctor verlenen als het doctoraatsproject ingebed is in een gemeenschappelijke onderzoeksomgeving van de universiteit en een of meer hogescholen. De betrokken hogescholen hebben krachtens artikel 32 tot en met 53 de bevoegdheid om binnen het bedoelde studiegebied opleidingen aan te bieden die leiden tot de graad van master.]] ]

Decr. 19-3-2004; [[ ]] Decr. van 13-7-2012

[Art. 24quater.

[[...]] ]

Decr. 16-6-2006; [[ ]] Decr. van 13-7-2012

Art. 25.

§ 1. Alleen diegene aan wie overeenkomstig dit decreet de graad van bachelor, master of [doctor (doctor of philosophy met afkorting PhD of dr)]¹ is verleend met of zonder nadere specificatie, is gerechtigd tot het voeren van de overeenkomstige titel van bachelor, master of doctor met of zonder nadere specificatie.

§ 2. Diegene die gerechtigd is de titel van bachelor te voeren mag naast die titel ook een van hierna genoemde titels voeren indien hij in het genoemde studiegebied de door de Vlaamse regering bepaalde opleiding heeft voltooid :

- Gezondheidszorg : vroedvrouw [, verantwoordelijk algemeen ziekenverple(e)g(st)er]³;

- [...]³

- Sociaal-agogisch werk : maatschappelijk assistent.

[De personen aan wie de in het eerste lid bedoelde titels zijn verleend door een daartoe op grond van de onderwijsregelgeving bevoegde instelling, zijn tevens gerechtigd deze titels te voeren.]¹

§ 3. Diegene die ertoe gerechtigd is de titel van master te voeren mag naast die titel ook een van de hierna genoemde titels voeren indien hij in het genoemde studiegebied de door de Vlaamse regering bepaalde opleiding of afstudeerrichting binnen een opleiding heeft voltooid :

- Architectuur : architect en interieurarchitect;

- [Industriële wetenschappen en technologie [[...]] ]¹ : industrieel ingenieur;

- Biotechniek : industrieel ingenieur;

- Handelswetenschappen en bedrijfskunde : handelsingenieur;

- Audio-visuele en beeldende kunst : meester;

- Muziek en podiumkunsten : meester;

- Economische en toegepaste economische wetenschappen : handelsingenieur;

- Toegepaste wetenschappen : burgerlijk ingenieur en burgerlijk ingenieur-architect;

- Toegepaste biologische wetenschappen : bio-ingenieur;

- Geneeskunde : arts; - Tandheelkunde : tandarts;

- Diergeneeskunde : dierenarts;

- Farmaceutische wetenschappen : apotheker.

Indien de opleiding gerangschikt is over twee of meer studiegebieden waarvan ten minste één hiervoor genoemd is, dan mag diegene die ertoe gerechtigd is de titel van master te voeren naast die titel ook een van de hiervoor genoemde titels voeren indien hij binnen deze opleiding een door de Vlaamse regering bepaalde afstudeerrichting heeft voltooid.

[De personen aan wie de in het eerste lid bedoelde titels zijn verleend door een daartoe op grond van de onderwijsregelgeving bevoegde instelling, zijn tevens gerechtigd deze titels te voeren.]¹

§ 4. [Alleen volgende personen kunnen de titel van licentiaat voeren :

1° de houders van de graad van master in de opleidingen en studiegebieden waarvoor § 3 niet van toepassing is;

2° de personen aan wie deze titel is verleend door een daartoe op grond van de onderwijsregelgeving bevoegde instelling.]¹

§ 5. [Alleen volgende personen kunnen de titel van gegradueerde voeren :

1° houders van de graad van bachelor in de opleidingen en studiegebieden bedoeld in artikel 23, § 1, en waarop § 2 niet van toepassing is;

2° de personen aan wie deze titel is verleend door een daartoe op grond van de onderwijsregelgeving bevoegde instelling;]¹

[3° houders van het diploma van gegradueerde (in het Engels vertaald als associate degree), uitgereikt in het hoger beroepsonderwijs.]²

[§ 5bis. Alleen personen aan wie de graad van geaggregeerde werd verleend door een daartoe op grond van de onderwijsregelgeving bevoegde instelling, mogen de titel van geaggregeerde voeren.]¹

§ 6. Degene aan wie op grond van een examen aan een niet in de Vlaamse Gemeenschap gevestigde instelling voor hoger onderwijs een graad is verleend van bachelor, master of doctor (doctor of philosophy, met afkorting PhD of dr) en die gerechtigd is die graad in het betreffende land als titel te voeren, is eveneens gerechtigd die graad als titel te voeren in de Vlaamse Gemeenschap op dezelfde wijze als in het betreffende land met aanduiding van de instelling van hoger onderwijs die de graad heeft verleend.

§ 7. Diegene die zonder daartoe gerechtigd te zijn de graden van bachelor of master met of zonder specificatie of doctor (doctor of philosophy met afkorting PhD of dr) [of de graden en de titels genoemd in § 2, § 3, § 4, § 5 en § 5bis]¹ verleent, wordt gestraft met een gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden en met een boete van 125 tot 500 euro of slechts met één van die straffen.

§ 8. Diegene die zonder daartoe gerechtigd te zijn de titel van bachelor of master met of zonder nadere specificatie of doctor (doctor of philosophy met afkorting PhD of dr) [of de graden en titels genoemd in § 2, § 3, § 4, § 5 en § 5bis]¹ voert in strijd met dit decreet, wordt gestraft met een boete van 125 tot 500 euro.

§ 9. [De toevoeging van de specificaties "of Arts", "of Science", "of Laws", "of Medicine", "of Veterinary Science", "of Veterinary Medicine" of "of Philosophy" en de afkortingen, vermeld in artikel 13, genieten dezelfde bescherming als de graad zelf en de met de graad verbonden titel.]³

§ 10. De afkorting 'ing' is voorbehouden voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de titel van industrieel ingenieur.

§ 11. De afkorting 'ir' is voorbehouden voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de titel van burgerlijk ingenieur, burgerlijk ingenieur-architect of bio-ingenieur.

[ ]¹ Decr. 19-3-2004; [ ]² Decr. 30-4-2009; [ ]³ Decr. 1-7-2011; [[ ]] Decr. van 16-6-2006

Onderafdeling 5. - Onderwijsbevoegdheid

Art. 26.

[...]

Decr. van 19-7-2013

Art. 27.

§ 1. De Katholieke Universiteit Leuven kan in het administratief arrondissement Leuven academisch gerichte opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in of over de volgende studiegebieden of delen van studiegebieden :

1° Wijsbegeerte en moraalwetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master worden verleend;

2° Godgeleerdheid, godsdienstwetenschappen en kerkelijk recht, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

3° Taal- en letterkunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

4° Geschiedenis, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

5° Archeologie en kunstwetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

6° Rechten, notariaat en criminologische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

7° Psychologie en pedagogische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

8° Economische en toegepaste economische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

9° Politieke en sociale wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

10° Sociale gezondheidswetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

11° [Bewegings- en revalidatiewetenschappen]¹, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

12° Wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

13° Toegepaste wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

14° Toegepaste biologische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

15° Geneeskunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

16° Tandheelkunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

17° Farmaceutische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

18° Biomedische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen verleend worden;

[19° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor de graden van bachelor en master verleend kunnen worden.]²

§ 2. Op het grondgebied van de stad Kortrijk kan de Katholieke Universiteit Leuven academisch gerichte opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in of over de volgende studiegebieden of delen van studiegebieden :

1° Taal- en letterkunde, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;

2° Geschiedenis, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;

3° Rechten, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;

4° Wetenschappen, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;

5° Geneeskunde, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;

6° Toegepaste economische wetenschappen, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;

7° Biomedische wetenschappen, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;

8° Onderwijskunde, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend.

[§ 3. In de vestiging Brussel-Hoofdstad kan de Katholieke Universiteit Leuven academisch gerichte opleidingen aanbieden en de graden die daarop betrekking hebben, verlenen in of over de volgende studiegebieden of delen van studiegebieden :

1° Architectuur, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

2° Sociale gezondheidswetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

3° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

4° Toegepaste taalkunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

[[5° rechten, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend. Daarbij kan de graad van master enkel en alleen verleend worden als het een master-na-masteropleiding betreft;

6° taal- en letterkunde, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;

7° economische en toegepaste economische wetenschappen, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend.]]

§ 4. In de vestiging Gent kan de Katholieke Universiteit Leuven academisch gerichte opleidingen aanbieden en de graden die daarop betrekking hebben, verlenen in of over de volgende studiegebieden of delen van studiegebieden :

1° Architectuur, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

2° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.

§ 5. In de vestiging Oostende kan de Katholieke Universiteit Leuven academisch gerichte opleidingen aanbieden en de graden die daarop betrekking hebben, verlenen in of over het studiegebied of delen van het studiegebied Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.

Op een door de Vlaamse Regering vastgesteld moment kan de Katholieke Universiteit Leuven deze onderwijsbevoegdheid overdragen naar de vestiging Brugge.

§ 6. In de vestiging Geel kan de Katholieke Universiteit Leuven academisch gerichte opleidingen aanbieden en de graden die daarop betrekking hebben, verlenen in of over de volgende studiegebieden of delen van studiegebieden :

1° Biotechniek, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

2° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.

§ 7. In de vestiging Diepenbeek kan de Katholieke Universiteit Leuven academisch gerichte opleidingen aanbieden en de graden die daarop betrekking hebben, verlenen in of over het studiegebied of delen van het studiegebied Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.

§ 8. In de vestiging Aalst kan de Katholieke Universiteit Leuven academisch gerichte opleidingen aanbieden en de graden die daarop betrekking hebben, verlenen in of over het studiegebied of delen van het studiegebied Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.

§ 9. In de vestiging Antwerpen kan de Katholieke Universiteit Leuven academisch gerichte opleidingen aanbieden en de graden die daarop betrekking hebben, verlenen in of over de volgende studiegebieden of delen van studiegebieden :

1° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

2° Toegepaste taalkunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.

§ 10. In de vestiging Sint-Katelijne-Waver kan de Katholieke Universiteit Leuven academisch gerichte opleidingen aanbieden en de graden die daarop betrekking hebben, verlenen in of over het studiegebied of delen van het studiegebied Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.

§ 11. In de vestiging Brugge kan de Katholieke Universiteit Leuven academisch gerichte opleidingen aanbieden en de graden die daarop betrekking hebben, verlenen in of over het studiegebied of delen van het studiegebied Revalidatiewetenschappen, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend.]²

[ ]¹ Decr. 16-6-2006; [ ]² Decr. 13-7-2012; [[ ]] Decr. van 19-7-2013

Art. 28.

§ 1. De transnationale Universiteit Limburg kan academische gerichte opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in of over de studiegebieden of delen van studiegebieden zoals bepaald in het verdrag tussen de Vlaamse Gemeenschap en het Koninkrijk der Nederlanden inzake de transnationale Universiteit Limburg, ondertekend te Maastricht op 18 januari 2001 en goedgekeurd bij het decreet van 13 juli 2001.

[Daarnaast kan de tUL een academisch gerichte opleiding aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden van bachelor en master verlenen in het studiegebied Rechten.]¹

§ 2. [De Universiteit Hasselt]¹ kan in het administratief arrondissement Hasselt academisch gerichte opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in of over de volgende studiegebieden of delen van studiegebieden :

1° Toegepaste economische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

2° Wetenschappen, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;

3° Geneeskunde, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;

4° Verkeerskunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

[5° Revalidatiewetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

6° Architectuur, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

7° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;]²

[8° handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.]³

[ ]¹ Decr. 16-6-2006; [ ]² Decr. 13-7-2012; [ ]³ Decr. van 19-7-2013

Art. 29.

[De Universiteit Antwerpen kan in het administratief arrondissement Antwerpen academische opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in of over de volgende studiegebieden of delen van studiegebieden :

1° Wijsbegeerte, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

2° Taal- en Letterkunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

3° Geschiedenis, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

4° Rechten, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

5° Onderwijskunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

6° Toegepaste Economische Wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

7° Politieke en Sociale Wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

8° Wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

9° Toegepaste Biologische Wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend op voorwaarde dat omtrent de organisatie van het onderwijs in de mastersopleiding en bijhorend onderzoek een samenwerkingsakkoord is gesloten met een andere universiteit die in dit studiegebied onderwijsbevoegdheid heeft. Het samenwerkingsakkoord vernoemt uitdrukkelijk de kwalificatie die aan de graad wordt toegevoegd;

10° Geneeskunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

11° Diergeneeskunde, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;

12° Farmaceutische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

13° Biomedische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.]¹

[14° Revalidatiewetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

15° Architectuur, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

16° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

17° Productontwikkeling, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

18° Toegepaste taalkunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

19° [[Conservatie-restauratie]], waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.]²

[ ]¹ Decr. 4-4-2003; [ ]² Decr. 13-7-2012; [[ ]] Decr. van 19-7-2013

Art. 30.

De Universiteit Gent kan in het administratief arrondissement Gent academisch gerichte opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in of over de volgende studiegebieden of delen van studiegebieden :

1° Wijsbegeerte en moraalwetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

2° Taal- en letterkunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

3° Geschiedenis, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

4° Archeologie en kunstwetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

5° Rechten, notariaat en criminologische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

6° Psychologie en pedagogische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

7° Economische en toegepaste economische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

8° Politieke en sociale wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

9° Sociale gezondheidswetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

10° [Bewegings- en revalidatiewetenschappen]¹, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

11° Wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

12° Toegepaste wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

13° Toegepaste biologische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

14° Geneeskunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

15° Tandheelkunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

16° Diergeneeskunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

17° Farmaceutische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

18° Biomedische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

[19° Biotechniek, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

20° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

21° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

22° Toegepaste taalkunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.]²

[§ 2. In de vestiging Kortrijk kan de Universiteit Gent academisch gerichte opleidingen aanbieden en de graden die daarop betrekking hebben, verlenen in of over het studiegebied of delen van het studiegebied Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.]²

[ ]¹ Decr. 16-6-2006; [ ]² Decr. van 13-7-2012

Art. 31.

De Vrije Universiteit Brussel kan in het gerechtelijk arrondissement Brussel academisch gerichte opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in of over de volgende studiegebieden of delen van studiegebieden :

1° Wijsbegeerte en moraalwetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

2° Taal- en letterkunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

3° Geschiedenis, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

4° Archeologie en kunstwetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

5° Rechten, notariaat en criminologische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

6° Psychologie en pedagogische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

7° Economische en toegepaste economische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

8° Politieke en sociale wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

9° Sociale gezondheidswetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

10° [Bewegings- en revalidatiewetenschappen]¹, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

11° Wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

12° Toegepaste wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

13° Toegepaste biologische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

14° Geneeskunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

15° Tandheelkunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

16° Farmaceutische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

17° Biomedische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

[18° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

19° Toegepaste taalkunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.]²

[ ]¹ Decr. 16-6-2006; [ ]² Decr. van 13-7-2012

Art. 32.

De Arteveldehogeschool kan in de vestiging Gent opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Gezondheidszorg, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) [...]²

2° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

3° [Industriële wetenschappen en technologie [[...]] ]¹, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

4° Onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

5° Sociaal-agogisch werk, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend.

[ ]¹ Decr. 19-3-2004; [ ]² Decr. 13-7-2012; [[ ]] Decr. van 16-6-2006

Art. 33.

[HUB-EHSAL]³ kan in de vestiging Brussel-Hoofdstad [en Dilbeek]¹ opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Gezondheidszorg, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) [...]4

2° [Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) [[...]] ]²

3° Onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan verleend worden;

4° Sociaal-agogisch werk, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

[5°[[...]] ]²

[ ]¹ Decr. 19-3-2004; [ ]² Decr. 4-7-2008; [ ]³ Decr. 8-5-2009; [ ]4 Decr. 13-7-2012; [[ ]] Decr. van 13-7-2012

Art. 34.

De Erasmushogeschool Brussel kan in de vestiging Brussel-Hoofdstad [en Vilvoorde]¹ opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Architectuur, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

2° Audiovisuele en beeldende kunst, [waarvoor in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;]³;

3° Gezondheidszorg, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

4° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

5° [Industriële wetenschappen en technologie [[...]]¹ ]¹, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) [...]³

6° [Muziek en podiumkunsten, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend [[op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts]]²;

b) [[in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;]]² ]²

7° Onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

8° Sociaal-agogisch werk, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

9°[...]³

[ ]¹ Decr. 19-3-2004; [ ]² Decr. 16-6-2006; [ ]³ Decr. 13-7-2012; [[ ]]¹ Decr. 16-6-2006; [[ ]]² Decr. van 13-7-2012

Art. 35.

De [Groep T-Leuven Hogeschool]¹ kan in de vestiging Leuven opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1°[...]²

2° Onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend.

[ ]¹ Decr. 16-6-2006; [ ]² Decr. van 13-7-2012

Art. 36.

De Hogere Zeevaartschool kan in de vestiging Antwerpen opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

[Nautische wetenschappen]¹, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) [...]² in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.

[ ]¹ Decr. 16-6-2006; [ ]² Decr. van 13-7-2012

Art. 37.

[De Artesis [[Plantijn]] Hogeschool Antwerpen kan in de vestigingen Antwerpen, Turnhout, Mechelen en Lier opleidingen aanbieden en de graden die daarop betrekking hebben, verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Audiovisuele en beeldende kunst, waarvoor in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;

2° Gezondheidszorg, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

3° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

4° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

5° Muziek en podiumkunsten, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;

b) in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;

6° Onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

7° Sociaal-agogisch werk, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend.

[[De Artesis Plantijn Hogeschool Antwerpen kan in de vestiging Boom opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° gezondheidszorg, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

2° handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

3° industriële wetenschappen en technologie, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

4° onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

5° sociaal-agogisch werk, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend.]] ]

Decr. 13-7-2012; [[ ]] Decr. van 19-7-2013

Art. 38.

De Hogeschool Gent kan in de vestigingen Gent en Aalst opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Architectuur, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

2° Audiovisuele en beeldende kunst, [waarvoor in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts]²;

3° Biotechniek, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) [...]²

4° Gezondheidszorg, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

5° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) [...]²

6° [Industriële wetenschappen en technologie [[...]] ]¹, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) [...]²

7° Muziek en podiumkunsten, [waarvoor in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts]²;

8° Onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

9° Sociaal-agogisch werk, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

10°[...]²

[ ]¹ Decr. 19-3-2004; [ ]² Decr. 13-7-2012; [[ ]] Decr. van 16-6-2006

Art. 39.

[De Hogeschool PXL kan in de vestiging Hasselt opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° audiovisuele en beeldende kunst, waarvoor in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;

2° biotechniek, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

3° gezondheidszorg, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

4° handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

5° industriële wetenschappen en technologie, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

6° muziek en podiumkunsten, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;

7° onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

8° sociaal-agogisch werk, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend.]

Decr. van 19-7-2013

Art. 40.

[...]

Decr. van 1-7-2011

Art. 41.

De Hogeschool West-Vlaanderen kan in de vestigingen Brugge, Oostende en Kortrijk opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Architectuur, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

2° Gezondheidszorg, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

3° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

4° [Industriële wetenschappen en technologie [[...]] ]¹, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) [...]²

5° Onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

6° Sociaal-agogisch werk, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend.

[ ]¹ Decr. 19-3-2004; [ ]² Decr. 13-7-2012; [[ ]] Decr. van 16-6-2006

Art. 42.

[De [[LUCA School of Arts]]¹ kan in de vestigingen Brussel-Hoofdstad, Leuven en Gent opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Architectuur, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) [[...]]²

2° Audiovisuele en beeldende kunst, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend [[op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts]]²;

b) [[in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;]]²

3° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan verleend worden;

4° Muziek en podiumkunsten, [[waarvoor in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts]]².]

Decr. 9-7-2010; [[ ]]¹ B.Vl.R. 14-9-2012; [[ ]]² Decr. van 13-7-2012

Art. 43.

De Karel de Grote-Hogeschool - Katholieke Hogeschool Antwerpen kan in de vestiging Antwerpen opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Audiovisuele en beeldende kunst, [waarvoor in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts]²;

2° Gezondheidszorg, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

3° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

4° [Industriële wetenschappen en technologie [[...]] ]¹, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) [...]²

5° Onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

6° Sociaal-agogisch werk, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend.

[ ]¹ Decr. 19-3-2004; [ ]² Decr. 13-7-2012; [[ ]] Decr. van 16-6-2006

Art. 44.

De Katholieke Hogeschool [Vives Noord]³ kan in de vestigingen Brugge en Oostende opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Gezondheidszorg, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) [...]²

2° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

3° [Industriële wetenschappen en technologie [[...]] ]¹, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) [...]²

4° Onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend.

[ ]¹ Decr. 19-3-2004; [ ]² Decr. 13-7-2012; [ ]³ Decr. 19-7-2013; [[ ]] Decr. van 16-6-2006

Art. 45.

De [Thomas More Kempen]² kan in de vestigingen Vorselaar, Turnhout, Geel en Lier opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Biotechniek, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) [...]³

2° Gezondheidszorg, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

3° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

4° [Industriële wetenschappen en technologie [[...]] ]¹, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) [...]³

5° Onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

6° Sociaal-agogisch werk, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend.

[ ]¹ Decr. 19-3-2004; [ ]² B.Vl.R. 28-9-2012; [ ]³ Decr. 13-7-2012; [[ ]] Decr. van 16-6-2006

Art. 46.

De Katholieke Hogeschool Leuven kan in de vestigingen Leuven en Diest opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Gezondheidszorg, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

2° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

3° [Industriële wetenschappen en technologie [[...]] ], waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

4° Onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

5° Sociaal-agogisch werk, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend.

Decr. 19-3-2004; [[ ]] Decr. van 16-6-2006

Art. 47.

De Katholieke Hogeschool Limburg kan in de vestiging Diepenbeek [...]¹ opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Audiovisuele en beeldende kunst, [waarvoor in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts]²

2° Gezondheidszorg, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

3° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

4° [Industriële wetenschappen en technologie [[...]] ]¹, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) [...]²

5° Onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

6° Sociaal-agogisch werk, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend.

[ ]¹ Decr. 19-3-2004; [ ]² Decr. 13-7-2012; [[ ]] Decr. van 16-6-2006

Art. 48.

[De [[Thomas More Mechelen]]¹ kan in de vestigingen Mechelen en Sint-Katelijne-Waver opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Architectuur, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

2° Gezondheidszorg, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

3° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

4° Onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend :

5° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) [[...]]² ]

Decr. 9-7-2010; [[ ]]¹ B.Vl.R. 28-9-2012; [[]] Decr. van 13-7-2012

Art. 49.

De Katholieke Hogeschool Sint-Lieven kan in de vestigingen Gent, Sint-Niklaas en Aalst opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Biotechniek, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

2° Gezondheidszorg, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

3° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

4° [Industriële wetenschappen en technologie [[...]] ]¹, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) [...]²

5° Onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend.

[ ]¹ Decr. 19-3-2004; [ ]² Decr. 13-7-2012; [[ ]] Decr. van 16-6-2006

Art. 50.

De Katholieke Hogeschool [Vives Zuid]² kan in de vestigingen Kortrijk, Tielt, Roeselare en Torhout opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Biotechniek, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

2° Gezondheidszorg, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

3° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

4° [Industriële wetenschappen en technologie [[...]] ]¹, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

5° Onderwijs, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

6° Sociaal-agogisch werk, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend.

[ ]¹ Decr. 19-3-2004; [ ]² Decr. 19-7-2013; [[ ]] Decr. van 16-6-2006

Art. 51.

[Thomas More Antwerpen]¹ kan in de vestiging Antwerpen opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Gezondheidszorg, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

2°[...]²

3° Sociaal-agogisch werk, waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

4°[...]²

[ ]¹ B.Vl.R. 28-9-2012; [ ]² Decr. van 13-7-2012

Art. 52 en 53.

[...]

Decr. van 19-7-2013

[Art. 53/1.

§ 1. De Vlaamse Regering legt een lijst vast van de bachelor- en masteropleidin-gen die per instelling aangeboden worden in overeenstemming met de onderwijsbevoegdheid zoals vastgelegd in de artikelen 26 tot en met 53 van dit decreet. Deze lijst bevat per instelling en per studiegebied, deel van een studiegebied of cluster van studiegebieden, de volgende gegevens :

1° graad en kwalificatie van de betrokken opleiding;

2° afstudeerrichtingen binnen de betrokken opleidingen;

3° vestiging waar de betrokken opleiding of afstudeerrichting aangeboden wordt.

Deze eerste lijst geeft de situatie weer van het academiejaar 2010-2011.

De VLUHR bezorgt uiterlijk tegen 30 juni 2011 aan de Vlaamse Regering een voorstel van de lijst zoals bedoeld in het eerste en tweede lid. Bij gebrek aan een voorstel werkt de Vlaamse Regering een eigen lijst uit op basis van de gegevens in het hogeronderwijsregister en de databank hoger onderwijs.

De door de Vlaamse Regering vastgestelde lijst blijft van kracht voor de academiejaren 2011-2012 en 2012-2013, behoudens de aanpassingen door de Vlaamse Regering op basis van :

1° de beslissing van de Vlaamse Regering houdende erkenning van een nieuwe opleiding;

2° een beslissing van het instellingsbestuur waarmee ze aangeeft deze opleiding niet langer in te richten;

3° een negatief accreditatiebesluit van de NVAO, na het doorlopen van de prodecure voor tijdelijke erkenning;

4° een oordeel van de Erkenningscommissie voor wat betreft het samenvoegen van opleidingen bedoeld in artikel 63duodecies en voor wat betreft het omvormen van een bachelor- of masteropleiding tot een gezamenlijk georganiseerde opleiding zoals bedoeld in artikel 63duodecies of beslissing van de Vlaamse Regering na indiening tweede aanvraag bedoeld in hetzelfde artikel;

5° wijzigingen van benamingen of samenvoegingen van opleidingen die deel uitmaken van de uitvoering van door de Vlaamse Regering goedgekeurde rationalisatieplannen;

6° masteropleidingen die geselecteerd werden overeenkomstig de bepalingen van een Europees financieringsprogramma ter bevordering van de internationale samenwerking in het hoger onderwijs en waarbinnen een multi- of gezamenlijke diplomering wordt vooropgesteld;

7° een oordeel van de Erkenningscommissie gegeven voor 1 december 2010 inzake een taalequivalent, een naamswijziging of een wijziging aan de aard van een opleiding die pas uitwerking heeft vanaf het academiejaar 2011-2012 of later;

8° binnen de perken van de decretaal vastgestelde onderwijsbevoegdheid wijzigingen aan vestigingsplaatsen op basis van uitvoerbare beslissingen van raden van bestuur van hogeronderwijsinstellingen genomen voor 1 januari 2011 maar die pas uitwerking hebben vanaf het academiejaar 2011-2012 of later.

§ 2. Vanaf het academiejaar 2013-2014 past de Vlaamse Regering de lijst, bedoeld in § 1, jaarlijks aan op basis van :

1° de beslissing van de Vlaamse Regering houdende erkenning van een nieuwe opleiding;

2° [[op voorstel van de algemene vergadering van de VLUHR die beslist volgens haar eigen beslissingsregels voor wat betreft :

a) wijzigingen in de benaming van de opleiding (kwalificatie);

b) wijzigingen in de aard (statuut) van de opleiding;

c) wijzigingen aan afstudeerrichtingen die binnen een bepaalde opleiding kunnen worden aangeboden;

d) verandering van vestiging binnen een hogeschool binnen het kader van de artikelen 26 tot en met 53;

e) het omvormen van een bachelor- of masteropleiding tot een gezamenlijk georganiseerde opleiding, waarbij de toetredende instelling de bachelor of masteropleiding op het ogenblik van omvorming niet aanbiedt, zoals vermeld in artikel 63decies. In afwijking hiervan wordt bepaald dat de master in de Ergotherapeutische Wetenschap vanaf het academiejaar 2013-2014 gezamenlijk wordt aangeboden door de KU Leuven, de Universiteit Antwerpen, de Universiteit Hasselt en de Universiteit Gent;

f) het samenvoegen van twee of meerdere bacheloropleidingen of twee of meerdere masteropleidingen binnen een hogeschool of universiteit, zoals vermeld in artikel 63undecies;]]³

3° een beslissing van het instellingsbestuur waarmee ze aangeeft deze opleiding niet langer in te richten;

4° een negatief accreditatiebesluit van de NVAO, na doorlopen van de procedure voor tijdelijke erkenning;

5° [[...]]³

6° wijzigingen van benamingen of samenvoegingen van opleidingen die deel uitmaken van de uitvoering van door de Vlaamse Regering goedgekeurde rationalisatieplannen;

[[7° masteropleidingen die geselecteerd werden in overeenstemming met de bepalingen van een Europees financieringsprogramma ter bevordering van de internationale samenwerking in het hoger onderwijs en waarbinnen een multi- of gezamenlijke diplomering wordt vooropgesteld;]]²

[[8° een positief oordeel van de Commissie Hoger Onderwijs om een anderstalige bachelor- of masteropleiding te organiseren, en waar de Vlaamse Regering binnen een vervaltermijn van 45 dagen geen negatief oordeel heeft over gegeven.]]4

§ 3. De Vlaamse Regering kan de lijst ook aanpassen om de noodzakelijke vergelijkbaarheid, duidelijkheid en transparantie in de benamingen te realiseren, op advies van de VLUHR.

[[§ 4. In afwijking van het krachtens dit artikel vastgelegde besluit is :

1° de vestiging van de professioneel gerichte bacheloropleiding "Bachelor in de grafische en digitale media", aangeboden door de Artesis Hogeschool Antwerpen vanaf het academiejaar 2012-2013 Antwerpen;

2° de vestiging van de professioneel gerichte bacheloropleiding "Bachelor in het vastgoed", aangeboden door de Artesis Hogeschool Antwerpen vanaf het [[academiejaar 2014-2015]]4 Antwerpen;

3° de vestiging van de professioneel gerichte bacheloropleiding "Bachelor in de elektromechanica", aangeboden door de Plantijn-Hogeschool van de provincie Antwerpen vanaf het [[academiejaar 2014-2015]]4 Antwerpen.]]¹ ]

Decr. 1-7-2011; [[ ]]¹ Decr. 13-7-2012; [[ ]]² Decr. 21-12-2012; [[ ]]³ Decr. 12-7-2012; [[ ]]4 Decr. van 19-7-2013

[Art. 53bis.

[[De ambtshalve geregistreerde instellingen en de geregistreerde instellingen met hoofdzetel in Vlaanderen kunnen de opleidingen die ze bij of krachtens dit decreet mogen aanbieden ook organiseren buiten het Belgische grondgebied en de daarop betrekking hebbende graden verlenen op voorwaarde dat :

1° die opleidingen afzonderlijk geaccrediteerd werden overeenkomstig dit decreet en de accreditatieprocedure volgen van de Vlaamse opleiding, of die opleidingen afzonderlijk erkend zijn als nieuwe opleiding overeenkomstig dit decreet als de instelling een nieuwe opleiding start buiten het Belgische grondgebied al dan niet gelijktijdig met eenzelfde opleiding in Vlaanderen;

2° die opleidingen voldoen aan de wettelijke bepalingen van het land van vestiging;

3° de opleidingen afzonderlijk worden geregistreerd in het Hoger Onderwijsregister;

4° de kosten van die opleidingen integraal gedekt worden met andere middelen dan de middelen uit de begroting van de Vlaamse Gemeenschap.

De in het vorige lid vermelde voorwaarde geldt niet voor de voortgezette academische opleidingen in afbouw en voor de opleidingen die door de instelling ook aangeboden worden in België en die aldaar genieten van een overgangsaccreditatie.]] ]

Decr. 16-6-2006; [[ ]] Decr. van 4-7-2008

[Art. 53ter.

De ambtshalve geregistreerde instellingen, vermeld in artikelen 32 tot en met 53, kunnen elk in de studiegebieden en de vestigingen waarbinnen ze opleidingen in het hoger professioneel onderwijs kunnen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden mogen verlenen, opleidingen van het hoger beroepsonderwijs aanbieden en de daarop betrekking hebbende diploma's van gegradueerde uitreiken.]

Decr. van 20-4-2009

Art. 54.

Als ambtshalve geregistreerde instelling voor hoger onderwijs kan de Evangelische Theologische Faculteit te Heverlee in het studiegebied godsdienstwetenschappen en godgeleerdheid de graden van bachelor, master en doctor verlenen.

Art. 55.

Als ambtshalve geregistreerde instelling voor hoger onderwijs kan de Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid te Brussel in het studiegebied godsdienstwetenschappen en godgeleerdheid de graden van bachelor, master en doctor verlenen.

[Onderafdeling 6. - Lerarenopleidingen

Sectie 1. - Algemeen

Art. 55bis.

Onverminderd de toepassing van artikel 5 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen, bepalen de instellingsbesturen het opleidingsprogramma van de lerarenopleidingen op basis van de basiscompetenties. Het opleidingsprogramma omvat een theoretisch gedeelte en een praktijkcomponent.

De praktijkcomponent van het opleidingsprogramma omvat het geheel van praktijkgerichte onderwijsactiviteiten, preservicetraining en/of inservicetraining.

Art. 55ter.

§ 1. Het beroepsprofiel van de leraar is de omschrijving van de kennis, vaardigheden en attitudes van de leraar bij zijn beroepsuitoefening. Het beroepsprofiel bevat de taken die een ervaren leraar verricht en zal verrichten in het licht van maatschappelijke en andere ontwikkelingen, zoals de grootstedelijke context, de taalvaardigheid in het Nederlands, de meertaligheid en de diversificatie van het onderwijsgebeuren.

De Vlaamse Regering bepaalt het beroepsprofiel van de leraar op advies van de Vlaamse Onderwijsraad. De Vlaamse Regering legt het besluit binnen de zes maand na definitieve goedkeuring ter bekrachtiging voor aan het Vlaams Parlement. Indien het Vlaams Parlement dit besluit niet bekrachtigt binnen de zes maanden na definitieve goedkeuring, houdt het op rechtskracht te hebben.

§ 2. De basiscompetenties van de leraar zijn de omschrijving van de kennis, vaardigheden en attitudes, waarover iedere afgestudeerde moet beschikken om op een volwaardige manier als beginnend leraar te kunnen fungeren. De basiscompetenties stellen de leraar in staat door te groeien naar het beroepsprofiel en worden rechtstreeks afgeleid van het beroepsprofiel.

De Vlaamse Regering bepaalt de basiscompetenties op advies van de Vlaamse Onderwijsraad.

§ 3. [[De Vlaamse Regering kan jaarlijks middelen toekennen aan projecten die de kwaliteit van de lerarenopleidingen ten goede komen door middel van innovatie. Hiertoe zal ze jaarlijks beleidsprioriteiten vastleggen.

De projecten kunnen georganiseerd worden door één of meerdere lerarenopleidingen (zowel geïntegreerde lerarenopleidingen als specifieke lerarenopleidingen), een expertisenetwerk of regionaal platform of een combinatie van deze.

De Vlaamse Regering stelt nadere inhoudelijke, organisatorische en procedurele regels vast voor de bepaling van de beleidsprioriteiten, de selectie van projecten en de toekenning van de financiële middelen. Zij treft de nodige maatregelen om een evaluatie van deze projecten te realiseren.]]³

Art. 55quater.

Onverminderd de toepassing van artikel 17 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hoger onderwij smaatregelen, hebben met ingang van het academiejaar 2006-2007 alle personeelsleden van het onderwijs toegang tot de bachelor-na-bacheloropleiding buitengewoon onderwijs en de bachelor-na-bacheloropleiding zorgverbreding en remediërend leren.

Sectie 2. - De geïntegreerde lerarenopleidingen

Art. 55quinquies.

§ 1. De professioneel gerichte bacheloropleidingen in onderwijs zijn geïntegreerde lerarenopleidingen die leiden tot de graad van bachelor in onderwijs, respectievelijk kleuteronderwijs, lager onderwijs en secundair onderwijs. De hogescholen kennen aan de afgestudeerden de betreffende graad toe en reiken het diploma van leraar uit.

§ 2. De studieomvang van de praktijkcomponent van de geïntegreerde lerarenopleiding bedraagt 45 studiepunten van de 180 studiepunten.

De hogescholen organiseren de praktijkcomponent als preservicetraining in samenwerking met de scholen, centra of instellingen. Onder preservicetraining wordt verstaan : de praktijkcomponent van een lerarenopleiding die men zonder een statutaire relatie met een centrum, instelling of school vervult.

De preservicetraining wordt begeleid door een personeelslid van de hogeschool, de stagebegeleider genaamd, en een personeelslid van het centrum, de instelling of de school, dat belast is met het mentorschap. De hogescholen sluiten een overeenkomst met de centra, instellingen of scholen. Die overeenkomst bevat onder meer : de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het centrum, de instelling of de school, de student en de hogeschool, waarbij de rol van het centrum, de instelling of de school in de evaluatie van de student wordt vastgelegd, de periode van het schooljaar waarin deze preservice plaatsgrijpt en de opdrachten die de stagiair moet opnemen.

§ 3. [[De student van de geïntegreerde lerarenopleiding secundair onderwijs kiest twee onderwijsvakken uit de mogelijkheden die de hogeschool aanbiedt : aardrijkskunde, bewegingsrecreatie, bio-esthetiek, biologie, biotechnieken, bouw, chemie, Duits, economie, elektriciteit, Engels, Frans, fysica, geschiedenis, godsdienst, haartooi, handel-burotica, hout, burotica of informatica, Latijn, lichamelijke opvoeding, mechanica, mode, muzikale opvoeding, Nederlands, Nederlands-gebarentaal, Nederlands-doventolk, niet-confessionele zedenleer, plastische opvoeding, project algemene vakken, project kunstvakken, techniek, voedingverzorging, wiskunde. De Vlaamse Regering kan de lijst van onderwijsvakken aanpassen.]]6

§ 4. Een hogeschool kan voor de onderwijsvakken muzikale opvoeding, plastische opvoeding en lichamelijke opvoeding vaste combinaties met andere onderwijsvakken aanbieden.

[[§ 4bis. Een student die al een diploma van de geïntegreerde lerarenopleiding secundair onderwijs bezit, kan, in afwijking van § 3 en § 4, een aanvullend diploma behalen met slechts één onderwijsvak.]]³

§ 5. De Vlaamse Regering kent in het begrotingsjaar 2007 aan de hogescholen die een geïntegreerde lerarenopleiding secundair onderwijs aanbieden een forfaitair bedrag van 116.666 euro toe, in 2008 583.332 euro, en in 2009 1.049.999 euro. Vanaf het begrotingsjaar 2010 [[tot en met het begrotingsjaar 2013]]4 bedraagt dit bedrag jaarlijks 1.400.000 euro. Voor eind 2012 voert de Vlaamse Regering een evaluatie uit van de geïntegreerde lerarenopleiding secundair onderwijs wat de transitie van drie naar twee vakken betreft. Deze zal worden uitgevoerd door een commissie van onafhankelijke deskundigen. De Vlaamse Regering bepaalt de samenstelling van deze commissie. De resultaten van deze evaluatie zullen worden vastgelegd in een openbaar verslag dat wordt voorgelegd aan het Vlaams Parlement. [[...]]4

[[§ 6. De middelen in § 5 worden onder de hogescholen verdeeld op basis van het gemiddeld aantal eerste inschrijvingen in een diplomacontract in de geïntegreerde lerarenopleiding secundair onderwijs tijdens de twee voorbije academiejaren.]]¹

Art. 55sexies.

§ 1. De hogescholen bouwen de initiële lerarenopleidingen en de bacheloropleidingen onderwijs met ingang van het academiejaar 2007-2008 af.

§ 2. Studenten die uiterlijk in het academiejaar 2006-2007 geslaagd waren voor minstens 60 studiepunten van een geïntegreerde lerarenopleiding, hebben tot en met het academiejaar 2010-2011, het recht die opleiding te voltooien overeenkomstig titel II, hoofdstuk I, onderafdeling 4, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap.

§ 3. De hogeschool bepaalt de modaliteiten waaronder de studenten bedoeld in § 2 het diploma van leraar kunnen behalen.

§ 4. De hogescholen bouwen de geïntegreerde lerarenopleidingen op overeenkomstig de bepalingen van deze onderafdeling met ingang van het academiejaar 2007-2008.

Sectie 3. - De specifieke lerarenopleidingen

Art. 55septies.

De omvang van de specifieke lerarenopleiding bedraagt 60 studiepunten. De praktijkcomponent van een specifieke lerarenopleiding bedraagt 30 studiepunten. De Vlaamse Regering evalueert het effect van deze maatregel op de stagecapaciteit van de scholen uiterlijk voor september 2009.

Art. 55octies.

§ 1. Een hogeschool kan voor de professioneel gerichte bacheloropleidingen een specifieke lerarenopleiding aanbieden mits goedkeuring door de Vlaamse Regering van een strategisch beleidsplan van een Expertisenetwerk of regionaal platform dat de organisatie en ontwikkeling van de specifieke lerarenopleidingen en de kwaliteitszorg beschrijft, zoals vermeld in artikel 55decies. De Vlaamse Regering houdt hierbij rekening met de volgende criteria inzake macrodoelmatigheid : het aanbod van specifieke lerarenopleidingen in het Expertisenetwerk en het aantal studenten in deze specifieke lerarenopleidingen. De Vlaamse Regering kan hierbij het advies inwinnen van de [[Commissie Hoger Onderwijs]]4.

De houders van een professioneel gericht bachelordiploma en studenten die al 120 studiepunten hebben verworven, worden toegelaten tot de specifieke lerarenopleidingen, georganiseerd door hogescholen.

Het diploma van leraar kan pas uitgereikt worden na het behalen van de bachelorgraad.

In afwijking van het eerste lid worden tot de lerarenopleiding dans ook toegelaten : de kandidaten die voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden tot de basisopleidingen van één cyclus, geslaagd zijn voor een artistiek toelatingsexamen, georganiseerd door de hogeschool die de basisopleiding dans van één cyclus organiseert, en vijfjaar nuttige ervaring als professioneel danser in een erkend gezelschap kunnen aantonen.

§ 2. Hogescholen kunnen voor de afgestudeerden van de masteropleidingen in de studiegebieden [[...]]5 audiovisuele kunst en beeldende kunst of in het studiegebied muziek en podiumkunsten, een specifieke lerarenopleiding aanbieden.

De hogescholen kunnen 30 studiepunten van die lerarenopleiding organiseren als een afstudeerrichting in het opleidingsprogramma van een masteropleiding van 120 studiepunten.

[[De hogescholen kunnen ook 15 studiepunten aanbieden in het opleidingsprogramma van de academische bacheloropleiding als keuzepakket.]]³

De houders van een academisch bachelordiploma in de bovenvermelde studiegebieden kunnen een inschrijving nemen voor de specifieke lerarenopleiding samen met de inschrijving voor de masteropleiding.

Studenten die op grond van de bepalingen van artikel 24 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen, gelijktijdig mogen inschrijven voor een bacheloropleiding en de aansluitende masteropleiding, kunnen zich inschrijven voor de specifieke lerarenopleiding. De houders van een bachelordiploma van een professioneel gerichte opleiding die inschrijven voor een schakelprogramma met het oog op het volgen van een masteropleiding in één van de bovenvermelde studiegebieden, kunnen een inschrijving nemen voor de specifieke lerarenopleiding samen met de inschrijving voor het schakelprogramma of samen met de inschrijving voor de masteropleiding.

Het diploma van leraar kan pas uitgereikt worden na het behalen van de mastergraad.

§ 3. Universiteiten kunnen voor de afgestudeerden van de masteropleidingen een specifieke lerarenopleiding aanbieden, die leidt tot het diploma van leraar.

De universiteiten kunnen 30 studiepunten van die lerarenopleidingen organiseren als een afstudeerrichting in het opleidingsprogramma van een masteropleiding van 120 studiepunten.

[[De universiteiten kunnen ook 15 studiepunten aanbieden in het opleidingsprogramma van de academische bacheloropleiding als keuzepakket.]]³

De houders van een academisch bachelordiploma kunnen een inschrijving nemen voor de specifieke lerarenopleiding samen met een inschrijving voor de masteropleiding.

Studenten die op grond van de bepalingen van artikel 24 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen, gelijktijdig mogen inschrijven voor een bacheloropleiding en de aansluitende masteropleiding, kunnen zich inschrijven voor de specifieke lerarenopleiding. De houders van een bachelordiploma van een professioneel gerichte opleiding die inschrijven voor een schakelprogramma met het oog op het volgen van een masteropleiding, kunnen een inschrijving nemen voor de specifieke lerarenopleiding samen met de inschrijving voor het schakelprogramma of samen met de inschrijving voor de masteropleiding.

Het diploma van leraar kan pas uitgereikt worden na het behalen van de mastergraad.

§ 4. Als ambtshalve geregistreerde instellingen voor hoger onderwijs kunnen de Evangelische Theologische Faculteit te Heverlee en de Faculteit Protestantse Godgeleerdheid te Brussel in het studiegebied godsdienstwetenschappen en godgeleerdheid een specifieke lerarenopleiding aanbieden onder dezelfde voorwaarden als de universiteiten.

Deze instellingen kunnen 30 studiepunten organiseren als een afstudeerrichting in het opleidingsprogramma van een masteropleiding van 120 studiepunten. De houders van een academisch bachelordiploma kunnen een inschrijving nemen voor de specifieke lerarenopleiding samen met de inschrijving voor de masteropleiding. Het diploma van leraar kan pas uitgereikt worden na het behalen van de mastergraad.

[[De instellingen, vermeld in het eerste lid, kunnen ook 15 studiepunten aanbieden in het opleidingsprogramma van de academische bacheloropleiding als keuzepakket.]]³

§ 5. Onder preservicetraining wordt verstaan : de praktijkcomponent van een lerarenopleiding die men zonder een statutaire relatie met een centrum, instelling of school vervult. Onder inservicetraining wordt verstaan : de praktijkcomponent van de specifieke lerarenopleiding die men vervult als een personeelslid van een centrum, instelling of school.

§ 6. De preservicetraining wordt georganiseerd in samenwerking met de scholen, centra of instellingen en begeleid door een personeelslid van de hogeschool of de universiteit, de stagebegeleider genaamd, en een personeelslid van de school, het centrum of instelling, dat belast is met het mentorschap. De hogescholen of universiteiten sluiten een overeenkomst met de scholen, centra of instellingen. Die overeenkomst bevat onder meer : de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het centrum, de instelling of de school, de student, de hogeschool of de universiteit waarbij de rol van de school, centrum of instelling in de evaluatie van de student wordt vastgelegd, de periode van het schooljaar waarin deze preservicetraining plaatsgrijpt en de opdrachten die de stagiair moet opnemen.

§ 7. De inservicetraining gebeurt in de vorm van een leraar-in-opleidingsbaan, hierna de LIO-baan genoemd, en wordt uitgeoefend in een of meer instellingen van het secundair onderwijs, het deeltijds kunstonderwijs [[, de Centra voor Volwassenenonderwijs en de Centra voor Basiseducatie]]². De leraar-in-opleiding wordt begeleid door een personeelslid van de school, het centrum of instelling, dat belast is met het mentorschap.

Bij wijze van uitzondering kan de student die de specifieke lerarenopleiding volgt na of gelijktijdig met een masteropleiding lichamelijke opvoeding, een LIO-baan vervullen in het basisonderwijs.

De LIO-baan moet op jaarbasis ten minste 500 uren-leraar (secundair onderwijs en deeltijds kunstonderwijs), lesuren (buitengewoon secundair onderwijs), leraarsuren (volwassenenonderwijs), lestijden (in het basisonderwijs voor de master lichamelijke opvoeding) bedragen. [[De LIO-baan in een Centrum voor Basiseducatie bedraagt op jaarbasis ten minste 0,6 VTE.]]² Op het einde van de LIO-baan wordt de student gedurende een assessment voor de inservicetraining beoordeeld door het centrum, de instelling of de school enerzijds en de hogeschool of universiteit anderzijds. Indien de leraar-in-opleiding er niet in slaagt deze 500 uren te presteren, kan hij dit tekort aanvullen met preservicetraining.

De hogeschool of universiteit en de school sluiten een LIO-baanovereenkomst af. Een LIO-baanovereenkomst is een overeenkomst waarbij de hogeschool of de universiteit en de centra, instellingen of scholen de voorwaarden vastleggen die moeten toelaten dat studenten in het kader van hun lerarenopleiding kennis of vaardigheden verwerft in een centrum, instelling of school via een tijdelijke aanstelling door het uitvoeren van arbeidsprestaties. De LIO-baanovereenkomst bevat onder meer :

- de engagementen van het centrum, de instelling of de school ten aanzien van ondersteuning van leraren-in-opleiding;

- de engagementen van de hogeschool of universiteit ten aanzien van de begeleiding van de student/leraar-in-opleiding met betrekking tot de opleiding;

- het aandeel van het centrum, instelling of de school enerzijds en de hogeschool of universiteit anderzijds in het assessment van de student.

[[De leraar-in-opleiding in een instelling voor secundair onderwijs, voor deeltijds kunstonderwijs of in een centrum voor volwassenenonderwijs wordt aangesteld als tijdelijk personeelslid en is onderworpen aan de bepalingen van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding of het decreet van 27 maart 1991betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs.

De leraar-in-opleiding in een centrum voor basiseducatie wordt aangesteld als contractueel personeelslid zoals bedoeld in artikel 127, 1°, van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs.]]²

§ 8. De Vlaamse Regering evalueert het systeem van de LIO-baan :

- op het einde van het schooljaar 2007-2008;

- op het einde van het schooljaar 2008-2009.

Vanaf het schooljaar 2009-2010 wordt het systeem van de LIO-baan vijfjaarlijks geëvalueerd.

§ 9. De specifieke lerarenopleidingen worden bekrachtigd met een diploma van leraar. Daarbij wordt rekening gehouden met het assessment, vermeld in § 6.

Art. 55novies.

§ 1. De hogescholen en universiteiten bouwen de academische initiële lerarenopleidingen en de initiële lerarenopleidingen van academisch niveau af met ingang van het academiejaar 2007-2008.

§ 2. Studenten die uiterlijk in het academiejaar 2006-2007 geslaagd zijn voor minstens 12 studiepunten van een academische initiële lerarenopleiding en een initiële lerarenopleiding van academisch niveau of voortgezette lerarenopleiding, hebben tot en met het academiejaar 2008-2009 het recht die opleiding te voltooien overeenkomstig het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap respectievelijk het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap.

De overgangsperiode wordt verlengd met één, twee of drie academische jaren, als het gaat om academische initiële lerarenopleiding of een initiële lerarenopleiding van academisch niveau die aansluit bij een masteropleiding met een studieomvang van respectievelijk 120, 180 of 240 studiepunten.

§ 3. De universiteiten en hogescholen bepalen de modaliteiten waaronder de studenten bedoeld in § 2 het diploma van leraar kunnen behalen.]

Decr. 15-12-2006; [[ ]]¹ Decr. 4-7-2008; [[ ]]² Decr. 8-5-2009; [[ ]]³ Decr. 1-7-2011; [[ ]]4 Decr. 12-7-2013; [[ ]]5 Decr. 13-7-2012; [[ ]]6 Decr. van 19-7-2013

[Onderafdeling 7. - Samenwerking, Expertisenetwerken en regionale platformen inzake lerarenopleiding

Art. 55decies.

§ 1. De hogescholen en/of universiteiten kunnen met centra voor volwassenenonderwijs een overeenkomst sluiten over de organisatie van de lerarenopleidingen, met name onderwijs- en studieactiviteiten, de kwaliteitszorg en het gebruik van infrastructuur.

§ 2. De centra voor volwassenenonderwijs die een opleiding van het pedagogisch hoger onderwijs organiseren kunnen met hogescholen en universiteiten een Expertisenetwerk oprichten en sluiten hiervoor een kaderovereenkomst. Een Expertisenetwerk omvat één universiteit, tenminste één hogeschool en tenminste één centrum voor volwassenenonderwijs.

Een Expertisenetwerk wordt binnen een associatie opgericht. Per associatie zijn maximaal twee Expertisenetwerken mogelijk. Centra voor volwassenenonderwijs kunnen participeren in één of twee Expertisenetwerken van éénzelfde associatie.

Expertisenetwerken kunnen met elkaar overeenkomsten afsluiten over specifieke vormen van associatie-overschrijdende samenwerking op het vlak van de lerarenopleiding. Mits akkoord van het Expertisenetwerk waartoe ze behoren, kunnen hogescholen en centra voor volwassenenonderwijs voor bepaalde opdrachten zoals geformuleerd in § 4 ook met andere Expertisenetwerken samenwerken. Dit geldt in het bijzonder ten aanzien van de beoogde synergie op het vlak van de praktijkcomponent en de mentorenvorming.

Een universiteit, hogescholen van verschillende associaties en centra voor volwassenenonderwijs kunnen een regionaal platform voor lerarenopleiding oprichten en sluiten hiervoor een kaderovereenkomst. Een universiteit, hogescholen en centra voor volwassenenonderwijs kunnen slechts in één regionaal platform participeren. Een universiteit en centra voor volwassenenonderwijs participeren in dat geval niet rechtstreeks in een Expertisenetwerk.

Een regionaal platform voor lerarenopleiding sluit een overeenkomst af met één of meerdere Expertisenetwerken. De Universiteit Hasselt en de transnationale Universiteit Limburg worden voor de toepassing van dit artikel als één universiteit beschouwd.

§ 3. Een Expertisenetwerk of regionaal platform heeft tot doel de expertise van de verschillende lerarenopleidingen in complementariteit te bundelen en te ontwikkelen, ter verbetering van de kwaliteit van de lerarenopleidingen en ter versterking van de dienstverlening op het vlak van de continue professionalisering van leraren.

§ 4. De kaderovereenkomst beschrijft in ieder geval :

- de aanduiding van een penvoerende instelling;

- de ontwikkeling van een strategisch beleidsplan betreffende de lerarenopleiding, nascholing en de wetenschappelijke en maatschappelijke dienstver lening inzake professionalisering van leraren;

- de samenwerking en profilering van de verschillende lerarenopleidingen, onder meer wat betreft toegankelijkheid, doelgroepenbeleid, flexibele leerwegen en zij-instromers;

- de ondersteuning en versterking van de lerarenopleiding op het vlak van pedagogisch, onderwijskundig en vakdidactisch onderzoek;

- de synergie op het vlak van de praktijkcomponent en de mentorenvorming;

- de aanpak van de interne en externe kwaliteitszorg. De overeenkomsten bedoeld in § 1 kunnen worden geïntegreerd in en/of vervangen door de kaderovereenkomst.

§ 5. Tot een Expertisenetwerk of regionaal platform kan één of meer organisaties toetreden die voor het netwerk of platform nuttige expertise kunnen inbrengen op het vlak van de lerarenopleiding, nascholing en/of wetenschappelijke en maatschappelijke dienstverlening inzake professionalisering van leraren en directies en die niet behoren tot een universiteit, hogeschool of centrum voor volwassenenonderwijs.

Art. 55undecies.

De Vlaamse Regering kan Expertisenetwerken en regionale platformen financieren. [[Het totale bedrag dat hiervoor wordt vrijgemaakt bedraagt met ingang van het begrotingsjaar 2010 2.877.000 euro.]]¹ De financiering van de verschillende Expertisenetwerken en regionale platformen gebeurt op basis van overeenkomsten waarin over de verschillende deelaspecten van de kaderovereenkomst indicatoren worden vastgelegd, waaronder minimaal het aantal afgeleverde diploma's. De Vlaamse Regering legt een model van overeenkomst vast. [[De lopende overeenkomsten, die eindigen op 31 augustus 2011, worden verlengd tot 31 december 2011.]]² ]

Decr. 15-12-2006; [[ ]]¹ Decr. 18-12-2009. [[ ]]² Decr. van 1-7-2011

[Afdeling 2. - Accreditatie, programmatie en registratie van opleidingen

(voetnoot 1)

ONDERAFDELING 1. - Algemene bepaling

Art. 56.

§ 1. De instellingen voor hoger onderwijs verlenen de graden van bachelor of master op grond van het met goed gevolg voltooien van een opleiding die overeenkomstig dit decreet georganiseerd wordt en die :

1°[[ofwel overeenkomstig onderafdeling 2 geaccrediteerd is voor de in het accreditatiebesluit bepaalde duur;]]8

2° ofwel overeenkomstig onderafdeling 3 erkend is als nieuwe opleiding;

3°[[ofwel een verlenging geniet van de geldigheidsduur van de accreditatie overeenkomstig artikel 58bis, § 5, en artikel 59ter, ofwel nog een tijdelijke erkenning geniet.]]8

§ 2.[[Een opleiding die niet meer voldoet aan de voorwaarden vermeld in paragraaf 1 wordt geschrapt uit het Hoger Onderwijsregister, vermeld in artikel 64, vanaf het academiejaar dat volgt op het academiejaar waarin de geldigheid van de lopende accreditatie, de erkenning als nieuwe opleiding of de verlenging van de accreditatie vervalt.]]8

Het instellingsbestuur kan eerst na verloop van een periode van 3 jaar te rekenen vanaf de datum van de schrapping van een opleiding een aanvraag tot erkenning als nieuwe opleiding indienen van :

1° de geschrapte opleiding, of

2° een opleiding waarvan het opleidingsprogramma grotendeels overeenstemt met dat van de geschrapte opleiding.

In geval van schrapping van een opleiding sluit het instellingsbestuur een overeenkomst met (een) binnenlandse of buitenlandse instelling(en) die de betrokken opleiding kan/kunnen aanbieden. Deze overeenkomst betreft de wijze waarop de ingeschreven studenten hun opleiding kunnen voltooien.

[[§ 3. De accreditatiestatus van een opleiding, zoals bepaald in § 1, wordt bij overdracht van de ene instelling voor hoger onderwijs naar een andere instelling voor hoger onderwijs behouden.]]³

ONDERAFDELING 2. - Accreditatie

SECTIE 1. - Aanvraag

[[Subsectie 1. Algemeen

Art. 56bis.

§ 1. De accreditatie van een opleiding wordt verleend op aanvraag van het instellingsbestuur. De accreditatie van gezamenlijk georganiseerde opleidingen die voltooid worden met een gezamenlijk diploma, wordt verleend op gezamenlijke aanvraag van de betrokken Vlaamse instellingsbesturen.

§ 2. De aanvraag voor accreditatie van een opleiding ingediend door het bestuur van een geregistreerde instelling omvat in alle gevallen een visitatierapport georganiseerd door een evaluatieorgaan.]]8

[[Subsectie 2. Aanvragen accreditatie op basis van een visitatierapport]]8

Art. 57.

[[De accreditatieaanvraag moet uiterlijk vier maanden vóór het verstrijken van de geldigheid van de lopende accreditatie of van de erkenning als nieuwe opleiding of van de tijdelijke erkenning worden ingediend. De termijnen worden berekend van maand tot maand en van dag tot dag. In de termijnen is de dag waarop de termijn verstrijkt inbegrepen.

Het instellingsbestuur vraagt een accreditatie aan binnen een periode van twee maanden na de publicatie van het visitatierapport.]]8

Art. 57bis.

§ 1. De accreditatieorganisatie bepaalt bij reglement de vorm en de inhoud van het dossier dat bij de aanvraag dient te worden gevoegd.

[[Een instellingsbestuur dat een inhoudelijk bezwaar, vermeld in § 2, derde lid, 2°, a), of artikel 93, § 3, derde lid, 1°, heeft gemaakt ten aanzien van het ontwerp van externe beoordeling, kan aan de accreditatieaanvraag een aanvullende nota toevoegen, indien de definitief vastgestelde gepubliceerde externe beoordeling dat bezwaar kennelijk veronachtzaamt.]]5

Indien een aanvraag niet voldoet aan bedoelde regelen, biedt de accreditatieorganisatie de gelegenheid binnen een daartoe gestelde termijn het verzuim te herstellen. Indien van deze gelegenheid geen dan wel op niet afdoende wijze gebruik wordt gemaakt, wordt de aanvraag onontvankelijk verklaard. De accreditatieorganisatie kan nadere regelen omtrent deze procedure vaststellen in het in het eerste lid bedoelde reglement.

§ 2. Het dossier omvat in ieder geval een gepubliceerde externe beoordeling van de opleiding.

De gepubliceerde externe beoordeling komt voor wat betreft de ambtshalve geregistreerde instellingen tot stand op grond van de systematiek beschreven in artikel 93, § 3 en § 3bis.

De gepubliceerde externe beoordeling komt voor wat betreft de geregistreerde instellingen [[en de in artikel 93, § 1bis, vermelde opleidingen ]]² tot stand als volgt :

1° de opleiding wordt gevisiteerd door een visitatiecommissie. [[Van de visitatiecommissie maakt ten minste één student deel uit. De leden van de visitatiecommissie moeten onafhankelijk staan ten opzichte van de instelling die gevisiteerd wordt;]]8

2°[[de visitatiecommissie hanteert een visitatieprotocol opgesteld door een evaluatieorgaan. Dat protocol voorziet ten minste in de elementen, vermeld in artikel 93;]]8

3°[[de werking van de visitatiecommissie wordt gecoördineerd door een evaluatieorgaan. Elk evaluatieorgaan dat optreedt ten aanzien van visitaties in geregistreerde instellingen moet ofwel European Quality Assurance Register for Higher Education (EQAR) geregistreerd zijn ofwel erkend zijn door de accreditatieorganisatie, die daarvoor een reglement opstelt. De leden van het evaluatieorgaan moeten onafhankelijk staan ten opzichte van de instellingen waaromtrent zij beslissingen nemen in het kader van de coördinatie van visitaties;]]8

4°[[de visitatiecommissie publiceert de uitkomst van de visitatie als een openbaar visitatierapport.]]8

[[De in het derde lid, 3°, vermelde erkenning van een evaluatieorgaan kan worden beperkt tot een of meer opleidingen. Het evaluatieorgaan geeft in de erkenningsaanvraag aan voor welke opleiding(en) het de erkenning aanvraagt.]]²

[[§ 2bis. Deze paragraaf is van toepassing op gezamenlijke opleidingen, georganiseerd door een Vlaamse instelling voor hoger onderwijs samen met een of meer buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs, die bij succesvolle voltooiing ervan leiden tot een gezamenlijk diploma in de zin van artikel 94, § 3.

De externe beoordeling, vermeld in § 2, kan, voor de gehele opleiding of voor het deel van het opleidingsprogramma dat verzorgd wordt door de partnerinstelling(en), vervangen worden door één van de volgende beoordelingen :

1° een door een evaluatieorgaan uitgevoerde externe beoordeling die voldoet aan de European Standards for the External Quality Assurance of Higher Education;

2° een door een andere accreditatieorganisatie verleende accreditatie die betrekking heeft op de gehele opleiding of op het deel van het opleidingsprogramma dat verzorgd wordt door de partnerinstelling(en) en die bij overeenkomstige toepassing van artikel 60sexies, eerste lid, als equivalent wordt erkend;

3° andere relevante stukken waarbij het instellingsbestuur inzichtelijk maakt dat het deel van het opleidingsprogramma dat verzorgd wordt door de partnerinstelling(en) de generieke kwaliteitswaarborgen in de zin van artikel 58 biedt zodat de studenten bij het voltooien van de gehele opleiding de leerresultaten vermeld in artikel 58, § 2, bereikt hebben.]]²

[[§ 2ter. [[[...]]]4 ]]²

§ 3. [[...]]8

[[Art. 57ter.

§ 1. De centra voor volwassenenonderwijs kunnen de accreditatie aanvragen voor de opleidingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie, met uitzondering van de opleidingen van het pedagogisch hoger onderwijs, die ze in het academiejaar 2003-2004 hebben georganiseerd. Het accreditatieproces verloopt overeenkomstig de bepalingen van deze afdeling die gelden voor de ambtshalve geregistreerde instellingen.

§ 2. Een opleiding die de accreditatie of de tijdelijke erkenning verwerft, moet worden overgedragen aan een ambtshalve geregistreerde instelling die de overeenkomstige onderwijsbevoegdheid en territoriale bevoegdheid heeft.

De overdracht van de opleiding kan plaatsvinden vanaf het ogenblik van de accreditatie c.q. de tijdelijke erkenning en moet voltrokken zijn uiterlijk op 31 augustus van het jaar dat volgt op het jaar van de accreditatie c.q. de tijdelijke erkenning.

Van de territorialiteitsvoorwaarde als bedoeld in het eerste lid, kan worden afgeweken in het overdrachtsprotocol, als bedoeld in § 4. In geval van toepassing van § 3 kan deze afwijking reeds worden vastgelegd in de intentieverklaring. De afwijking heeft in dit geval pas uitwerking met de eigenlijke overdracht. Als voorwaarde geldt dat :

1° de afwijking op de territorialiteitsvoorwaarde wordt gemotiveerd;

2° de afwijking op de territorialiteitsvoorwaarde wordt bekrachtigd door het Vlaams Parlement;

3° de opleiding slechts op één plaats wordt aangeboden.

§ 3. Indien de overdracht van de opleiding niet op het ogenblik van de accreditatie plaatsvindt, leggen het overdragende centrum voor volwassenenonderwijs en de ontvangende ambtshalve geregistreerde instelling hun principiële overeenstemming over de overdracht van de opleiding in een intentieverklaring neer. Deze intentieverklaring bevat minimaal de datum waarop de overdracht van de geaccrediteerde opleiding zal plaatsvinden en de engagementen van de ambtshalve geregistreerde instelling waaraan de opleiding wordt overgedragen. Deze intentieverklaring wordt ter bekrachtiging voorgelegd aan de Vlaamse Regering.

§ 4. Ter regeling van de overdracht van de opleiding sluiten het overdragende centrum voor volwassenenonderwijs en de ontvangende ambtshalve geregistreerde instelling in ieder geval een protocol, als vermeld in artikel 125bis 2, § 2.

§ 5. Indien de overdracht van de opleiding niet op het ogenblik van de accreditatie plaatsvindt, reiken het overdragende centrum voor volwassenenonderwijs en de ontvangende ambtshalve geregistreerde instelling, bij wijze van overgangsmaatregel en in afwijking van artikel 14 van dit decreet, gezamenlijk een diploma van de graad van bachelor uit na de succesvolle voltooiing van de opleiding die de accreditatie of de tijdelijke erkenning heeft verworven.

De gezamenlijke diplomering is slechts mogelijk vanaf de bekrachtiging door de Vlaamse Regering van de in § 3 bedoelde intentieverklaring en zolang de overdracht van de opleiding naar de ontvangende ambtshalve geregistreerde instelling niet is gerealiseerd.

In ieder geval verliezen het centrum voor volwassenenonderwijs en de ambtshalve geregistreerde instelling de uitzonderlijke mogelijkheid om gezamenlijk een diploma van de graad van bachelor uit te reiken als de overdracht van de opleiding niet binnen de in § 2 vermelde termijn is gerealiseerd.

[[[§ 6. Dit artikel is enkel van toepassing als de aanvraag tot accreditatie zoals vermeld in § 1 gebeurde voor 1 september 2013.]]]6 ]]²

SECTIE 2. - Generieke kwaliteitswaarborgen

Art. 58.

§ 1. [[De accreditatie van een opleiding van een instelling als vermeld in artikel 7, is afhankelijk van de aanwezigheid van voldoende generieke kwaliteitswaarborgen. De generieke kwaliteitswaarborgen betreffen :

1° het beoogde eindniveau dat bepaald wordt aan de hand van de wijze waarop de domeinspecifieke leerresultaten vertaald zijn in opleidingsspecifieke leerresultaten;

2° het onderwijsproces : de inhoud en de opbouw van het opleidingsprogramma, de opleidingsspecifieke onderwijs- en leervormen, de verbeteracties welke voortkomen uit de instrumenten en processen van kwaliteitsbewaking, de opleidingsspecifieke voorzieningen, het doorstroomrendement en de kwantiteit en kwaliteit van het ingezette personeel;

3° het gerealiseerde eindniveau dat bepaald wordt aan de hand van de deugdelijkheid van de beoordeling, de toetsing en de examinering van de studenten, aan de hand van het diplomarendement alsook aan de hand van de inzetbaarheid van de afgestudeerden op de arbeidsmarkt of de doorstroming naar een volgende opleiding.

De accreditatieorganisatie legt in het accreditatiekader de volgende zaken vast :

1° de criteria waaraan de aanwezigheid van de hiervoor vermelde generieke kwaliteitswaarborgen getoetst zal worden;

2° de voorwaarden voor het verlenen van de oordelen onvoldoende, voldoende, goed en excellent aan de hiervoor vermelde generieke kwaliteitswaarborgen;

3° welke verifieerbare feiten als grondslag kunnen dienen voor het verlenen van de oordelen en hoe de bewijskracht van een feit aangetoond kan worden.

Het accreditatiekader moet, voor het toegepast kan worden, door de Vlaamse Regering goedgekeurd worden, met vooraf advies van de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad als koepelorganisatie en de studentenkoepelverenigingen in de zin van het decreet van 30 maart 1999 houdende de subsidiëring van studenten- en leerlingenkoepelverenigingen.]]8

[[§ 1bis. De accreditatieorganisatie beoordeelt de aanvraag tot accreditatie van een opleiding van een instellingsbestuur als vermeld in artikel 8 en van de instellingen die overeenkomstig artikel 93ter, § 4, niet onderworpen zijn aan de instellingsreview, aan de hand van de generieke kwaliteitswaarborgen vermeld in paragraaf 1, met toevoeging van een vierde generieke kwaliteitswaarborg namelijk de opzet en de organisatie van de interne kwaliteitszorg gericht op een systematische verbetering van de opleiding. In het accreditatiekader worden er criteria bepaald waaraan de aanwezigheid van deze generieke kwaliteitswaarborg getoetst zal worden.]]8

§ 2. [[De domeinspecifieke leerresultaten, vermeld in artikel 5bis van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen zijn een vertaling van de volgende niveaudescriptoren :]]8

[[1° in de opleidingen leidend tot de graad van gegradueerde in het hoger beroepsonderwijs :

a) het uitbreiden of met ontbrekende gegevens aanvullen van de informatie uit een specifiek domein met concrete en abstracte gegevens; het hanteren van begrippenkaders en het zich bewust zijn van de reikwijdte van de domeinspecifieke kennis;

b) het toepassen van geïntegreerde cognitieve en motorische vaardigheden;

c) het transfereren van kennis en flexibel en inventief aanwenden van procedures voor het uitvoeren van taken en voor het strategisch oplossen van concrete en abstracte problemen;

d) het handelen in een reeks van nieuwe, complexe contexten;

e) het autonoom functioneren met initiatief;

f) het opnemen van verantwoordelijkheid voor het bereiken van persoonlijke resultaten en voor het stimuleren van collectieve resultaten;]]4

2° in de opleidingen leidend tot de graad van bachelor in het hoger professioneel onderwijs

a) het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige leidinggevende taken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren;

b) het beheersen van de algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken, oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren van complexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolle oplossingsstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met de beroepspraktijk;

c) het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar;

3° in de opleidingen leidend tot de graad van bachelor in het academisch onderwijs

a) het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige managementtaken, het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren;

b) het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties als een onderzoekende houding, kennis hebben van onderzoeksmethoden en technieken en deze adequaat kunnen toepassen, het vermogen om de relevante data te verzamelen die de oordeelsvorming over maatschappelijke, wetenschappelijke en ethische vraagstukken kunnen sturen, een appreciatie van de onzekerheid, de ambiguïteit ende grenzen van de kennis en de vaardigheid tot het probleemgestuurd initiëren van onderzoek;

c) het begrip van de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, een systematische kennis van de kernelementen van een discipline met inbegrip van het verwerven van coherente en gedetailleerde kennis deels geïnspireerd door de nieuwste ontwikkelingen van de discipline en een begrip van de structuur van het vakgebied en de samenhang met andere vakgebieden;

4° in de opleidingen leidend tot de graad van master :

a) het beheersen van algemene competenties op een gevorderd niveau als het vermogen om op een wetenschappelijke wijze te denken en handelen, het om kunnen gaan met complexe problemen, het kunnen reflecteren op het eigen denken en werken en het kunnen vertalen van die reflectie naar de ontwikkeling van meer adequate oplossingen, het vermogen tot communiceren van het eigen onderzoek en probleemoplossingen met vakgenoten en leken en het vermogen tot oordeelsvorming in een onzekere context;

b) het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau als het kunnen gebruiken van methoden en technieken in onderzoek, het kunnen ontwerpen van onderzoek, het kunnen toepassen van paradigma's in het domein van de wetenschappen of kunsten en het kunnen aanduiden van de grenzen van paradigma's, Het vermogen tot originaliteit en creativiteit met het oog op het continu uitbreiden van de kennis en inzichten en het samen kunnen werken in een multidisciplinaire omgeving;

c) een gevorderd begrip van en inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, inzicht hebben in de nieuwste kennis van het vakgebied of delen ervan, in staat zijn om de wijze waarop de theorievorming beweegt te volgen en te interpreteren, in staat zijn om in een of enkele delen van het vakgebied een originele bijdrage aan de kennis te leveren en het bezitten van specifieke bij het vakgebied horende vaardigheden als ontwerpen, onderzoeken, analyseren, diagnosticeren;

d) hetzij het beheersen van de competenties nodig voor het zelfstandig kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek of de zelfstandige beoefening van de kunsten op het niveau van een beginnend onderzoeker of kunstenaar, hetzij het beheersen van de algemene en specifieke beroepsgerichte competenties nodig voor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke of artistieke kennis op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar;

[[5° in de [[[...]]]² doctoraatsvoorbereidingen leidend tot de graad van doctor :

a) het systematisch begrijpen van een vakgebied en het beheersen van de vaardigheden en methodieken van onderzoek in dat vakgebied;

b) de bekwaamheid om met de geëigende integriteit van een onderzoeker een omvangrijk onderzoeksproces te ontwerpen, ontwikkelen, uit te voeren en aan te passen;

c) het door origineel onderzoek leveren van een bijdrage aan verlegging van de grenzen van kennis door een omvangrijke hoeveelheid werk, waarvan een deel een nationaal of internationaal beoordeelde publicatie verdient;

d) het in staat zijn tot kritische analyse, evaluatie en synthese van nieuwe en complexe ideeën;

e) het kunnen communiceren met vakgenoten en de bredere wetenschappelijke gemeenschap nationaal en internationaal en de samenleving als geheel over het terrein waarop men deskundig is;

f) een vernieuwende bijdrage leveren binnen de academische en professionele context, wat leidt tot technologische, sociale of culturele vooruitgang in een kennissamenleving.]]4

SECTIE 3. - Onderzoek

[[Subsectie 1. Onderzoek van aanvragen tot accreditatie, verleend op basis van een visitatierapport]]8

[[Art. 58bis.

§ 1. [[[De accreditatieorganisatie gaat na of het visitatierapport regelmatig, kwalitatief en volledig is. Een regelmatig visitatierapport :

1° voldoet aan de vormen, vermeld in het visitatieprotocol;

2° omvat een beoordeling aan de hand van de generieke kwaliteitswaarborgen bepaald in het door de Vlaamse Regering goedgekeurde accreditatiekader;

3° is gebaseerd op verifieerbare feiten als vermeld in artikel 58, § 1, tweede lid, 3°;

4° verschaft inzicht in de kwaliteit van de samenstelling van de visitatiecommissie.]]]4

§ 2. In voorkomend geval betrekt de accreditatieorganisatie de aanvullende nota, vermeld in artikel 57bis, § 1, tweede lid, in de beoordeling van de regelmatigheid en volledigheid van het visitatierapport.

§ 3. Indien de accreditatieorganisatie een eenvoudig remedieerbare onregelmatigheid of onvolledigheid vaststelt, verzoekt zij het evaluatieorgaan of het instellingsbestuur om schriftelijke aanvullende inlichtingen, toelichtingen of zienswijzen.

De accreditatieorganisatie voegt deze aanvullende inlichtingen, toelichtingen of zienswijzen toe aan het dossier. Zij bezorgt aan het instellingsbestuur respectievelijk het evaluatieorgaan een afschrift van de bij het evaluatieorgaan respectievelijk het instellingsbestuur opgevraagde aanvullende inlichtingen, toelichtingen of zienswijzen. ]]5

[[§ 4. De accreditatieorganisatie kan na de indiening van de accreditatieaanvraag en vóór het ontwerp van beslissing wordt verzonden, het evaluatieorgaan of desgevallend het instellingsbestuur om aanvullende informatie, toelichtingen en verduidelijkingen vragen. Als de accreditatieorganisatie daarvan gebruikmaakt, wordt daarvan melding gemaakt in het accreditatierapport. De accreditatieorganisatie legt in het reglement, vermeld in artikel 9quinquies, de bestuursbeginselen vast voor de verzoeken om aanvullende informatie, toelichtingen en verduidelijkingen en voor de behandeling van de antwoorden.

§ 5. Als de accreditatieorganisatie op grond van het visitatierapport niet tot een accreditatierapport en -besluit kan komen, wordt de termijn van de lopende accreditatie met ten hoogste één jaar verlengd. De accreditatieorganisatie bezorgt voor het verstrijken van de beslissingstermijn, vermeld in artikel 60, § 1, eerste lid, een ontwerp van die beslissing met de bijbehorende omstandige motivering aan het evaluatieorgaan en het instellingsbestuur. Het evaluatieorgaan en het instellingsbestuur hebben de mogelijkheid om bezwaren en opmerkingen te formuleren binnen een vervaltermijn van vijftien kalenderdagen die ingaat de dag na de ontvangst van het ontwerp. Zodra de beslissing genomen is om de lopende accreditatie met een bepaalde duur te verlengen, belast de accreditatieorganisatie het evaluatieorgaan met de uitvoering van een bijkomende externe beoordeling volgens de richtlijnen en criteria bepaald door de accreditatieorganisatie. In voorkomend geval kan het instellingsbestuur een ander evaluatieorgaan vragen de aanvullende externe beoordeling uit te voeren. De duur van de verlenging komt in mindering van de geldigheidsduur van de accreditatie, vermeld in artikel 60, § 2.]]8

Art. 59.

§ 1. [[De accreditatie wordt verleend als de accreditatieorganisatie op basis van het visitatierapport, vermeld in artikel 57bis, § 2, in redelijkheid besluit dat de kwaliteit van de opleiding voldoet aan alle generieke kwaliteitswaarborgen, zoals beschreven in artikel 58, § 1.]]8

§ 2. De accreditatieorganisatie legt de bevindingen van de in § 1 bedoelde toetsing vast in een accreditatierapport, dat als motivering geldt van het accreditatiebesluit. De accreditatieorganisatie kan in het accreditatierapport overige opmerkingen opnemen over de bijzondere kwaliteitskenmerken van de opleiding.

De accreditatieorganisatie bezorgt vóór het verstrijken van de in artikel 60, § 1, eerste lid bedoelde beslissingstermijn een ontwerp van accreditatierapport en van accreditatiebesluit aan het instellingsbestuur. Het instellingsbestuur wordt in staat gesteld om bezwaren. en opmerkingen te formuleren binnen een vervaltermijn van 15 kalenderdagen, die ingaat de dag na deze van ontvangst van het ontwerp. De accreditatieorganisatie bepaalt in het in artikel 9quinquies bedoelde reglement de procedurele regelen overeenkomstig dewelke de bezwaren en opmerkingen worden behandeld. Deze procedurele regelen kunnen nimmer leiden tot een overschrijding van de in artikel 60, § 1, eerste lid bedoelde beslissingstermijn.

Art. 59bis.

[[§ 1. Zowel in het visitatierapport, vermeld in artikel 57bis, § 2, als in het accreditatierapport en in het accreditatiebesluit wordt, in voorkomend geval melding gemaakt van de opleidingsvarianten die op het tijdstip van de visitatie bestonden :

1° de verschillende vestigingen waar de opleiding aangeboden wordt;

2° de verschillende afstudeerrichtingen van de opleiding, met uitzondering van de als afstudeerrichting georganiseerde specifieke lerarenopleiding(en);

3° de verschillende talen waarin de opleiding aangeboden wordt als vermeld in artikel 91, § 2;

4° het studietraject voor werkstudenten, vermeld in artikel 2, 22°, c), van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen;

5° de verschillende programma's binnen de opleiding, als die leiden tot verschillende vormen van diplomering, namelijk diplomering door één instelling, bidiplomering of gezamenlijke diplomering;

6° de verschillende programma's binnen de opleiding, als deze georganiseerd worden door verschillende instellingsbesturen.

§ 2. Het visitatierapport, vermeld in artikel 57bis, § 2, bevat een beoordeling van elk van de varianten, vermeld in paragraaf 1.]]8

Art. 59ter.

[[§ 1. Zowel in de in artikel 57bis, § 2, bedoelde gepubliceerde externe beoordeling als in het accreditatierapport en accreditatiebesluit wordt in voorkomend geval melding gemaakt van de opleidingsvarianten die op het tijdstip van de visitatie bestonden :

1° de onderscheiden vestigingen waar de opleiding aangeboden wordt;

2° de onderscheiden afstudeerrichtingen van de opleiding, met uitzondering van de als afstudeerrichting georganiseerde specifieke lerarenopleiding(en);

3° de onderscheiden talen waarin de opleiding aangeboden wordt als vermeld in artikel 91, § 2;

4° het studietraject voor werkstudenten, als vermeld in artikel 2, 22°, c), van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen;

5° de onderscheiden programma's binnen de opleiding, indien deze leiden tot onderscheiden vormen van diplomering, te weten diplomering door één instelling, bidiplomering of gezamenlijke diplomering;

6° de onderscheiden programma's binnen de opleiding, indien deze georganiseerd worden door onderscheiden instellingsbesturen.

§ 2. De in artikel 57bis, § 2, bedoelde gepubliceerde externe beoordeling bevat een beoordeling van elk van in § 1 vermelde varianten.

§ 3. Indien de in artikel 57bis, § 2, bedoelde gepubliceerde externe beoordeling negatief is enkel en alleen op grond van het feit dat bij één of meerdere van de in § 1 vermelde opleidingsvarianten onvoldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn, kan het instellingsbestuur deze variant of varianten uitdrukkelijk uit de accreditatieaanvraag uitsluiten.

§ 4. Indien de accreditatieorganisatie de accreditatie van de betrokken opleiding verleent :

1° wordt in het accreditatiebesluit melding gemaakt van de uitsluiting van de betrokken variant of varianten;

2° verliest het instellingsbestuur, totdat een nieuw en positief accreditatiebesluit wordt verkregen, de bevoegdheid om de uitgesloten variant of varianten aan te bieden.]]6

SECTIE 4. - Accreditatierapport en accreditatiebesluit

Art. 60.

[[§ 1. De accreditatieorganisatie neemt een besluit binnen een termijn van drie maanden vanaf de ontvangst van de aanvraag tot accreditatie. De termijn wordt berekend van maand tot maand en van dag tot dag. De dag van de ontvangst van de aanvraag tot accreditatie is in de termijn begrepen.

Als de accreditatieorganisatie binnen de termijn, vermeld in het eerste lid, geen besluit heeft genomen, wordt de geldigheidsduur van de lopende accreditatie of de erkenning als een nieuwe opleiding verlengd tot het einde van het academiejaar waarin het accreditatiebesluit uiteindelijk wordt genomen.

§ 2. De accreditatieorganisatie neemt een positief accreditatiebesluit, wanneer zij op basis van het visitatierapport besluit dat de opleiding voldoet aan alle generieke kwaliteitswaarborgen van het accreditatiekader. Een positief accreditatiebesluit geldt voor een termijn van acht jaar. Vanaf de derde ronde opleidingsaccreditaties geldt een positief accreditatiebesluit voor een termijn van zes jaar. Die termijnen vangen aan vanaf het academiejaar dat volgt op het academiejaar waarin het besluit genomen wordt of, in geval van verlenging, met ingang van de dag waarop het vorige accreditatiebesluit vervalt.

§ 3. De accreditatieorganisatie neemt een positief accreditatiebesluit dat geldt voor een periode van ten hoogste drie jaar, wanneer zij op grond van het visitatierapport besluit dat de opleiding of een opleidingsvariant slechts voldoet aan één of twee generieke kwaliteitswaarborgen. Binnen die termijn moet het instellingsbestuur, onverminderd het bepaalde in het derde lid van deze paragraaf, een nieuwe externe beoordeling laten uitvoeren over de generieke kwaliteitswaarborgen waarvoor de opleiding of de opleidingsvariant niet als voldoende werd beoordeeld. Op basis van deze nieuwe beoordeling neemt de accreditatieorganisatie een nieuw accreditatiebesluit.

Als de accreditatieorganisatie op basis van het visitatierapport na een beperkte nieuwe visitatie tot het besluit komt dat de opleiding niet voldoet aan alle generieke kwaliteitswaarborgen vervalt de accreditatie en wordt het besluit wat de gevolgen betreft, gelijkgesteld met een negatief accreditatiebesluit.

Als de geldigheidsduur van een accreditatie wordt beperkt omdat de kwaliteit van een opleidingsvariant niet voldoet aan alle generieke kwaliteitswaarborgen bepaald in het accreditatiekader, heeft het instellingsbestuur de keuze tussen a) een nieuwe beperkte visitatie van de opleidingsvariant en accreditatie voor een bepaalde periode of b) de opleidingsvariant stopzetten en vanaf het eerst volgende academiejaar geen nieuwe studenten meer inschrijven. Als het instellingsbestuur beslist de opleidingsvariant stop te zetten na de eerste evaluatie, kan het instellingsbestuur die opleidingsvariant binnen zes jaar niet heropstarten. Door het stopzetten van de opleidingsvariant wordt de geldigheidsduur van de accreditatie voor de opleiding niet meer beperkt en zijn de termijnen vermeld in § 2 van toepassing.

Als de accreditatieorganisatie op basis van het visitatierapport na een beperkte nieuwe visitatie tot het besluit komt dat de opleidingsvariant niet voldoet aan alle generieke kwaliteitswaarborgen, moet de instelling de opleidingsvariant stopzetten en mag het instellingsbestuur vanaf het volgende academiejaar geen nieuwe studenten meer inschrijven. Het instellingsbestuur kan de opleidingsvariant binnen zes jaar niet heropstarten. Door het stopzetten van de opleidingsvariant wordt de geldigheidsduur van de accreditatie voor de opleiding niet meer beperkt en zijn de termijnen vermeld in § 2 van toepassing.

Als de accreditatieorganisatie op basis van het visitatierapport na een beperkte nieuwe visitatie tot het besluit komt dat de opleiding of opleidingsvariant voldoet aan alle generieke kwaliteitswaarborgen van het accreditatiekader, dan neemt de accreditatieorganisatie een positief accreditatiebesluit dat geldt voor een termijn vermeld in § 2 verminderd met de termijn van het beperkte accreditatiebesluit.

§ 4. De accreditatieorganisatie neemt een negatief accreditatiebesluit, wanneer zij op grond van het visitatierapport tot het besluit is gekomen dat de opleiding of een opleidingsvariant aan geen enkele generieke kwaliteitswaarborg voldoet. Het instellingsbestuur moet de opleiding of een opleidingsvariant die aan geen enkele generieke kwaliteitswaarborg voldoet, stopzetten en mag vanaf het volgende academiejaar geen nieuwe studenten meer inschrijven. Het instellingsbestuur kan de opleiding of een opleidingsvariant binnen zes jaar niet heropstarten.]]8

[[SECTIE 5. - Traject bij niet-instemming met een negatief accreditatiebesluit

Art. 60bis.

Indien het accreditatiebesluit over een opleiding negatief is, kan het instellingsbestuur bij de Vlaamse Regering een beroep instellen tegen dat negatief accreditatiebesluit. Het beroep wordt ingesteld binnen een termijn van 30 kalenderdagen die ingaat de dag na deze van de betekening van het negatief accreditatiebesluit aan de instelling.

De Vlaamse Regering toetst het betwiste besluit aan de bepalingen van dit decreet en van het in artikel 9quinquies bedoelde reglement. De Vlaamse Regering neemt een besluit binnen een ordetermijn van 60 kalenderdagen die ingaat de dag na deze van de ontvangst van het beroep. Zij vernietigt het negatief accreditatiebesluit wanneer dat kennelijk niet in overeenstemming is met die bepalingen.

De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen inzake het verloop van de beroepsprocedure.]]8

SECTIE 7. - Bijzondere bepalingen inzake [[accreditaties verleend door andere accreditatieorganen]]²

Art. 60sexies.

De accreditatieorganisatie kan de accreditatie verlenen op grond van een [[als equivalent erkende accreditatie, verleend door een andere accreditatieorganisatie]]³. De accreditatieorganisatie gaat daarbij na of de accreditaties worden verleend volgens een vergelijkbare methodologische aanpak als de accreditaties die in uitvoering van dit decreet worden verleend. [[Tussen de datum waarop de als equivalent te erkennen accreditatie is uitgebracht en de datum van de accreditatieaanvraag bij de accreditatieorganisatie [[[mogen niet meer dan negentig kalenderdagen verlopen zijn]]]¹.]]² [[Een positief accreditatiebesluit dat is gesteund op een positief accreditatiebesluit dat is afgeleverd door een andere accreditatieorganisatie, geldt tot en met het einde van het academiejaar waarin de equivalent verklaarde accreditatie een einde neemt.]]5

[[Artikel 59, § 2, 60, § 1, 60quater en 60quinquies]]5 zijn van overeenkomstige toepassing op de in het eerste lid bedoelde accreditatieprocedure.

[[Als de accreditatieorganisatie meent dat een oordeel van een andere accreditatieorganisatie niet voldoet aan de in artikel 3, tweede streepje, vermelde begripsomschrijving, kan de accreditatieprocedure desalniettemin worden voortgezet. Het oordeel wordt in dat geval beschouwd als een externe beoordeling.]]²

ONDERAFDELING 3. - Programmatie. De toets nieuwe opleiding

Art. 60septies.

Een opleiding die niet voorkomt in het in artikel 64 bedoelde Hoger Onderwijsregister of die in hoofde van de instelling niet voorkomt in het Hoger Onderwijsregister, wordt een nieuwe opleiding genoemd.

[[Art. 60octies.

[[[...]]]² ]]5

Art. 61.

§ 1. Een instelling kan :

1° eerst met ingang van het academiejaar 2006-2007 een nieuwe bachelors- of mastersopleiding aanbieden wanneer de betreffende opleiding bij besluit van de Vlaamse regering erkend is als nieuwe opleiding. De aanvraag daartoe kan vanaf 1 januari 2005 ingediend worden;

2° eerst met ingang van het academiejaar 2009-2010 nieuwe mastersopleidingen die aansluiten bij een academisch gerichte bachelorsopleiding aanbieden wanneer de betreffende mastersopleiding bij besluit van de Vlaamse regering erkend is als nieuwe opleiding. De aanvraag daartoe kan ingediend worden met ingang van 1 januari 2008.

De Vlaamse regering kan de in het eerste lid bedoelde besluiten nemen met inachtneming van de volgende voorschriften :

1° het voorgelegde dossier omvat :

a) het positief advies van de associatie waarvan de instelling desgevallend lid is;

b) de bevoegde instelling die de opleiding verzorgt en de vestiging(en) waar de opleiding wordt aangeboden;

c) de naam van de opleiding;

d) in voorkomend geval de afstudeerrichtingen;

e) de onderwijstaal gebruikt in de opleiding;

f) de doelstellingen en de eindtermen van de opleidingen;

g) de studieomvang van de opleiding uitgedrukt in studiepunten;

h) de graad waartoe de opleiding leidt, de kwalificatie van de graad en in voorkomend geval de specificatie van de graad;

i) in voorkomend geval de titel die houders van de graad van deze opleiding kunnen voeren;

j) ingeval het een bachelorsopleiding betreft de aansluitingsmogelijkheden en de mogelijke vervolgopleidingen zoals bedoeld in het Hoger Onderwijsregister en rekening houdend met de toelatingsvoorwaarden voorgeschreven in Hoofdstuk III, Afdeling 3;

k) ingeval het een mastersopleiding betreft : de vereiste vooropleidingen en toegangsvoorwaarden zoals bedoeld in het Hoger Onderwijsregister en rekening houdend met de toelatingsvoorwaarden voorgeschreven in Hoofdstuk III, Afdeling 3;

[[ l) de door de instellingen gezamenlijk beschreven domeinspecifieke leerresultaten als vermeld in artikel 5bis van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen;]]4

2° de opleiding heeft de macrodoelmatigheidstoets [[(voor zover van toepassing)]]¹ en de "toets nieuwe opleidingen" door de accreditatieorganisatie met positief gevolg ondergaan;

3° de nieuwe opleiding kan in één of meer studiegebieden of delen van studiegebieden worden gerangschikt waarin de betrokken instelling onderwijsbevoegdheid bezit. De nieuwe opleiding kan eventueel ook worden gerangschikt in een studiegebied waarin de betrokken instelling onderwijsbevoegdheid bezit en één of meerdere andere studiegebieden waarin andere instellingen behorende tot de associatie, waarvan de instelling lid is, onderwijsbevoegdheid bezitten;

4° de betrokken instelling geeft aan welke bestaande opleiding ze zal afbouwen parallel met de uitbouw van de nieuwe opleiding. Dit voorschrift geldt niet voor :

a) de organisatie vanaf het academiejaar 2007-2008 van nieuwe opleidingen die nergens voorkomen in het Hoger Onderwijsregister zoals het bekend gemaakt zal zijn op 1 juni van het jaar voorafgaand aan het academiejaar vanaf wanneer de opleiding georganiseerd zal worden;

b) de organisatie vanaf het academiejaar 2010-2011 van nieuwe mastersopleidingen die aansluiten bij een academisch gerichte bachelorsopleiding en die nergens voorkomen in het Hoger Onderwijsregister zoals het bekend gemaakt zal zijn op 1 juni van het jaar voorafgaand aan het academiejaar vanaf wanneer de opleiding georganiseerd zal worden;

[[c) de organisatie vanaf het academiejaar 2007-2008 van de nieuwe bachelors- en mastersopleiding Rechten aan de tUL, zoals bepaald in artikel 28, § 1.]]²

§ 2. De hogescholen en de universiteiten kunnen, in afwijking van de in § 1, eerste lid bedoelde vroegste startdatum van nieuwe opleidingen, mastersopleidingen die niet vermeld staan op de in artikel 123, § 5 of § 6 of 125, § 4 of § 6 lijst aanbieden met ingang van het academiejaar 2004-2005.

De voorwaarden daartoe zijn de volgende :

1° de opleiding betreft een mastersopleiding in de zin van [[artikel 13 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen]]¹ en wordt aangeboden in "Verpleegkunde en Vroedkunde", "Sociaal werk" en "Toerisme", en

2° de opleiding heeft een positief oordeel over de macrodoelmatigheid bekomen. De uiterste datum voor de aanvraag voor de macrodoelmatigheidstoets en de indiening van het bijhorend dossier bij de Erkenningscommissie is 1 maart 2004. In afwijking van artikel 62, § 3, tweede lid behandelt de Erkenningscommissie deze aanvragen binnen een termijn van 30 kalenderdagen, die voor wat betreft alle aanvragen ingaat op 2 maart 2004.

De betrokken opleidingen :

1° zijn niet onderworpen aan de verplichting van afbouw van een bestaande opleiding;

2° [[worden geacht geaccrediteerd te zijn tot en met het einde van het tweede academiejaar volgend op het einde van het academiejaar waarin voor de eerste maal de voor de nieuwe opleiding bepaalde studieomvang geheel doorlopen werd.]]5

Art. 62.

§ 1. Een in artikel 61, § 1, eerste lid bedoeld besluit van de Vlaamse regering komt tot stand overeenkomstig de procedure die in dit artikel chronologisch wordt omschreven.

De regelen bepaald in § 2, § 3, § 4, § 5 en § 6, eerste lid zijn niet van toepassing op de geregistreerde instellingen. Zij dienen onmiddellijk een dossier in bij de accreditatieorganisatie, rekening houdend met het bepaalde in § 6, tweede lid. [[Dit geldt ook voor de ambtshalve geregistreerde instellingen die in overeenstemming met artikel 53bis een nieuwe opleiding buiten het Belgische grondgebied willen starten.]]9

De Vlaamse regering kan het nadere verloop van de in dit artikel omschreven procedure uitwerken.

§ 2. Het instellingsbestuur dient de in artikel 61, § 1, eerste lid bedoelde aanvraag, samen met het bijhorend dossier, bij de [[Commissie Hoger Onderwijs]]6 in [[voor [[[1 maart]]]³ van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het academiejaar waarin de instelling de opleiding op zijn vroegst wil aanbieden.]]²

Bedoeld dossier stelt de [[Commissie Hoger Onderwijs]]6 in staat de toetsing aan de in § 3, eerste lid bedoelde criteria door te voeren.

[[...]]8

§ 3. De [[Commissie Hoger Onderwijs]]6 brengt na raadpleging van de Vlaamse Interuniversitaire Raad en de Vlaamse Hogescholenraad een oordeel uit over de macrodoelmatigheid van de opleiding op basis van volgende criteria :

1° het bestaande aanbod van opleidingen [[en in voorkomend geval de andere aanvragen van verwante nieuwe opleidingen]]²;

2° het aantal studenten in dezelfde of aanverwante opleidingen;

3° de te verwachten vraag naar afgestudeerden hoger onderwijs in het algemeen en in de betreffende of aanverwante opleidingen in het bijzonder;

4° de maatschappelijke relevantie van de opleiding; [[...]]9

[[5° de door de instellingen gezamenlijk beschreven domeinspecifieke leerresultaten.]]4

[[Indien het gaat om een opleiding waarvan de domeinspecifieke leerresultaten nog niet vastgesteld zijn of nog niet in de kwalificatiedatabank zijn opgenomen dan bezorgt de VLUHR de door de hem vastgestelde gezamenlijk beschreven domeinspecifieke leerresultaten aan de [[[Commissie Hoger Onderwijs]]]10 ten laatste op 30 april van het kalenderjaar, vermeld in § 2, eerste lid.]]7

[[De [[[Commissie Hoger Onderwijs]]]10 brengt haar oordeel over de ingediende aanvragen uiterlijk uit op 1 juni van het kalenderjaar, vermeld in § 2, eerste lid.

[[[...]]]4 ]]²

De [[Commissie Hoger Onderwijs]]6 maakt het oordeel over aan het instellingsbestuur.

§ 4. Indien het oordeel van de [[Commissie Hoger Onderwijs]]6 negatief is of niet tijdig wordt verstrekt, kan het instellingsbestuur binnen een vervaltermijn van 15 kalenderdagen een tweede aanvraag indienen bij de Vlaamse regering, die de macrodoelmatigheid van de opleiding op definitieve wijze beoordeelt op grond van de onder § 3, eerste lid bedoelde criteria.

De termijn voorde tweede aanvraag gaat in :

1° de dag na deze van ontvangst van het negatief advies, of

2° de dag waarop de beoordelingstermijn voor de [[Commissie Hoger Onderwijs]]6 is verstreken.

§ 5. De Vlaamse regering deelt het oordeel aan het instellingsbestuur mee binnen een termijn van 30 kalenderdagen, die ingaat de dag na deze van ontvangst van de tweede aanvraag. Indien het oordeel van de Vlaamse regering niet wordt meegedeeld binnen deze termijn van 30 kalenderdagen, wordt de macrodoelmatigheid geacht positief beoordeeld te zijn.

§ 6. Het instellingsbestuur vraagt de toets nieuwe opleidingen aan bij de accreditatieorganisatie, binnen een vervaltermijn van 15 kalenderdagen, die ingaat de dag na :

1° ontvangst van het positief oordeel van de [[Commissie Hoger Onderwijs]]6 of, desgevallend, de Vlaamse regering omtrent de macrodoelmatigheid van de opleiding, of

2° het verstrijken van de beoordelingstermijn van 30 kalenderdagen waarover de Vlaamse regering overeenkomstig § 5 beschikt.

[[De in het eerste lid vermelde vervaltermijn geldt niet ingeval van een herindiening van een aanvraag toets nieuwe opleiding bij de accreditatieorganisatie, nadat een initiële aanvraag, ingediend overeenkomstig de bepalingen van dit artikel, op initiatief van het instellingsbestuur werd ingetrokken. Het positieve macrodoelmatigheidsoordeel van de [[[Commissie Hoger Onderwijs]]]10 of, desgevallend, de Vlaamse Regering blijft in voorkomend geval slechts geldig onder één van de volgende voorwaarden :

1° als de intrekking is gebeurd binnen de in § 7, derde lid, vermelde termijn om na de ontvangst van het ontwerp van toetsingsrapport bezwaren en opmerkingen te formuleren, beschikt het instellingsbestuur over een vervaltermijn van zestig kalenderdagen om de aanvraag toets nieuwe opleiding opnieuw in te dienen bij de accreditatieorganisatie. De vervaltermijn gaat in op de dag na de betekening van het ontwerp van toetsingsrapport;

2° als de intrekking is gebeurd voor de betekening van een in § 7, derde lid, vermeld ontwerp van toetsingsrapport, beschikt het instellingsbestuur over een vervaltermijn van zestig kalenderdagen om de aanvraag toets nieuwe opleiding opnieuw in te dienen bij de accreditatieorganisatie. De vervaltermijn gaat in op de dag na de intrekking van de initiële aanvraag toets nieuwe opleiding.]]²

De accreditatieorganisatie bepaalt bij reglement de vorm en inhoud van het dossier dat bij de aanvraag moet worden gevoegd.

Indien een aanvraag niet voldoet aan deze regelen, biedt de accreditatieorganisatie de gelegenheid binnen een daartoe gestelde termijn het verzuim te herstellen. Indien van deze gelegenheid geen dan wel op niet afdoende wijze gebruik wordt gemaakt, wordt de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard. De accreditatieorganisatie kan nadere regelen omtrent deze procedure vaststellen in het in het tweede lid bedoelde reglement.

§ 7. De accreditatieorganisatie behandelt de ontvankelijke aanvragen binnen een ordetermijn van 4 maanden, die ingaat de dag na deze van ontvangst. De termijn wordt berekend van maand tot maand en van dag tot dag. De dag van ontvangst van de aanvraag is in de termijn begrepen.

De bevindingen van de accreditatieorganisatie worden neergelegd in een toetsingsrapport. Een toetsingsrapport is positief indien de accreditatieorganisatie in redelijkheid uit de aanvraag meent te kunnen opmaken dat de nieuwe opleiding de toets inzake de aanwezigheid van voldoende generieke kwaliteitswaarborgen met goed gevolg zal kunnen doorstaan. De methodologische regelen die daarbij benevens het krachtens het in artikel 9quater bedoelde verdrag vastgestelde toetsingskader worden gehanteerd, worden vastgelegd in een reglement, dat, vooraleer het van toepassing wordt, door de Vlaamse regering moet worden bekrachtigd.

De accreditatieorganisatie bezorgt vóór het verstrijken van de ordetermijn van 4 maanden een ontwerp van toetsingsrapport aan het instellingsbestuur, dat in staat wordt gesteld om bezwaren en opmerkingen te formuleren binnen een vervaltermijn van 10 kalenderdagen, die ingaat de dag na deze van ontvangst van het ontwerp. De accreditatieorganisatie bepaalt in het in artikel 9quinquies bedoelde reglement de procedurele regelen overeenkomstig dewelke de bezwaren en opmerkingen worden behandeld.

[[De ordetermijn van vier maanden, vermeld in het eerste lid, wordt verlengd tot zes maanden ingeval de opmerkingen en de bezwaren van het instellingsbestuur van die aard zijn dat de accreditatieorganisatie tot een bijkomend advies van deskundigen wordt genoopt.

De ordetermijn van vier maanden, vermeld in het eerste lid, wordt ingeval van intrekking van een aanvraag toets nieuwe opleiding geschorst vanaf de intrekking van de aanvraag tot en met de datum van de betekening van de herindiening ervan.]]²

§ 8. De Vlaamse regering neemt het besluit houdende erkenning van een nieuwe opleiding binnen een ordetermijn van 30 kalenderdagen, die ingaat de dag na deze van ontvangst van het toetsingsrapport van de accreditatieorganisatie. Het besluit treedt in werking met ingang van de bekendmaking ervan aan de instelling. [[De nieuwe opleiding wordt geacht geaccrediteerd te zijn tot en met het einde van het tweede academiejaar volgend op het einde van het academiejaar waarin voor de eerste maal de voor de nieuwe opleiding bepaalde studieomvang geheel doorlopen werd.]]5

Art. 63.

§ 1. Vanaf het academiejaar 2006-2007 kunnen hogescholen die partner zijn in eenzelfde associatie, besluiten tot het uitwisselen van opleidingen, waarbij een opleiding aan een bepaalde hogeschool aangeboden in een bepaalde vestiging van jaar tot jaar wordt afgebouwd en waarbij dezelfde opleiding aan een andere hogeschool in een bepaalde vestiging van jaar tot jaar wordt ingevoerd, na erkenning als een nieuwe opleiding door de Vlaamse regering.

§ 2. Voorafgaand aan de invoering van de nieuwe opleiding, moetende rechtspersonen verantwoordelijk voor de hogescholen en de universiteiten die een vestiging hebben in de provincie waarin de vestiging van de nieuwe opleiding gelegen is, hun akkoord verlenen.

Voor de toepassing van het eerste lid worden het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de provincie Vlaams-Brabant gezamenlijk als één provincie beschouwd.

§ 3. Voorstellen tot het uitwisselen van opleidingen kunnen voor de eerste keer bij de Vlaamse regering ingediend worden vanaf 1 januari 2005 en ten laatste op 30 september 2005.

Besluiten tot het uitwisselen van opleidingen tussen hogescholen binnen een associatie kunnen maar eenmaal om de vijf jaar worden genomen voor de gehele Vlaamse Gemeenschap.

§ 4. De instellingsbesturen voorzien bij de afbouw van een opleiding in aangepaste overgangs- en begeleidingsmaatregelen, zodat de studenten hun opleiding kunnen voltooien.

[[Art. 63/1.

§ 1. De centra voor volwassenenonderwijs kunnen de programmatie van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs, die ze sinds het academiejaar 2003-2004 hebben georganiseerd, als bachelor aanvragen. Het programmatieproces verloopt overeenkomstig de bepalingen van deze onderafdeling die gelden voor de ambtshalve geregistreerde instellingen.

§ 2. Een opleiding, zoals vermeld in § 1, die als bachelor erkend wordt, moet worden overgedragen aan een ambtshalve geregistreerde instelling die de overeenkomstige onderwijsbevoegdheid en territoriale bevoegdheid heeft.

De overdracht van de opleiding kan plaatsvinden vanaf het ogenblik van de erkenning en moet voltrokken zijn uiterlijk op 31 augustus van het jaar dat volgt op het jaar van de erkenning.

Van de territorialiteitsvoorwaarde als vermeld in het eerste lid, kan worden afgeweken in het overdrachtsprotocol, als vermeld in § 4. In geval van toepassing van § 3 kan deze afwijking reeds worden vastgelegd in de intentieverklaring. De afwijking heeft in dit geval pas uitwerking met de eigenlijke overdracht. Als voorwaarde geldt dat :

1° de afwijking op de territorialiteitsvoorwaarde wordt gemotiveerd;

2° de afwijking op de territorialiteitsvoorwaarde wordt bekrachtigd door het Vlaams Parlement;

3° de opleiding slechts op één plaats wordt aangeboden.

§ 3. Indien de overdracht van de opleiding niet op het ogenblik van de erkenning plaatsvindt, leggen het overdragende centrum voor volwassenenonderwijs en de ontvangende ambtshalve geregistreerde instelling hun principiële overeenstemming over de overdracht van de opleiding in een intentieverklaring neer. Deze intentieverklaring bevat minimaal de datum waarop de overdracht van de erkende opleiding zal plaatsvinden en de engagementen van de ambtshalve geregistreerde instelling waaraan de opleiding wordt overgedragen.

Deze intentieverklaring wordt ter bekrachtiging voorgelegd aan de Vlaamse Regering.

§ 4. Ter regeling van de overdracht van de opleiding sluiten het overdragende centrum voor volwassenenonderwijs en de ontvangende ambtshalve geregistreerde instelling in ieder geval een protocol, als vermeld in artikel 125bis2, § 2.

§ 5. Indien de overdracht van de opleiding niet op het ogenblik van de erkenning plaatsvindt, reiken het overdragende centrum voor volwassenenonderwijs en de ontvangende ambtshalve geregistreerde instelling, bij wijze van overgangsmaatregel en in afwijking van artikel 14 van dit decreet, gezamenlijk een diploma van de graad van bachelor uit na de succesvolle voltooiing van de opleiding die de erkenning heeft verworven.

De gezamenlijke diplomering is slechts mogelijk vanaf de bekrachtiging door de Vlaamse Regering van de in § 3 bedoelde intentieverklaring en zolang de overdracht van de opleiding naar de ontvangende ambtshalve geregistreerde instelling niet is gerealiseerd.

In ieder geval verliezen het centrum voor volwassenenonderwijs en de ambtshalve geregistreerde instelling de uitzonderlijke mogelijkheid om gezamenlijk een diploma van de graad van bachelor uit te reiken als de overdracht van de opleiding niet binnen de in § 2 vermelde termijn is gerealiseerd.]]10

[[Onderafdeling 3bis. - Wijzigingen aan de studieomvang van opleidingen

Sectie 1. - Uitbreiding studieomvang

Art. 63bis.

[[[ § 1. In 2013 kunnen de hogescholen en universiteiten uiterlijk op 15 oktober een aanvraag indienen bij de Vlaamse Regering tot uitbreiding van de studieomvang van een masteropleiding met een studieomvang van 60 studiepunten.

Vanaf 2014 kunnen de hogescholen en universiteiten in de loop van de maand april en uiterlijk op 30 april een aanvraag indienen bij de Vlaamse Regering tot uitbreiding van de studieomvang van een masteropleiding met een studieomvang van 60 studiepunten.

§ 2. Een aanvraag wordt gezamenlijk opgesteld door alle instellingen die de betrokken masteropleiding van 60 studiepunten aanbieden. De aanvraag wordt samen opgesteld en bevat het gezamenlijk concept van de opleidingsstructuur die de instellingen binnen de (sub)discipline voor ogen hebben.

Het aanvraagdossier omvat het standpunt van studenten, die betrokken worden bij de voorbereiding van de aanvraag.

De Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad coördineert de aanvraag en bezorgt die aan de Vlaamse Regering.

§ 3. Voor de masteropleidingen die met ingang van het academiejaar 2013-2014 worden geïntegreerd in een universiteit, stellen de betrokken universiteiten de aanvraag op.]]]5

Art. 63ter.

[[[De masteropleidingen die ontstaan na de uitbreiding van de studieomvang van een masteropleiding van 60 studiepunten, kunnen één van de volgende vormen aannemen :

1° een vakinhoudelijke masteropleiding van 90 studiepunten;

2° een masteropleiding van 90 studiepunten die bestaat uit een vakinhoudelijke vorming van 60 studiepunten en een differentiatie van 30 studiepunten die specifiek gericht is op één of meer van de volgende finaliteiten :

a) het verwerven van specifieke beroepsgerichte competenties, andere dan die van leraar;

b) een doorgedreven vakinhoudelijke specialisatie;

3° een masteropleiding van 120 studiepunten die bestaat uit een vakinhoudelijke vorming van 90 studiepunten en een differentiatie van 30 studiepunten die specifiek gericht is op een of meer van de volgende finaliteiten :

a) de lerarenopleiding, waarbij een deel van de lerarenopleiding ingebouwd wordt als afstudeerrichting in de initiële master, zoals bepaald in artikel 55octies, § 2 en § 3;

b) het verwerven van specifieke beroepsgerichte competenties, andere dan die van leraar;

c) een doorgedreven vakinhoudelijke specialisatie;

4° een onderzoeksmaster van 120 studiepunten, die wordt aangeboden naast een masteropleiding in hetzelfde studiegebied;

5° een educatieve master. De Vlaamse Regering bepaalt na de goedkeuring van de beroepskwalificaties van leraar en na de afronding van de decretaal opgelegde evaluatie de nadere regelen en de voorwaarden waaronder deze educatieve master wordt georganiseerd. Die houden rekening met de resultaten van de evaluatie en betreffen ten minste :

a) de studieomvang;

b) de puntengewichten voor de financiering, binnen een vork gaande van 1 tot 3;

c) de procedure en de criteria voor de beoordeling van de aanvraag;

d) het moment waarop de eerste aanvragen kunnen worden ingediend;

e) het moment waarop de eerste educatieve masters kunnen worden aangeboden.]]]5

Art. 63 quater.

[[[§ 1. De aanvragen tot uitbreiding van de studieomvang van de masteropleidingen worden gemotiveerd aan de hand van de volgende criteria :

1° de studieomvang van vergelijkbare opleidingen in de Europese Hogeronderwijsruimte bedraagt meer dan 60 studiepunten en de leerresultaten van de masteropleiding van 60 studiepunten beantwoorden niet meer aan wat internationaal gangbaar is, én de internationale en nationale arbeidsmarkt voor afgestudeerden vraagt het beheersen van algemene en specifieke beroepsgerichte competenties die samen met de vakinhoudelijke competenties niet kunnen worden bereikt binnen de huidige studieomvang, of

2° de leerresultaten van de bestaande masteropleidingen kunnen niet worden bereikt binnen de huidige studieomvang, én de internationale en nationale arbeidsmarkt voor afgestudeerden vraagt het beheersen van algemene en specifieke beroepsgerichte competenties die samen met de vakinhoudelijke competenties niet kunnen worden bereikt binnen de huidige studieomvang.

§ 2. De aanvragen voor een onderzoeksmaster, ter uitvoering van artikel 63ter, worden gemotiveerd aan de hand van de volgende criteria :

1° de verwachte doorstroom naar onderzoekscarrières aan een instelling voor hoger onderwijs of binnen de industrie en maatschappelijke organisaties;

2° de opleiding sluit aan bij de onderzoekszwaartepunten van de instelling voor hoger onderwijs;

3° het beoogde eindniveau van de opleiding sluit aan bij het eindniveau dat internationaal gangbaar is voor een onderzoeksmaster.]]]5

Art. 63quinquies

[[[§ 1. De Vlaamse Regering legt de ingediende aanvragen voor advies voor aan de accreditatieorganisatie, bedoeld in artikel 9quater. De accreditatieorganisatie legt een operationeel kader vast voor de beoordeling van de aanvragen. Dat beoordelingskader wordt aan de Vlaamse Regering ter goedkeuring voorgelegd.

§ 2. De accreditatieorganisatie gaat na of de ingediende aanvragen beantwoorden aan de criteria, bedoeld in artikel 63quater. Daarbij gaat zij ook na :

1° of de betreffende instellingen, desgevallend door samenwerking met andere hogescholen of universiteiten, voldoende capaciteit en kritische massa hebben inzake academisch en wetenschappelijk personeel en infrastructuur om de opleidingen met een uitgebreide studieomvang op kwaliteitsvolle basis aan te bieden;

2° in geval het gaat om een onderzoeksmaster, of de betreffende instellingen concrete doelstellingen hebben geformuleerd met betrekking tot het aantal doctoraten en met betrekking tot de duur van de voorbereiding van het doctoraat, of zij maatregelen hebben geformuleerd om die doelstellingen te realiseren en op welke wijze zij de realisatie van deze doelstellingen monitoren en de kwaliteit ervan bewaken.

§ 3. De instellingen betalen een bedrag van 2.500 euro per instelling en per opleiding aan de accreditatieorganisatie als bijdrage in de kosten van de advisering.]]]5

Art. 63sexies.

[[[§ 1. De Vlaamse Regering neemt vóór 1 december van het jaar waarin de aanvraag werd ingediend, een beslissing betreffende de uitbreiding van de studieomvang op basis van het advies van de accreditatieorganisatie en het ingediende dossier.

In afwijking van het eerste lid neemt de Vlaamse Regering over de aanvragen, ingediend in 2013, een beslissing vóór 15 maart 2014.

§ 2. Indien de Vlaamse Regering de ingediende aanvraag heeft goedgekeurd, kan de masteropleiding starten ten vroegste het vierde academiejaar na het academiejaar waarin de Vlaamse Regering de beslissing heeft genomen.

§ 3. Een goedgekeurde onderzoeksmaster kan ten vroegste starten het academiejaar na het academiejaar waarin de Vlaamse Regering de beslissing heeft genomen, tenzij de Vlaamse Regering een andere startdatum heeft bepaald.

§ 4. In afwijking van hetgeen bepaald is in paragraaf 2, kan de Vlaamse Regering een vroegere startdatum bepalen op gemotiveerd verzoek van de instellingen, en op voorwaarde dat de studenten die in het academiejaar waarin de Vlaamse Regering de aanvraag heeft goedgekeurd, de bacheloropleiding waarop de masteropleiding aansluit zijn begonnen, de masteropleiding van 60 studiepunten kunnen afronden.

In geval van de afwijking, vermeld in het eerste lid, bieden de instellingen de bestaande masteropleiding van 60 studiepunten en de masteropleiding met een uitgebreide studieomvang gelijktijdig aan gedurende een periode van vijf jaar. Na die termijn wordt de masteropleiding van 60 studiepunten stopgezet.

§ 5. Als de Vlaamse Regering de aanvraag tot uitbreiding van de studieomvang van een masteropleiding niet goedkeurt, kan de instelling pas na verloop van een periode van drie jaar, te rekenen vanaf de aanvraagdatum, een nieuwe aanvraag indienen.

§ 6. Als de Vlaamse Regering oordeelt dat een van de indienende instellingen niet beschikt over de capaciteit en de kritische massa inzake academisch en wetenschappelijk personeel en infrastructuur om de opleiding met een uitgebreide studieomvang op kwaliteitsvolle basis aan te bieden, dan kan de opleiding alleen nog worden aangeboden in samenwerking met een andere instelling.

De samenwerking moet uiterlijk gerealiseerd zijn één academiejaar voor de start van de masteropleiding met een uitgebreide studieomvang.

Ingeval de instelling die samenwerking niet kan realiseren, wordt de opleiding stopgezet uiterlijk gelijktijdig met de start van de opleiding met de uitgebreide studieomvang.

§ 7. Binnen de Vlaamse Gemeenschap kunnen maximum 40 onderzoeksmasters, die tot stand komen na uitbreiding van de studieomvang via de procedure, bedoeld in artikel 63bis tot 63sexies, worden aangeboden in of over de studiegebieden of delen van de studiegebieden Wijsbegeerte en moraalwetenschappen, Godgeleerdheid, godsdienstwetenschappen en kerkelijk recht, Taal- en letterkunde, Geschiedenis, Archeologie en kunstwetenschappen, Rechten, notariaat en criminologische wetenschappen, Economische en toegepaste economische wetenschappen, Politieke en sociale wetenschappen, Sociale gezondheidswetenschappen, Conservatie-restauratie, Architectuur, Gezondheidszorg, Industriële wetenschappen en technologie, Biotechniek, Productontwikkeling, Toegepaste taalkunde, Handelswetenschappen en bedrijfskunde, Audiovisuele en beeldende kunst, Muziek en podiumkunsten, Nautische wetenschappen.

Een onderzoeksmaster in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst, Muziek en podiumkunsten, Nautische wetenschappen kan enkel door een hogeschool worden georganiseerd en aangeboden in samenwerking met een universiteit.]]]5

[[[Art. 63sexies/l.

De Vlaamse Regering kan de studieomvang van bachelor- of masteropleidingen uitbreiden om op die manier de bij of krachtens de wet, het decreet of de Europese richtlijn vastgelegde voorwaarden of richtlijnen met betrekking tot de studieomvang te realiseren met het oog op de toegang tot het beroep.]]]5

Sectie 2. - Vermindering studieomvang

Art. 63septies.

[[[§ 1. Hogescholen en universiteiten kunnen in de loop van de maand april en uiterlijk op 30 april van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het academiejaar waarin de instelling de opleiding op zijn vroegst wil aanbieden, een aanvraag tot vermindering van de studieomvang van een bestaande masteropleiding indienen bij de Vlaamse Regering.

IN VOEGE VANAF 1/10/2018 (Decr. XXII, 21-12-2012 - B.S. 19-2-2013; Art. V.21) : toevoeging lid : "[De studieomvang van de master in de huisartsgeneeskunde en van de master in de specialistische geneeskunde wordt uitgebreid tot 180 studiepunten. Deze uitgebreide studieomvang geldt voor alle studenten die zich voor de eerste keer inschrijven in deze masteropleidingen vanaf het academiejaar 2018-2019 na het voltooien van een masterop- leiding in de geneeskunde met een studieomvang van 180 studiepunten.]"

§ 2. De aanvragen worden gezamenlijk opgesteld door alle instellingen die de betrokken opleiding aanbieden.

De Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad coördineert de aanvragen en bezorgt de aanvragen aan de Vlaamse Regering.

§ 3. De aanvragen tot vermindering van de studieomvang van de masteropleidingen moeten gemotiveerd worden aan de hand van het volgende criterium : de studieomvang van vergelijkbare opleidingen in de Europese Hogeronderwijsruimte bedraagt minder dan 90 of 120 studiepunten en de leerresultaten van de masteropleiding kunnen worden bereikt binnen een beperktere studieomvang.

§ 4. De Vlaamse Regering neemt vóór 1 december van het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend een beslissing inzake de vermindering van de studieomvang op basis van het advies van de accreditatieorganisatie, bedoeld in artikel 9quater en op basis van het ingediende dossier. De accreditatieorganisatie legt een operationeel kader vast voor de beoordeling van de aanvragen, dat ter goedkeuring aan de Vlaamse Regering voorgelegd wordt.

De instellingen betalen een bedrag van 2.500 euro per instelling en per opleiding aan de accreditatieorganisatie als bijdrage in de kosten van de advisering.]]]5

[[[Art. 63septies/l.

De Vlaamse Regering kan de studieomvang van masteropleidingen verminderen om op die manier de bij of krachtens de wet, het decreet of de Europese richtlijn vastgelegde voorwaarden of richtlijnen met betrekking tot de studieomvang te realiseren met het oog op de toegang tot het beroep.]]]5

Sectie 3. - Overgangsbepaling

[[Art. 63octies.

[[[Studenten die ingeschreven waren in een masteropleiding van 60 studiepunten in het academiejaar voorafgaand aan het academiejaar waarin de uitbreiding van de studieomvang van de masteropleiding wordt ingevoerd, kunnen hun masteropleiding voltooien binnen de twee daaropvolgende academiejaren of kunnen inschrijven voor de in studieomvang uitgebreide masteropleiding met behoud van de verworven creditbewijzen.

Instellingen moeten door middel van de organisatie van specifieke studietrajecten met een studieomvang van ten hoogste 60 studiepunten studenten die een masteropleiding van 60 studiepunten hebben voltooid, de mogelijkheid bieden om de graad van master te behalen van de in studieomvang uitgebreide masteropleiding.

Studenten die ingeschreven waren in een masteropleiding van 90 of 120 studiepunten in het academiejaar voorafgaand aan het academiejaar waarin de vermindering van de studieomvang van de masteropleiding wordt ingevoerd, kunnen hun masteropleiding voltooien binnen de twee daaropvolgende academiejaren.]]]5 ]]5

[[Onderafdeling 3ter. Herschikkingen in het opleidingsaanbod

Art. 63novies.

Onder herschikkingen van het opleidingsaanbod worden begrepen :

1° het omvormen van bachelor- of masteropleidingen tot een gezamenlijk georganiseerde opleiding, zoals bedoeld in artikel 24bis, 24quater, en 86 van dit decreet;

2° het omvormen van een bachelor- of masteropleiding tot een gezamenlijk georganiseerde opleiding, waarbij de toetredende instelling de bachelor of masteropleiding op het ogenblik van omvorming niet aanbiedt, zoals bedoeld in artikel 63decies;

3° het samenvoegen van twee of meerdere bacheloropleidingen of twee of meerdere masteropleidingen binnen een hogeschool of universiteit, zoals bedoeld in artikel 63undecies.

Art. 63decies.

§ 1. Als een bestaande bachelor- of masteropleiding aangeboden door een hogeschool of universiteit, omgevormd wordt tot een gezamenlijk georganiseerde opleiding conform de bepalingen van artikel 86 van dit decreet, dan wordt deze opleiding niet beschouwd als een nieuwe opleiding in hoofde van de toetredende instellingen. De betrokken hogescholen of universiteiten moeten de onderwijsbevoegdheid hebben om de desbetreffende graden binnen de geografische omschrijving te verlenen.

§ 2. Voorafgaand aan de organisatie van de gezamenlijke opleiding, moeten de associaties waarvan een partner de desbetreffende onderwijsbevoegheid heeft en de desbetreffende graden mag verlenen in een vestiging in de provincie waarin de toetredende instelling de geografische bevoegdheid heeft om de opleiding aan te bieden en de desbetreffende graden te verlenen, hun akkoord verlenen.

Voor de toepassing van het eerste lid worden het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en de provincie Vlaams-Brabant gezamenlijk als één provincie beschouwd.

§ 3. Wanneer een van de deelnemende hogescholen of universiteiten niet langer wenst te participeren aan de gezamenlijk georganiseerde opleiding, dan kan een hogeschool of universiteit de desbetreffende opleiding niet organiseren als afzonderlijke opleiding in het geval deze hogeschool of universiteit de opleiding niet organiseerde op het ogenblik van de start van de gezamenlijke opleiding.

§ 4. De betrokken universiteiten of hogescholen delen voor 1 mei aan de Vlaamse Regering de opleidingen die ze conform § 1 van dit artikel in het volgende academiejaar gezamenlijk willen organiseren, mee. Bij deze mededeling wordt het akkoord van de associaties, zoals bedoeld in § 2 van dit artikel gevoegd. De hogeschool of universiteit die niet langer wenst te participeren aan de gezamenlijk georganiseerde opleiding deelt dit mee aan de Vlaamse Regering voor 1 mei voorafgaand aan het academiejaar waarin de participatie wordt stopgezet.

Art. 63undecies.

Als een hogeschool of universiteit twee of meerdere bacheloropleidingen of twee of meerdere masteropleidingen wil samenvoegen tot respectievelijk één bachelor- of masteropleiding, dan wordt deze opleiding niet beschouwd als nieuwe opleiding indien voldaan is aan één van de volgende voorwaarden :

1° de samenvoeging van opleidingen maakt deel uit van de uitvoering van een goedgekeurd rationalisatieplan, ingediend tegen 30 juni 2009, zoals bedoeld in de artikelen 51, 52 en 53 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen;

2° [[de samengevoegde opleiding is opgenomen in de lijst, vermeld in artikel 53/1.]]10

Art. 63duodecies.

[[...]]10

Art. 63terdecies.

[[[Als de aanvangsdatum van de accreditatietermijn van de opleidingen die een instelling wil samenvoegen tot één opleiding, als vermeld in artikel 63undecies, verschillend is, geldt als aanvangsdatum van de accreditatietermijn van de samengevoegde opleiding de vroegste aanvangsdatum van de samengevoegde opleidingen.

Als de accreditatietermijn van de opleidingen die omgevormd worden tot een gezamenlijke opleiding, als vermeld in artikel 63novies, 1°, verschillend is, geldt als aanvangsdatum van de accreditatietermijn van de samengevoegde opleiding de vroegste aanvangsdatum van de oorspronkelijke opleidingen.]]]4

[[[Een nieuwe externe beoordeling is vereist wanneer een instelling meerdere opleidingen samenvoegt waarvan minimum één opleiding een accreditatie met beperkte geldigheidsduur geniet. De nieuwe externe beoordeling heeft betrekking op de generieke kwaliteitswaarborgen die negatief werden beoordeeld in de samengevoegde opleidingen.

In het geval dat de accreditatieorganisatie op basis van het visitatierapport na een beperkte nieuwe visitatie tot het besluit komt dat de opleiding voldoet aan alle generieke kwaliteitswaarborgen van het accreditatiekader, neemt de accreditatieorganisatie een positief accreditatiebesluit dat geldt voor een termijn als vermeld in artikel 60, § 2, met als aanvangsdatum de vroegste aanvangsdatum van accreditatie van de samengevoegde opleidingen.

In het geval dat de accreditatieorganisatie op basis van het visitatierapport na een beperkte nieuwe visitatie tot het besluit komt dat de opleiding niet voldoet aan alle generieke kwaliteitswaarborgen van het accreditatiekader, vervalt de accreditatie en wordt het besluit, wat de gevolgen betreft, gelijkgesteld met een negatief accreditatiebesluit.

Indien de beperkte visitatie betrekking heeft op een opleidingsvariant in de samengevoegde opleiding en de accreditatieorganisatie op basis van het visitatierapport na een beperkte nieuwe visitatie tot het besluit komt dat de opleidingsvariant niet voldoet, moet de instelling de opleidingsvariant stopzetten en mag het instellingsbestuur vanaf het volgende academiejaar geen nieuwe studenten meer inschrijven. Het instellingsbestuur kan de opleidingsvariant binnen zes jaar niet heropstarten. Bij het stopzetten van de opleidingsvariant neemt de accreditatieorganisatie een positief accreditatiebesluit dat geldt voor een termijn als vermeld in artikel 60, § 2, met als aanvangsdatum de vroegste aanvangsdatum van accreditatie van de opleidingen die werden samengevoegd.]]]7

[[[Art. 63quaterdecies.

De Vlaamse Regering voert ten minste om de vijf jaar vergelijkende analyses uit van de visitatierapporten en van de accreditatierapporten alsook systeembrede analyses op basis van die rapporten.

Vanuit haar eigen databanken stelt de Vlaamse Regering de nodige gegevens ter beschikking van de instellingsbesturen met betrekking tot instroom, doorstroom en uitstroom van de studenten in het kader van de voorbereiding van hun zelfevaluatierapport.]]]4 ]]6

Onderafdeling 4. - Registratie. Het Hoger Onderwijsregister

Art. 64.

§ 1. Er wordt een Hoger Onderwijsregister aangelegd van de bachelors- en mastersopleidingen die overeenkomstig dit decreet worden georganiseerd.

[[...]]7

§ 2.[[Het Hoger Onderwijsregister bevat van elke opleiding de volgende algemene gegevens :

1° de naam van de opleiding;

2° in voorkomend geval de afstudeerrichtingen;

3° de onderwijstaal gebruikt in de opleiding;

4° in voorkomend geval de vermelding dat er een opleidingstraject is ten behoeve van werkstudenten;

5° de graad waartoe de opleiding leidt en de kwalificatie van de graad, respectievelijk aangevuld met de specificatie van de graad;

6° de titel die door de houder van het diploma kan worden gevoerd;

7° de bevoegde instelling die de opleiding verzorgt, de vestiging(en) waar de opleiding wordt aangeboden en respectievelijk de associatie waarvan de instelling lid is;

8° de studieomvang van de opleiding uitgedrukt in studiepunten;

9° de domeinspecifieke leerresultaten van de opleidingen;

10° de datum van de accreditatie, tijdelijke erkenning of erkenning als nieuwe opleiding;

11° het tijdstip waarop de accreditatie, de tijdelijke erkenning of de erkenning als nieuwe opleiding vervalt;

12° het academiejaar of de academiejaren waarin de opleiding wordt aangeboden;

13° het studiegebied, een deel van een studiegebied of studiegebieden waarbinnen een opleiding wordt gerangschikt;

14° de ISCED benaming van het studiegebied waarin de opleiding gerangschikt wordt.

Het Hoger Onderwijsregister omvat uitsluitend de gegevens die in paragraaf 2 zijn opgenomen. De Vlaamse Regering kan in functie van de organisatorische transparantie de in paragraaf 2 opgesomde gegevens verder verduidelijken.

In het Hoger Onderwijsregister wordt in een link voorzien naar de websites van de instellingen met meer uitgebreide informatie over de gegevens inzake aansluiting en vervolgopleidingen en de onderwijs- en examenreglementen. Het Hoger Onderwijsregister voorziet in een historiek met betrekking tot de accreditatiestatus van de opleidingen en hun benamingen. ]]7

§ 3. [[De instellingen voor hoger onderwijs delen jaarlijks vóór 1 mei de in § 2, eerste lid, bedoelde gegevens mee inzake de opleidingen die zij het daaropvolgend academiejaar rechtmatig kunnen organiseren. [[[...]]]³ De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regelen inzake de wijze waarop en de vorm waarin de gegevens worden meegedeeld, verbeterd en geactualiseerd.]]¹ [[De gegevens inzake gezamenlijke opleidingen worden aangeleverd door de coördinerende instelling.]]²

De Vlaamse regering kan een instantie aanwijzen die belast wordt met de opmaak en het actualiseren van het Hoger Onderwijsregister. [[ [[[Het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming]]]³ dient jaarlijks vóór 1 juni de echtheid van het Hoger Onderwijsregister te bevestigen.]]¹

[[...]]¹

§ 4. [[...]]7 ]

Decr. 19-3-2004; [[ ]]¹ Decr. 30-4-2004; [[ ]]² Decr. 16-6-2006; [[ ]]³ Decr. 4-7-2008; [[ ]]4 Decr. 30-4-2009; [[ ]]5 Decr. 8-5-2009; [[ ]]6 Decr. 9-7-2010; [[ ]]7 Decr. 1-7-2011; [[ ]]8 Decr. 6-7-2012; [[ ]]9 Decr. 21-12-2012; [[ ]]10 Decr. 12-7-2013; [[[ ]]]¹ Decr. 8-5-2009; [[[ ]]]² Decr. 9-7-2010; [[[ ]]]³ Decr. 1-7-2011; [[[ ]]]4 Decr. 6-7-2012; [[[ ]]]5 Decr. 19-7-2013; [[[ ]]]6 Decr. 12-7-2013; [[[ ]]]7 Decr. van 19-7-2013

Afdeling 3. - Toelatingsvoorwaarden

Art. 65 t.e.m. 67.

[...]

Decr. van 30-4-2004

Art. 68.

§ 1. Onverminderd de algemene toelatingsvoorwaarden wordt niemand toegelaten tot de bachelorsopleidingen van studiegebieden, audiovisuele en beeldende kunst, en muziek en podiumkunsten, zonder geslaagd te zijn voor een artistieke toelatingsproef eigen aan deze opleidingen. De hogeschool waar de student zich wenst in te schrijven, neemt deze toelatingsproef af. Deze artistieke toelatingsproef wordt afgenomen door een commissie die is samengesteld uit personeelsleden van de hogescholen en externe experten.

§ 2. Voor de inschrijving in een bachelorsopleiding in het studiegebied Geneeskunde of het studiegebied Tandheelkunde, geldt als bijkomende toelatingsvoorwaarde het geslaagd zijn voor een toelatingsexamen, ingericht door één examencommissie, verder genoemd 'toelatingsexamen arts en tandarts'. Het beoogt het toetsen van de bekwaamheid van de studenten om een geneeskundige of tandheelkundige opleiding met succes af te ronden. Het bestaat uit twee gedeelten :

1° kennis en inzicht in de wetenschappen en met name de vakken biologie, fysica, scheikunde en wiskunde; het niveau is afgestemd op het gemiddelde van de programma's van de derde graad van het algemeen secundair onderwijs;

2° informatie verwerven en verwerken : de themata hiervan sluiten aan bij de beroepspraktijk van artsen of tandartsen.

De Vlaamse regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de inhoud van deze examengedeelten.

§ 3. Het toelatingsexamen arts en tandarts wordt georganiseerd volgens de hierna opgesomde nadere regels :

1° het wordt tweemaal per jaar voor het begin van het academiejaar ingericht; de organisatie ervan wordt tijdig bekendgemaakt;

2° de Vlaamse regering kan een examengeld van ten hoogste 25 euro vastleggen als bijdrage in het dekken van de organisatiekosten. Vanaf 1998 wordt het bedrag aangepast aan de jaarlijkse stijging van de index van de consumptieprijzen met als referentiedatum 1 januari 1997;

3° de Vlaamse regering organiseert het toelatingsexamen arts en tandarts volgens de nadere regels die zij daartoe bepaalt;

4° na advies van de examencommissie, bedoeld in § 2, regelt de Vlaamse regering de werking van de examencommissie en stelt ze haar huishoudelijk reglement en het examenreglement vast;

5° de examencommissie, bedoeld in § 2, stelt de examenvragen op en evalueert de examenresultaten. Het maximumaantal punten van elk examengedeelte is twintig. Geslaagd zijn de studenten die op elk examengedeelte ten minste tien op twintig behalen en ten minste tweeëntwintig op veertig voor beide examengedeelten samen. De voorzitter van de examencommissie maakt de resultaten bekend;

6° het slagen voor het toelatingsexamen arts en tandarts in een bepaald burgerlijk jaar wordt slechts aanvaard voor het voldoen aan de bijkomende toelatingsvoorwaarde indien de student uiterlijk op 31 december van dat burgerlijk jaar in het bezit is van het diploma secundair onderwijs of van een daarmee gelijkwaardig of gelijkgesteld studiebewijs.

§ 4. De Vlaamse regering benoemt de voorzitter, de secretaris en de leden van de examencommissie, bedoeld in § 2. Zij telt, voorzitter en secretaris uitgezonderd, minimaal tien en maximaal vijftien leden. De leden van de examencommissie worden zo aangeduid uit de leden van het zelfstandig academisch personeel van de universiteiten dat de nodige expertise aanwezig is op het vlak van de medische praktijk, de inhoud van de vakken van het eerste examengedeelte, de pedagogiek en de psychologie.

§ 5. De bijkomende toelatingsvoorwaarde geslaagd zijn voor het 'toelatingsexamen arts-tandarts', bedoeld in § 2, geldt eveneens voor de inschrijving in om het even welk studiejaar van een bachelors- of mastersopleiding in het studiegebied Geneeskunde of in het studiegebied Tandheelkunde in het geval de student vrijstelling heeft verkregen van sommige opleidingsonderdelen of verkorting van studieduur, op grond van een diploma behaald na een opleiding waarvoor de bijkomende toelatingsvoorwaarde, bedoeld in § 2, niet gegolden heeft.

Zij geldt niet voor de studenten die voor de aanvang van het academiejaar 1997-1998 in het bezit waren van een getuigschrift waaruit blijkt dat zij ten minste één studiejaar van een opleiding van arts of van een opleiding van tandarts met succes hebben voltooid en op basis daarvan in het academiejaar 1997-1998 theoretisch konden toegelaten worden tot het tweede studiejaar of een hoger studiejaar.

Zij geldt evenmin voor de studenten die in het academiejaar 1996-1997 niet slaagden voor het examen van het eerste studiejaar van de opleiding van kandidaat-arts of van kandidaat-tandarts en zich in het academiejaar 1997-1998 opnieuw lieten inschrijven voor het eerste studiejaar van de betreffende opleiding. De vrijstelling van de bijkomende toelatingsvoorwaarde slagen voor het toelatingsexamen arts en tandarts blijft voor deze studenten geldig zolang zij ononderbroken officieel ingeschreven blijven in de opleiding van arts of van tandarts aan een Vlaamse universiteit.

[Ze geldt evenmin voor personen die in het buitenland een diploma van arts of tandarts hebben behaald en die de toelating hebben om zich aan een universiteit in Vlaanderen in te schrijven voor een mastersopleiding in het studiegebied Geneeskunde of in het studiegebied Tandheelkunde.]

Decr. van 16-6-2006

Art. 69.

§ 1. Voor de toepassing van het bepaalde in de artikelen [11, 13 en 17 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen]¹ worden de diploma's van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan en de diploma's van het hogeschoolonderwijs van één cyclus gelijkgesteld met een graad van bachelor.

§ 2. Voor de toepassing van het bepaalde in de artikelen [15 en 18 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen]¹ worden de diploma's van de tweede cyclus van het hoger onderwijs van het lange type, het hogeschoolonderwijs van twee cycli, de diploma's van de tweede cyclus van het academisch onderwijs en de daarmee krachtens of bij het universiteitendecreet gelijkgestelde diploma's, de diploma's van het voortgezet academisch onderwijs en de diploma's van burgerlijk ingenieur polytechnicus en van licentiaat behaald aan de Koninklijke Militaire School te Brussel gelijkgesteld met een graad van master.

§ 3. [...]²

§ 4. Met het oog op de instroom in het academisch onderwijs wordt het diploma van kandidaat-burgerlijk ingenieur polytechnicus behaald aan de Koninklijke Militaire School te Brussel gelijkgesteld met de eerste twee studiejaren in het studiegebied Toegepaste Wetenschappen. De inschrijving in het derde studiejaar van de door het universiteitsbestuur aangewezen bachelorsopleiding(en) staat open voor de studenten die houder zijn van het diploma van kandidaat behaald aan de Koninklijke Militaire School te Brussel.

§ 5. De inschrijving in het derde studiejaar van een bachelorsopleiding of in een mastersopleiding in het studiegebied Godgeleerdheid, Godsdienstwetenschappen en Kerkelijk Recht staat open voor de studenten die geslaagd zijn voor de gehele cyclus aan een instelling die leidt tot het ambt van bedienaar van een erkende eredienst. Het universiteitsbestuur kan de inschrijving afhankelijk maken van een onderzoek waarin gepeild wordt naar de geschiktheid van deze studenten voor de betreffende opleiding en desgevallend van het met succes voltooien van een voorbereidingsprogramma.

§ 6. [...]¹

[ ]¹ Decr. 30-4-2004; [ ]² Decr. van 19-7-2013

Afdeling 4. - Inschrijving van de student

Art. 70 t.e.m. 75.

[...]

Decr. van 30-4-2004

Afdeling 5. - Het onderwijs- en examenreglement

Art. 76.

Het instellingsbestuur maakt voor het begin van het academiejaar het onderwijsaanbod en het onderwijs- en examenreglement openbaar. [Het instellingsbestuur draagt er zorg voor dat de student vanaf het ogenblik van inschrijving het onderwijs- en examenreglement te allen tijde gemakkelijk kan raadplegen. Als een student er uitdrukkelijk om vraagt, is het instellingsbestuur ertoe gehouden een papieren kopie van het onderwijs- en examenreglement te overhandigen.]

Decr. van 16-6-2006

Art. 77.

Het instellingsbestuur stelt een onderwijsregeling op. Deze omvat tenminste :

[1° voor elke bachelors- en mastersopleiding : de graad waartoe de opleiding leidt, de kwalificatie van de graad en desgevallend de specificatie van de graad;]²

[1°bis voor elke opleiding van het hoger beroepsonderwijs :

a) het diploma waartoe de opleiding leidt;

b) de bacheloropleidingen die erop volgen;]²

[1°ter voor elke opleiding :

a) de inhoud en de doelstellingen van de opleiding, het opleidingsprogramma en de indeling in opleidingsonderdelen;

b) in voorkomend geval : de afstudeerrichtingen;

c) de volgtijdelijkheid van de onderscheiden opleidingsonderdelen;

d) de organisatie van de opleiding in de vorm van modeltrajecten en geïndividualiseerde trajecten;]²

[ [[1°quater]] voor elk opleidingsonderdeel : de doelstellingen van het opleidingsonderdeel (aard, inhoud, profiel) en het niveau van het opleidingsonderdeel (inleidend, uitdiepend, gespecialiseerd);

[[1°quinquies]] voor elke opleiding en voor elk opleidingsonderdeel :

a) de regelen inzake de inschrijving van studenten, inzonderheid de keuzemogelijkheid tussen een diploma- of examencontract of tussen een credit- of examencontract en de mogelijkheden om de keuze voor een bepaald contract te wijzigen;

b) in voorkomend geval : de bijzondere vooropleidingseisen en de bijkomende inschrijvingsvoorwaarden, evenals de voorwaarden waaronder een student kan worden ingeschreven indien hij niet voldoet aan de algemene vooropleidingseisen;

c) de begin- en eindcompetenties;

d) de studieomvang uitgedrukt in studiepunten;

e) de voorwaarden waaronder vrijstellingen worden verleend;

f) de gebruikte onderwijstaal;

g) de voorwaarden waaronder de studenten opleidingsonderdelen kunnen volgen en daarover examen kunnen afleggen aan andere binnen- en buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs;]¹

2° Voor elke bachelorsopleiding in het hoger professioneel onderwijs :

a) de bachelorsopleiding die erop volgt;

b) de bachelorsopleidingen die erop volgen met bijkomende voorwaarden;

c) de mastersopleidingen die erop volgen met de bijkomende voorwaarden zoals bedoeld in artikel 66, § 6;

d) de vermelding : geen vervolgopleiding;

3° Voor elke bachelorsopleiding in het academisch onderwijs c.q. afstudeerrichting binnen een bachelorsopleiding in het academische onderwijs :

a) de mastersopleiding(en) die er rechtstreeks op aansluiten zoals bedoeld in artikel 66, § 2, eerste volzin;

b) c.q. de mastersopleiding(en) die er op aansluiten zoals bedoeld in artikel 66, § 2, tweede volzin;

c) eventueel de andere mastersopleiding(en);

d) eventueel de vermelding geen rechtstreekse vervolgopleiding;

4° Voor elke mastersopleiding :

a) de bachelorsopleiding c.q. afstudeerrichting waarop de mastersopleiding rechtstreeks aansluit zoals bedoeld in artikel 66, § 2, eerste volzin;

b) c.q. de bachelorsopleiding(en) c.q. afstudeerrichting(en) waarop de mastersopleiding aansluit zoals bedoeld in artikel 66, § 2, tweede volzin;

c) c.q. de bachelorsopleiding(en) bedoeld in artikel 66, § 6;

d) eventueel de andere bachelorsopleiding(en);

e) in voorkomend geval de mastersopleidingen die er op volgen zoals bedoeld in artikel 66, § 5;

f) in voorkomend geval de mastersopleidingen die er op volgen met bijkomende voorwaarden zoals bedoeld in artikel 66, § 5;

5° Voor elke mastersopleiding die volgt op een andere mastersopleiding :

a) de mastersopleiding(en) waarop de mastersopleiding volgt;

b) eventueel de andere mastersopleidingen met de bijkomende voorwaarden;

6° Voor elke bachelorsopleiding die volgt op een bachelorsopleiding :

a) de bachelorsopleiding(en) waarop de bachelorsopleiding volgt;

b) eventueel de andere bachelorsopleidingen met de bijkomende voorwaarden;

7° de organisatie van het academiejaar met inbegrip van de vakantieregeling voor de studenten;

8° de wijze van bepalen van het aantal studiepunten van elk opleidingsonderdeel en de daarbij gehanteerde criteria en normen;

9° de gedragscode inzake de taalregeling;

[10° de voorwaarden waaronder attesten van bekwaamheid worden verleend;

11° de interne beroepsprocedures inzake :

a) het verlenen van bewijzen van bekwaamheid;

b) het toekennen van vrijstellingen;

c) het opleggen van een schakel- en/of voorbereidingsprogramma, en het vaststellen van de studieomvang van dergelijk programma;

d) het opleggen van een in artikel 52 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen bedoelde maatregel van studievoortgangsbewaking;

12° de wijze waarop de in 11° bedoelde beslissingen worden herzien indien zij zijn aangetast door materiële vergissingen;]¹

13° de procedure ter behandeling van klachten van de studenten met betrekking tot de onderwijsverzorging;

[14° de regelen inzake de organisatie van informatiesessies voor studenten die zich voor de eerste maal inschrijven aan de instelling;]¹

[15° de procedure die studenten met functiebeperkingen dienen te volgen om redelijke aanpassingen aan te vragen en de wijze waarop ze binnen de instelling beroep kunnen aantekenen tegen een weigering van aanpassingen.

Deze interne beroepsprocedure beantwoordt minimaal aan de volgende voorwaarden :

1° het beroep wordt behandeld door personen die onafhankelijk zijn van de partijen en die niet rechtstreeks betrokken waren bij de beslissing tot weigering van de gevraagde aanpassingen;

2° de beroepsprocedure leidt binnen een redelijke termijn tot een gemotiveerde beslissing die bindend is voor iedereen binnen de instelling.

Studenten met functiebeperkingen zijn studenten met langdurige fysieke, mentale of zintuiglijke beperkingen die hen in wisselwerking met diverse drempels kunnen beletten volledig, effectief en op voet van gelijkheid met andere studenten te participeren aan het hoger onderwijs.

Een aanpassing is een concrete maatregel, van materiële of immateriële aard, die de beperkende invloed van een onaangepaste omgeving op de participatie van een persoon met een functiebeperking neutraliseert. Als een redelijke aanpassing wordt beschouwd, de aanpassing die geen disproportionele belasting betekent.

Een beslissing tot weigering van de gevraagde aanpassingen kan gemotiveerd zijn op grond van een door de instelling gemaakte afweging dat de gevraagde aanpassing afbreuk doet aan de mogelijkheid de essentiële leerresultaten van de opleiding te bereiken.

De criteria voor de afweging van disproportionaliteit zijn conform artikel 2, § 2 en § 3, van het protocol van 19 juli 2007 betreffende het begrip redelijke aanpassingen in België krachtens de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding.]³

[ ]¹ Decr. 30-4-2004; [ ]² Decr. 30-4-2009; [ ]³ Decr. 19-7-2013; [[ ]] Decr. van 30-4-2009

Art. 78.

Het instellingsbestuur stelt een examenregeling op. Deze omvat tenminste :

1° de wijze waarop de vorm van de examens wordt bepaald en bekendgemaakt;

2° de periodes waarbinnen de examens worden afgelegd;

3° de wijze waarop de openbaarheid van zowel de mondelinge als schriftelijke examens wordt gewaarborgd;

4° [de wijze van samenstelling van de examencommissies en de wijze waarop de representativiteit van die commissies wordt gegarandeerd;]²

5° de aanstelling en de taakomschrijving van de ombudsman;

6° de wijze van bekendmaking van de resultaten van de examens en van de proclamatie van de afgestudeerden van een opleiding;

7° de procedure en voorwaarden om te slagen en om vermeldingen toe te kennen aan geslaagde studenten;

8° de procedure waarbij geschillen tussen de studenten en de examinatoren voor of na het bekend maken van de examenresultaten worden behandeld. Deze procedure vermeldt eveneens de interne en externe beroepsmogelijkheden voor de betrokken studenten;

[9° de volgtijdelijkheid van de onderscheiden examens;

10° de algemene regels en de modaliteiten van deliberatie;

11° de wijze waarop omgegaan wordt met overmacht of met onregelmatigheden tijdens het examenverloop;

12° de wijze waarop examenbeslissingen, aangetast door materiële vergissingen, worden herzien;]¹

[13° of het mogelijk is om van opleidingsonderdelen waarvan het examen uit twee of meer onderdelen bestaat, de resultaten voor bepaalde examenonderdelen te behouden in een volgend academiejaar en de voorwaarden waaronder dit kan gebeuren;]²

[14° de procedure die studenten met functiebeperkingen dienen te volgen om redelijke aanpassingen aan te vragen met betrekking tot de examens en de wijze waarop ze binnen de instelling beroep kunnen aantekenen tegen een weigering van aanpassingen, in zoverre deze verschillen van de procedures, vermeld in artikel 77, 15°, van dit decreet.]

[ ]¹ Decr. 30-4-2004; [ ]² Decr. 16-6-2006; [ ]³ Decr. van 19-7-2013

Art. 79.

[...]

Decr. van 30-4-2004

Afdeling 6. - Studievoortgang

Art. 80 t.e.m. 82.

[...]

Decr. van 30-4-2004

Afdeling 7. - Bekrachtiging van de studies

Art. 83.

[§ 1. Het instellingsbestuur verleent een diploma van gegradueerde met nadere kwalificatie aan ieder die een opleiding van het hoger beroepsonderwijs met succes heeft voltooid.]

§ 1bis. Het instellingsbestuur verleent de graad van bachelor met nadere kwalificatie en in voorkomend geval specificatie aan ieder die de betreffende bachelorsopleiding met succes heeft voltooid.

§ 2. Het instellingsbestuur verleent de graad van master met nadere kwalificatie en in voorkomend geval specificatie aan ieder die de betreffende mastersopleiding met succes heeft voltooid.

[§ 3. Bij een diploma van gegradueerde wordt steeds een diplomasupplement uitgereikt. Dit is een document dat de inhoud van de studies van de cursist en de structuur van het onderwijs in het land waar de cursist gestudeerd heeft, verduidelijkt. De Vlaamse Regering bepaalt de modellen van het diploma van gegradueerde en van het diplomasupplement, en de nadere modaliteiten met betrekking tot het uitreiken van het diploma van gegradueerde en het diplomasupplement.]

Decr. van 30-4-2009

Art. 84.

De graad van 'doctor' wordt behaald na de openbare verdediging van een proefschrift.

Art. 85.

[§ 1. Het bestuur van de instelling waaraan de student met succes zijn opleiding afrondt, kent de betreffende graad toe en reikt het diploma met bijhorend diplomasupplement toe. Het bestuur van de instelling kan het diploma van een opleiding en de overeenstemmende graad ook toekennen aan een persoon die beschikt over een bewijs van bekwaamheid [[en/of EVK's]], bedoeld in artikel 51 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen.] Het diploma vermeldt na de graad de studieomvang van de opleiding. De Vlaamse regering bepaalt de vorm van de diploma's en de inhoud van het diplomasupplement. Het diplomasupplement geeft een aanduiding van de aard van de opleiding, de duur van de opleiding, het voltooide opleidingsprogramma [en de behaalde creditbewijzen], de eventueel verleende vrijstellingen en eventueel de vooropleiding en de vermelding van de instelling(en) waaraan de student de opleidingsonderdelen heeft gevolgd als die verschillend is (zijn) van de uitreikende instelling of in het geval van gezamenlijke diplomering.

[§ 2. Het instellingsbestuur verleent een creditbewijs aan een student die geslaagd is voor het betrokken opleidingsonderdeel. Door het verlenen van een creditbewijs krachtens het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen, is dit van rechtswege erkend en bekrachtigd.

Het instellingsbestuur levert bij het beëindigen van een creditcontract, of op vraag van een student, een document met de behaalde creditbewijzen af. Het document vermeldt in elk geval :

1° de instelling waaraan het document uitgereikt wordt en de opleiding waarbinnen het/de opleidingsonderde(e)l(en) kader(t)(en);

2° het profiel van de betrokken opleiding;

3° de benaming van het/de opleidingsonderde(e)l(en);

4° het aantal credits en in voorkomend geval de toegekende eindbeoordeling met eventueel de graad van verdienste;

5° de doelstellingen van het/de opleidingsonderde(e)l(en) (aard, inhoud, profiel);

6° het niveau van het/de opleidingsonderde(e)l(en) (inleidend, uitdiepend, gespecialiseerd).

De Vlaamse Regering kan nadere regelen inzake de vorm van de documenten bepalen.

De instellingen houden een beschrijving bij van de opleidingsonderdelen die zij aanbieden of hebben aangeboden.]

Decr. 30-4-2004; [[ ]] Decr. van 16-6-2006

[Art. 85bis.

De instellingen zijn ertoe gemachtigd om een attest uit te reiken ter vervanging van een verloren diploma aan de houders van het diploma. Het attest vermeldt de benaming van de eertijds toegekende graad en de datum van uitreiking van het diploma.

[[Personen die in toepassing van de wetgeving betreffende de namen en de voornamen een wijziging van hun naam of voornaam hebben verkregen, kunnen bij de instellingen waar ze een studiebewijs hebben behaald of bij de Vlaamse Gemeenschap een verzoek indienen om het studiebewijs te laten vervangen door een studiebewijs met hun nieuwe naam.

Bij de aanvraag moet het oorspronkelijk behaald studiebewijs worden ingeleverd en moeten stukken worden gevoegd die de naamswijziging aantonen.]] ]

Decr. 9-7-2010; [[ ]] Decr. van 29-6-2012

Art. 86.

§ 1. Twee of meer universiteiten kunnen binnen de perken van hun onderwijsbevoegdheid een gezamenlijk diploma uitreiken en de betreffende graad van bachelor, master of doctor verlenen aan de student die met succes een door de betrokken universiteiten gezamenlijk georganiseerde opleiding heeft voltooid of na de succesvolle openbare verdediging van een proefschrift voorbereid onder gezamenlijke supervisie.

§ 2. Twee of meer hogescholen kunnen binnen de perken van hun onderwijsbevoegdheid een gezamenlijk diploma uitreiken en de betreffende graad bachelor of master verlenen aan de student die met succes een door de betrokken hogescholen gezamenlijk georganiseerde opleiding heeft voltooid.

[§ 3. Twee of meer hogescholen of twee of meer universiteiten kunnen een in § 1 en § 2 bedoelde gezamenlijke opleiding aanbieden die over twee of meer studiegebieden heen gerangschikt wordt, als de betrokken instellingen in elk van de betreffende studiegebieden onderwijsbevoegdheid hebben.

Indien het gaat om een bachelorsopleiding die volgt op een andere bachelorsopleiding of om een mastersopleiding die volgt op een andere mastersopleiding dan volstaat het dat elk van de betrokken instellingen onderwijsbevoegdheid heeft in ten minste één van de betreffende studiegebieden waarin de gezamenlijke opleiding wordt gerangschikt.

§ 4. De hogescholen of de universiteiten die een gezamenlijk georganiseerde opleiding zoals bedoeld in § 1 en § 2 aanbieden, sluiten een overeenkomst die afspraken bevat omtrent het opleidingsprogramma, de wijze van administratie van de studenten en de financiële transacties tussen de instellingen.]

Decr. van 19-3-2004

[§ 5. Onverminderd de toepassing van artikel 24bis, kunnen universiteiten of hogescholen voor de toepassing van dit artikel besluiten de uitreiking van gezamenlijke diploma's te differentiëren per afstudeerrichting.]

Decr. van 4-7-2008

[Art. 86bis.

De graad of het diploma van een opleiding kan enkel worden verleend aan een student die ingeschreven is op grond van een diplomacontract of van een examencontract, aangegaan met het oog op het behalen van een graad of een diploma van de opleiding. Deze bepaling geldt onverminderd de mogelijkheid van het instellingsbestuur om een diploma uit te reiken op grond van een bewijs van bekwaamheid [[en/of EVK's ]], zoals bepaald in artikel 51, § 1.]

Decr. 30-4-2004; [[ ]] Decr. van 16-6-2006

Afdeling 8. - Gelijkwaardigheid buitenlandse diploma's of getuigschriften

Art. 87.

[§ 1. De Vlaamse Regering legt bij besluit de niveaugelijkwaardigheid of de volledige gelijkwaardigheid vast van buitenlandse diploma's hoger onderwijs met de graden van gegradueerde, bachelor, master of doctor uitgereikt in de Vlaamse Gemeenschap en in het geval van volledige gelijkwaardigheid met de bijbehorende kwalificatie.

Het vastleggen van die niveaugelijkwaardigheid is gebaseerd op :

1° de aanwezigheid van een kwaliteitszorgsysteem dat voldoet aan de Standards and Guidelines for Quality Assurance in the European Higher Education Area; het kwaliteitszorgsysteem moet op een verifieerbare wijze garanderen dat de leerresultaten worden verwezenlijkt;

2° de aanwezigheid van een opleidingenstructuur die in de Europese Hogeronderwijsruimte gangbaar is en die geïntegreerd is in een kwalificatieraamwerk dat beantwoordt aan het kwalificatieraamwerk voor hoger onderwijs dat door de ministers bevoegd voor het onderwijs, tijdens hun vergadering in Bergen op 20 mei 2005, werd goedgekeurd en dat de procedure van de internationale toetsing heeft doorlopen.

Het vastleggen van de volledige gelijkwaardigheid is daarenboven gebaseerd op een vergelijking van de leerresultaten.

§ 2. De buitenlandse diploma's van gegradueerde, bachelor of master die uitgereikt zijn na de voltooiing van een opleiding die geaccrediteerd werd door een accreditatieorganisatie, die is opgenomen in het European Quality Assurance Register for Higher Education, worden als gelijkwaardig erkend met de graad van gegradueerde, bachelor of master uitgereikt in de Vlaamse Gemeenschap. De kwalificaties van deze opleidingen worden van rechtswege erkend als academisch gelijkwaardig met de overeenstemmende Vlaamse kwalificaties. Van overeenstemming is er sprake wanneer de benamingen verwijzen naar dezelfde kernbegrippen. De Vlaamse Regering neemt de nodige maatregelen om de uitvoering van deze bepalingen verder te operationaliseren.]

Decr. van 19-7-2013

Art. 88.

De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden en de procedure tot de erkenning van de volledige gelijkwaardigheid van [studiebewijzen]¹ die niet in een besluit zoals bedoeld in artikel 87 zijn opgenomen met de in dit decreet bepaalde graden.

[De Vlaamse Regering garandeert bij de uitvoering van de voorgaande bepalingen dat de bepalingen en de principes van het Verdrag van de Raad van Europa en de Unesco betreffende de erkenning van diploma's hoger onderwijs in de Europese Regio, opgemaakt in Lissabon op 11 april 1997, goedgekeurd bij decreet van 15 december 2006 en geratificeerd op 22 juli 2009 worden toegepast voor zover het land van herkomst het verdrag ook heeft geratificeerd.

Elke beslissing tot erkenning van de volledige gelijkwaardigheid genomen krachtens dit artikel hanteert de onderwijskwalificaties beschreven krachtens het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur dan wel de gevalideerde domeinspecifieke leerresultaten bedoeld in de artikelen 16, 17 en 18 van hetzelfde decreet als referentiekader. Bij ontstentenis van de onderwijskwalificaties worden de opleidingsprofielen bepaald krachtens het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs als referentiekader gebruikt. Bij ontstentenis van de domeinspecifieke leerresultaten worden de referentiekaders van de visitatierapporten als bedoeld in artikel 51 van hetzelfde decreet als referentiekader gebruikt. In het geval van niveaugelijkwaardigheid worden de niveaudescriptoren als beschreven in artikel 58 als referentiekader gebruikt.]²

[De financiële bijdrage die de houder van een buitenlands studiebewijs moet betalen aan de erkenningsautoriteit voor een onderzoek met betrekking tot de erkenning van het buitenlands studiebewijs uitgereikt in het hoger onderwijs en het onderzoek met betrekking tot de niveaugelijkwaardigheid bedraagt :

1° 300 euro voor een onderzoek met betrekking tot de erkenning van de buitenlandse graad van doctor;

2° 180 euro voor een onderzoek met betrekking tot de erkenning van het buitenlands studiebewijs uitgereikt in het hoger onderwijs;

3° 90 euro voor een onderzoek met betrekking tot de niveaugelijkwaardigheid. Deze bedragen worden jaarlijks aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex. De referentiedatum voor de jaarlijkse aanpassing is 1 september 2013. Het bedrag wordt afgerond naar het dichtstbijzijnde geheel getal. De Vlaamse Regering kan het bedrag verminderen voor specifieke doelgroepen. Voor asielzoekers, vluchtelingen en subsidiair-beschermden is de behandeling van de erkenningsaanvraag gratis. De Vlaamse Regering kan de voorwaarden bepalen voor een versnelde procedure tot de erkenning van de individuele gelijkwaardigheid van buitenlandse studiebewijzen. De Vlaamse Regering kan het bedrag vermeerderen tot maximaal 500 euro indien de houder van het buitenlands studiebewijs opteert voor deze versnelde procedure.]³

[ ]¹ Decr. 19-3-2004; [ ]² Decr. 1-7-2011; [ ]³ Decr. van 19-7-2013

Art. 89.

[De Vlaamse Regering kan de gelijkwaardigheid bepalen van de kwalificaties en de specificaties van de bachelors- en mastersdiploma's uitgereikt in de Franse Gemeenschap c.q. door de Koninklijke Militaire School te Brussel met de kwalificaties en de specificaties van de bachelors- en mastersdiploma's uitgereikt in de Vlaamse Gemeenschap.]

Decr. van 30-4-2004

[Art. 89bis.

§ 1. Voor de studiebewijzen die voorkomen in het hogeronderwijsregister van een partij bij het internationaal verdrag houdende aanwijzing van een accreditatieorganisatie, worden de gelijkwaardige Vlaamse studiebewijzen vastgelegd.

De gelijkwaardigheden worden vastgelegd in een bij besluit van de Vlaamse regering vastgestelde equivalentielijst.

De Vlaamse regering bepaalt de procedurele en methodologische regelen volgens dewelke de equivalentielijst wordt ontwikkeld.

§ 2. In afwachting van de vaststelling van de equivalentielijst of in afwachting van de opname van een bepaald studiebewijs in de equivalentielijst, worden de gelijkwaardigheden vastgesteld overeenkomstig de overige artikelen van deze afdeling.]

Decr. van 19-3-2004

[Afdeling 8bis. - Eensluidendverklaring van studiebewijzen

Art. 89ter.

§ 1. Instellingsbesturen zijn ertoe gemachtigd om kopieën van studiebewijzen, afgeleverd binnen onderwijs, ten behoeve van de inschrijving of de studievoortgang van studenten eensluidend te verklaren.

Het eensluidend verklaren van een kopie van een studiebewijs is het bevestigen dat de voorgelegde kopie overeenstemt met het originele studiebewijs.

§ 2. Eensluidendverklaringen die overeenkomstig de in § 1 bedoelde beginselen zijn geschied op de vooravond van de inwerkingtreding van deze afdeling, worden geacht rechtmatig te zijn.]

Decr. van 19-3-2004

Afdeling 9. - Taalregeling

[Onderafdeling 1. - Algemene bepalingen]

Decr. van 13-7-2012

Art. 90.

De bestuurstaal in de hogescholen en universiteiten is het Nederlands.

[Onderafdeling 2. - Onderwijstaal initiële bachelor- en masteropleidingen]

Decr. van 13-7-2012

Art. 91.

[§ 1. De onderwijstaal in de hogescholen en universiteiten is het Nederlands.

In de initiële bachelor- en masteropleidingen kan evenwel een andere onderwijstaal dan het Nederlands worden gebruikt, conform de bepalingen in deze afdeling. Als een instelling gebruik wil maken van die mogelijkheid, moeten de waarborgen inzake kwaliteit en democratisering, vermeld in artikel 91novies en artikel 91decies vervuld zijn voorafgaand aan de start van de opleiding.

§ 2. Een instelling kan in de volgende gevallen beslissen dat in initiële bachelor- en masteropleidingen voor opleidingsonderdelen een andere onderwijstaal dan het Nederlands wordt gebruikt :

1° de opleidingsonderdelen die een vreemde taal tot onderwerp hebben en die in die taal worden gedoceerd;

2° de opleidingsonderdelen die gedoceerd worden door anderstalige gastprofessoren;

3° de anderstalige opleidingsonderdelen die, op initiatief van de student en met instemming van de instelling, worden gevolgd aan een andere instelling voor hoger onderwijs;

4° de opleidingsonderdelen waar uit de expliciet gemotiveerde beslissing de meerwaarde voor de studenten en het afnemende veld en de functionaliteit voor de opleiding blijkt.

§ 3. Een anderstalige initiële bacheloropleiding is een initiële bacheloropleiding waarvan de omvang van de opleidingsonderdelen, uitgedrukt in studiepunten, aangeboden in een andere onderwijstaal dan het Nederlands in het modeltraject van die opleiding hoger is dan 18,33 % van de totale omvang van de in die opleiding aangeboden opleidingsonderdelen, uitgedrukt in studiepunten, in het modeltraject.

Een anderstalige initiële masteropleiding is een initiële masteropleiding waarvan de omvang van de opleidingsonderdelen, uitgedrukt in studiepunten, aangeboden in een andere onderwijstaal dan het Nederlands in het modeltraject van die opleiding hoger is dan 50 % van de totale omvang van de in die opleiding aangeboden opleidingsonderdelen, uitgedrukt in studiepunten, in het modeltraject.

§ 4. Voor de berekening van de grenzen, vermeld in paragraaf 3, worden de opleidingsonderdelen, vermeld in paragraaf 2, 1° en 3°, niet meegeteld.

§ 5. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, wordt het onderwijs in de professioneel gerichte bacheloropleiding in de scheepswerktuigkunde en de academisch gerichte bachelor- en masteropleiding in de nautische wetenschappen in het Nederlands en het Frans gegeven.]

Decr. van 13-7-2012

[Art. 91bis.

§ 1. Een instelling kan enkel een anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding aanbieden als het om opleidingsprogramma's gaat die specifiek voor buitenlandse studenten zijn ontworpen of als de meerwaarde voor de studenten en het afnemende veld en de functionaliteit voor de opleiding op voldoende wijze aangetoond kunnen worden.

§ 2. De instelling kan een anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding aanbieden op voorwaarde dat er in de Vlaamse Gemeenschap een equivalente initiële bachelor- of masteropleiding wordt aangeboden waarbij de student een opleidingstraject volledig in het Nederlands kan volgen. De opleidingsonderdelen, vermeld in artikel 91, § 2, 1° en 3°, worden hierbij buiten beschouwing gelaten.

Behoudens in de gevallen dat er een vrijstelling van de equivalentievoorwaarde werd verleend, moeten de studenten op elk moment de garantie hebben dat er binnen de Vlaamse Gemeenschap een equivalente initiële bachelor- of masteropleiding wordt aangeboden.

De instellingen kunnen de equivalente initiële bachelor- of masteropleiding aanbieden als een gezamenlijk georganiseerde opleiding. Alle opleidingsonderdelen van deze gezamenlijk georganiseerde equivalente bachelor- of masteropleiding worden door de studenten op een vestiging gevolgd.

De voorwaarde vermeld in het derde lid is niet van toepassing op de volgende opleidingen :

1° de equivalente opleiding master in de ingenieurswetenschappen : fotonica, gezamenlijk aangeboden door de Universiteit Gent en de Vrije Universiteit Brussel;

2° de equivalente opleiding master in de geografie, gezamenlijk aangeboden door de Katholieke Universiteit Leuven en de Vrije Universiteit Brussel;

3° de gezamenlijk georganiseerde equivalente opleidingen die van de Erkenningscommissie de toelating hebben gekregen om het volgen van de onderwijsactiviteiten te spreiden over meer dan een vestiging. De aanvragen tot afwijking worden door de Erkenningscommissie behandeld overeenkomstig de procedure beschreven in artikel 91ter;

[[4° de equivalente opleiding master in de ingenieurswetenschappen : biomedische ingenieurstechnieken, gezamenlijk aangeboden door de Universiteit Gent en de Vrije Universiteit Brussel.]]

De instelling kan in het kader van de procedure, vermeld in artikel 91quater, een vrijstelling van de equivalentievoorwaarde aanvragen.]

Decr. 13-7-2012; [[ ]] Decr. van 19-7-2013

[Art. 91ter.

§ 1. Als een instelling een anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding wil aanbieden, dient ze een aanvraag in bij de Erkenningscommissie.

De aanvragen en het bijbehorende dossier worden ingediend uiterlijk op 1 maart van het academiejaar dat voorafgaat aan het academiejaar waarin de anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding georganiseerd zal worden.

§ 2. De Erkenningscommissie brengt een oordeel uit op basis van de volgende criteria waaraan cumulatief voldaan moet worden :

1° binnen de Vlaamse Gemeenschap wordt een equivalente initiële bachelor- of masteropleiding aangeboden, als vermeld in artikel 91bis, § 2, behalve bij een voorafgaand besluit van de Vlaamse Regering houdende vrijstelling van de equivalentievereiste voor die anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding;

2° de aanwezigheid van voldoende garanties inzake kwaliteit en democratisering, vermeld in de artikelen 91novies en 91decies;

3° de aanwezigheid van een verantwoording die de meerwaarde voor de student en het afnemende veld en de functionaliteit voor de opleiding aantoont;

4° de naleving van het maximumpercentage van 6 % c.q. 35 %, vermeld in artikel 91sexies, op basis van het overzicht van de anderstalige initiële bachelor- c.q. masteropleidingen die in het lopende academiejaar worden aangeboden.

§ 3. De Erkenningscommissie brengt haar oordeel uit uiterlijk op 1 mei van hetzelfde academiejaar en bezorgt dat aan het instellingsbestuur en aan de Vlaamse Regering.

Bij een positief oordeel van de Erkenningscommissie krijgt de instelling van rechtswege de toelating om de anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding te organiseren, tenzij de Vlaamse Regering binnen een vervaltermijn van 45 kalenderdagen alsnog negatief oordeelt.

Bij een negatief oordeel van de Erkenningscommissie kan de instelling binnen een vervaltermijn van 15 kalenderdagen die ingaat op de dag na de kennisname van de beslissing van de Erkenningscommissie, beroep instellen bij de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering neemt een beslissing binnen een ordetermijn van 30 kalenderdagen die ingaat op de dag na de ontvangst van het beroepschrift.

Indien de Erkenningscommissie geen oordeel velt uiterlijk op 1 mei of indien de Vlaamse Regering geen beslissing neemt naar aanleiding van een beroepschrift, wordt het oordeel geacht negatief te zijn.

§ 4. Als het aantal positieve beoordelingen zou kunnen leiden tot een overschrijding van de maximumpercentages, vermeld in artikel 91sexies, legt de Erkenningscommissie de beoordeelde dossiers voor aan de Vlaamse Regering, samen met een ranglijst. De Vlaamse Regering neemt in voorkomend geval de beslissing. In geval de Vlaamse Regering afwijkt van de ranglijst voorgesteld door de Erkenningscommissie, geeft ze in haar beslissing de redenen daarvoor aan.]

Decr. van 13-7-2012

[Art. 91quater.

§ 1. Een instelling kan bij de Erkenningscommissie een aanvraag tot vrijstelling van de equivalentievoorwaarde indienen voor een anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding. Deze aanvraag, samen met het bijhorende dossier, wordt ingediend bij de Erkenningscommissie. Dit kan, hetzij gezamenlijk met de aanvraag voor het organiseren van een anderstalige opleiding, vermeld in artikel 91ter, hetzij bij een bestaande equivalente opleiding, uiterlijk op 1 maart van het academiejaar dat voorafgaat aan het academiejaar waarin de instelling(en) de betrokken equivalente opleiding wenst stop te zetten. [[Uiterlijk op 1 april van hetzelfde academiejaar wordt het advies van de Vlaamse Universiteiten en Hogescholenraad over de gevraagde afwijking toegevoegd aan het dossier.]]

§ 2. De Erkenningscommissie legt uiterlijk op 1 mei van hetzelfde academiejaar samen met het beoordeelde dossier een advies aan de Vlaamse Regering voor over de gevraagde afwijking van de equivalentievoorwaarde.

§ 3. De Vlaamse Regering neemt op basis van het advies van de Erkenningscommissie een beslissing over de afwijking op de equivalentievoorwaarde uiterlijk op 15 juni van hetzelfde academiejaar. De Vlaamse Regering deelt deze beslissing mee aan het Vlaams Parlement.]

Decr. 13-7-2012; [[ ]] Decr. van 19-7-2013

[Art. 91quinquies.

§ 1. In afwijking van artikel 91bis, § 2, kan het instellingsbestuur vrij initiële anderstalige bachelor- of masteropleidingen aanbieden enkel en alleen als het gaat om opleidingsprogramma's die specifiek in het kader van het International Course Programme van ontwikkelingssamenwerking voor buitenlandse studenten zijn ontworpen, of als het gaat om anderstalige initiële bachelor- of masteropleidingen die geselecteerd zijn overeenkomstig de bepalingen van een Europees programma ter bevordering van de internationale samenwerking in het hoger onderwijs en waarbinnen multidiplomering of gezamenlijke diplomering wordt vooropgesteld.

§ 2. In afwijking van artikel 91bis, § 2, kan de Vlaamse Regering een lijst opstellen van anderstalige initiële bachelor- of masteropleidingen of van anderstalige afstudeerrichtingen van initiële bachelor- of masteropleidingen die in het kader van een School of Arts worden aangeboden, waarbij niet moet voorzien worden in een equivalente opleiding.

§ 3. In afwijking van artikel 91bis, § 2, kan een instelling voor een anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding die gezamenlijk wordt georganiseerd met een instelling buiten de Vlaamse Gemeenschap een afwijking van de equivalentieregel vragen bij de Vlaamse Regering. De instelling dient daartoe een aanvraag in uiterlijk op 1 maart van het academiejaar voorafgaand aan het academiejaar dat de instelling de gezamenlijke anderstalige opleiding voor het eerst wil organiseren. In het aanvraagdossier geeft de instelling duidelijk aan dat de gezamenlijke anderstalige opleiding een gezamenlijk programma bevat, bekrachtigd wordt met een gezamenlijk diploma en dat de expertise van de opleidingsonderdelen die buiten de Vlaamse Gemeenschap georganiseerd worden, niet in Vlaamse Gemeenschap aanwezig is. De Vlaamse Regering neemt een beslissing uiterlijk op 1 juni van hetzelfde academiejaar.]

Decr. van 13-7-2012

[Onderafdeling 3. - Het anderstalige aanbod in de Vlaamse Gemeenschap]

Decr. van 13-7-2012

[Art. 91sexies.

§ 1. Anderstalige initiële bacheloropleidingen kunnen aangeboden worden binnen een maximumpercentage van 6 %, berekend op alle initiële bacheloropleidingen, rekening houdend met de in dit artikel bepaalde voorschriften.

Anderstalige initiële masteropleidingen kunnen aangeboden worden binnen een maximumpercentage van 35 %, berekend op alle initiële masteropleidingen, rekening houdend met de in dit artikel bepaalde voorschriften.

Bij de bepaling van de breuk wordt geen rekening gehouden met de opleidingen, vermeld in artikel 91quinquies.

Bij de bepaling van de breuk wordt voor een opleiding die door een instelling aangeboden wordt in verschillende vestigingen, het aantal vestigingen waar de opleiding aangeboden wordt, zowel geteld in de teller als in de noemer.

Bij de bepaling van de noemer van de breuk worden gezamenlijk georganiseerde opleidingen slechts éénmaal geteld.

Bij de bepaling van de teller van de breuk wordt voor de anderstalige initiële bacheloropleidingen rekening gehouden met :

1° de anderstalige initiële bacheloropleidingen, als vermeld in artikel 91, § 3;

2° de in het academiejaar 2012-2013 aangeboden anderstalige bacheloropleidingen met taalequivalent, voor zover deze nog aangeboden worden in het desbetreffende academiejaar;

3° de initiële bacheloropleidingen die overeenkomstig artikel 91septies beschouwd worden als een anderstalige initiële bacheloropleiding.

Bij de bepaling van de teller van de breuk wordt voor de anderstalige initiële masteropleidingen rekening gehouden met :

1° de anderstalige initiële masteropleidingen, als vermeld in artikel 91, § 3;

2° de in het academiejaar 2012-2013 aangeboden anderstalige masteropleidingen met taalequivalent, voor zover deze nog aangeboden worden in het desbetreffende academiejaar;

3° de in het academiejaar 2012-2013 aangeboden anderstalige initiële masteropleidingen, als vermeld in paragraaf 2, voor zover deze nog aangeboden worden in het desbetreffende academiejaar;

4° de initiële masteropleidingen die overeenkomstig artikel 91septies beschouwd worden als een anderstalige initiële masteropleiding.

§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt het percentage van de omvang aan opleidingsonderdelen, uitgedrukt in studiepunten, aangeboden in een andere onderwijstaal dan het Nederlands in de in het academiejaar 2012-2013 aangeboden initiële masteropleidingen als voorwaarde om als anderstalige initiële masteropleiding beschouwd te worden voor de toepassing van de bepaling van het maximumpercentage van 35 %. Het vast te stellen percentage ligt tussen 50 % en 66 %.]

Decr. van 13-7-2012

[Onderafdeling 4. - Monitoring van het anderstalige aanbod]

Decr. van 13-7-2012

[Art. 91septies.

§ 1. De Vlaamse Regering maakt jaarlijks een evaluatie van :

1° de verhouding van de omvang van het aantal aangeboden anderstalige opleidingsonderdelen, uitgedrukt in studiepunten, ten opzichte van de totale omvang van het aantal aangeboden opleidingsonderdelen, uitgedrukt in studiepunten, in de niet-anderstalige initiële bachelor- en masteropleidingen;

2° het aandeel van de omvang van anderstalige opleidingsonderdelen, uitgedrukt in studiepunten, in het gevolgde opleidingstraject van afgestudeerden in de niet-anderstalige initiële bachelor- en masteropleidingen.

§ 2. Als uit de evaluatie, vermeld in paragraaf 1, blijkt dat meer dan 33 % van het aantal afgestudeerden in een niet-anderstalige initiële bachelor- c.q. masteropleiding meer dan 18,33 % c.q. 50 % van hun studiepunten verworven hebben in opleidingsonderdelen in een andere taal dan het Nederlands, dan wordt deze opleiding beschouwd als een anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding.

Als uit de evaluatie, vermeld in paragraaf 1, blijkt dat gedurende twee opeenvolgende academiejaren ten minste 25 % en ten hoogste 33 % van het aantal afgestudeerden in een niet-anderstalige initiële bachelor- c.q. masteropleiding meer dan 18,33 % c.q. 50 % van hun studiepunten verworven hebben in opleidingsonderdelen in een andere taal dan het Nederlands, dan wordt deze opleiding beschouwd als een anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding.

Voor de berekening van de grenzen van 18,33 % c.q. 50 % worden de opleidingsonderdelen vermeld in artikel 91, § 2, 1° en 3°, niet meegerekend.

§ 3. Vanaf het academiejaar volgend op het academiejaar waarin de resultaten van de evaluatie beschikbaar zijn, moet de instelling een equivalente initiële bachelor- of masteropleiding aanbieden. Deze equivalente opleiding komt gedurende drie academiejaren niet in aanmerking als enige equivalente opleiding in de Vlaamse Gemeenschap, als vermeld in artikel 91bis.

Van deze voorwaarde kan afgeweken worden als de Erkenningscommissie, op basis van een aanvraag van de instelling, oordeelt dat een dergelijke curriculumopbouw in de toekomst niet langer mogelijk is.

De eerste evaluatie heeft betrekking op de afgestudeerden in het academiejaar 2013-2014 voor de masteropleidingen met een studieomvang van 60 studiepunten en op de afgestudeerden in het academiejaar 2014-2015 voor de masteropleidingen met een studieomvang van meer dan 60 studiepunten. Voor de bacheloropleidingen heeft de eerste evaluatie betrekking op de afgestudeerden in het academiejaar 2015-2016.]

Decr. van 13-7-2012

[Art. 91octies.

De Vlaamse Regering houdt een bestand bij van het aantal initiële bachelor- en masteropleidingen en van het aantal anderstalige initiële bachelor- en masteropleidingen. De Vlaamse Regering rapporteert daarover jaarlijks aan het Vlaams Parlement.]

Decr. van 13-7-2012

[Onderafdeling 5. - Voorwaarden inzake kwaliteit en democratisering]

Decr. van 13-7-2012

[Art. 91novies.

§ 1. Elk lid van het onderwijzend personeel en van het academisch personeel, belast met een onderwijsopdracht, moet de onderwijstaal waarin hij een opleidingsonderdeel doceert op adequate wijze beheersen.

Dit betekent dat het personeelslid die taal moet beheersen op het ERK-niveau C1. Dit vereiste beheersingsniveau van de onderwijstaal wordt aangetoond aan de hand van kwalificatiegetuigschriften uitgereikt door officieel erkende instellingen waaruit blijkt dat het personeelslid de onderwijstaal op het vereiste niveau beheerst. Het vereiste beheersingsniveau wordt vermoed aanwezig te zijn als het betrokken personeelslid een bachelor- of masterdiploma of doctoraat behaald heeft in de onderwijstaal waarin hij doceert, in een instelling waarin die taal de onderwijstaal is.

In afwijking van het tweede lid is voor een personeelslid dat doceert in een opleiding in het studiegebied Muziek en podiumkunsten of Audiovisuele en beeldende kunst de beheersing van het Frans of Engels op ERK-niveau B1 voldoende.

§ 2. Elk lid van het onderwijzend personeel en van het academisch personeel, belast met een onderwijsopdracht, dat geen opleidingsonderdelen in het Nederlands doceert, moet de Nederlandse taal beheersen op ERK-niveau B2. Aan die voorwaarde moet voldaan worden binnen drie jaar na zijn aanstelling of op het moment van zijn benoeming. Het vereiste beheersingsniveau van de Nederlandse taal wordt aangetoond aan de hand van kwalificatiegetuigschriften uitgereikt door officieel erkende instellingen waaruit blijkt dat het personeelslid de Nederlandse taal op het vereiste niveau beheerst. Het vereiste beheersingsniveau van de Nederlandse taal wordt vermoed aanwezig te zijn als het betrokken personeelslid een Nederlandstalig bachelor- of masterdiploma of doctoraat behaald heeft in een niet-anderstalige opleiding.

§ 3. De instellingen voorzien voor de leden van het onderwijzend personeel en van het academisch personeel in aangepaste voorzieningen, waaronder een toegankelijk en behoeftedekkend aanbod van Nederlandstalige en anderstalige taalcursussen en taalbegeleidingsmaatregelen.]

Decr. van 13-7-2012

[Art. 91decies.

§ 1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 19 en 20 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen, voorziet de instelling in de mogelijkheid dat studenten die een initiële bachelor- of masteropleiding volgen met anderstalige opleidingsonderdelen of een anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding, hun taalkennis van deze andere taal kunnen testen.

De instelling voorziet in het opleidingsprogramma van initiële bachelor- of masteropleidingen met anderstalige opleidingsonderdelen of van anderstalige initiële bachelor- of masteropleidingen in taalbegeleidingsmaatregelen. Deze taalbegeleidingsmaatregelen kunnen bestaan uit :

1° taal opleidingsonderdelen (met inbegrip van taalvakken) die aangeboden worden binnen het pakket van verplichte opleidingsonderdelen of als een verplicht keuzevak;

2° taalbegeleidingsmaatregelen die geïntegreerd worden in de anderstalige opleidingsonderdelen. Deze taalbegeleidingsmaatregelen voorzien in een actieve begeleiding van de studenten en zijn als dusdanig voor de studenten duidelijk herkenbaar in het opleidingsonderdeel.

Van deze voorwaarde kan afgeweken worden in de volgende gevallen :

1° als in het geval van een aansluitende masteropleiding de taalbegeleidingsmaatregelen opgenomen zijn in de voorafgaande bacheloropleiding;

2° als in het geval van een niet-aansluitende masteropleiding de taalbegeleidingsmaatregelen opgenomen zijn in het voorbereidingsprogramma of in het schakelprogramma.

§ 2. De instellingen voorzien voor studenten in aangepaste voorzieningen, waaronder een kosteloos toegankelijk en behoeftedekkend aanbod van Nederlandstalige en anderstalige taalcursussen en taalbegeleidingsmaatregelen.

§ 3. Studenten hebben het recht over een opleidingsonderdeel waarin een andere onderwijstaal dan het Nederlands wordt gebruikt en waarvoor in dezelfde opleiding geen equivalent in het Nederlands wordt gedoceerd, het examen in het Nederlands af te leggen, met uitzondering van de opleidingsonderdelen, vermeld in artikel 91, § 2, 1° en 3°. Deze regeling is niet van toepassing op anderstalige initiële bachelor- en masteropleidingen.]

Decr. van 13-7-2012

[Onderafdeling 6. - Postinitiële opleidingen]

Decr. van 13-7-2012

[Art. 91undecies.

De instelling bepaalt vrij de onderwijstaal in de bachelor-na-bachelor-opleidingen, de master-na-masteropleidingen, de postgraduaatsopleidingen en in de onderwijs- en andere studieactiviteiten die in het kader van permanente vorming als nascholing of bijscholing worden georganiseerd.]

Decr. van 13-7-2012

[Onderafdeling 7. - Rapportering]

Decr. van 13-7-2012

[Art. 91duodecies.

Het instellingsbestuur stelt een gedragscode op na raadpleging van de studenten en legt een taalregeling vast voor studenten en docenten in het onderwijs- en examenreglement.

Het instellingsbestuur geeft rekenschap van zijn beleid inzake het gebruik van een andere onderwijstaal dan het Nederlands in het jaarverslag dat het jaarlijks, conform artikel 57 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en universiteiten in Vlaanderen, aan de Vlaamse Regering moet bezorgen. De Vlaamse Regering rapporteert daarover jaarlijks aan het Vlaams Parlement.]

Decr. van 13-7-2012

[Onderafdeling 8. - Overgangsbepalingen]

Decr. van 13-7-2012

[Art. 91ter decies.

De initiële bachelor- en masteropleidingen met een taalequivalent die bestaan voor de inwerkingtreding van dit artikel, zijn vrijgesteld van de procedure, vermeld in artikel 91ter.

De initiële masteropleidingen van 60 studiepunten c.q. meer dan 60 studiepunten die bestaan voor de inwerkingtreding van dit artikel en die op grond van de bepalingen van artikel 91 anderstalig zijn en nog geen taalequivalent hebben, moeten binnen de twee c.q. drie jaar na de inwerkingtreding van dit artikel de procedure vermeld in artikel 91ter doorlopen hebben. De instelling bezorgt voor 1 oktober 2013 een overzicht van die opleidingen aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs.]

Decr. van 13-7-2012

[Art. 91quater decies.

Van de leden van het onderwijzend personeel en van het academisch personeel, belast met een onderwijsopdracht, die voor het academiejaar 2013-2014 benoemd zijn of langer dan drie jaar aangesteld zijn, wordt het vereiste beheersingsniveau van de Nederlandse taal, vermeld in artikel 91novies, § 2, vermoed aanwezig te zijn.]

Decr. van 13-7-2012

HOOFDSTUK IV. - Kwaliteitszorg

[Afdeling 1. Interne en externe kwaliteitszorg]

Decr. van 6-7-2012

Art. 92.

[De ambtshalve geregistreerde instellingen] zorgen voor de interne en de externe kwaliteitszorg van de onderzoeksactiviteiten :

- zij zien permanent en op eigen initiatief toe op de kwaliteit van hun onderzoeksactiviteiten;

- zij voorzien, zoveel mogelijk met andere binnenlandse en buitenlandse instellingen, in een regelmatige beoordeling, ten minste om de acht jaar, van de kwaliteit van de onderzoeksactiviteiten van de instelling. Van de uitkomsten van deze beoordeling wordt er een openbaar verslag gemaakt;

- zij geven gevolg aan de uitkomsten van de kwaliteitsbeoordeling in hun beleid.

Decr. van 19-3-2004

Art. 93.

[§ 1. De instellingen, vermeld in artikel 7, zorgen voor de interne en externe kwaliteitszorg van de onderwijsactiviteiten. Ze zien permanent en op eigen initiatief toe op de kwaliteit van hun onderwijsactiviteiten. Ze betrekken studenten, alumni, externe deskundigen uit het beroepsveld en internationale deskundigen bij de processen van interne en externe kwaliteitsbewaking. Ze voorzien samen in een regelmatige externe beoordeling van de kwaliteit van hun onderwijsactiviteiten, naargelang van het geval per opleiding of per cluster van opleidingen met het oog op het verlenen van de accreditaties in de tweede ronde opleidingsaccreditaties. Een externe beoordeling overeenkomstig dit artikel is niet meer vereist voor de instellingen die over een positief besluit instellingsreview beschikken vanaf de derde ronde opleidingsaccreditaties.

§ 1bis. Paragraaf 2, 3, 3bis en 4 zijn niet van toepassing op de opleidingen waarvoor een beroep wordt gedaan op de accreditatieprocedure, vermeld in artikel 60sexies.

§ 2. De externe beoordeling wordt uitgevoerd door een visitatiecommissie die het geheel van haar werkzaamheden afrondt binnen een bestek van twaalf maanden. Van de visitatiecommissie maakt ten minste één student deel uit.

§ 3. De externe beoordelingen worden georganiseerd door een evaluatieorgaan dat daartoe een visitatieprotocol vastlegt na overleg met de accreditatieorganisatie. Het protocol wordt openbaar gemaakt.

Het visitatieprotocol voorziet ten minste in :

1° de mogelijkheid voor het instellingsbestuur om technische opmerkingen en inhoudelijke bezwaren te formuleren voor de commissie de externe beoordeling definitief vaststelt;

2° de plicht voor de visitatiecommissie om ten aanzien van het instellingsbestuur schriftelijk te antwoorden op de geformuleerde inhoudelijke bezwaren;

3° de wijze waarop de onafhankelijkheid van de beoordeling wordt gewaarborgd;

4° de wijze waarop het evaluatieorgaan de visitatiecommissies samenstelt zodat de visitatiecommissies met kennis van zaken een oordeel kunnen vormen over wat er internationaal wenselijk en gangbaar is inzake het eindniveau van opleidingen met een verwante kwalificatie;

5° de wijze waarop de visitatiecommissie tot haar oordeel is gekomen en de wijze waarop de vergelijkbaarheid van de oordelen, verleend aan de criteria, bedoeld in het accreditatiekader, over de verschillende opleidingen wordt gewaarborgd;

6° de wijze waarop de leden van de visitatiecommissies gevormd worden met het oog op een eenduidige toepassing van het visitatieprotocol en het accreditatiekader;

7° de minimumvereisten waaraan een visitatierapport moet voldoen opdat het kan toelaten om de voldoende aanwezigheid van de generieke kwaliteitswaarborgen na te gaan.

Met behoud van de toepassing van paragraaf 3bis en artikel 60bis organiseert het Bestuurscomité Kwaliteitszorg van de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad de externe beoordeling van de opleidingen van de instellingen, vermeld in artikel 7. Het Bestuurscomité Kwaliteitszorg is het verzelfstandigd orgaan binnen de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad dat als evaluatieorgaan optreedt zoals bedoeld in artikel 9quinquiesdecies, § 2.

§ 3bis. Instellingen kunnen voor de organisatie van de externe beoordeling een beroep doen op een ander evaluatieorgaan dat European Quality Assurance Register for Higher Education (EQAR) geregistreerd is of dat door de NVAO erkend is om een van de volgende redenen :

1° de internationale vergelijkbaarheid van de te accrediteren opleiding met vergelijkbare opleidingen aan buitenlandse instellingen;

2° een goede aansluiting tussen de expertise van het ander evaluatieorgaan en de inhoudelijke specificiteit van de te accrediteren opleiding.]²

[§ 3ter. Onverminderd de toepassing van § 1 gelden voor de lerarenopleidingen de volgende bepalingen :

De eerste externe beoordeling van de bachelor-na-bacheloropleidingen in het onderwijs en de specifieke lerarenopleidingen moet afgerond zijn voor eind 2012. Vanaf 2013 gebeurt de externe beoordeling van de geïntegreerde lerarenopleidingen, de bachelor-na-bacheloropleidingen in het onderwijs en de specifieke lerarenopleidingen minstens om de acht jaar.

De visitatiecommissies worden steeds aangevuld met deskundigen die het afnemend veld vertegenwoordigen en deskundigen die voeling hebben met de noden van volwassen cursisten.

De lerarenopleidingen worden geclusterd in een cluster geïntegreerde lerarenopleidingen, een cluster bachelor-na-bacheloropleidingen in het onderwijs en een cluster specifieke lerarenopleidingen.

Indien de specifieke lerarenopleiding georganiseerd is als een afstudeerrichting van een masteropleiding van 120 studiepunten, maakt dit deel uit van de visitatie van de specifieke lerarenopleiding.]¹

§ 4. De visitatiecommissies brengen de uitkomst van hun beoordeling van elke opleiding, cluster van opleidingen en van verwante opleidingen samen in een openbaar verslag.

§ 5. De instellingen geven gevolg aan de uitkomsten van de kwaliteitsbeoordeling in het beleid van de instelling.

[ ]¹ Decr. 15-12-2006; [ ]² Decr. van 6-7-2012

[Art. 93bis.

[[§ 1.]] Indien de kwaliteit van het onderwijs in een specifieke lerarenopleiding, na een grondig kwaliteitsonderzoek uitgevoerd volgens paragraaf 3bis onvoldoende wordt geacht, of in redelijkheid moet geacht worden niet te behoren tot het hoger onderwijs, kan de Vlaamse Regering besluiten dat :

1° de cursisten van die opleiding niet in aanmerking komen voor de berekening van het aantal lesurencursist, zoals bedoeld in artikel 99 van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs;

2° de diploma's van de studenten van die opleiding niet meer in aanmerking komen voor de berekening van de financiering zoals bedoeld in artikel 179, 12°, van het hogescholendecreet;

3° de diploma's van de studenten van die opleiding niet meer in aanmerking komen voor de berekening van de financiering zoals bedoeld in artikel 130quater van het universiteitendecreet;

4° het instellingsbestuur de opleiding niet meer mag sanctioneren met het diploma van leraar.

De ingeschreven studenten of cursisten moeten wel de mogelijkheid krijgen hun opleiding af te ronden. De Vlaamse Regering neemt daartoe de nodige maatregelen.

Het uitsluitingsbesluit kan pas genomen worden nadat de Vlaamse Regering aan de desbetreffende instelling een waarschuwing heeft gegeven. Deze waarschuwing houdt in dat zij voornemens is dit uitsluitingsbesluit te treffen onder bepaling van een termijn waarbinnen aan die waarschuwing gevolg moet worden gegeven en desgewenst overleg met hem dienaangaande plaats kan vinden. Het uitsluitingsbesluit treedt slechts in werking in het tweede daaropvolgende academiejaar.

[[§ 2. Als een specifieke lerarenopleiding zich onttrokken heeft aan deelname aan de visitatie, vermeld in artikel 93, of aan een deel ervan, verliest de instelling de bevoegdheid om deze opleiding aan te bieden vanaf het academiejaar dat volgt op het academiejaar waarin de visitatie plaatsvindt.]] ]

Decr. 1-7-2011; [[ ]] Decr. van 19-7-2013

[Afdeling 2. Instellingsreview

Onderafdeling 1. Kader en criteria

Art. 93ter.

§ 1. De instellingen, vermeld in artikel 7 van het decreet, zijn vanaf het academiejaar 2015-2016 onderworpen aan een instellingsreview. Bij een instellingsreview beoordeelt een externe commissie de beleidsprocessen die een instelling opzet om te garanderen dat ze haar taken op het terrein van het hoger onderwijs op een kwaliteitsvolle wijze uitvoert. De reviewcommissie betrekt daarbij ook de beleidsprocessen die de instelling opzet om het onderwijs dat ze in haar opleidingen aanbiedt te ondersteunen vanuit haar opdrachten op het terrein van onderzoek en maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening.

§ 2. De reviewcommissie betrekt de volgende onderwerpen in haar beoordeling :

1° de visie van de instelling op hoger onderwijs en de kwaliteit van het hoger onderwijs en het gevoerde beleid, beleidsdoelstellingen en beleidsuitgangspunten op het terrein van het onderwijs alsmede het gevoerde beleid op het terrein van onderzoek en maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening in relatie met de onderwijskwaliteit;

2° de beleidsacties, processen, procedures, praktijken en instrumenten, die de instelling inzet om haar beleid op een effectieve wijze te realiseren en de kwaliteit van het aangeboden onderwijs te optimaliseren;

3° de feedback- en opvolgsystemen en in het bijzonder de interne systemen van kwaliteitsbewaking die de instelling opzet om de effectiviteit van haar beleidsacties in functie van de onderwijskwaliteit te garanderen;

4° de acties die een instelling onderneemt om de realisatie van haar beleidsdoelstellingen te verbeteren.

§ 3. De accreditatieorganisatie legt in het beoordelingskader instellingsreview de volgende zaken vast :

1° de criteria waaraan de hiervoor vermelde onderwerpen getoetst zullen worden;

2° de voorwaarden voor het verlenen van de oordelen 'voldoet' of 'voldoet niet' aan de hiervoor vermelde criteria;

3° welke verifieerbare feiten als grondslag kunnen dienen om de oordelen uit te spreken en hoe de bewijskracht van een feit aangetoond kan worden.

Het beoordelingskader instellingsreview moet, voor het toegepast kan worden, door de Vlaamse Regering goedgekeurd worden met vooraf het advies van de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad als koepelorganisatie en de studentenkoepelverenigingen in de zin van het decreet van 30 maart 1999 houdende de subsidiëring van studentenen leerlingenkoepelverenigingen.

§ 4. In afwijking van § 1 zijn de instellingen bedoeld in het decreet van 18 mei 1999 betreffende sommige instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening en de erkende faculteiten der protestantse godgeleerdheid bedoeld in de artikelen 54 en 55 niet onderworpen aan een instellingsreview.

Onderafdeling 2. Aanvraag

Art. 93quater.

§ 1. De instellingen, vermeld in artikel 7 van het decreet, vragen een instellingsreview of een verlenging ervan aan bij de accreditatieorganisatie. De eerste ronde instellingsreviews wordt georganiseerd in de academiejaren 2015-2016 en 2016-2017. De tweede ronde instellingsreviews vindt plaats in de academiejaren 2019-2020 en 2020-2021.

De accreditatieorganisatie stelt in overleg met de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad het tijdsrooster op van de instellingsreviews in de eerste en tweede ronde en legt voor elke instellingsreview de uiterlijke datum van de aanvraag vast.

§ 2. Met behoud van de toepassing van paragraaf 1 wordt een aanvraag voor een verlenging van een instellingsreview ingediend uiterlijk één jaar voor het verstrijken van de geldigheidsduur van het positieve besluit instellingsreview.

§ 3. Als een instellingsbestuur overeenkomstig de termijn, vermeld in paragraaf 2, een aanvraag van een instellingsreview heeft ingediend, wordt de periode van het geldende positieve besluit instellingsreview verlengd tot het moment dat onherroepelijk een beslissing is genomen over de aanvraag.

Onderafdeling 3. De reviewcommissie

Art. 93quinquies.

§ 1. De accreditatieorganisatie stelt de reviewcommissie samen die de instellingsreview uitvoert en coördineert de instellingsreview. De te beoordelen instelling heeft het recht beargumenteerd bezwaren aan te dragen tegen de samenstelling van de reviewcommissie binnen een vervaltermijn van vijftien kalenderdagen vanaf de dag na de ontvangst van de mededeling van de accreditatieorganisatie.

De reviewcommissie bestaat uit ten minste vijf leden, onder wie één student. De meerderheid van de leden is werkzaam in het buitenland. De reviewcommissie beschikt over bestuurlijke deskundigheid, onderwijsdeskundigheid en evaluatiedeskundigheid en is op de hoogte van de ontwikkelingen in de hogeronderwijssector in binnen- en buitenland. Ten minste één lid moet voldoende kennis hebben van het Vlaamse hoger onderwijs.

De leden van de commissie zijn onafhankelijk, beschikken over de nodige deskundigheid en hebben ten minste vijf jaar geen banden gehad met de te beoordelen instelling, behalve voor de student. De accreditatieorganisatie controleert die voorwaarden.

De reviewcommissie gaat op een meer specifieke c.q. diepgaande wijze de correctheid na van haar bevindingen ten aanzien van het instellingsbeleid aan de hand van de praktijk op lagere organisatieniveaus c.q. op inhoudelijke speerpunten.

§ 2. De accreditatieorganisatie legt na overleg met de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad en de studentenkoepelverenigingen in de zin van het decreet van 30 maart 1999 houdende de subsidiëring van studenten- en leerlingenkoepelverenigingen, in een draaiboek de volgende zaken vast :

1° de wijze waarop de instellingsreviews worden uitgevoerd;

2° de stappen in het beoordelingsproces;

3° de gegevens die het instellingsbestuur meestuurt bij een aanvraag voor een instellingsreview en de documenten die ter inzage moeten liggen tijdens de bezoeken aan de instelling.

Onderafdeling 4. Rapport en besluit

Art. 93sexies.

§ 1. De accreditatieorganisatie die de aanvraag voor een instellingsreview ontvangt, rondt het proces van de instellingsreview binnen twaalf maanden na de ontvangst van de aanvraag af met een besluit waarin de accreditatieorganisatie een oordeel geeft over elk van de vier onderwerpen, vermeld in artikel 93ter, § 2.

De accreditatieorganisatie kan na de indiening van het dossier en vóór het ontwerp van evaluatierapport en besluit wordt verzonden, het instellingsbestuur om aanvullende informatie, toelichtingen en verduidelijkingen vragen. Als de accreditatieorganisatie daarvan gebruikmaakt, wordt daarvan melding gemaakt in het evaluatierapport. De accreditatieorganisatie legt in het reglement, vermeld in artikel 9quinquies, de bestuursbeginselen vast inzake de verzoeken om aanvullende informatie, toelichtingen en verduidelijkingen en inzake de behandeling van de antwoorden.

§ 2. De accreditatieorganisatie legt de bevindingen van de review, vermeld in paragraaf 1, vast in een evaluatierapport, dat als motivering geldt van het besluit.

De accreditatieorganisatie bezorgt één maand vóór het verstrijken van de beslissingstermijn, vermeld in paragraaf 1, een ontwerp van evaluatierapport en van besluit dat de instellingsreview afrondt, aan het instellingsbestuur. Het instellingsbestuur wordt in staat gesteld om bezwaren en opmerkingen te formuleren binnen een vervaltermijn van vijftien kalenderdagen, die ingaat de dag na de ontvangst van het ontwerp.

§ 3. De accreditatieorganisatie bepaalt in het reglement, vermeld in artikel 9quinquies, de procedures overeenkomstig dewelke de bezwaren en opmerkingen worden behandeld. Die procedures kunnen nooit leiden tot een overschrijding van de beslissingstermijn, vermeld in paragraaf 1.

§ 4. Het besluit dat een instellingsreview afrondt, treedt in werking met ingang van de dag waarop het vorige besluit met betrekking tot de instellingsreview vervalt, of als aan een instelling voor de eerste keer een instellingsreview wordt verleend, met ingang van de dag van de bekendmaking van het besluit.

§ 5. De rapporten van de instellingsreviews zijn openbaar.

Onderafdeling 5. Rechtsgevolgen

Art. 93septies.

§ 1. Aan de eerste ronde instellingsreviews zijn geen rechtsgevolgen verbonden voor de instelling of de opleidingen.

Onderafdeling 6. Kosten, tarieven en evaluatie

Art. 93octies.

De instelling draagt de kosten van de instellingsreview. De Vlaamse Regering bepaalt de tarieven voor de uitvoering van een instellingsreview en kan daarbij rekening houden met de grootte van de instelling. Deze tariefbepaling zal rekening houden met volgende beginselen :

1° het tarief voor de instellingsreview bedraagt ten minste 10.000 euro en ten hoogste 60.000 euro;

2° de in § 1 bedoelde bedragen kunnen jaarlijks worden geïndexeerd. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop deze indexering wordt toegepast.

De Vlaamse Regering zorgt voor de uitvoering van een evaluatie van de eerste instellingsreviews tegen eind juni 2018. Tegelijk met deze evaluatie zet de Vlaamse Regering proefprojecten op waarin de haalbaarheid van opleidingsaccreditaties op basis van een opleidingsdossier overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 13, 14, 20, 21 en 22 wordt nagegaan. De Vlaamse Regering zorgt daarnaast ook voor de uitvoering vóór 1 januari 2024 van een algemene evaluatie van de werking en de impact van het stelsel van accreditatie en instellingsreviews. Bij de evaluatie wordt ook nagegaan of de administratieve lastenvermindering zich manifesteert.

Onderafdeling 7. Traject bij niet-instemming negatief besluit instellingsreview

Art. 93nonies.

Indien het besluit dat een instellingsreview afrondt, negatief is, kan het instellingsbestuur bij de Vlaamse Regering een beroep instellen tegen dat negatief besluit instellingsreview. Het beroep wordt ingesteld binnen een termijn van 30 kalenderdagen die ingaat de dag na deze van de betekening van het negatief besluit instellingsreview aan de instelling.

De Vlaamse Regering toetst het betwiste besluit aan de bepalingen van dit decreet en van het in artikel 9quinquies bedoelde reglement. De Vlaamse Regering neemt een besluit binnen een ordetermijn van 60 kalenderdagen die ingaat de dag na deze van de ontvangst van het beroep. Zij vernietigt het negatief besluit instellingsreview wanneer dat kennelijk niet in overeenstemming is met die bepalingen.

De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen inzake het verloop van de beroepsprocedure.]

Decr. van 6-7-2012

HOOFDSTUK V. - Samenwerkingsakkoorden

Art. 94.

§ 1. De hogescholen en universiteiten kunnen in hun onderwijs- en examenregeling bepalen onder welke voorwaarden hun studenten, met naleving van de aldaar geldende onderwijs- en examenregeling, aan een andere hogeschool of universiteit in België, in een andere ambtshalve geregistreerde instelling voor hoger onderwijs, in een geregistreerde instelling voor hoger onderwijs, aan de Koninklijke Militaire School in Brussel of een instelling voor hoger onderwijs in het buitenland, voor zover deze een opleidingsprogramma van ten minste drie jaar aanbiedt, onderwijsactiviteiten kunnen volgen en examens kunnen afleggen over onderdelen van een opleidingsprogramma waarover in uitvoering van dit decreet examen moet worden afgelegd voor het behalen van een graad van bachelor of master.

§ 2. Een hogeschool of universiteit kan samen met een partnerinstelling, het weze een hogeschool of universiteit van de Franse Gemeenschap, [het weze een hogeschool van de Duitstalige Gemeenschap, het weze de Koninklijke Militaire School in Brussel,]¹ het weze een buitenlandse universiteit of instelling voor hoger onderwijs, het weze met meerdere daarvan, tegelijk een diploma van hoger onderwijs, zoals bepaald in dit decreet, afleveren, en een diploma met een andere benaming dat door de partnerinstelling kan worden afgeleverd krachtens de voor haar geldende regelgeving, wanneer is voldaan aan de volgende voorwaarden :

1° tussen de hogeschool/universiteit en de partnerinstelling is een overeenkomst gesloten; deze overeenkomst bevestigt dat er voldoende overeenstemming is inzake doelstellingen en inhoud van de betrokken opleidingen en bevat de preciseringen in de onderwijsregeling die toepasselijk zullen zijn voor de betrokken studenten van de hogeschool/universiteit en van de partnerinstelling;

2° [de betrokken studenten ten minste 20 studiepunten gevolgd en verworven hebben in de andere instelling of instellingen dan deze waar zij bij de aanvang van de opleiding initieel waren ingeschreven als het gaat om een opleiding met een studieomvang van 60 studiepunten en ten minste 27 studiepunten in alle andere gevallen;]²

3° de betrokken studenten zijn in het academiejaar waarin de bedoelde diploma's samen worden afgeleverd, ingeschreven in de hogeschool/universiteit, desgevallend enkel voor examens; deze eis geldt niet als het gaat om een uitwisseling van studenten in het kader van een Europees onderwijsprogramma;

4° in de overeenkomst tussen de hogeschool/universiteit en de partnerinstelling wordt gepreciseerd op welke wijze een eventuele dubbele aanrekening van de betrokken studenten of diploma's voor de subsidiëring van de betrokken instellingen wordt vermeden. Het diploma van het hoger onderwijs en het diploma met een andere benaming worden op eenzelfde document afgeleverd, tenzij de regelgeving geldend voor de partnerinstelling dit niet toelaat.

§ 3. Een universiteit of een hogeschool kan binnen de perken van haar onderwijsbevoegdheid met een of meer buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs [of met de Koninklijke Militaire School in Brussel]¹ een gezamenlijk diploma uitreiken en de betreffende graad van bachelor of master verlenen aan de student die met succes een door de betrokken instellingen gezamenlijke opleiding heeft voltooid. [Een universiteit kan binnen de perken van haar onderwijsbevoegdheid met één of meer universiteiten van de Franse Gemeenschap een gezamenlijk diploma uitreiken en de betreffende graad van bachelor of master verlenen aan de student die met succes een door de betrokken instellingen gezamenlijke opleiding heeft voltooid. Een hogeschool kan binnen de perken van haar onderwijsbevoegdheid met één of meer hogescholen van de Franse of Duitstalige Gemeenschap een gezamenlijk diploma uitreiken en de betreffende graad van bachelor of master aan de student die met succes een door de betrokken instellingen gezamenlijke opleiding heeft voltooid.]¹ De organisatie van de gezamenlijke opleiding vindt plaats in het kader van een internationaal of Europees onderwijsprogramma of in het kader van een samenwerkingsovereenkomst tussen de betrokken instellingen.

§ 4. Een universiteit kan samen met een andere binnenlandse of buitenlandse universiteit [of met de Koninklijke Militaire School in Brussel]¹ een dubbeldiploma of een gezamenlijk diploma van de graad van doctor uitreiken na de openbare verdediging van een proefschrift ten overstaan van een jury waarin ten minste professoren van de betrokken instellingen zetelen en op voorwaarde dat de promovendus ten minste zes maanden aan de partneruniversiteit onderzoek heeft gedaan in het kader van zijn proefschrift.

[ ]¹ Decr. 16-6-2006; [ ]² Decr. van 1-7-2011

Art. 95.

§ 1. Hogescholen en universiteiten kunnen met één of meer instellingen van hoger onderwijs een overeenkomst sluiten omtrent de gezamenlijke organisatie van onderwijs- en studieactiviteiten, onderzoek, dienstverlening, kwaliteitszorg, en het gebruik van infrastructuur. Omtrent sociale voorzieningen kunnen zij een overeenkomst sluiten met één of meer instellingen voor hoger onderwijs of V.Z.W.'s voor sociale voorzieningen bedoeld in het hogescholendecreet. Hogescholen en universiteiten kunnen met derden samenwerkingsovereenkomsten sluiten inzake de gezamenlijke organisatie van permanente vorming, het projectmatig wetenschappelijk onderzoek, de maatschappelijke en de wetenschappelijke dienstverlening met inachtneming van het decreet van 22 februari 1995 betreffende de wetenschappelijke en maatschappelijke dienstverlening door de universiteiten en hogescholen en betreffende de relaties van de universiteiten en hogescholen met andere rechtspersonen.

§ 2. Hogescholen en universiteiten kunnen met één of meer instellingen van hoger onderwijs of derden een overeenkomst sluiten waarbij een personeelslid met zijn instemming [dan wel op zijn verzoek] belast wordt met een opdracht aan de andere onderwijsinstelling(en) of derde(n). Het betrokken personeelslid blijft gedurende de opdracht juridisch en administratief behoren tot zijn instelling van hoger onderwijs.

§ 3. De in §§ 1 en 2 bedoelde overeenkomst bepaalt tenminste de aard en de vorm van de samenwerking en desgevallend de termijn van de overeenkomst en de financiële en andere engagementen van de betrokken partijen. In geval de samenwerking de gezamenlijke organisatie van onderwijs- en andere studieactiviteiten betreft, vermeldt de overeenkomst ook de nadere regels inzake de bekrachtiging van de studies met inachtneming van de voorschriften inzake onderwijsbevoegdheid van de instellingen van hoger onderwijs.

Decr. van 15-7-2005

[Art. 95bis.1.

[[ [[[De masteropleidingen die als masteropleidingen worden geselecteerd overeenkomstig de bepalingen van een Europees financieringsprogramma ter bevordering van de internationale samenwerking in het hoger onderwijs en waarbinnen multi- of gezamenlijke diplomering wordt vooropgesteld, worden niet beschouwd als nieuwe opleidingen zoals bedoeld in artikel 60septies.]]] De instellingen kunnen deze opleidingen alleen maar aanbieden voor zover ze over de vereiste onderwijsbevoegdheid beschikken. Deze worden geacht geaccrediteerd te zijn tot en met het einde van het tweede academiejaar volgend op het laatste academiejaar van de Europese erkenning of tot en met het einde van het tweede academiejaar na de verlenging van de Europese erkenning. De duur van de overgangsaccreditatie kan nooit meer dan 7 academiejaren zijn.]] ]¹

[Het instellingsbestuur kan de inschrijving voor een Erasmus Mundus mastersopleiding wel afhankelijk maken van een onderzoek naar de geschiktheid en de bekwaamheid van de student om deze opleiding te volgen.]²

[ ]¹ Decr. 30-4-2004; [ ]² Decr. 16-6-2006; [[ ]] Decr. 8-5-2009; [[[ ]]] Decr. van 9-7-2010

[HOOFDSTUK Vbis. - Deelname in rechtspersonen

Art. 95bis.

§ 1. Hogescholen en universiteiten kunnen op grond van een formele beslissing van het instellingsbestuur deelnemen in volgende rechtspersonen :

1° de spin-off bedrijven en spin-offondersteunende bedrijven, bedoeld in het decreet van 22 februari 1995 betreffende de wetenschappelijke of maatschappelijke dienstverlening door de universiteiten of de hogescholen en betreffende de relaties van de universiteiten en de hogescholen met andere rechtspersonen;

2° de in artikel 101bis, 2° bedoelde voor valorisatie bevoegde dienst;

3° de instanties bedoeld in artikel 101bis, 3°, a), artikel 169ter, § 7bis van het universiteitendecreet en artikel 215bis, § 8 van het hogescholendecreet;

4° de rechtspersonen zonder winstoogmerk die het beheer of de coördinatie van sociale voorzieningen tot doel hebben;

5° de rechtspersonen zonder winstoogmerk met een maatschappelijk doel gericht op onderzoek, de organisatie of coördinatie van contractonderwijs, sociaal-culturele dienstverlening of de organisatie of coördinatie van administratieve diensten of dienstverlening;

[[6° de rechtspersonen met als maatschappelijk doel het verwerven of beheren van gebouwen en infrastructuur bestemd voor onderwijs, onderzoek, wetenschappelijke of maatschappelijke dienstverlening, verblijven van studenten, onderzoekers en gastprofessoren of voor de valorisatie van de resultaten van wetenschappelijk onderzoek.]]

De bepalingen van het eerste lid doen geen afbreuk aan :

1° de bepalingen van Hoofdstuk VI;

2° de mogelijkheid om effecten aan te houden in de zin van artikel 2 van de wet van 22 april 2003 betreffende de openbare aanbiedingen van effecten.

§ 2. Instellingsbesturen kunnen een personeelslid met zijn instemming belasten met een taak bij de in § 1, eerste lid bedoelde rechtspersonen.

Het betrokken personeelslid blijft gedurende de opdracht juridisch en administratief behoren tot de terbeschikkingstellende hogeschool of universiteit.

§ 3. Aan een in § 1, eerste lid bedoelde rechtspersoon kan een gebruiksrecht worden toegekend op lokalen, infrastructuur, diensten of personeel van de hogeschool of de universiteit. Dit gebruiksrecht moet het voorwerp uitmaken van een overeenkomst tussen het instellingsbestuur en de rechtspersoon.

Het in het eerste lid bedoelde gebruiksrecht kan niet in een rechtspersoon worden ingebracht.

§ 4. De in § 1, eerste lid bedoelde rechtspersonen leggen de jaarrekeningen en jaarverslagen ter kennisgeving aan het instellingsbestuur voor. Deze verplichting doet geen afbreuk aan eventuele bijkomende of zwaardere rapporteringsverplichtingen die door bijzondere regelgeving of op grond van een overeenkomst worden opgelegd.

§ 5. Indien de rechtspersonen waarin hogescholen en universiteiten deelnemen, niet voldoen aan de bij of krachtens decreet gestelde voorwaarden :

1° ontzegt het instellingsbestuur aan deze rechtspersoon elk gebruik van lokalen, infrastructuur, diensten en personeel, en

2° neemt het instellingsbestuur de nodige maatregelen opdat de hogeschool of de universiteit zich uit de rechtspersoon terugtrekt, behoudens indien de onregelmatigheid onverwijld kan worden rechtgezet.

§ 6. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder "deelnemen" verstaan :

1° een rechtspersoon oprichten, of

2° een participatie in een rechtspersoon verwerven of houden, of

3° zich in een rechtspersoon laten vertegenwoordigen.]

Decr. 19-3-2004; [[ ]] Decr. van 22-6-2007

HOOFDSTUK VI. - Associaties

Afdeling 1. - Algemene bepaling

Art. 96.

De rechtspersonen verantwoordelijk voor een universiteit of een hogeschool kunnen slechts een beroep doen op de regelen inzake associaties indien zij lid zijn van een associatie die voldoet aan de voorwaarden die in dit hoofdstuk worden bepaald.

Afdeling 2. - Structuur

Art. 97.

§ 1. Een associatie is een vereniging zonder winstoogmerk die bestaat uit volgende leden, verder 'partners' genoemd :

1° enerzijds één rechtspersoon verantwoordelijk voor één universiteit die zowel bachelors- als mastersopleidingen kan aanbieden, en

2° anderzijds ten minste één rechtspersoon verantwoordelijk voor een hogeschool.

In afwijking van de bepalingen van het eerste lid, 1°, kunnen [de Universiteit Hasselt] en de transnationale Universiteit Limburg gezamenlijk lid worden van dezelfde associatie.

§ 2. De vereniging zonder winstoogmerk kan naast de in § 1 bedoelde partners natuurlijke personen omvatten met een engagement of verdienste op het vlak van het hoger onderwijs of het wetenschappelijk onderzoek.

Decr. van 16-6-2006

Art. 98.

Op het ogenblik dat de partners beslissen tot fusie in de vereniging zonder winstoogmerk, blijft deze een associatie in de zin van dit hoofdstuk.

Art. 99.

Een universiteit of hogeschool kan slechts onder één associatie ressorteren.

Afdeling 3. - Bevoegdheden

[Onderafdeling 1. - Algemene bevoegdheden]

Decr. van 19-3-2004

Art. 100.

[...]

Decr. van 13-7-2012

Art. 101.

[Associaties hebben ten minste als opdracht :

1° de organisatie van de samenwerking en het aanhalen van de banden tussen de professionele bachelors en de academische opleidingen met inbegrip van de overgangsmogelijkheden en de ontwikkeling van leerlijnen;

2° de bevordering van de coordinatie van het onderzoek en meer bepaald van de translatieketen van fundamenteel naar toegepast onderzoek en omgekeerd, en van innovatie;

3° logistieke coordinatie in het algemeen;

4° als forum de evolutie naar een geïntegreerde hogeronderwijsruimte voorbereiden.

Om die opdrachten te vervullen, dragen de partners ten minste de volgende bevoegdheden over aan de associatie :

1° de ordening van een rationel onderwijsaanbod binnen de onderwijsbevoegdheid van de instellingen, vermeld in artikel 26 tot en met 53;

2° het structureren van de opleidingstrajecten en een verbetering van de doorstromingsmogelijkheden;

3° de organisatie van trajectbegeleiding voor studenten;

4° de afstemming van de interne reglementen inzake het personeelsbeleid;

5° het opstellen van een meerjarenplan voor onderwijsvernieuwing en onderwijsverbetering;

6° het opstellen van een meerjarenplan voor het onderzoek en de maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening;

7° het opstellen van een meerjarenplan voor de onderlinge afstemming van investeringen, infrastructuur, bibliotheek- en documentatievoorzieningen;

8° het uitbrengen van een advies over het aanbieden van nieuwe bachelor- of masteropleidingen in een instelling, overeenkomstig de bepalingen van artikel 61, § 1, tweede lid, 1°, a);

9° het uitbrengen van een advies over rationalisatieplannen.]

Decr. van 13-7-2012

[Onderafdeling 2. - Algemeen onderzoeks- en samenwerkingsreglement

Art. 101bis.

Een associatie legt een algemeen onderzoeks- en samenwerkingsreglement vast, waarin ten minste volgende elementen worden opgenomen :

1° het algemeen onderzoeksbeleid in de schoot van de associatie;

2° de aanduiding en taakomschrijving van de binnen de associatie voor valorisatie bevoegde dienst, zijnde een verzelfstandigde dienst onder gezag of toezicht van de associatie of de universiteit. Inzonderheid worden volgende elementen vastgelegd :

a) de rapporteringsplicht van de dienst ten behoeve van de associatie en de partners,

b) de werkingsregelen van dienst en de wijze van samenwerking tussen de dienst en de onderzoeksdiensten van de partners;

3° de algemene en minimale regelen betreffende het beleid inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel 169ter van het universiteitendecreet en artikel 215bis van het hogescholendecreet, waarbij inzonderheid volgende elementen worden vastgelegd :

a) de instantie waaraan de vermogensrechten op een vinding gedaan in het kader van instellingsgebonden onderzoekstaken toekomen, zijnde :

1) de associatie, of een dienst zonder c.q. met rechtspersoonlijkheid onder het gezag c.q. het toezicht van de associatie. In dat geval komt aan de partner waaraan de instellingsgebonden onderzoekstaken zijn verricht, een billijke return toe, of

2) de universiteit, of een dienst zonder c.q. met rechtspersoonlijkheid onder het gezag c.q. het toezicht van de universiteit. Zo de instellingsgebonden onderzoekstaken niet aan de universiteit doch aan een andere partner werden verricht, komt aan deze partner een billijke return toe, of

3) de partner waaraan de instellingsgebonden onderzoekstaken zijn verricht,

b) de gevallen waarin aan de verschillende partners bij de associatie een kosteloos gebruiksrecht op een vinding toekomt voor wat betreft onderwijs en onderzoek,

c) een richtlijn inzake de billijke return ten voordele van de onderzoeker wiens vermogensrechten op een vinding worden overgedragen,

d) de beleidslijnen inzake de sensibilisering van onderzoekers met betrekking tot de vatbaarheid van vindingen voor de vestiging van commerciële intellectuele rechten;

4° de algemene en minimale regelen inzake de samenwerking van instellingen met derden op grond van dienstverleningscontracten in de zin van het decreet van 22 februari 1995 betreffende de wetenschappelijke of maatschappelijke dienstverlening door de universiteiten of de hogescholen en betreffende de relaties van de universiteiten en de hogescholen met andere rechtspersonen, waarbij inzonderheid worden vastgelegd of omschreven :

a) de regelen inzake het afsluiten, het beheer en de uitvoering van dienstverleningscontracten,

b) de regelen inzake de vergoeding van personeelsleden die worden ingezet bij de uitvoering van dienstverleningscontracten,

c) een richtlijn inzake de besteding van de inkomsten uit dienstverleningscontracten;

5° de algemene en minimale regelen inzake de deelname van partners in rechtspersonen, waarbij inzonderheid worden vastgelegd of omschreven :

a) een richtlijn aan de hand waarvan de partners de noodzakelijkheid en opportuniteit van de deelname in een rechtspersoon nagaan. Dit beoordelingskader vertrekt vanuit het gegeven dat dergelijke deelname slechts aangewezen is indien de vooropgestelde doelstellingen niet even efficiënt en effectief nagestreefd kunnen worden door de partner zelf of door middel van een overeenkomst,

b) een richtlijn inzake de minimale verantwoordingsplicht van de rechtspersoon. Deze verantwoording moet een evaluatie van de deelname in de rechtspersoon mogelijk maken;

6° de wijze waarop conflicten over de uitvoering van het onderzoeks- en samenwerkingsreglement worden beslecht.

Art. 101ter.

De bepalingen van het algemeen onderzoeks- en samenwerkingsreglement die relevant zijn voor de onderzoekers, worden uitgewerkt in de rechtspositieregeling van de partners, dan wel in de overeenkomsten met de betrokken onderzoekers.

Art. 101quater.

De eerste versie van het algemeen onderzoeks- en samenwerkingsreglement komt uiterlijk op 1 oktober 2005 tot stand.]

Decr. van 19-3-2004

[Onderafdeling 3. - Instrumentele bevoegdheden]

Decr. van 19-3-2004

Art. 102.

[De partners kunnen aan de associatie financiële middelen toekennen.

De partners kunnen een personeelslid met zijn instemming belasten met een opdracht bij de associatie, ongeacht de aard van de tewerkstelling. Het betrokken personeelslid blijft gedurende de opdracht juridisch en administratief behoren tot de terbeschikkingstellende instelling.]

Decr. van 19-3-2004

Afdeling 4. - [Medezeggenschap

Onderafdeling 1. - Medezeggenschap in personeelsaangelegenheden

Art. 103.

§ 1. Op het niveau van de associatie is er een medezeggenschapscomité dat is samengesteld uit een afvaardiging van het associatiebestuur en een afvaardiging van het personeel van de instellingen bij de associatie.

Het medezeggenschapscomité bestaat uit een aantal afgevaardigden van het associatiebestuur en tenminste evenveel afgevaardigden van het personeel.

§ 2. De afvaardiging van het associatiebestuur bestaat uit een aantal afgevaardigden van de bevoegde beslissingsorganen.

De afvaardiging van het personeel bestaat uit een aantal afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties, aangewezen uit de afgevaardigden in de medezeggenschapsorganen in de instellingen van de associatie. Personeelsleden met een mandaat in een beslissingsorgaan van de associatie kunnen niet optreden als afgevaardigde van het personeel.

Art. 103bis.

In het medezeggenschapscomité wordt onderhandeld over een voorstel van beslissing over de afstemming van de interne reglementen over het personeelsbeleid zoals bedoeld in artikel 101, 4°.

Ingeval en voor zover deze bevoegdheden met toepassing van artikel 100, 101 of 102 aan de associatie zijn overgedragen, wordt in het medezeggenschapscomité eveneens onderhandeld over alle regelingen in verband met :

1° de administratieve rechtspositieregeling;

2° de geldelijke rechtspositieregeling;

3° de regeling van de collectieve arbeidsverhoudingen in de associatie;

4° de onderwijsorganisatorische maatregelen met een rechtstreeks effect op de arbeidsorganisatie of de organisatie van het werk.

De onderhandelingen leiden tot een protocol waarin de standpunten van de respectieve afvaardigingen van de representatieve vakorganisaties worden weergegeven.

Art. 103ter.

Het bestuur van de associatie bezorgt het medezeggenschapscomité de volgende inlichtingen, verslagen en bescheiden van de associatie :

1° algemene informatie over de werking en de organisatie van de associatie;

2° het organogram van de associatie, met de interne organisatiestructuur, de bestuursstructuur, de verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden;

3° de statuten van de associatie;

4° de begroting;

5° de meerjarenbegroting;

6° de jaarrekening;

7° het jaarverslag;

8° een overzicht van de inkomsten van welke aard dan ook;

9° de personeelsformatie;

10° de evolutie van het aantal personeelsleden en de vooruitzichten met betrekking tot de tewerkstelling;

11° de evolutie van de studentenaantallen en van de slaagcijfers per opleiding;

12° de fysische inventaris van de onroerende goederen van de associatie;

13° de programmatieplannen en de rationalisatieplannen met betrekking tot studiegebieden, opleidingen en opties van de associatie;

14° de inlichtingen over het nascholingsbeleid, het projectmatig wetenschappelijk onderzoek en de maatschappelijke dienstverlening van de associatie;

15° de sociale voorzieningen voor de studenten van de associatie;

16° de prioriteiten inzake de uitrusting van de associatie;

17° de accommodatiemogelijkheden;

18° de adviezen van de studentenraad en van andere raden in de associatie.

Art. 103quater.

De afgevaardigden van het personeel kunnen bij het associatiebestuur stappen zetten in het gemeenschappelijke belang van het personeel.

Art. 103quinquies.

Het medezeggenschapscomité neemt met eenparig akkoord een werkingsreglement aan dat door het associatiebestuur bekrachtigd wordt.

Onderafdeling 2. - Medezeggenschap in studentenaangelegenheden

Art. 104.

De associatie verzekert de toepassing van de bepalingen betreffende de medezeggenschap inzake onderwijsaangelegenheden, vervat in deel II, titel III, van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de participatie in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen.

Decr. van 29-6-2007

Afdeling 5. - Rapportering

Art. 105.

De statuten en de ledenlijst van de associatie, evenals elke wijziging daarvan, worden onverwijld aan de Vlaamse regering bezorgd.

Art. 106.

De associaties rapporteren jaarlijks aan de Vlaamse regering over de uitvoering van in artikel 100 bedoelde minimale bevoegdheden.

Deze rapportering omvat de begroting, de jaarrekening en een jaarverslag. De Vlaamse regering bepaalt de nadere regelen inzake [de rapportering].

Decr. van 19-3-2004

Art. 107.

De associaties voeren betreffende alle voorzieningen van de associatie een algemene boekhouding door middel van een stelsel van boeken en rekeningen gevoerd met inachtneming van de gebruikelijke regels van het dubbel boekhouden en een aangepaste analytische boekhouding. Deze boekhouding omvat alle verrichtingen, bezittingen, vorderingen, schulden en verplichtingen van welke aard ook. De boekhouding wordt voorgelegd aan een bedrijfsrevisor. [De Vlaamse regering legt het boekhoudschema van de associaties vast.]

Decr. van 19-3-2004

Afdeling 6. - Toezicht

Art. 108.

De Vlaamse regering oefent toezicht uit op de associaties inzake :

1° de overeenstemming van de beslissingen van de associatie met de regelgeving;

2° de vrijwaring van het financieel evenwicht.

De Vlaamse regering belast een regeringscommissaris van de universiteiten of een commissaris van de hogescholen met de uitoefening van het toezicht, bedoeld in het eerste lid.

Art. 109.

Tegen elke beslissing van de associatie die hij strijdig acht met de regelgeving of met het financieel evenwicht, dient de commissaris van de Vlaamse regering beroep in bij de Vlaamse regering.

Indien daartoe aanleiding bestaat, stelt de Vlaamse regering de associatie in kennis van de strijdigheid met de regelgeving of met het financieel evenwicht. De Vlaamse regering verzoekt de associatie daarbij een nieuwe beslissing te treffen of de kwestieuze beslissing in te trekken.

Indien op dit verzoek niet wordt ingegaan, kan de Vlaamse regering op gemotiveerde wijze een financiële sanctie opleggen. De financiële sanctie wordt verhaald op de totaliteit van de werkingsuitkeringen, bedoeld in hoofdstuk VIII, afdeling 1, van het universiteitendecreet respectievelijk titel IV, hoofdstuk I, afdeling 1 van het hogescholendecreet, die toekomen aan de universiteit en de hogescho(o)l(en) die onder de associatie ressorteren en bedraagt ten hoogste tien procent daarvan. De partners kunnen solidair en in solidum worden aangesproken.

Het eventueel jurisdictioneel beroep ingesteld door de betrokken associatie tegen de beslissing waarbij een financiële sanctie wordt opgelegd, schorst de uitvoering van deze maatregel tot een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing voorhanden is.

Art. 110.

De Vlaamse regering bepaalt de nadere regelen inzake het toezicht, inzonderheid de termijnen die bij de toepassing van artikel 109 in acht dienen te worden genomen. Zij houdt daarbij rekening met de regelen inzake de hoorplicht.

Afdeling 7. - Andere bepalingen

Art. 111.

Indien een partner bevoegd voor een hogeschool het lidmaatschap van de associatie beëindigt of indien de associatie wordt ontbonden, verliest de betrokken hogeschool de bevoegdheid tot het aanbieden van academische opleidingen met ingang van het tweede daaropvolgende academiejaar, tenzij de hogeschool ondertussen is toegetreden tot een andere associatie.

Art. 112.

Partners die het voornemen hebben uit de associatie te treden, melden dit tijdig aan de associatie. Deze melding is tijdig indien zij als volgt gebeurt :

- voor de hogescholen : ten minste twee jaar voor de uittredingsdatum;

- voor de universiteiten : ten minste drie jaar voor de uittredingsdatum.

De uittreding van een universiteit of hogeschool wordt gemeld aan de Vlaamse regering. Deze melding maakt gewag van de maatregelen die worden getroffen om nadelige gevolgen voor personeel en studenten te vermijden.

Art. 113.

Artikel 21 van het decreet van 22 februari 1995 betreffende de wetenschappelijke en maatschappelijke dienstverlening door de universiteiten en hogescholen en betreffende de relaties van de universiteiten en hogescholen met andere rechtspersonen, is niet van toepassing op de relaties tussen associaties en universiteiten en hogescholen.

[HOOFDSTUK VIbis. - Databank Hoger Onderwijs

Art. 113bis.

De Vlaamse Regering organiseert een Databank Hoger Onderwijs, gericht op het verzamelen en verwerken van gegevens, of het coördineren van gegevensstromen, met het oog op ten minste volgende doelstellingen :

1° het opvolgen van studieloopbanen;

2° de implementatie van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen;

3° het verzamelen van statistisch materiaal;

4° de voorbereiding, monitoring en evaluatie van het overheidsbeleid.

De Vlaamse Regering kan deze doelstellingen verfijnen en aanvullende doelstellingen bepalen.

Art. 113ter.

§ 1. De Vlaamse overheid staat in voor de verzameling en het beheer van de gegevens bedoeld in artikel 113bis en doet dit in nauw partnerschap met de hogescholen en universiteiten. Daartoe wordt een stuurgroep opgericht die paritair samengesteld is uit gemandateerde vertegenwoordigers van de overheid en van de hogeronderwijsinstellingen. [[De Vlaamse Regering benoemt de leden van de stuurgroep, die zijn voorgedragen door de VLUHR en het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming.]] Deze stuurgroep stuurt werkgroepen aan, die actief zijn rond het verzamelen en beheren van de data, de kwaliteit van de processen van de dataverzameling aan de instellingen en bij de overheid en het begeleiden van de financieringsberekening op basis van deze data. De stuurgroep rapporteert jaarlijks aan een breder samengestelde commissie, waarin ten minste de Vlaamse overheid, de hogeronderwijsinstellingen, de representatieve vakorganisaties, de erkende studentenkoepelverenigingen als vermeld in artikel 4 van het decreet van 30 maart 1999 houdende de subsidiëring van studenten- en leerlingenkoepelverenigingen, en het Steunpunt O&O-indicatoren vertegenwoordigd zijn. Die commissie keurt de jaarplanning goed en kan adviezen formuleren met betrekking tot dit proces en de resultaten ervan.

§ 2. De stuurgroep stelt een huishoudelijk reglement op, dat door de Vlaamse Regering wordt bekrachtigd.

§ 3. De identificatiegegevens van studenten die in de Databank Hoger Onderwijs zijn opgenomen, worden uitgewisseld tussen het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming en de betrokken instellingen voor hoger onderwijs. Uitwisseling met derden is enkel mogelijk overeenkomstig de vigerende regelgeving inzake de elektronische verwerking van persoonsgegevens.

Art. 113quater.

De hogeronderwijsinstellingen stellen een procedure op betreffende de melding en behandeling van verzoeken tot rechtzetting van materiële vergissingen en onjuistheden die de grondslag vormen voor een studievoortgangsbeslissing, een weigering tot inschrijving als vermeld in artikel 48 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen, of de vaststelling, vermeerdering of vermindering van het leerkrediet overeenkomstig hoofdstuk IV van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen.

De stuurgroep vermeld in artikel 113ter stelt een procedure op betreffende de melding en behandeling van verzoeken tot rechtzetting van materiële vergissingen en onjuistheden, zoals vermeld in het vorige lid, die vastgesteld zijn na het afsluiten van de gegevens van het desbetreffende academiejaar.]

Decr. 14-3-2008; [[ ]] Decr. van 1-7-2011

[Art. 113quinquies.

De Vlaamse Regering kan verdere regels vastleggen met betrekking tot de registratie en de validatie van de gegevens in de Databank Hoger Onderwijs (DHO), inbegrepen een bindende gedragscode voor alle instellingen en actoren die gegevens in DHO registreren en valideren.]

Decr. van 1-7-2011

HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen

Afdeling 1. - Wijzigingsbepalingen

Art. 114.

In artikel 34, zesde lid, van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, ingevoegd bij het decreet van 24 juli 1996 en gewijzigd bij het decreet van 30 juni 2000, worden de woorden "ten minste vierentwintig op veertig" vervangen door "ten minste tweeëntwintig op veertig".

Art. 115.

In artikel 169quater van het hetzelfde decreet, ingevoegd bij het decreet van 20 april 2001 en gewijzigd bij de decreten van 7 december 2001, 5 juli 2002 en 14 februari 2003, worden de volgende wijzigingen aangbracht : ...

Art. 116.

Artikel 2, 46°, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, wordt vervangen door wat volgt : ...

Art. 117.

Aan artikel 262 van hetzelfde decreet wordt een 16° toegevoegd, dat luidt als volgt : ...

Art. 118.

In artikel 340ter van hetzelfde decreet, vervangen bij het decreet van 14 juli 1998 en gewijzigd bij de decreten van 22 december 1999 en 21 december 2001, wordt in paragraaf 2 het woord "posthogeschoolvorming" vervangen door de woorden "bijscholing en nascholing".

Art. 119.

Aan artikel 3 van het decreet van 18 mei 1999 betreffende sommige instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : ...

Art. 120.

Artikel 11 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : ...

Art. 121.

Artikel 12 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : ...

Afdeling 2. - Opheffingsbepalingen

Art. 122.

§ 1. [Volgende onderdelen van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap worden opgeheven met ingang van het academiejaar 2004-2005

1° artikel 2, 8°, 11°, 12°, 17°, 18°, 19°, 20°, 22°, en 53°;

2° titel I, hoofdstuk II;

3° titel II, hoofdstuk I, met uitzondering van :

a) afdeling 4, onderafdeling 4, afdeling 7 en afdeling 16, die niet worden opgeheven,

b) afdeling 8, die wordt opgeheven met ingang van 1 januari 2003;

4° titel II, hoofdstuk II.

Titel II, hoofdstuk III wordt opgeheven met ingang van 1 januari 2003.]¹

§ 2. De hoofdstukken II, III, VI en VII van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, met uitzondering van de artikelen 7bis, 15bis, 33, 40 [...]² en 62 worden opgeheven.

[§ 3. De wet van 11 september 1933 op de bescherming van de titels van hoger onderwijs wordt opgeheven.]¹

[ ]¹ Decr. 19-3-2004; [ ]² Decr. van 30-4-2004

Afdeling 3. - Overgangsbepalingen

Onderafdeling 1. - Omvorming naar bachelor-masterstructuur

Art. 123.

§ 1. De universiteiten en hogescholen vormen hun academische opleidingen c.q. hun basisopleidingen die zij bij of krachtens het universiteitendecreet c.q. het hogescholendecreet in het academiejaar 2001-2002 kunnen aanbieden om in bachelors- en mastersopleidingen overeenkomstig de structuur vervat in de artikelen 11 tot en met 19 van dit decreet en overeenkomstig hun onderwijsbevoegdheid vastgelegd in de artikelen 23 tot 53. De universiteiten kunnen voortgezette academische opleidingen die ze in het academiejaar 2001-2002 aanbieden, door samenvoeging met een academische opleiding of met een afstudeerrichting van een academische opleiding omvormen tot een mastersopleiding die aansluit bij een bachelorsopleiding. De hogescholen kunnen hun voortgezette opleidingen door samenvoeging met een basisopleiding van twee cycli of met een afstudeerrichting van zo'n basisopleiding omvormen tot een mastersopleiding die aansluit bij een bachelorsopleiding.

§ 2. Ten laatste op 30 september 2003 delen de universiteiten en hogescholen hun voorstellen van omvorming mede aan de Vlaamse regering. Deze voorstellen tot omvorming bevatten per opleiding de volgende gegevens :

1° de naam van de opleiding;

2° de doelstellingen en de eindtermen van de opleidingen;

3° de bevoegde instelling die de opleiding aanbiedt en de associatie waarvan deze lid is;

4° de studieomvang van de opleiding uitgedrukt in studiepunten;

5° de graad waartoe de opleiding leidt, de kwalificatie van de graad en eventueel de specificatie van de graad;

6° eventueel de titel die houders van de graad van deze opleiding kunnen voeren;

7° de opleiding of opleidingen die door de voorgestelde bachelors- of mastersopleiding zal of zullen worden vervangen;

8° het academiejaar waarin de omgevormde opleiding voor het eerst zal aangeboden worden;

9° eventueel de afstudeerrichting(en);

10° de onderwijstaal gebruikt in de opleiding.

De lijst vermeldt de gegevens bedoeld in artikel 64, § 2, 2° [...].

§ 3. In het geval het gaat om de omvorming van een basisopleiding van twee cycli tot een bachelors- en mastersopleiding in het academisch onderwijs dient het omvormingsdossier bovenop de hiervoor genoemde elementen de volgende elementen te bevatten :

1° het positief advies van de associatie waaronder de hogeschool ressorteert;

2° een beschrijving van de inzet van personeel en middelen voor deze opleidingen en van de kwalificaties van het personeel;

3° de wijze waarop deze opleidingen zullen worden ondersteund door wetenschappelijk onderzoek en in het bijzonder de wijze waarop de leden van het assisterend en onderwijzend personeel die instaan voor deze opleidingen worden ingeschakeld in het wetenschappelijk onderzoek in het betreffende wetenschapsdomein. Deze onderzoekscapaciteit kan geheel of gedeeltelijk in de instellingen-leden van de associatie aanwezig zijn. Indien zij slechts gedeeltelijk aanwezig is, dient zij te worden aangevuld door middel van een samenwerkingsovereenkomst met één of meerdere binnen- of buitenlandse universiteiten. Deze samenwerkingsovereenkomsten vormen een onderdeel van het dossier;

4° het tijdspad met de fasering van de verwezenlijking van de ondersteuning van de opleidingen in het academisch onderwijs aan de hogescholen door wetenschappelijk onderzoek;

5° het engagement van de betrokken universiteit om de bijdrage van de hogeschool tot het onderzoek in associatieverband mee gestalte te geven en om de mijlpalen vastgelegd in het tijdspad te verwezenlijken.

§ 4. Indien de studieomvang van de voorgestelde

- bachelorsopleiding in het hoger professioneel onderwijs meer bedraagt dan 180 studiepunten;

- mastersopleiding vermeerderd met de studieomvang van de kortste bachelorsopleiding waarop de mastersopleiding rechtstreeks aansluit, meer of minder bedraagt dan het totaal aantal studiepunten van de opleiding of opleidingen die erdoor worden vervangen,

dan dient dit bijkomend te worden gemotiveerd.

Indien in de omvorming ook een voortgezette opleiding is betrokken, wordt het aantal studiepunten van die voortgezette opleiding niet in rekening gebracht voor de bepaling van het totaal aantal studiepunten van de opleiding of opleidingen die vervangen worden door de nieuwe opleiding of opleidingen.

§ 5. De Vlaamse regering stelt vóór 15 februari 2004 de lijst op van de bachelorsopleidingen die de universiteiten en hogescholen ten vroegste vanaf het academiejaar 2004-2005 en ten laatste vanaf het academiejaar 2005-2006 kunnen opstarten, en van de mastersopleidingen die de universiteiten en hogescholen ten vroegste vanaf het academiejaar 2007-2008 en ten laatste vanaf het academiejaar 2008-2009 kunnen organiseren. [Deze lijst vermeldt de bestaande opleidingen, de omgevormde opleidingen (graad en kwalificatie), het studiegebied of de studiegebieden waarin een omgevormde, opleiding is gerangschikt, de studieomvang van de omgevormde opleidingen, de aard van de omgevormde opleidingen en de onderwijstaal.]

De Vlaamse regering wint voorafgaandelijk het advies in van de Erkenningscommissie over de voorstellen van de hogescholen en universiteiten bedoeld in §§ 2 tot 4. De Erkenningscommissie beoordeelt of de door de universiteiten en hogescholen voorgestelde opleidingen en graden overeenstemmen met hun onderwijsbevoegdheid bepaald in de artikelen 26 tot 53 en onderzoekt tevens de samenhang van de voorgestelde graden en kwalificaties en de eventuele titels in het geheel van de lijst. De Erkenningscommissie deelt haar advies ten laatste op 15 januari 2004 mede aan de Vlaamse regering. Een niet tijdig verstrekt advies wordt geacht gegeven te zijn.

Voor de voorstellen van opleidingen die een vermeerdering of vermindering van het aantal studiepunten impliceren, zoals bedoeld in § 4, wint de Vlaamse regering bovendien het advies in van de Vlaamse Interuniversitaire Raad en de Vlaamse Hogescholenraad. Deze delen het advies ten laatste op 1 november 2003 aan de Vlaamse regering mede. Een niet tijdig verstrekt advies wordt geacht gegeven te zijn.

Indien het gaat om de omvorming van een basisopleiding van twee cycli in bachelors- en mastersopleidingen in het academisch onderwijs toetst de Erkenningscommissie ook of de voorgestelde ondersteuning door wetenschappelijk onderzoek door de onderzoekscapaciteit in de instellingen-leden van de associatie en via de samenwerkingsovereenkomsten met andere universiteiten realistisch is en inhoudelijk in voldoende mate is afgestemd op de inhoud en het niveau van de academische opleidingen.

De universiteiten en hogescholen kunnen voor de opleidingen waarvan de Vlaamse regering het omvormingsdossier niet aanvaard heeft, één jaar later nog één keer een nieuwe omvormingsaanvraag indienen volgens dezelfde procedure : mededeling van de voorstellen van omvorming ten laatste op 30 juni 2004, advies Erkenningscommissie ten laatste op 1 november 2004 en vaststelling van de lijst door de Vlaamse regering voor 1 januari 2005.

§ 6. De ambtshalve geregistreerde instellingen, bedoeld in de artikelen 54 en 55, vormen hun opleidingen leidend tot de graad van licentiaat die zij krachtens artikel 1, III, c) , van de wet van 11 september 1933 op de bescherming van de titels van hoger onderwijs kunnen aanbieden, om in bachelors- en mastersopleidingen overeenkomstig de structuur vervat in de artikelen 11 tot 19 van dit decreet en overeenkomstig hun onderwijsbevoegdheid vastgelegd in de artikelen 54 en 55. Zij delen hun voorstellen van omvorming mede aan de Vlaamse regering ten laatste op 30 september 2003. Deze voorstellen tot omvorming bevatten per opleiding de volgende gegevens :

1° de naam van de opleiding;

2° de doelstellingen en de eindtermen van de opleidingen;

3° de studieomvang van de opleiding uitgedrukt in studiepunten;

4° de graad waartoe de opleiding leidt, de kwalificatie van de graad en eventueel de specificatie van de graad;

5° de opleiding of de opleidingen of de afstudeerrichting die door de voorgestelde bachelors- en mastersopleiding zal of zullen worden vervangen;

6° in voorkomend geval de afstudeerrichtingen;

7° de nodige gegevens met betrekking tot de vooropleidingseisen en met betrekking tot de mogelijke vervolgopleidingen binnen de instellingen zelf;

8° de eventuele afstudeerrichtingen.

Voor het overige zijn de bepalingen van § 5, eerste, tweede en vijfde alinea, van overeenkomstige toepassing.

§ 7. Naast de bachelors- en mastersopleidingen vermeld in de lijst van de omvormingsvoorstellen bedoeld in § 2 kunnen de volgende instellingen vanaf het academiejaar 2004-2005 de hieronder genoemde opleidingen aanbieden. Deze opleidingen worden niet beschouwd als nieuwe opleidingen [in de zin van artikel 60septies]. Ze moeten wel vermeld worden in de lijst van de omvormingsvoorstellen met uitzondering van de gegevens bedoeld in § 2, 7° :

1° de Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende kan in het studiegebied Industriële wetenschappen de opleiding Kunststofverwerking aanbieden waarvoor binnen een associatie in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen verleend worden;

2° de Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen kan in het studiegebied Sociaal-agogisch werk de opleiding Maatschappelijke veiligheid aanbieden waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan verleend worden;

3° de Hogeschool West-Vlaanderen kan in het studiegebied Handelswetenschappen en bedrijfskunde de opleiding Netwerkeconomie aanbieden waarvoor in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan verleend worden.

§ 8. De Katholieke Universiteit Leuven kan de bachelorsopleiding in het studiegebied Onderwijskunde op het grondgebied van de stad Kortrijk bedoeld in artikel 27, § 2, 8°, aanbieden vanaf het academiejaar 2004-2005. Deze opleiding wordt niet als een nieuwe opleiding beschouwd [in de zin van artikel 60septies]. Ze moet wel vermeld worden in de lijst van de omvormingsvoorstellen met uitzondering van de gegevens bedoeld in § 2, 7°.

Decr. van 19-3-2004

Art. 124.

§ 1. De oorspronkelijke opleidingen en de omgevormde opleidingen die vermeld zijn in de lijst bedoeld in artikel 123, § 5, worden geacht geaccrediteerd te zijn tot en met het einde van het academiejaar dat aanvangt in het jaar na het jaar waarin het rapport van de externe beoordeling werd gepubliceerd als de publicatie van het rapport valt na 1 januari 2005.

§ 2. De oorspronkelijke opleidingen en de omgevormde opleidingen die vermeld zijn in de lijst bedoeld in artikel 123, § 5, worden geacht geaccrediteerd te zijn tot en met het einde van het academiejaar dat aanvangt in het achtste kalenderjaar na het jaar waarin het rapport van de externe beoordeling werd gepubliceerd, indien de datum van publicatie valt tussen 1 januari 1998 en 31 december 2004.

[ [[In het academiejaar 2007-2008 wordt op de academisch gerichte opleidingen van de hogescholen die vermeld zijn in de lijst bedoeld in artikel 123, § 5, met uitzondering van de gezamenlijke opleidingen bedoeld in artikel 24bis, of in de lijst bedoeld in artikel 125ter, § 4, en die hun zelfevaluatierapport in het kader van de externe beoordeling overeenkomstig het protocol van kwaliteitszorg bedoeld in artikel 93, § 3, na 1 januari 2009 moeten indienen, een indicatieve voortgangstoets uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de Erkenningscommissie.]]² Deze voortgangstoets evalueert de wetenschappelijke ondersteuning en de verwevenheid van het onderwijs met wetenschappelijk onderzoek voor de opleiding op grond van de situering van de actuele stand van deze elementen in het traject dat loopt vanaf het ogenblik van de omvorming tot aan het ogenblik waarop de in artikel 58 bedoelde voldoende generieke kwaliteitswaarborgen uiterlijk aanwezig moeten zijn. De Vlaamse regering bepaalt de methodologie en de criteria aan de hand waarvan de voortgangstoets wordt uitgevoerd [[en legt de lijst van de opleidingen vast]]².]

§ 3. Alle overgangsaccreditaties bedoeld in de voorgaande paragrafen vervallen in ieder geval op het einde van het academiejaar 2012-2013.

§ 4. De oorspronkelijke opleidingen en de omgevormde opleidingen die vermeld zijn in de lijst bedoeld in artikel 125, § 4, worden geacht geaccrediteerd te zijn tot en met het einde van het vierde academiejaar te rekenen met ingang van het academiejaar waarin de omgevormde opleidingen voor het eerst worden georganiseerd.

§ 5. De oorspronkelijke opleidingen en de omgevormde opleidingen bedoeld in artikel 123, § 6, worden geacht geaccrediteerd te zijn tot het einde van het academiejaar 2007-2008.

§ 6. De opleidingen die de ambtshalve geregistreerde instellingen bedoeld in het decreet van 18 mei 1999 betreffende sommige instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening organiseren en die bekrachtigd worden met de graad van master, worden geacht geaccrediteerd te zijn tot het einde van het academiejaar 2007-2008.

[§ 7. De mastersopleidingen die de Vrije Universiteit Brussel in het Instituut voor Europese Studies organiseert en de mastersopleidingen die de Universiteit Antwerpen in het Instituut voor Ontwikkelingsbeleid en -beheer organiseert overeenkomstig de bepalingen van artikel 169quater van het universiteitendecreet, worden geacht geaccrediteerd te zijn tot het einde van het academiejaar 2007-2008.

§ 8. De bachelorsopleidingen die het in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad gevestigde Vesalius College overeenkomstig de bepalingen van dit decreet organiseert met ingang van het academiejaar 2004-2005 worden niet beschouwd als nieuwe opleidingen in de zin van artikel 60septies.

Zij worden geacht geaccrediteerd te zijn tot en met het einde van het academiejaar 2007-2008.

§ 9. De accreditatieorganisatie beoordeelt de aanwezigheid van voldoende generieke kwaliteitswaarborgen in [[de academische opleidingen aan de hogescholen, bedoeld in § 1 en § 4 en in artikel 125ter]]¹ met inachtname van het overgangsmatig karakter van de wetenschappelijke ondersteuning en de verwevenheid van het onderwijs in de opleidingen met wetenschappelijk onderzoek, voor zover de hogeschool het accreditatiedossier heeft ingediend voor het einde van het academiejaar 2012-2013.

De geldigheid van de met toepassing van de bepalingen van het eerste lid verleende accreditaties wordt geregeld als volgt :

1° de accreditaties aangevraagd vóór het einde van het academiejaar 2008-2009 blijven 4 jaar geldig;

2° de accreditaties aangevraagd vanaf het academiejaar 2009-2010 en vóór het einde van het academiejaar 2012-2013 blijven 6 jaar geldig.

Indien een hogeschool oordeelt dat het academiseringsproces voltooid is vóór het einde van het academiejaar 2012-2013 kan de hogeschool de accreditatieorganisatie vragen geen toepassing te maken van de bepalingen van het eerste en het tweede lid.

§ 10. De Vlaamse regering kan de nodige regelen aannemen opdat de overgangsaccreditaties van omgevormde opleidingen die voortkomen uit meerdere oorspronkelijke opleidingen of onderdelen daarvan, of van gezamenlijk gevisiteerde opleidingen, op eenzelfde ogenblik eindigen. Desgevallend kan daarbij worden afgeweken van de bepalingen van dit artikel en/of van de in artikel 57, § 2 bedoelde termijn voor de aanvraag om accreditatie.

[[De Vlaamse Regering kan de nodige maatregelen aannemen opdat de accreditaties van gezamenlijk gevisiteerde opleidingen op eenzelfde ogenblik eindigen.]]³ ]

Decr. 19-3-2004; [[ ]]¹ Decr. 30-4-2004; [[ ]]² Decr. 4-7-2008; [[ ]]³ Decr. van 8-5-2009

[§ 11. [[De master-na-masteropleidingen die het Europa College Brugge met ingang van het academische jaar 2007-2008 organiseert op haar campus in het arrondissement Brugge en op haar campus in Polen, worden niet als nieuwe opleidingen beschouwd in de zin van artikel 60septies. Zij worden geacht geaccrediteerd te zijn tot en met het einde van het academische jaar 2009-2010.]] ]

Decr. 22-6-2007; [[ ]] Decr. van 4-7-2008

Art. 125.

§ 1. De universiteiten kunnen de voortgezette academische opleidingen die ze in het academiejaar 2001-2002 aanboden, omvormen in mastersopleidingen die aansluiten of volgen op een bachelorsopleiding of tot mastersopleidingen die volgen op een ander mastersopleiding. De universiteiten kunnen na het academiejaar 2008-2009 geen voortgezette academische opleidingen meer organiseren. De universiteiten melden elke voorgenomen omvorming aan bij de Vlaamse regering. Daarbij verstrekken zij de volgende gegevens :

1° de naam van de opleiding;

2° de doelstellingen en de eindtermen van de opleidingen;

3° de bevoegde instelling die de opleiding aanbiedt en de associatie waarvan ze lid is;

4° de studieomvang van de opleiding uitgedrukt in studiepunten;

5° de graad waartoe de opleiding leidt, de kwalificatie van de graad en eventueel de specificatie van de graad;

6° eventueel de titel die houders van de graad van deze opleiding kunnen voeren;

7° de opleiding of opleidingen die door de voorgestelde mastersopleiding zal of zullen worden vervangen;

8° het academiejaar waarin de omgevormde opleiding voor het eerst zal aangeboden worden;

9° de gegevens bedoeld in artikel 64, § 2, 2° [...];

10° eventueel de afstudeerrichting(en);

11° de onderwijstaal gebruikt in de opleiding.

Decr. van 19-3-2004

§ 2. De hogescholen kunnen hun voortgezette opleidingen die ze in het academiejaar 2001-2002 aanbieden en die volgen op een basisopleiding van twee cycli, omvormen in een mastersopleiding die aansluit of volgt op een bachelorsopleiding of tot een mastersopleiding die volgt op een andere mastersopleiding op voorwaarde dat de hiervoor bedoelde basisopleiding van twee cycli omgevormd werd in een bachelors- en een mastersopleiding volgens de voorschriften bepaald in artikel 123. De hogescholen kunnen na het academiejaar 2008-2009 geen voortgezette opleidingen meer organiseren. De hogescholen melden elke voorgenomen omvorming aan bij de Vlaamse regering. Daarbij verstrekken ze de volgende gegevens :

1° de naam van de opleiding;

2° de doelstellingen en de eindtermen van de opleidingen;

3° de bevoegde instelling die de opleiding aanbiedt en de associatie waarvan deze lid is;

4° de studieomvang van de opleiding uitgedrukt in studiepunten;

5° de graad waartoe de opleiding leidt, de kwalificatie van de graad en eventueel de specificatie van de graad;

6° eventueel de titel die houders van de graad van deze opleiding kunnen voeren;

7° de opleiding of opleidingen die door de voorgestelde mastersopleiding zal of zullen worden vervangen;

8° het academiejaar waarin de omgevormde opleiding voor het eerst zal aangeboden worden;

9° de gegevens bedoeld in artikel 64, § 2, 2°, [...];

10° eventueel de afstudeerrichting(en);

11° de onderwijstaal gebruikt in de opleiding.

Decr. van 19-3-2004

§ 3. De hogescholen kunnen hun voortgezette opleidingen die ze in het academiejaar 2001-2002 aanbieden en die volgen op een basisopleiding van één cyclus, omvormen in een bachelorsopleiding of in een bachelorsopleiding die volgt op een andere bachelorsopleiding. De hogescholen kunnen na het academiejaar 2007-2008 geen voortgezette opleidingen meer organiseren. De hogescholen melden elke voorgenomen omvorming aan bij de Vlaamse regering. Daarbij verstrekken ze de volgende gegevens :

1° de naam van de opleiding;

2° de doelstellingen en de eindtermen van de opleidingen;

3° de bevoegde instelling die de opleiding aanbiedt en de associatie waarvan deze lid is;

4° de studieomvang van de opleiding uitgedrukt in studiepunten;

5° de graad waartoe de opleiding leidt, de kwalificatie van de graad en eventueel de specificatie van de graad;

6° eventueel de titel die houders van de graad van deze opleiding kunnen voeren;

7° de opleiding of opleidingen die door de voorgestelde bachelorsopleiding zal of zullen worden vervangen;

8° het academiejaar waarin de omgevormde opleiding voor het eerst zal aangeboden worden;

9° de gegevens bedoeld in artikel 64, § 2, 2°, [...];

10° eventueel de afstudeerrichting(en);

11° de onderwijstaal gebruikt in de opleiding.

Decr. van 19-3-2004

§ 4. Ten laatste op 30 september 2003 delen de universiteiten en hogescholen hun voorstellen van omvorming mee aan de Vlaamse regering. De Vlaamse regering stelt voor 15 februari 2004 de lijst van de bachelors- en mastersopleidingen die de universiteiten e hogescholen na de omvorming van de voortgezette opleidingen kunnen organiseren. De Vlaamse regering wint voorafgaandelijk het advies in van de Erkenningscommissie zoals omschreven in artikel 123, § 5, tweede lid.

[Deze lijst vermeldt de bestaande opleidingen, de omgevormde opleidingen (graad en kwalificatie), het studiegebied of de studiegebieden waarin een omgevormde opleiding is gerangschikt, de studieomvang van de omgevormde opleidingen, de aard van de omgevormde opleidingen en de onderwijstaal.]

Decr. van 19-3-2004

§ 5. Voor de omvorming van de voortgezette opleidingen die de instellingen voor de eerste keer aanbieden in het academiejaar 2002-2003 beoordeelt daarenboven de Vlaamse regering de macrodoelmatigheid [...] alvorens de omvormingslijst vast te stellen.

Decr. van 19-3-2004

§ 6. De universiteiten en hogescholen kunnen voor de voortgezette opleidingen waarvan de Vlaamse regering het omvormingsdossier niet aanvaard heeft, één jaar later nog één keer een nieuwe omvormingsaanvraag indienen volgens dezelfde procedure : mededeling van de voorstellen van omvorming ten laatste op 30 juni 2004, advies Erkenningscommissie ten laatste op 1 november 2004 en vaststelling van de lijst door de Vlaamse regering voor 1 januari 2005.

[§ 6bis. De hogescholen kunnen hun voortgezette lerarenopleidingen van ten minste 60 studiepunten die ze in het academiejaar 2001-2002 aanbieden en die volgen op een basisopleiding omvormen tot een bachelorsopleiding die volgt op een andere bachelorsopleiding. De hogescholen melden elke voorgenomen omvorming aan de Vlaamse Regering. Daarbij verstrekken ze de gegevens bedoeld in § 3.

Voor de omvorming geldt volgende tijdstabel :

1° de hogescholen delen uiterlijk op 30 juni 2004 hun voorstellen van omvorming mee aan de Vlaamse Regering;

2° de Erkenningscommissie deelt haar advies aan de Vlaamse Regering mee ten laatste op 1 november 2004;

3° de Vlaamse Regering stelt vóór 1 januari 2005 de lijst op van de bachelorsopleidingen die volgen op een bachelorsopleiding die hogescholen kunnen organiseren. De lijst vermeldt de bestaande opleidingen, de omgevormde opleidingen, de studieomvang van de omgevorrmde opleidingen en de onderwijstaal.

Voor de toepassing van dit decreet worden bedoelde opleidingen beschouwd als omgevormde opleidingen in de zin van § 4.]

Decr. van 7-5-2004

§ 7. [In het geval een universiteit mee wil participeren in het aanbieden van een mastersopleiding die voortkomt uit de omvorming van een voortgezette academische opleiding van een universiteit en samen met die universiteit ook de omgevormde opleiding als een gezamenlijke mastersopleiding wil aanbieden, dan wordt die mastersopleiding in hoofde van de participerende universiteit niet beschouwd als een nieuwe opleiding in de zin van artikel 60septies. Die universiteit moet die mastersopleiding wel vermelden in de lijst van de omvormingsvoorstellen met uitzondering van de gegevens bedoeld in § 1, 7°. In het geval een hogeschool mee wil participeren in het aanbieden van een bachelors- of mastersopleiding die voorkomt uit de omvorming van een voortgezette opleiding van een hogeschool en samen met die hogeschool de omgevormde opleiding als een gezamenlijke bachelors- of mastersopleiding wil aanbieden dan wordt die bachelors- of mastersopleiding in hoofde van de participerende hogeschool niet beschouwd als een nieuwe opleiding in de zin van artikel 60septies. Die hogeschool moet die mastersopleiding wel vermelden in de lijst van de omvormingsvoorstellen met uitzondering van de gegevens bedoeld in § 2, 7° of § 3, 7°.]

Decr. van 19-3-2004

[Art. 125bis.1.

De gepubliceerde externe beoordeling heeft ten aanzien van een in omvorming zijnde opleiding, vermeld in de lijst bedoeld in artikel 123, § 5, eerste lid en § 6, of in artikel 125, § 4, betrekking op :

1° de oorspronkelijke opleiding,

2° de reeds gerealiseerde delen van de omgevormde opleiding, en

3° de plannen betreffende de omgevormde opleiding,

voor zover de externe beoordeling gebeurt op een ogenblik dat de omvorming nog niet volledig is gerealiseerd.

De beoordeling stelt de accreditatieorganisatie in staat een accreditatiebesluit te nemen omtrent de omgevormde opleiding.]

Decr. van 19-3-2004

[Art. 125bis.2.

§ 1. De hogescholen nemen met ingang van 1 september 2004 de afdelingen bedoeld in artikel 8bis van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs, over van de instellingen voor onderwijs voor sociale promotie, hierna "centra voor volwassenenonderwijs" genoemd. De hogescholen sluiten met de betrokken besturen een protocol terzake af. De hogescholen bezorgen de protocols aan de Vlaamse regering uiterlijk op 1 april 2004.

§ 2. Het in § 1 bedoelde protocol vermeldt ten minste :

1° de naam van het centrum voor volwassenenonderwijs en de naam van de hogeschool;

2° de naam van de afdeling(en) die wordt/worden overgedragen en de categorie(en) waarbinnen deze afdeling(en) is/zijn gerangschikt;

3° de naam van de hogeschoolopleiding(en) waarnaar de afdeling(en) wordt/worden omgevormd en het studiegebied waarbinnen de opleiding(en) is/zijn gerangschikt;

4° de vestiging van de hogeschool waar de overgedragen afdeling(en) zal/zullen worden georganiseerd;

5° de modaliteiten inzake de organisatie van de afdeling(en) in afbouw overeenkomstig de organisatie van het hoger onderwijs voor sociale promotie;

6° de procedure en de modaliteiten inzake de overdracht van de inschrijving van de studenten die op het ogenblik van de overdracht van de afdeling(en) in het centrum voor volwassenenonderwijs zijn ingeschreven, naar de hogeschool;

7° de procedure en de modaliteiten inzake de overdracht van het personeel van het centrum voor volwassenenonderwijs naar de hogeschool;

8° desgevallend de modaliteiten inzake de overdracht van infrastructuur en onroerende goederen.

§ 3. De hogescholen die de afdelingen, bedoeld in § 1, hebben overgenomen :

1° bouwen deze afdelingen met ingang van het academiejaar 2004-2005 gradueel af. De cursisten die ten laatste in het schooljaar 2003-2004 als regelmatig cursist zijn ingeschreven, hebben het recht de opleiding overeenkomstig de regelgeving voor het hoger onderwijs voor sociale promotie te voltooien op voorwaarde dat zij hun studies niet onderbreken en voldoen aan de voorwaarden inzake financierbaar cursist;

2° stellen het inschrijvingsgeld voor de in 1° bedoelde cursisten vast overeenkomstig artikel 50, § 1, van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het volwassenenonderwijs. De hogescholen kunnen de cursisten vrijstelling van inschrijvingsgeld verlenen zoals bedoeld in artikel 50, § 2, van hetzelfde decreet;

3° zijn gemachtigd om deze afdelingen conform de in 1° bedoelde afbouw te organiseren overeenkomstig de regelgeving inzake de organisatie van het hoger onderwijs voor sociale promotie en de overeenkomstige diploma's uit te reiken;

4° zijn voor deze afdelingen onderworpen aan de kwaliteitszorg die van toepassing is op de hogescholen.

Art. 125ter.

§ 1. De hogescholen kunnen de in artikel 125bis.2 bedoelde afdelingen omvormen tot een bachelorsopleiding of tot een mastersopleiding. Deze opleidingen worden niet beschouwd als nieuwe opleidingen zoals bedoeld in artikel 60septies.

§ 2. De in § 1 bedoelde omgevormde opleidingen worden geacht geaccrediteerd te zijn tot en met het einde van het vierde academiejaar te rekenen met ingang van het academiejaar waarin de omgevormde opleidingen voor het eerst worden georganiseerd.

§ 3. De omvorming van de in § 1 bedoelde afdelingen gebeurt overeenkomstig de procedure die geldt voor de voortgezette opleidingen, zoals bedoeld in artikel 125, § 2 en § 3.

§ 4. In afwijking van de data vermeld in artikel 123, § 5, en in artikel 125, § 4, geldt voor de omvorming van de in § 1 bedoelde afdelingen volgende tijdstabel :

1° de hogescholen delen uiterlijk op 1 april 2004 hun voorstellen van omvorming mee aan de Vlaamse regering;

2° de Erkenningscommissie deelt haar advies aan de Vlaamse regering mee ten laatste op 1 mei 2004;

3° de Vlaamse regering stelt vóór 1 juni 2004 de lijst op van de bachelorsopleidingen en de mastersopleidingen die hogescholen kunnen organiseren. De lijst vermeldt de bestaande opleidingen, de omgevormde opleidingen (graad en kwalificatie), het studiegebied of de studiegebieden waarin de omgevormde opleiding is gerangschikt, de studieomvang van de omgevormde opleidingen, de aard van de omgevormde opleidingen en de onderwijstaal.]

Decr. van 19-3-2004

Art. 126.

§ 1. De universiteiten voeren de bachelorsopleidingen geleidelijk jaar na jaar in vanaf het academiejaar 2004-2005 of vanaf het academiejaar 2005-2006, op voorwaarde dat de opleidingen vermeld worden in de omvormingslijst bedoeld in artikel 123, § 5.

§ 2. De universiteiten voeren de mastersopleidingen geleidelijk jaar na jaar in vanaf het academiejaar 2007-2008 of vanaf het academiejaar 2008-2009, op voorwaarde dat de opleidingen vermeld worden in de omvormingslijst bedoeld in artikel 123, § 5, of in artikel 125, § 4, behoudens de mastersopleidingen die volgen op een andere mastersopleiding bedoeld in artikel 125, §§ 1, 4 en 5, die vanaf het academiejaar 2004-2005 kunnen ingericht worden en behoudens de mastersopleidingen bedoeld in [artikel 61, § 2].

Decr. van 19-3-2004

§ 3. De ambtshalve geregistreerde instellingen bedoeld in de artikelen 54 en 55 voeren hun bachelorsopleidingen geleidelijk jaar na jaar in vanaf het academiejaar 2004-2005 of vanaf het academiejaar 2005-2006 op voorwaarde dat de opleidingen vermeld worden in de omvormingslijst bedoeld in artikel 123, § 6. Zij voeren hun mastersopleidingen geleidelijk jaar na jaar in vanaf het academiejaar 2007-2008 of vanaf het academiejaar 2008-2009 op voorwaarde dat de opleidingen vermeld worden in de omvormingslijst bedoeld in artikel 123, § 6.

Art. 127.

§ 1. De hogescholen voeren de bachelorsopleidingen in het hoger professioneel onderwijs geleidelijk jaar na jaar in vanaf het academiejaar 2004-2005 of vanaf het academiejaar 2005-2006, op voorwaarde dat de opleidingen vermeld worden in de omvormingslijst bedoeld in artikel 123, § 5, of in artikel 125, § 4, behoudens de bachelorsopleidingen die volgen op een andere bachelorsopleiding bedoeld in artikel 125, §§ 3, 4 en 5, die vanaf het academiejaar 2004-2005 kunnen ingericht worden.

§ 2. De hogescholen die lid zijn van een associatie voeren de bachelorsopleidingen in het academische onderwijs geleidelijk jaar na jaar in vanaf het academiejaar 2004-2005 of vanaf het academiejaar 2005-2006 op voorwaarde dat de opleidingen vermeld worden in de omvormingslijst bedoeld in artikel 123, § 5.

§ 3. De hogescholen die lid zijn van een associatie voeren de mastersopleidingen geleidelijk jaar na jaar in vanaf het academiejaar 2007-2008 of vanaf het academiejaar 2008-2009 op voorwaarde dat de opleidingen vermeld worden in de omvormingslijst bedoeld in artikel 123, § 5, of in artikel 125, § 4, behoudens de mastersopleidingen die volgen op een andere mastersopleiding bedoeld in artikel 125, §§ 2, 4 en 5, die vanaf het academiejaar 2004-2005 kunnen ingericht worden en behoudens de mastersopleidingen bedoeld in [artikel 61, § 2].

[De mastersopleidingen, vermeld in de omvormingslijst bedoeld in artikel 125ter, worden geleidelijk, jaar na jaar, ingevoerd vanaf het academiejaar 2004-2005.]

Decr. van 19-3-2004

Onderafdeling 2. - Overgangsrecht verlening van de graden van bachelor en master

Art. 128.

§ 1. Vanaf het academiejaar 2004-2005 kunnen de universiteiten de graad van master verlenen [...] samen met de academische graden van licentiaat, handelsingenieur, burgerlijk ingenieur, burgerlijk ingenieur-architect, bio-ingenieur, apotheker, arts, tandarts en dierenarts die zij bij of krachtens het universiteitendecreet kunnen verlenen [...].

§ 2. Vanaf het academiejaar 2004-2005 kunnen de universiteiten [...] samen met de academische graden van gediplomeerde in de aanvullende studies en van gediplomeerde in de gespecialiseerde studies die zij krachtens het universiteitendecreet mogen verlenen, de graad van master verlenen [...].

§ 3. Vanaf het academiejaar 2004-2005 kunnen ambtshalve geregistreerde instellingen bedoeld in de artikelen 54 en 55 de graad van master verlenen in vervanging van of samen met de graad van licentiaat die zij krachtens artikel I, III, c) van de wet van 11 september 1933 op de bescherming van de titels van hoger onderwijs verlenen [...].

§ 4. De academische graden van licentiaat, handelsingenieur, burgerlijk ingenieur, burgerlijk ingenieur-architect, bio-ingenieur, landbouwkundig ingenieur, ingenieur voor de scheikunde en de landbouwindustrieën, apotheker, arts, tandarts, dierenarts, van gediplomeerde in de aanvullende studiën, van gediplomeerde in de gespecialiseerde studiën, doctor in de rechten (verleend ten laatste in het academiejaar 1972-1973), doctor in de diergeneeskunde zonder proefschrift of doctor in de genees-, heel-, en verloskunde zonder proefschrift die de universiteiten, de erkende faculteiten voor protestantse godgeleerdheid, de Examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap of de Examencommissies van de Staat voor het universitair onderwijs hebben verleend vóór het academiejaar 2004-2005 zijn gelijkgeschakeld met de graad van de master. De houders van die academische graden zijn gerechtigd tot het voeren van de titel van master. De Vlaamse regering neemt de aanvullende maatregelen die nodig zijn voor de gelijkschakeling van andere academische of universitaire graden op grond waarvan de houder gerechtigd is tot het voeren van een beschermde titel van hoger onderwijs, met de graad van master.

Decr. van 19-3-2004

Art. 129.

§ 1. Vanaf het academiejaar 2004-2005 kunnen de hogescholen de graad van bachelor verlenen [...] samen met de graden van gegradueerde, maatschappelijk assistent, vroedvrouw, kleuteronderwijzer(es), onderwijzer(es) of geaggregeerde voor het secundair onderwijs - groep 1 voor de basisopleidingen van één cyclus die zij krachtens Bijlage 2 van het hogescholendecreet mogen inrichten [...].

§ 2. Vanaf het academiejaar 2004-2005 kunnen de hogescholen de graad van master verlenen [...] samen met de graden van architect, interieurarchitect, industrieel ingenieur, meester, licentiaat en handelsingenieur voor de basisopleidingen van twee cycli die zij krachtens Bijlage 2 van het hogescholendecreet mogen inrichten [...].

§ 3. Vanaf het academiejaar 2004-2005 kunnen de hogescholen [...] samen met de graden van gediplomeerde in de voortgezette studiën die zij krachtens het hogescholendecreet mogen verlenen, de graad van bachelor verlenen indien het gaat om een voortgezette opleiding die volgt op een basisopleiding van één cyclus die vermeld wordt in de omvormingslijst bedoeld in artikel 123, § 5 [...].

§ 4. Vanaf het academiejaar 2004-2005 kunnen de hogescholen [...] samen met de graden van gediplomeerde in de voortgezette studiën die zij krachtens het hogescholendecreet mogen verlenen, de graad van master verlenen indien het gaat om een voortgezette opleiding die volgt op een basisopleiding van twee cycli en op voorwaarde dat deze basisopleiding van twee cycli omgevormd werd tot een bachelors- en mastersopleiding volgens de voorschriften bepaald in artikel 123 [...].

§ 5. De graden gegradueerde, maatschappelijke assistent, vroedvrouw, kleuterleid(st)er, kleuteronderwijzer(es), onderwijzer(es), assistent in de psychologie, maatschappelijk adviseur, architect-assistent, technisch ingenieur, van geaggregeerde voor het secundair onderwijs groep 1 of van geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs die de hogescholen, de Examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap of de Examencommissie van de Staat hebben verleend vóór het academiejaar 2004-2005 in het hogeschoolonderwijs van één cyclus of in het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, zijn gelijksgeschakeld met de graad van bachelor. De houders van die graden zijn gerechtigd tot het voeren van de titel van bachelor.

De graden van industrieel ingenieur, architect, interieurarchitect, meester, licentiaat of handelsingenieur die de hogescholen, de Examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap of de Examencommissie van de Staat hebben verleend vóór het academiejaar 2004-2005 in het hogeschoolonderwijs van twee cycli of in het hoger onderwijs van het lange type met volledig leerplan, zijn gelijkgeschakeld met de graad van master. De houders van die graden zijn gerechtigd tot het voeren van de titel van master.

De Vlaamse regering neemt de aanvullende maatregelen die nodig zijn voor de gelijkschakeling van de andere graden die in het hoger onderwijs werden verleend overeenkomstig de voorschriften zoals die op het ogenblik van de uitreiking luidden, met de graad van bachelor of master.

Decr. van 19-3-2004

[§ 6. De graad van gegradueerde, die een Centrum voor Volwassenenonderwijs heeft uitgereikt ten aanzien van een op grond van artikel 57ter geaccrediteerde opleiding, in de periode voorafgaand aan de uitreiking van het nieuwe bachelordiploma door de ontvangende ambtshalve geregistreerde instelling of door het overdragende Centrum voor Volwassenenonderwijs en de ontvangende ambtshalve geregistreerde instelling gezamenlijk in toepassing van artikel 57ter, § 5, is gelijkgeschakeld met de graad van bachelor. De houders van die graden zijn gerechtigd tot het voeren van de titel van bachelor.]

Decr. van 4-7-2008

Art. 130.

De graden van bachelor of master met of zonder nadere kwalificatie of specificatie, en van doctor of philosophy (met afkorting PhD) die de universiteiten of hogescholen of andere instellingen voor hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap hebben verleend of verlenen voor [31 oktober 2008]² worden geacht op een rechtmatige wijze te zijn verleend. De personen die op grond van die verleende graden de titel van bachelor of master met of zonder nadere kwalificatie of specificatie voeren of de titel van doctor of philosophy (afgekort PhD) voeren, worden geacht die titel op een rechtmatige wijze te voeren in de Vlaamse Gemeenschap.

[De studenten die vóór 31 december 2003 zijn ingeschreven in een bachelorsopleiding georganiseerd door het in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad gevestigde Vesalius College, kunnen :

1° deze opleiding beëindigen,

2° de graad van bachelor, met of zonder nadere kwalificatie of specificatie verkrijgen;

3° de titel van bachelor op rechtmatige wijze voeren in de Vlaamse Gemeenschap.]¹

[De studenten die vóór 31 oktober 2008 een mastergraad verwerven of verworven hebben, uitgereikt door het Europacollege op haar campus in Polen kunnen de titel van master op rechtmatige wijze voeren in de Vlaamse Gemeenschap. De graad van master wordt geacht op rechtmatige wijze te zijn verleend.]³

[ ]¹ Decr. 19-3-2004; [ ]² Decr. 22-6-2007; [ ]³ Decr. van 4-7-2008

Onderafdeling 3. - Afbouw van de bestaande opleidingen

Art. 131.

§ 1. De universiteiten kunnen de academische opleidingen die leiden tot de graad van kandidaat geleidelijk jaar na jaar afbouwen vanaf het academiejaar 2004-2005.

§ 2. De universiteiten kunnen de academische opleidingen die leiden tot de graad van licentiaat, handelsingenieur, bio-ingenieur, burgerlijk ingenieur, burgerlijk ingenieur-architect, apotheker en tandarts geleidelijk jaar na jaar afbouwen vanaf het academiejaar 2006-2007 en de academische opleidingen die leiden tot de graad van arts en dierenarts vanaf 2007-2008.

§ 3. De universiteiten kunnen de voortgezette academische opleidingen die worden bekrachtigd met de graad van 'Gediplomeerde in de aanvullende studies van ...' of 'Gediplomeerde in de gespecialiseerde studies van...' afbouwen, indien van toepassing geleidelijk jaar na jaar, vanaf het academiejaar 2004-2005.

§ 4. De ambtshalve geregistreerde instellingen bedoeld in de artikelen 54 en 55 kunnen hun opleidingen die leiden tot de graad van licentiaat geleidelijk jaar na jaar afbouwen vanaf het academiejaar 2004-2005 of vanaf het academiejaar 2005-2006.

Art. 132.

§ 1. De hogescholen kunnen de basisopleidingen van één cyclus geleidelijk jaar na jaar afbouwen vanaf het academiejaar 2004-2005.

§ 2. De hogescholen kunnen de basisopleidingen van twee cycli die leiden tot de graad van kandidaat geleidelijk jaar na jaar afbouwen vanaf het academiejaar 2004-2005.

§ 3. De hogescholen kunnen de basisopleidingen van twee cycli die leiden tot de graad van licentiaat, architect, interieurarchitect, meester, industrieel ingenieur en handelsingenieur geleidelijk jaar na jaar afbouwen vanaf het academiejaar 2006-2007.

Art. 133.

§ 1. De afbouw van opleidingen zoals bedoeld in de artikelen 131 en 132 gebeurt parallel met de opbouw van de bachelors- en mastersopleidingen zoals bedoeld in de artikelen 126 en 127 die hen volgens de lijsten bedoeld in artikel 123, § 5, vervangen, met dien verstande dat de instellingen gedurende maximaal twee academiejaren de vervangen en de vervangende opleidingen tegelijk mogen aanbieden en de overeenstemmende graden verlenen.

§ 2. De universiteiten en hogescholen voorzien in aangepaste overgangs- en begeleidingsmaatregelen voor studenten bij de opbouw van de bachelors- en mastersopleidingen en de afbouw van de opleidingen die erdoor vervangen worden.

§ 3. De transnationale Universiteit Limburg kan in of over de studiegebieden of delen van studiegebieden heen zoals bepaald in het verdrag tussen de Vlaamse Gemeenschap en het Koninkrijk der Nederlanden inzake de transnationale Universiteit Limburg, tot het einde van het academiejaar 2006-2007 naast de graden van bachelor en master de graad van kandidaat uitreiken na het met goed gevolg voltooien van de eerste twee studiejaren van de betreffende bachelorsopleidingen.

§ 4. De Universiteit Antwerpen kan de bijkomende opleidingen die ze krachtens het decreet van 4 april 2003 houdende oprichting van een Universiteit Antwerpen en tot wijziging van het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen, vanaf het academiejaar 2003-2004 kan aanbieden, omvormen tot bachelors- en mastersopleidingen. In het geval dat de Universiteit Antwerpen de bijkomende opleidingen pas vanaf het academiejaar 2004-2005 aanbiedt, worden die opleidingen niet beschouwd als nieuwe opleidingen [in de zin van artikel 60septies]¹.

§ 5. [De Universiteit Hasselt]² kan na het met goed gevolg voltooien van de eerste cyclus van de opleiding in de verkeerskunde de graad van kandidaat in de verkeerskunde verlenen en kan na het met goed gevolg voltooien van de tweede cyclus van de opleiding in de verkeerskunde de graad van licentiaat verlenen voorzover het eerste jaar van de eerste cyclus wordt ingericht vanaf het academiejaar 2003-2004. Deze opleidingen worden vervolgens conform de voorschriften van artikel 123 omgevormd en conform de voorschriften van artikel 131, § 2, afgebouwd. Indien het eerste jaar van de hiervoor bedoelde opleiding pas voor het eerst wordt ingericht vanaf het academiejaar 2004-2005 wordt ze niet als nieuwe opleiding beschouwd [in de zin van artikel 60septies]¹.

§ 6. De opleidingen bedoeld in §§ 4 en 5 die pas voor het eerst in het academiejaar 2004-2005 worden ingericht, moeten ook deel uit maken van de omvormingsvoorstellen bedoeld in artikel 123, § 2, met uitzondering van de gegevens bedoeld in artikel 123, § 2, 7°.

[ ]¹ Decr. 19-3-2004; [ ]² Decr. van 16-6-2006

Art. 134.

Vanaf het academiejaar 2010-2011 kunnen universiteiten en hogescholen nog slechts opleidingen overeenkomstig de structuur vervat in de artikelen 11 tot 19 aanbieden met uitzondering van de opleidingen in het studiegebied diergeneeskunde waarvan de afbouw eindigt in het academiejaar 2010-2011 en van de opleidingen in het studiegebied geneeskunde waarvan de afbouw eindigt in het academiejaar 2011-2012.

Art. 135.

De Vlaamse regering kan onder opgave van de redenen de data vermeld in dit hoofdstuk wijzigen na advies van de Erkenningscommissie [...].

Decr. van 19-3-2004

Art. 136.

(voetnoot 2)

De hogescholen en universiteiten kunnen overeenkomstig de op het ogenblik van inwerkingtreding van titel I van dit decreet, geldende voorschriften vervat in het hogescholendecreet en in het universiteitendecreet en krachtens die decretale voorschriften bepaalde reglementaire voorschriften de bestaande initiële academische lerarenopleidingen van academisch niveau, de bestaande initiële lerarenopleiding leidend tot het diploma van leraar dans en de bestaande voortgezette lerarenopleidingen c.q. de bestaande initiële academische leraren-opleidingen verder blijven aanbieden. Voor de toepassing van die voorschriften wordt vanaf het academiejaar 2004-2005 ook verstaan onder :

1° 'tweede cyclus' : het laatste jaar van een bachelorsopleiding en de studiejaren van een daarop aansluitende mastersopleiding;

2° 'diploma van de eerste cyclus' : het getuigschrift van succesvolle voltooiing van ten minste twee studiejaren van een bachelorsopleiding in het academisch onderwijs;

3° 'diploma van de tweede cyclus' : het diploma van een mastersopleiding;

4° 'basisopleiding dans' : bachelorsopleiding dans.

Art. 137.

§ 1. Voor de toepassing van artikel 43 van het universiteitendecreet [overeenkomstig artikel 138, § 1] wordt vanaf het academiejaar 2004-2005 ook verstaan onder :

1° 'academische opleidingen' : de bachelorsopleidingen en de mastersopleidingen die aansluiten op een bachelorsopleiding;

2° 'voortgezette academische opleidingen' : de mastersopleidingen die volgen op andere mastersopleidingen.

§ 2. Voor de toepassing van artikel 32 van het hogescholendecreet wordt vanaf het academiejaar 2004-2005 ook verstaan onder basisopleidingen' de bachelorsopleidingen en de mastersopleidingen met uitzondering van de bachelorsopleidingen die volgen op een andere bachelorsopleiding en de mastersopleidingen die volgen op een andere mastersopleiding.

Decr. van 30-4-2004

Art. 138.

§ 1. [De voorschriften, vermeld in hoofdstuk III van het universiteitendecreet, en de voorschriften, vastgesteld krachtens dit hoofdstuk, zijn als volgt van toepassing op de organisatie van de academische opleidingen en op de voortgezette academische opleidingen in afbouw :

1° artikelen 5, 6, 7, 8, 9, 19, 20, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 34, 34bis, 35, 36, 37, 39, 40bis, 49, 55, 58, 59, 60, 61 en 62 blijven onverkort van toepassing;

2° artikelen 7bis, 15bis, 33 en 40 blijven van toepassing;

3° artikelen 11, 12, 13, 14 en 15 blijven van toepassing met afschaffing van de verplichting om de opleidingen in studiejaren op te delen;

4° artikel 47 wordt vervangen door artikelen 94 tot en met 95 van dit decreet;

5° artikelen 8bis, 10, 17, 18, 21, 22, 32, 38, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 48, 50, 51, 52, 53, 54, 56 en 57 zijn niet meer van toepassing. In de plaats hiervan passen de universiteiten de overeenkomstige bepalingen toe van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen.]

§ 2. [De voorschriften, vermeld in titel II van het hogescholendecreet, en de voorschriften, vastgesteld krachtens deze titel, zijn als volgt van toepassing op de organisatie van de basisopleidingen van één cyclus, de basisopleidingen van twee cycli en de voortgezette opleidingen in afbouw :

1° artikelen 5, 7, 8, 9, 10, 11, 13, 18, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26, 26ter, 42, 49, 51, 53 en 57 blijven onverkort van toepassing;

2° artikelen 12, 14, 15, 16, 17, 50, 58, 58bis, 59, 60, 61, 61bis, 62 en 63 zijn niet meer van toepassing;

3° artikelen 20bis, 20ter, 20quater, 20quinquies, 20sexies, 20septies, 20octies, 20novies, 26bis, 40bis en 40ter blijven van toepassing;

4° artikelen 36, 37, 38 en 40 blijven van toepassing, maar met een verwijzing naar de studieomvang, overeenkomstig het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen;

5° artikelen 57bis, 57ter, 57quater en 57quinquies blijven van toepassing;

6° artikelen 6, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 41, 43, 44, 45, 47, 48, 52, 54, 55 en 56 zijn niet meer van toepassing. In de plaats daarvan passen de hogescholen de overeenkomstige bepalingen toe van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen.]

[§ 3. Instellingen kunnen de Vlaamse Regering verzoeken om bepaalde voorschriften vervat in hoofdstuk III van het universiteitendecreet, respectievelijk titel II van het hogescholendecreet die overeenkomstig § 1, respectievelijk § 2 met ingang van het academiejaar 2005-2006 vervangen worden door de overeenkomstige bepalingen van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen, toch nog te kunnen toepassen in het academiejaar 2005-2006.

Instellingen die in het academiejaar 2005-2006 van een dergelijke maatregel genieten, zijn ertoe gehouden § 1, respectievelijk § 2 onverkort toe te passen met ingang van het academiejaar 2006-2007.]

Decr. van 16-6-2006

[Onderafdeling 4. - Academisering van het hoger kunstonderwijs

Art. 138bis.

De Vlaamse Regering kan uiterlijk op 31 december 2004 de in artikel 58 opgenomen verwijzingen naar wetenschappelijke kennis en competenties en wetenschappelijk onderzoek vervangen door een geëigende terminologie voor wat betreft de opleidingen in de studiegebieden "Audiovisuele en beeldende kunst" en "Muziek en podiumkunsten".

Het besluit ter zake wordt onverwijld ter bekrachtiging voorgelegd aan het Vlaams Parlement.

Indien het Vlaams Parlement het besluit niet bekrachtigt, wordt het geacht nooit te hebben bestaan.]

Decr. van 30-4-2004

Afdeling 4. - Inwerkingtredingsbepalingen

Art. 139.

De artikelen van titel I treden in werking met ingang van het academiejaar 2004-2005 met uitzondering van hoofdstuk 3, afdelingen 1 en 2, [artikel 95,]¹ hoofdstuk 6 en hoofdstuk 7, afdeling 1, artikel 114 en afdeling 3, onderafdeling 1 en 3 die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2003 en met uitzondering van hoofdstuk 7, afdeling 3, onderafdeling 2, artikel 128, § 4 en artikel 129, § 5 die in werking treden op 1 juli 2005.

[De bepaling van artikel 107 treedt in werking op 1 januari 2006.]²

[ ]¹ Decr. 19-3-2004; [ ]² Decr. van 30-4-2004

TITEL II. - Financiering Hogescholen

HOOFDSTUK I. - Financierbaarheid opleidingen

Art. 140.

Aan artikel 173, § 2, van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap worden de volgende wijzigingen aangebracht : ...

Art. 141.

Aan artikel 175 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 16 april 1996, 8 juli 1996 en 14 juli 1998, worden de volgende wijzigingen aangebracht :

...

3° met ingang van het academiejaar 2004-2005 worden §§ 2 en 3 geschrapt;

...

...

TITEL III. - Financiering universiteiten

...

TITEL IV. - Financiële verantwoording universiteiten

Art. 168.

Artikel 153 van het universiteitendecreet wordt vervangen door wat volgt :

«Artikel 153. Het universiteitsbestuur stelt voor 15 november een beleidsbegroting op voor het volgend begrotingsjaar en legt deze binnen de veertien dagen ter goedkeuring voor aan de Vlaamse regering. Het begrotingsjaar valt samen met het kalenderjaar.

Onder de begroting wordt verstaan de jaarbegroting enerzijds en de meerjarenbegroting anderzijds.

De Vlaamse regering bepaalt de nadere regelen omtrent de inrichting van een beleidsbegroting.»

Art. 169.

Artikel 161 van het universiteitendecreet wordt vervangen door wat volgt :

«Artikel 161. De universiteiten voeren betreffende alle voorzieningen van de instelling een algemene boekhouding door middel van een stelsel van boeken en rekeningen gevoerd met inachtneming van de gebruikelijke regels van het dubbel boekhouden en een aangepaste analytische boekhouding. De boekhouding omvat alle verrichtingen, bezittingen, vorderingen, schulden en verplichtingen van welke aard ook. De boekhouding wordt voorgelegd aan een bedrijfsrevisor.»

Art. 170.

Aan het eerste lid van artikel 162 van het universiteitendecreet wordt de volgende zin toegevoegd :

«De jaarrekening wordt voorgelegd aan een bedrijfsrevisor, wiens bevindingen aan het document worden toegevoegd.»

Art. 171.

De artikelen van titel IV treden in werking op [1 januari 2007].

[Indien een universiteit daartoe een gemotiveerd verzoek indient, kan de Vlaamse Regering de in het eerste lid bedoelde inwerkingtreding voor de verzoekende universiteit met één jaar uitstellen, tot 1 januari 2008.]

Decr. van 16-6-2006

TITEL V. - Rechtspositie hogescholenpersoneel

...

- (1): Het Arbitragehof beslist dat het beroep tot vernietiging, in zoverre het is gericht tegen de artikelen 56 tot en met 62 van hetzelfde decreet, zal worden onderzocht dan wel van de rol worden geschrapt naargelang het beroep tot vernietiging ingesteld tegen artikel V.10 van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de participatie in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, wordt ingewilligd dan wel wordt verworpen (Arr. nr. 44/2005, 23-2-2005)

- (2): Art. 136 wordt opgeheven met ingang van 2007-2008, behoudens voor de opleidingen in afbouw. (Decr. 15-12-2006; Art. 18)