OPGEHEVEN : Decreet betreffende de flexibilisering van het hoger
onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende
hogeronderwijsmaatregelen
goedkeuringsdatum
30 APRIL 2004
publicatiedatum
B.S.12/10/2004
datum laatste wijziging
27/02/2014
COORDINATIE
Decr.
20-5-2005 - B.S. 15-6-2005
Decr. 16-6-2006 - B.S.
12-10-2006
Decr. 15-12-2006 - B.S.
6-2-2007
Decr. 22-6-2007 - B.S. 21-8-2007
Decr.
14-3-2008 - B.S. 26-6-2008
Decr. 4-7-2008 - B.S.
1-9-2008
Decr. 30-4-2009 - B.S. 16-7-2009
Decr.
30-4-2009 - B.S. 20-7-2009
Decr. 8-5-2009 - B.S.
28-8-2009
Decr. 9-7-2010 - B.S. 31-8-2010
Decr.
1-7-2011 - B.S. 30-8-2011
Decr. 13-7-2012 - B.S. 8-11-2012
Decr. 21-12-2012 - B.S. 19-2-2013
Decr. 19-7-2013 - B.S. 12-8-2013
opgeheven door Decr. 20-12-2013 - B.S. 27-2-2014
Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij,
Regering, bekrachtigen hetgeen volgt :
Decreet
betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en
houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen.
DEEL I. - De flexibilisering van het hoger onderwijs in
Vlaanderen
TITEL I. - Algemene bepaling
Artikel 1.
Dit decreet regelt een
gemeenschapsaangelegenheid.
TITEL II. - Begrippenkader en
toepassingsgebied
Art. 2.
In het hoger onderwijs in de Vlaamse
Gemeenschap wordt verstaan onder :
1°
actualiseringsprogramma : een programma dat kan worden opgelegd aan studenten
die in het hoger onderwijs wensen door te stromen op grond van een creditbewijs
[, EVK's]¹ of een bewijs van bekwaamheid dat ten minste 5 kalenderjaren
eerder werd behaald;
2° afstandsonderwijs : het onderwijs
dat bijna uitsluitend met behulp van multimedia wordt verstrekt, waardoor de
student niet aan een bepaalde plaats van onderwijsverstrekking gebonden
is;
3° afstudeerrichting : een differentiatie in een
opleidingsprogramma met een studieomvang van ten minste 30
studiepunten;
4° bekwaamheidsonderzoek : het onderzoek van
de competenties van een persoon, voorafgaand aan het afleveren van een bewijs
van bekwaamheid;
5° [ [[beurstariefstudent]] : een student
die :
[[a) studiefinanciering ontvangt van de Vlaamse
Gemeenschap, overeenkomstig de bepalingen van het
decreet
van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse
Gemeenschap;]]
a bis) voldoet aan de voorwaarden bepaald in
artikel 12 van het
decreet van 30 april 2004 betreffende de studiefinanciering en
studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap en
beantwoordt aan de financiële criteria voor het verkrijgen van een
studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, of
b) onderdaan
is van een staat behorende tot de Europese Economische Ruimte en beantwoordt
aan de financiële criteria voor het verkrijgen van een studiefinanciering
van de Vlaamse Gemeenschap, of
c) een DGOS-bursaal, een
BTC-bursaal of een bursaal in de programma's van de ontwikkelingssamenwerking
van de Vlaamse Interuniversitaire Raad is;]¹
6° bewijs
van bekwaamheid : het bewijs dat een student op grond van EVC's of EVK's de
competenties heeft verworven eigen aan :
a) het niveau van
bachelor in het hoger professioneel onderwijs of het academisch onderwijs, of
b) het mastersniveau, of
c) een welomschreven
opleiding, opleidingsonderdeel of cluster van
opleidingsonderdelen.
Bedoeld bewijs betreft een document of
een registratie;
7° bijna-beursstudent : een student die
geen studietoelage van de Vlaamse Gemeenschap ontvangt, maar waarvan het
referentie-inkomen ten hoogste 1.240 euro boven de financiële maximumgrens
bepaald in de regelgeving betreffende de studietoelagen ligt. Het bedrag van
1.240 euro wordt geïndexeerd overeenkomstig artikel
67;
8° creditbewijs : de erkenning van het feit dat een
student blijkens een examen de competenties, verbonden aan een
opleidingsonderdeel, heeft verworven. Deze erkenning wordt vastgelegd in een
document of een registratie. De verworven studiepunten, verbonden aan het
betrokken opleidingsonderdeel, worden aangeduid als
"credits";
9° creditcontract : een contract, aangegaan door
een instellingsbestuur met de student die zich inschrijft met het oog op het
behalen van (een) creditbewij(s)(zen) voor één of meer
opleidingsonderdelen;
[9°bis cursist : een deelnemer aan
het hoger beroepsonderwijs die voldoet aan de toelatingsvoorwaarden en
ingeschreven is, als vermeld in artikel 3, 6°, van het decreet van 30 april
2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger
beroepsonderwijs;]²
10°
[...]¹
11° diplomacontract : een contract, aangegaan
door een instellingsbestuur met de student die zich inschrijft met het oog op
het behalen van een graad of diploma van een opleiding of die zich inschrijft
voor een schakel- of voorbereidingsprogramma;
12° EVC : een
eerder verworven competentie, zijnde het geheel van kennis, inzicht,
vaardigheden en attitudes verworven door middel van leerprocessen die niet met
een studiebewijs werden bekrachtigd;
13° EVK : een eerder
verworven kwalificatie, zijnde elk binnenlands of buitenlands studiebewijs dat
aangeeft dat een formeel leertraject, al dan niet binnen onderwijs, met goed
gevolg werd doorlopen, voor zover het niet gaat om een creditbewijs dat werd
behaald binnen de instelling en opleiding waarbinnen men de kwalificatie wenst
te laten gelden;
14° examen : elke evaluatie van de mate
waarin een student op grond van zijn studie de competenties, verbonden aan een
opleidingsonderdeel, heeft verworven;
15° examencontract :
een contract, aangegaan door een instellingsbestuur met de student die zich
onder de door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden inschrijft voor het
afleggen van examens met het oog op het behalen van :
a) een
graad of een diploma van een opleiding, of
b) een creditbewijs
voor één of meer opleidingsonderdelen;
16°
opleiding : de structurerende eenheid van het onderwijsaanbod. Zij wordt bij
succesvolle voltooiing bekroond met een diploma;
17°
opleidingskenmerken : de profielafbakening van een opleiding, voortvloeiend uit
:
a) de kwalificatie en/of de specificatie van de graad
verleend op het einde van de opleiding, en/of
b) de
studieomvang van de opleiding, en/of de instelling waar de opleiding wordt
georganiseerd;
c) een specifieke afstudeerrichting binnen een
opleiding kan eveneens als opleidingskenmerk worden
aangemerkt;
18° opleidingsonderdeel : een afgebakend geheel
van onderwijs-, leer- en evaluatieactiviteiten dat gericht is op het verwerven
van welomschreven competenties inzake kennis, inzicht, vaardigheden en
attitudes;
19° schakelprogramma : een programma dat kan
worden opgelegd aan een student die zich wenst in te schrijven voor een
mastersopleiding op grond van een in het professioneel hoger onderwijs
uitgereikt bachelorsdiploma. Het programma beoogt de in artikel 58, § 2,
2°, van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van
het hoger onderwijs in Vlaanderen bedoelde algemene wetenschappelijke
competenties en wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis bij te
brengen;
20° studiegeld : het bedrag te betalen door de
student voor de deelname aan onderwijsactiviteiten en/of examens;
21° studieomvang : het aantal studiepunten toegekend aan
een opleidingsonderdeel of aan een opleiding;
22°
studiepunt : een binnen de Vlaamse Gemeenschap aanvaarde internationale eenheid
die overeenstemt met ten minste 25 en ten hoogste 30 uren voorgeschreven
onderwijs-, leer- en evaluatieactiviteiten en waarmee de studieomvang van elke
opleiding of elk opleidingsonderdeel wordt uitgedrukt;
23°
studietraject : de wijze waarop de studie wordt
geordend;
24° toetredingsovereenkomst : de overeenkomst
tussen instellingsbestuur en student bedoeld in artikel II.3 van het decreet
van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de studenten, de
participatie in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van
het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding
van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen;
25° [volgtijdelijkheid : de door het instellingsbestuur
bepaalde regels inzake het gevolgd hebben van of het geslaagd zijn voor een
opleidingsonderdeel of opleiding vooraleer een student een examen kan doen over
een ander opleidingsonderdeel of een andere
opleiding;]¹
26° voorbereidingsprogramma : een
programma dat kan worden opgelegd aan een student die niet in het bezit is van
een diploma dat op rechtstreekse wijze toelating verleent tot de opleiding
waarvoor hij zich wenst in te schrijven;
27° vrijstelling
: de opheffing van de verplichting om over een opleidingsonderdeel, of een deel
ervan, examen af te leggen.
[ ]¹ Decr.
16-6-2006; [ ]² Decr. 30-4-2009; [[ ]] Decr.
van 14-3-2008
Art. 3.
De bepalingen van dit decreet zijn van
toepassing op de associaties en de ambtshalve geregistreerde instellingen,
bedoeld in artikel 7 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de
herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. Deze ambtshalve
geregistreerde instellingen worden verder "instellingen"
genoemd.
TITEL III. - Flexibele leerwegen in het hoger
onderwijs
HOOFDSTUK I. - Structuur van de
opleidingen
Art. 4.
Een opleiding heeft een
studieomvang van 60 studiepunten of een veelvoud daarvan [, met uitzondering
van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs]¹[en de
masteropleidingen, waarvoor een veelvoud van 30 mogelijk
is]².
[ ]¹ Decr.
30-4-2009; [ ]² Decr.
van 1-7-2011
Art. 5.
Het instellingsbestuur bepaalt
voor elke opleiding een opleidingsprogramma dat bestaat uit een samenhangend
geheel van opleidingsonderdelen.
[Bij de vaststelling van het
opleidingsprogramma leeft het instellingsbestuur de bij of krachtens de wet,
het decreet of de Europese richtlijnen vastgelegde voorwaarden na die de
toegang tot bepaalde ambten of beroepen reguleren.]¹
[De
Vlaamse Regering kan bij besluit nadere regels vastleggen voor de toepassing
van deze bepalingen.]¹
[Wat betreft de
opleidingen die leiden tot de beroepen van arts, huisarts, verantwoordelijk
algemeen ziekenverple(e)g(st)er, tandarts, dierenarts, vroedvrouw, apotheker en
architect leeft het instellingsbestuur bij de vaststelling van het
opleidingsprogramma de vereisten na bepaald in de Europese Richtlijn 2005/36/EG
van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de
erkenning van beroepskwalificaties. De instellingsbesturen geven in hun
onderwijsregeling duidelijk aan hoe zij in hun opleidingsprogramma's
beantwoorden aan de voorwaarden uiteengezet in de
richtlijn.
Het
accreditatieorgaan bevestigt in zijn accreditatierapport en in zijn
accreditatiebesluit, bedoeld in artikel 60 van het decreet van 4 april 2003
betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, of het
instellingsbestuur bij het vaststellen van de opleidingsprogramma's de
betreffende Europese Richtlijn al dan niet heeft nageleefd. Het
accreditatieorgaan neemt dat besluit op grond van de gepubliceerde externe
beoordeling van de
opleiding.
De Vlaamse
Regering publiceert de Europese Richtlijn 2005/36/EG van 7 september 2005
betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, inclusief de bijlagen in het
Belgisch Staatsblad.]²
[ ]¹ Decr.
9-7-2010; [ ]² Decr.
van 1-7-2011
[Art. 5bis.
De instelling schrijft voor elke
opleiding en voor elk opleidingsonderdeel leerresultaten
uit.
Op basis van de niveaudescriptoren zoals bepaald in
artikel 58, § 2,
van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering in het hoger
onderwijs, schrijven de instellingen onder coördinatie van de Vlaamse
Hogescholenraad en de Vlaamse Interuniversitaire Raad daarenboven gezamenlijk
de domeinspecifieke leerresultaten uit. Zij waarborgen de toepassing van
Vlaamse, federale en internationale regelgeving over
beroepsuitoefening.
Die beschrijving van de domeinspecifieke
leerresultaten wordt gevalideerd door de Nederlands-Vlaamse
accreditatieorganisatie.
De Vlaamse Regering kan daarvoor
nadere regels uitwerken.
[[De in het tweede lid vermelde opmaak
van domeinspecifieke leerresultaten geldt niet voor de graad van doctor.]]
]
Decr. 30-4-2009;
[[ ]] Decr.
van 9-7-2010
Art. 6.
Het instellingsbestuur drukt de
studieomvang van elk opleidingsonderdeel uit in gehele studiepunten.
De studieomvang van een opleidingsonderdeel bedraagt ten
minste 3 studiepunten.
HOOFDSTUK II. -
Afstandsonderwijs
Art. 7.
Het instellingsbestuur kan een
opleiding of een opleidingsonderdeel geheel of gedeeltelijk in de vorm van
afstandsonderwijs aanbieden.
Het instellingsbestuur ontwikkelt
daartoe geschikt studie- en leermateriaal en organiseert daartoe geschikte
begeleiding.
HOOFDSTUK III. -
Toelatingsvoorwaarden
Afdeling 1. - Algemeen
Art. 8.
De toelatingsvoorwaarden die
in dit hoofdstuk worden bepaald, gelden zowel voor de inschrijving voor een
opleiding als voor de inschrijving voor een opleidingsonderdeel of meer
opleidingsonderdelen.
Afdeling 2. - Algemene en afwijkende
toelatingsvoorwaarden
Onderafdeling 1. -
Bachelorsopleidingen
Art. 9.
Als algemene
toelatingsvoorwaarden voor een bachelorsopleiding gelden
:
1° een diploma van het secundair
onderwijs;
2° een diploma van het hoger onderwijs van het
korte type met volledig leerplan;
3° een diploma van het
hoger onderwijs voor sociale promotie, met uitzondering van het Getuigschrift
Pedagogische Bekwaamheid, of
[3°bis een diploma of
certificaat, uitgereikt in het kader van het hoger
beroepsonderwijs;]²
4° een studiebewijs dat krachtens
een wettelijke norm, een Europese richtlijn of een internationale overeenkomst
als gelijkwaardig met één van de voorgaande diploma's wordt
erkend. [...]¹
[Het instellingsbestuur kan personen
toelaten die in een land buiten de Europese Unie een diploma of certificaat
hebben behaald dat niet als gelijkwaardig is erkend zoals bepaald in punt
4° van lid 1. Dit kan enkel op voorwaarde dat dit document toegang verleent
tot een bacheloropleiding in het land waar het is uitgereikt die vergelijkbaar
is met een Vlaamse bacheloropleiding én op voorwaarde dat aan de
authenticiteitcontrole van de betreffende diploma's of certificaten is voldaan,
voor zover door de Vlaamse overheid maatregelen zijn
uitgevaardigd.]¹
[ ]¹
Decr. 22-6-2007; [ ]² Decr.
van 30-4-2009
Art. 10.
§ 1. Het
instellingsbestuur bepaalt [in de onderwijsregeling] de afwijkende
toelatingsvoorwaarden op grond waarvan personen die niet aan de in artikel 9
bedoelde voorwaarden voldoen, ingeschreven kunnen worden voor een
bachelorsopleiding.
De afwijkende toelatingsvoorwaarden kunnen
enkel rekening houden met volgende elementen :
1°
humanitaire redenen;
2° medische, psychische of sociale
redenen;
3° het algemeen niveau van de kandidaat, getoetst
op de door het instellingsbestuur bepaalde wijze. Het instellingsbestuur kan
deze toetsing opdragen aan een in artikel 38 bedoelde validerende instantie.
Het instellingsbestuur kan op grond van de toetsing de inschrijving afhankelijk
maken van het met succes voltooien van een
voorbereidingsprogramma.
§ 2. [In het licht van
het noodzakelijke evenwicht tussen de reglementen van de verschillende
instellingen stemt het instellingsbestuur zijn afwijkende toelatingsvoorwaarden
af op de algemene voorschriften inzake afwijkende toelatingsvoorwaarden die de
associatie in een reglement heeft opgenomen. Deze laatste bepaling geldt niet
voor het bestuur van een instelling die niet tot een associatie
behoort.]
[§ 3. Bij wijze van
overgangsmaatregel blijven de afwijkende toelatingsvoorwaarden opgenomen in de
bestaande reglementen van de instellingen van toepassing tot de goedkeuring van
het reglement van de associatie zoals bepaald in §
2.]
Decr.
van 16-6-2006
Onderafdeling 2. -
Mastersopleidingen
Art. 11.
Als algemene
toelatingsvoorwaarde voor een mastersopleiding geldt het bezit van een diploma
van een bachelorsopleiding.
[Art. 11bis.
§ 1.
Het instellingsbestuur bepaalt in de onderwijsregeling de afwijkende
toelatingsvoorwaarden op grond waarvan personen die niet aan de voorwaarden
vermeld in artikel 11 voldoen, ingeschreven kunnen worden voor een
masteropleiding. De afwijkende toelatingsvoorwaarden kunnen alleen rekening
houden met de volgende elementen :
1° humanitaire redenen;
2° medische, psychische
of sociale redenen.
§ 2. In
het licht van het noodzakelijke evenwicht tussen de reglementen van de
verschillende instellingen stemt het instellingsbestuur zijn afwijkende
toelatingsvoorwaarden af op de algemene voorschriften betreffende afwijkende
toelatingsvoorwaarden die de associatie in een reglement heeft opgenomen. Die
laatste bepaling geldt niet voor het bestuur van een instelling die niet tot
een associatie
behoort.]
Decr.
van 1-7-2011
Art. 12.
§ 1. Het
instellingsbestuur kan de toelating tot een mastersopleiding beperken tot
afgestudeerden van bachelorsopleidingen met specifieke
opleidingskenmerken.
§ 2. Op grond van §
1 wijst het instellingsbestuur voor elke mastersopleiding alleszins
één bachelorsopleiding in het academisch onderwijs als algemene
toelatingsvoorwaarde aan.
Het instellingsbestuur kan bepalen
dat de inschrijving voor een mastersopleiding ook openstaat voor afgestudeerden
van bachelorsopleidingen met andere opleidingskenmerken, indien zij een
voorbereidingsprogramma met succes voltooien. Het instellingsbestuur kan de
inhoud en studieomvang van dergelijk voorbereidingsprogramma
differentiëren naar gelang van de graad van inhoudelijke verwantschap
tussen deze andere bachelorsopleidingen en de in het eerste lid bedoelde
bachelorsopleiding.
§ 3. [...]²
[§ 4. Het instellingsbestuur kan de inschrijving voor een onderzoeksmaster, vermeld in
artikel 63ter
van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, afhankelijk maken van een onderzoek naar de bekwaamheid van de student om die onderzoeksmaster te volgen. Het instellingsbestuur kan het aantal studenten dat toegelaten wordt tot een onderzoeksmaster, beperken tot het aantal studieplaatsen dat maximaal, met toepassing van hetgeen bepaald is in artikel 39quinquies van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en universiteiten in Vlaanderen, in rekening kan worden gebracht voor de berekening van de werkingsuitkering.
Het instellingsbestuur legt de bijkomende inschrijvingsvoorwaarden vast in haar onderwijsreglement, overeenkomstig artikel 77, l°quinquies, b), van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen.]¹
[ ]¹ Decr.
19-7-2013; [ ]² Decr.
van 13-7-2012
Art. 13.
§ 1. De inschrijving van
een afgestudeerde van een bachelorsopleiding in het hoger professioneel
onderwijs voor een mastersopleiding is afhankelijk van de succesvolle
voltooiing van een schakelprogramma met een studieomvang van ten minste 45 en
ten hoogste 90 studiepunten.
§ 2. Het
instellingsbestuur kan voorafgaand aan de inschrijving een
bekwaamheidsonderzoek voorschrijven. Het bekwaamheidsonderzoek gaat na of de in
artikel 58, § 2, 2°, van het decreet van 4 april 2003 betreffende de
herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen bedoelde algemene
wetenschappelijke competenties en wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis
aanwezig zijn.
[Het instellingsbestuur kan op grond van EVK's
of de resultaten van een bekwaamheidsonderzoek :
1° de
studieomvang van een schakelprogramma
differentiëren;
2° de minimale studieomvang van een
schakelprogramma onder de 45 studiepunten vaststellen;
3°
de student vrijstellen van de verplichting om een schakelprogramma te
volgen.]
Decr.
van 16-6-2006
Onderafdeling 3. - Voorbereiding
van een doctoraatsproefschrift
Art. 14.
Als algemene
toelatingsvoorwaarde voor de inschrijving voor de voorbereiding van een
doctoraatsproefschrift geldt het bezit van een diploma van een
mastersopleiding.
Het universiteitsbestuur kan een bijkomend
onderzoek verlangen, waarin gepeild wordt naar de geschiktheid van de student
om in de betrokken discipline wetenschappelijk onderzoek uit te voeren en de
resultaten ervan in een proefschrift neer te leggen.
Art. 15.
Het universiteitsbestuur
kan een student die niet in het bezit is van een mastersdiploma toelaten tot de
inschrijving voor de voorbereiding van een doctoraatsproefschrift indien het
deze daartoe bekwaam acht.
Het universiteitsbestuur kan deze
vrijstelling afhankelijk maken van :
1° een onderzoek
waarin gepeild wordt naar de geschiktheid voor het opstellen van een
doctoraatsproefschrift, of
2° het succesvol afleggen van
een examen over door het universiteitsbestuur te bepalen onderdelen van het
academisch onderwijs.
[Onderafdeling 4. - Opleidingen
van het hoger beroepsonderwijs
Art. 15bis.
Om als regelmatige cursist
toegelaten te worden tot een opleiding van het hoger beroepsonderwijs,
georganiseerd door een hogeschool, moet de cursist voldaan hebben aan de
leerplicht en de onderwijsregeling ontvangen en ondertekend
hebben.
Daarenboven moet de cursist beschikken over een van de
volgende studiebewijzen :
1° een studiegetuigschrift van
het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs, dat
minstens drie jaar behaald is;
2° een diploma van het
secundair onderwijs;
3° een certificaat van een opleiding
van het secundair onderwijs voor sociale promotie van minimaal 900
lestijden;
4° een certificaat van een opleiding van het
secundair volwassenenonderwijs van minimaal 900
lestijden;
5° een diploma van het hoger onderwijs voor
sociale promotie;
6° een certificaat van het hoger
beroepsonderwijs;
7° een diploma van het hoger
beroepsonderwijs;
8° een diploma van het hoger onderwijs
van het korte type met volledig leerplan;
9° een diploma
van bachelor of master;
10° een studiebewijs dat krachtens
een wettelijke norm, een Europese richtlijn of een internationale overeenkomst
wordt erkend als gelijkwaardig met een van de diploma's vermeld in 1° tot
en met 9°. Bij ontstentenis van een dergelijke erkenning kan het
instellingsbestuur personen die in een land buiten de Europese Unie een diploma
of een getuigschrift hebben behaald dat toelating geeft tot het hoger onderwijs
in dat land, toelaten tot de inschrijving voor een opleiding hoger
beroepsonderwijs.
Art. 15ter.
In afwijking van § 1
neemt het instellingsbestuur in zijn onderwijsregeling afwijkende
toelatingsvoorwaarden op. De afwijkende toelatingsvoorwaarden kunnen enkel
rekening houden met de volgende elementen :
1° humanitaire
redenen;
2° medische, psychische of sociale
redenen;
3° het algemene niveau van de cursist, getoetst
met een door het instellingsbestuur georganiseerde
toelatingsproef.
De toelatingsproef, vermeld in 3°, wordt
uiterlijk de vijfde dag na het einde van de inschrijvingsperiode georganiseerd
en gaat na of de cursist over de kennis en vaardigheden beschikt die vereist
zijn om de opleiding in kwestie aan te vangen. Het instellingsbestuur kan de
organisatie van een toelatingsproef op verzoek van de cursist niet
weigeren.
Het instellingsbestuur maakt op basis van de
resultaten van de toelatingsproef, vermeld in het eerste lid, 3°, een
beoordeling op in de vorm van een schriftelijk verslag, dat opgenomen wordt in
het dossier van de cursist.
De voorwaarden om een
toelatingsproef als vermeld in het eerste lid, 3°, te organiseren worden
opgenomen in de onderwijsregeling.]
Decr.
van 30-4-2009
Afdeling 3. - Bijzondere
toelatingsvoorwaarden
Onderafdeling 1. - Bijzondere
toelatingsvoorwaarden in sommige studiegebieden
Art. 16.
Voor wat betreft de
inschrijvingen voor opleidingen en opleidingsonderdelen in de studiegebieden
"Audiovisuele en beeldende kunst", "Muziek en podiumkunsten" of voor een
bachelorsopleiding in het studiegebied "Geneeskunde" of "Tandheelkunde" gelden
de bijzondere toelatingsvoorwaarden, bepaald in artikel 68 van het decreet van
4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in
Vlaanderen.
Onderafdeling 2. -
Bachelors-na-bachelorsopleidingen
Art. 17.
§ 1. Het
instellingsbestuur kan bepalen dat de inschrijving voor sommige
bachelorsopleidingen, verder "bachelors-na-bachelorsopleidingen" genoemd, enkel
rechtstreeks openstaat voor personen die reeds in het bezit zijn van een
diploma van bachelorsopleiding.
Het instellingsbestuur kan de
toelating tot een bachelors-na-bachelorsopleiding beperken tot afgestudeerden
van bachelorsopleidingen met specifieke
opleidingskenmerken.
§ 2. Op grond van §
1, tweede lid, wijst het instellingsbestuur voor elke
bachelors-na-bachelorsopleiding ten minste één bachelorsopleiding
in het professioneel hoger onderwijs aan waarop die
bachelors-na-bachelorsopleiding rechtstreeks volgt. [Het instellingsbestuur kan
de inschrijving wel afhankelijk maken van een onderzoek naar de bekwaamheid van
de student om de bachelors-na-bachelorsopleiding te
volgen.]
Het instellingsbestuur kan bepalen dat de inschrijving
voor een bachelors-na-bachelorsopleiding ook openstaat voor afgestudeerden van
andere bachelorsopleidingen dan deze die rechtstreeks toegang geven tot de
bachelors-na-bachelorsopleiding, indien zij een voorbereidingsprogramma met
succes voltooien. Het instellingsbestuur kan de inhoud en studieomvang van
dergelijk voorbereidingsprogramma differentiëren naar gelang van de graad
van inhoudelijke verwantschap tussen deze andere bachelorsopleidingen en de in
het eerste lid bedoelde
bachelorsopleiding.
Decr.
van 16-6-2006
Onderafdeling 3. -
Masters-na-mastersopleidingen
Art. 18.
§ 1. Het
instellingsbestuur kan bepalen dat de inschrijving voor sommige
mastersopleidingen, verder "masters-na-mastersopleidingen" genoemd, enkel
rechtstreeks openstaat voor personen die reeds in het bezit zijn van een
diploma van een mastersopleiding.
Het instellingsbestuur kan de
toelating tot een masters-na-mastersopleiding beperken tot afgestudeerden van
mastersopleidingen met specifieke opleidingskenmerken.
§ 2. Op grond van §
1, tweede lid, wijst het instellingsbestuur voor elke
masters-na-mastersopleiding ten minste één mastersopleiding aan
waarop die masters-na-mastersopleiding rechtstreeks volgt. [Het
instellingsbestuur kan de inschrijving wel afhankelijk maken van een onderzoek
naar de bekwaamheid van de student om de masters-na-mastersopleiding te
volgen.]
Het instellingsbestuur kan bepalen dat de inschrijving
voor een masters-na-mastersopleiding ook openstaat voor afgestudeerden van
andere mastersopleidingen dan deze die rechtstreeks toegang geven tot de
masters-na-mastersopleiding, indien zij een voorbereidingsprogramma met succes
voltooien. Het instellingsbestuur kan de inhoud en studieomvang van dergelijk
voorbereidingsprogramma differentiëren naar gelang van de graad van
inhoudelijke verwantschap tussen deze andere mastersopleidingen en de in het
eerste lid bedoelde mastersopleiding.
Decr.
van 16-6-2006
[Onderafdeling 4. - Inschrijving
afzonderlijke opleidingsonderdelen - creditcontracten -
examencontracten
Art. 18bis.
Het instellingsbestuur kan
studenten die niet voldoen aan de toelatingsvoorwaarden, vermeld in artikel 8,
inschrijven voor afzonderlijke opleidingsonderdelen onder een creditcontract of
een examencontract op voorwaarde dat uit een onderzoek blijkt dat de betrokkene
beschikt over de bekwaamheid om het opleidingsonderdeel of de
opleidingsonderdelen goed te kunnen volgen.]
Decr.
van 16-6-2006
[Onderafdeling 5. Inschrijving op grond van diploma's behaald buiten de Vlaamse Gemeenschap
Art. 18ter.
Het instellingsbestuur kan personen die in het bezit zijn van een buiten de Vlaamse Gemeenschap afgeleverd diploma van het hoger onderwijs vrijstellen van de voorgeschreven vooropleidingseisen voor zover de instelling het behaalde diploma en het specifieke opleidingsprofiel van de student van voldoende niveau acht en op voorwaarde dat aan de authenticiteitcontrole van de betreffende diploma's of certificaten is voldaan, voor zover door de Vlaamse overheid maatregelen zijn uitgevaardigd. Het instellingsbestuur kan de toelating tot inschrijving afhankelijk maken van de succesvolle voltooiing van een specifiek daartoe ontworpen voorbereidingsprogramma.
Bij het onderzoek van de vrijstelling van de specifieke vooropleidingseisen bedoeld in de eerste zin van het voorgaande lid past het instellingsbestuur de bepalingen en de principes van het Verdrag van de Raad van Europa en de Unesco betreffende de erkenning van diploma's hoger onderwijs in de Europese Regio, opgemaakt in Lissabon op 11 april 1997, goedgekeurd bij decreet van 15 december 2006 en geratificeerd op 22 juli 2009 toe, voor zover het land van herkomst het verdrag ook heeft geratificeerd, inzonderheid de bepalingen uit de hoofdstukken III, IV, V, VI, VII en IX.]
Decr.
van 19-7-2013
Afdeling 4. -
Taalvoorwaarden
Art. 19.
Het instellingsbestuur kan de
toelating tot de eerste inschrijving voor een opleiding op algemene wijze
afhankelijk stellen van het bewijs dat de student :
1°
geslaagd is voor een toets over de voldoende kennis van het Nederlands,
of
2° ten minste één leerjaar in het
Nederlandstalig secundair onderwijs met vrucht heeft voltooid,
of
3° geslaagd is verklaard voor een opleiding, of
één of meer opleidingsonderdelen, met een totale studieomvang van
ten minste 60 studiepunten in het Nederlandstalig hoger
onderwijs.
Art. 20.
Het instellingsbestuur kan de
toelating tot de eerste inschrijving voor een in een andere taal dan het
Nederlands aangeboden opleiding afhankelijk stellen van een toets over de
voldoende kennis van de gebruikte onderwijstaal.
HOOFDSTUK IV. - Inschrijving
Afdeling 1. - De inschrijving van de
student
Art. 21.
Een student schrijft zich in
aan de instelling van zijn keuze voor zover hij voldoet aan de decretale en
reglementaire toelatingsvoorwaarden.
Het recht op inschrijving
wordt uitgeoefend met inachtname van artikel II.3 van het decreet van 19 maart
2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de participatie in
het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger
onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de
herstructurering van het hoger onderwijs in
Vlaanderen.
Art. 22.
Een student schrijft zich in
voor :
1°één opleiding of meer opleidingen
tegelijk, en/of
2°één opleidingsonderdeel of
meer opleidingsonderdelen, die behoren tot één of meer
opleidingen, en/of
3° een schakel- of
voorbereidingsprogramma.
Een student kan zich tevens
inschrijven voor de voorbereiding van een
doctoraatsproefschrift.
Afdeling 2. - Bijzondere bepalingen inzake
gelijktijdige inschrijvingen
Art. 23.
Een student die nog niet in
het bezit is van een bachelorsdiploma dat al dan niet rechtstreeks toelating
verleent tot een bachelors-na-bachelorsopleiding, kan onder de voorwaarden,
bepaald door het instellingsbestuur, toegelaten worden tot de inschrijving voor
bedoelde bachelors-na-bachelorsopleiding en/of het daaraan voorafgaande
voorbereidingsprogramma.
Voor het behalen van het diploma van
de bachelors-na-bachelorsopleiding is het bezit van het diploma van de
onderliggende bachelorsopleiding evenwel noodzakelijk. De bevoegde
examencommissies kunnen daartoe opeenvolgend
delibereren.
Art. 24.
Een student die [al dan niet] in
het bezit is van een bachelors- of mastersdiploma [...], kan onder de
voorwaarden, bepaald door het instellingsbestuur, toegelaten worden tot de
inschrijving voor bedoelde (masters-na-) mastersopleiding en/of het daaraan
voorafgaande voorbereidings- en/of schakelprogramma.
Voor het
behalen van het diploma van bedoelde (masters-na-) mastersopleiding is het
bezit van het diploma van de bachelorsopleiding of de onderliggende
mastersopleiding evenwel noodzakelijk. De bevoegde examencommissies kunnen
daartoe opeenvolgend delibereren.
[Alle beslissingen van instellingsbesturen die voor 1 januari 2013 zijn genomen en waarbij de gelijktijdige inschrijving voor een schakelprogramma en een masteropleiding ook voor studenten die reeds in het bezit waren van het bachelordiploma toegelaten werd, worden geacht rechtmatig te zijn.]
Decr.
van 21-12-2012
HOOFDSTUK V. - Diploma-, credit- en
examencontract
Afdeling 1. - Algemene
bepaling
Art. 25.
Het instellingsbestuur biedt
bij de inschrijving van de student de keuze tussen een creditcontract, een
diplomacontract en een examencontract.
De in het eerste lid
bedoelde contracten maken onderdeel uit van de toetredingsovereenkomst of
worden na de inschrijving gesloten in het raam van de toetredingsovereenkomst.
[De instellingen kunnen in hun onderwijsregeling vastleggen dat bepaalde
opleidingsonderdelen wegens hun aard niet in aanmerking komen voor een
examencontract. Dit dient te worden gemotiveerd.]
Decr.
van 16-6-2006
Afdeling 2. -
Studietraject
Art. 26.
§ 1. In het kader van een in
artikel 25, eerste lid, bedoeld contract wordt overeenstemming bereikt over het
studietraject op grond waarvan een graad of diploma van een opleiding,
respectievelijk een creditbewijs kan worden behaald.
§ 2. Een studietraject
bepaalt de modaliteiten inzake studieomvang, deliberatie en
studievoortgangsbewaking :
1° bij wijze van modeltraject
voor een groep studenten;
2° bij wijze van
geïndividualiseerd traject voor een bepaalde student.
De
opportuniteit van het doorlopen van een geïndividualiseerd traject wordt
op zorgvuldige wijze getoetst op grond van het dossier van de
student.
§ 3. [De instellingen bieden
voor de bachelors-en de mastersopleidingen ten minste twee verschillende
modeltrajecten qua studieomvang per academiejaar aan, waarvan ten minste
één modeltraject met een studieomvang van 54 tot 66
studiepunten.
Die verplichting geldt niet voor de
bachelors-na-bachelorsopleidingen en de
masters-na-mastersopleidingen.]
Decr.
van 16-6-2006
Afdeling 3. - Vermeldingen
Art. 27.
Het diplomacontract omvat ten
minste volgende vermeldingen, desgevallend onder verwijzing naar de
toepasselijke bepalingen van het onderwijs- en examenreglement
:
1° het diploma dat de student wil behalen en de
doelstellingen van het opleidingsprogramma;
2° de
studieomvang van de opleiding;
3° de opleidingsonderdelen
die in het traject moeten of kunnen worden opgenomen en de studieomvang en
volgtijdelijkheid van deze opleidingsonderdelen;
4° de
tijdsperiode waarop de inschrijving betrekking heeft;
5° de
voorwaarden voor het behalen van een creditbewijs per
opleidingsonderdeel;
6° in voorkomend geval : de verkregen
studieomvangvermindering ten gevolge van (een)
vrijstelling(en);
7° het aantal
examenkansen;
8° de evaluatie- en
deliberatieregels;
9° de mogelijke maatregelen van
studievoortgangsbewaking bedoeld in [artikel 52, §
1];
10° in voorkomend geval : de bindende voorwaarden
bedoeld in [artikel 52, § 1].
Het creditcontract omvat ten
minste volgende vermeldingen, desgevallend onder verwijzing naar de
toepasselijke bepalingen van het onderwijs- en examenreglement
:
1° het/de opleidingsonderde(e)l(en) waarvoor de student
een inschrijving neemt;
2° de studieomvang per
opleidingsonderdeel;
3° in voorkomend geval : de
toelatingsvereisten voor de inschrijving voor het betrokken
opleidingsonderdeel;
4° de tijdsperiode waarop de
inschrijving betrekking heeft;
5° de voorwaarden voor het
behalen van een creditbewijs per opleidingsonderdeel;
6° in
voorkomend geval : de verkregen studieomvangvermindering ten gevolge van (een)
vrijstelling(en);
7° het aantal
examenkansen;
8° de evaluatieregels;
9°
de mogelijke maatregelen van studievoortgangsbewaking bedoeld in [artikel 52,
§ 1];
10° in voorkomend geval : de bindende
voorwaarden bedoeld in [artikel 52, § 1].
Het
examencontract omvat ten minste volgende vermeldingen, desgevallend onder
verwijzing naar de toepasselijke bepalingen van het onderwijs- en
examenreglement :
1° de in het eerste of het tweede lid
bedoelde elementen, naar gelang het gaat om een contract met het oog op het
behalen van een graad of een diploma dan wel een contract met het oog op het
behalen van een creditbewijs;
2° de voorwaarden waaronder
de student deel mag nemen aan onderwijsactiviteiten en gebruik mag maken van
onderwijsondersteunende faciliteiten.
Decr.
van 8-5-2009
Afdeling 4. -
Wijzigbaarheid
Art. 28.
§ 1. De keuze voor een
bepaald type contract in de zin van artikel 25, eerste lid kan slechts na
afloop van een semester worden gewijzigd. Tijdens dit semester zijn wijzigingen
van de inhoud van het contract mogelijk.
§ 2. De keuze voor een in
artikel 25, eerste lid, bedoeld contract wordt gewijzigd door het
instellingsbestuur en de student gezamenlijk.
De wijziging van
de inhoud van de in artikel 27 bedoelde vermeldingen gebeurt
:
1° door het instellingsbestuur, indien de wijziging
betrekking heeft op een modeltraject;
2° door het
instellingsbestuur en de student gezamenlijk, indien de wijziging betrekking
heeft op een geïndividualiseerd traject.
§ 3. Het instellingsbestuur
bepaalt de formele regelen waaraan de in § 1 bedoelde wijzigingen moeten
voldoen.
HOOFDSTUK VI. -
Studievoortgang
Afdeling 1. - Studievoortgang op grond van
examens
Onderafdeling 1. -
Algemeen
Art. 29.
§ 1. Voor elk
opleidingsonderdeel wordt een examen ingericht.
§ 2. Een student heeft
voor ieder opleidingsonderdeel waarvoor hij ingeschreven is, recht op twee
examenkansen [in de loop van het academiejaar].
Indien de aard
van het opleidingsonderdeel niet toelaat dat [...] tweemaal wordt
geëxamineerd, kan het in het eerste lid bedoelde recht niet tijdens
hetzelfde academiejaar worden uitgeoefend.
[In dat geval moet
de student zich voor het betreffende opleidingsonderdeel in een volgend
academiejaar opnieuw inschrijven.]
Decr.
van 16-6-2006
Art. 30.
Individuele examinatoren
en examencommissies treden bij het vaststellen van examenresultaten op onder de
verantwoordelijkheid van het instellingsbestuur.
Onderafdeling 2. -
Creditbewijzen
Art. 31.
§ 1. Een student behaalt
een creditbewijs voor elk opleidingsonderdeel waarvoor hij geslaagd is.
Een student slaagt voor een opleidingsonderdeel wanneer hij
ten minste 10 op 20 behaalt, tenzij het instellingsbestuur op grond van de
specificiteit van het opleidingsonderdeel een andere, niet numerieke, vorm van
resultaatsbepaling heeft vastgelegd.
Het geslaagd zijn wordt
beoordeeld door :
1° de individuele examinator,
of
2° de examencommissie, zo het instellingsbestuur aan
deze de bevoegdheid heeft opgedragen om de examenresultaten definitief vast te
stellen.
[Een student kan niet verzaken aan een
creditbewijs.]
§ 2. Het onderwijs- en
examenreglement kan de gevallen bepalen waarin een creditbewijs met een
bepaalde graad van verdienste wordt verleend.
§ 3. Een creditbewijs
blijft onbeperkt geldig binnen de betrokken opleiding aan de instelling waar
dit werd behaald.
Een actualiseringsprogramma kan slechts
worden opgelegd wanneer ten minste 5 kalenderjaren verstreken zijn sedert het
behalen van het creditbewijs. De termijn van 5 kalenderjaren wordt berekend
vanaf de eerste dag van de maand oktober die volgt op de maand waarin het
creditbewijs werd behaald.
Decr.
van 14-3-2008
[Art. 31bis.
Bij studenten die als
gevolg van een herstructurering, zoals bedoeld in
artikel 25 van het
decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de
hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen, hun opleiding aan de
overdragende instelling stopzetten om ze te voltooien aan de ontvangende
instelling, neemt de ontvangende instelling de credits, die de student
verworven heeft in de overdragende instelling, evenals de daarmee samenhangende
graad van verdienste indien van toepassing, en de studiepunten waarvoor de
student gedelibereerd is, over. Deze credits en gedelibereerde studiepunten
worden geacht verworven of gedelibereerd te zijn in de ontvangende instelling.
De ontvangende instelling neemt ook de vrijstellingen over die de student in de
overdragende instelling verkregen heeft voor de desbetreffende
opleiding.]
Decr.
van 14-3-2008
Onderafdeling 3. -
Examencommissies
Sectie
1. - Soorten en bevoegdheden
Subsectie 1. -
Examencommissie voor het geheel van de opleiding
Art. 32.
§ 1. Het
instellingsbestuur stelt een examencommissie in voor het geheel van de
opleiding, in functie van de deliberatie met het oog op de toekenning van een
graad of diploma.
Een student die voor het geheel van de
opleiding aan de gestelde voorwaarden voldoet, registreert zich bij deze
examencommissie.
§ 2. Deze
examencommissie heeft volgende bevoegdheden :
1° het
verklaren dat de student al dan niet geslaagd is voor het geheel van de
opleiding;
2° het bepalen van de opleidingsonderdelen die
desgevallend moeten worden hernomen met het oog op het behalen van een
diploma;
3° het vaststellen van de graad van verdienste
waarmee het diploma wordt toegekend.
Afhankelijk van de
bepalingen van het onderwijs- en examenreglement heeft deze examencommissie al
dan niet de bevoegdheid om de examenresultaten definitief vast te
stellen.
Art. 33.
§ 1. Een student
verwerft een graad of een diploma van een opleiding indien hij voor het geheel
van de opleiding geslaagd wordt verklaard.
De student wordt
geslaagd verklaard indien hij alle examens die horen bij het
opleidingsprogramma heeft afgelegd en op grond van het feit dat
:
1° alle examens geleid hebben tot een creditbewijs,
of
2° de examencommissie op gemotiveerde wijze van oordeel
is dat de doelstellingen van het opleidingsprogramma globaal verwezenlijkt
zijn.
§ 2. Het feit dat een
student globaal geslaagd wordt verklaard, betekent niet dat hij in aanmerking
komt voor een creditbewijs voor die opleidingsonderdelen waarvoor hij niet is
geslaagd.
Subsectie 2. -
Examencommissie voor het eerste academiejaar van een
bachelorsopleiding
Art. 34.
Het instellingsbestuur
stelt een examencommissie in voor het eerste academiejaar van een
bachelorsopleiding, voor wat betreft de studenten die zich voor het eerst voor
een bachelorsopleiding inschrijven.
Deze examencommissie heeft,
afhankelijk van de bepalingen van het onderwijs- en examenreglement,
één of meer van volgende bevoegdheden :
1°
het verklaren dat de student al dan niet geslaagd is voor het geheel van de
betrokken opleidingsonderdelen;
2° het bepalen van de
opleidingsonderdelen die moeten worden hernomen met het oog op het later
behalen van een diploma;
3° het definitief vaststellen van
de examenresultaten;
4° het vaststellen van de graad van
verdienste waarmee de betrokken creditbewijzen worden verleend;
5° het uitbrengen van een niet-bindend studieadvies op
grond van de examenresultaten.
Subsectie 3. -
Facultatieve examencommissie
Art. 35.
§ 1. Het
instellingsbestuur kan een examencommissie instellen om één of
meer keren per academiejaar te delibereren over het geheel van de
opleidingsonderdelen dat door een groep studenten tijdens de betrokken periode
werd gevolgd, voor zover de studenten gebonden zijn door :
1° een diplomacontract, of
2° een
examencontract met het oog op het behalen van een graad of een diploma van een
opleiding.
Een student die voor het geheel van de betrokken
opleidingsonderdelen aan de gestelde voorwaarden voldoet, registreert zich bij
deze examencommissie.
§ 2. Deze examencommissie
heeft, afhankelijk van de bepalingen van het onderwijs- en examenreglement,
één of meer van volgende bevoegdheden :
1°
het verklaren dat de student al dan niet geslaagd is voor het geheel van de
betrokken opleidingsonderdelen;
2° het bepalen van de
opleidingsonderdelen die moeten worden hernomen met het oog op het later
behalen van een diploma;
3° het definitief vaststellen van
de examenresultaten;
4° het vaststellen van de graad van
verdienste waarmee de betrokken creditbewijzen worden verleend;
5° het uitbrengen van een niet-bindend studieadvies op
grond van de examenresultaten.
Art. 36.
Indien de examencommissie
beschikt over de in artikel 35, § 2, 1°, bedoelde bevoegdheid,
verklaart zij de student geslaagd indien deze alle examens die horen bij het
betrokken deel van het opleidingsprogramma heeft afgelegd en
:
1° alle examens hebben geleid tot een creditbewijs,
of
2° de examencommissie op gemotiveerde wijze van oordeel
is dat de doelstellingen van het betrokken deel van het opleidingsprogramma
globaal verwezenlijkt zijn.
§ 3. Het feit dat een student
globaal geslaagd wordt verklaard, betekent niet dat hij in aanmerking komt voor
een creditbewijs voor die opleidingsonderdelen waarvoor hij niet is
geslaagd.
Sectie 2. -
Gemeenschappelijke werkingsregel
Art. 37.
[...]
Decr.
van 16-6-2006
Afdeling 2. - Studievoortgang op grond van
EVC's en EVK's
Onderafdeling 1. - Bewijzen van
bekwaamheid
Sectie
1. - Validerende instantie
Art. 38.
§ 1. Een bewijs van
bekwaamheid en het daaraan voorafgaande bekwaamheidsonderzoek worden
aangevraagd bij en toegekend door een validerende instantie in de schoot van
(een) associatie(s).
Als validerende instantie kunnen optreden
:
1° een associatiebestuur;
2° een
verzelfstandigd orgaan onder het gezag of het toezicht van één of
meer associatiebesturen.
§ 2. Besturen van
instellingen die niet behoren tot een associatie, sluiten zich door middel van
een overeenkomst bij een validerende instantie aan.
§ 3. Een validerende
instantie treedt op als openbare dienst, die in een reglementaire verhouding
staat tot een aanvrager.
Een validerende instantie en een
aanvrager sluiten door de inwilliging van de aanvraag een
toetredingsovereenkomst.
Sectie 2. -
Bekwaamheidsonderzoek
Subsectie 1. -
Standaard
Art. 39.
Het bekwaamheidsonderzoek
hanteert, afhankelijk van de aanvraag, volgende standaarden
:
[1° de in artikel 6, § 1, van het decreet van 30 april
2009 betreffende de kwalificatiestructuur bedoelde competenties die eigen zijn
aan de kwalificaties van niveau 5 en die gehanteerd worden voor de opleidingen
van het hoger beroepsonderwijs;]
1°bis de in artikel 58,
§ 2, van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van
het hoger onderwijs in Vlaanderen bedoelde competenties eigen aan het niveau
van bachelor in het hoger professioneel onderwijs of het academisch onderwijs
of het mastersniveau;
2° de in de schoot van de betrokken
associatie of instelling gehanteerde eindcompetenties voor de opleiding, het
opleidingsonderdeel, of enig deel ervan, of de cluster van
opleidingsonderdelen.
Decr.
van 30-4-2009
Subsectie
2. - Methodologie
Art. 40.
§ 1. Het
bekwaamheidsonderzoek [...] kan worden doorgevoerd aan de hand van (een
combinatie van) volgende methodieken :
1° een
gestructureerd gesprek waarin gepeild wordt naar de voorkennis van de
aanvrager;
2° directe observatie van gedragingen en
realisaties;
3° evaluatie gebaseerd op de verzamelde
informatie en realisaties;
4° evaluatie gebaseerd op de
interpretatie van feiten of verklaringen met referentie naar theoretische
schema's;
5° portfolioconstructie, zijnde de samenstelling
van een persoonlijk dossier waarin allerlei soorten stukken worden opgenomen
die de competenties bewijzen.
Het in artikel 42 bedoelde
reglement bepaalt :
1° welke methodiek van toepassing is
voor (een) bepaalde groep(en) aanvragers;
2° in voorkomend
geval : de gradaties in de bewijslast, binnen eenzelfde methodiek, ten aanzien
van verschillende groepen aanvragers.
§ 2.
[...]
Decr.
van 16-6-2006
[Subsectie
2bis. - Bewijs van bekwaamheid
Art. 40bis.
De validerende instantie
kent een bewijs van bekwaamheid toe nadat de aanvrager het
bekwaamheidsonderzoek met positief gevolg doorlopen heeft. Het betreffende
document of de betreffende registratie vermeldt in elk geval
:
1° de validerende instantie die het document
uitreikt;
2° de associatie waaronder de validerende
instantie ressorteert;
3° de gehanteerde
standaarden;
4° de gebruikte
methodologie;
5° de competenties die blijken uit het
bekwaamheidsonderzoek.]
Decr.
van 16-6-2006
Subsectie
3. - Procedure
Art. 41.
Het bekwaamheidsonderzoek
biedt volgende procedurele waarborgen :
1° de aanvrager
wordt begeleid bij :
a) het verwerven van inzicht in de
mogelijkheden inzake curriculumopbouw in het hoger
onderwijs;
b) het verzamelen van de bewijslast inzake de
voorgelegde competenties;
2° de beoordelaar(s) is/zijn
bekwaam om over de bewijslast te oordelen en kan/kunnen dientengevolge zowel de
bewijslast als de standaarden lezen en beide tegen elkaar
afwegen;
3° de begeleider(s) en de beoordelaar(s) zijn niet
dezelfde personen;
4° de privacy en de persoonlijke
integriteit van de aanvrager wordt beschermd;
5° de interne
beroepsprocedure, bedoeld in artikel II.13, eerste lid van het decreet van 19
maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de participatie
in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger
onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de
herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, is gericht op
mediatie.
Subsectie 4. -
Reglement
Art. 42.
[De in subsectie 1 tot en
met 3 vermelde minimale regelen worden per associatie uitgewerkt in een
reglement waarin de methodologische en procedurele garanties inzake het
bekwaamheidsonderzoek zijn ingeschreven, evenals de beginselen inzake de in
artikel 41, 5°, vermelde interne
beroepsprocedure.]
Decr.
van 16-6-2006
Subsectie
5. - Kwaliteitsborging
Art. 43.
[De Vlaamse Regering
evalueert elke vijf jaar de wijze waarop de associaties en instellingen omgaan
met de kwaliteitsborging van hun EVC/EVK-procedures en de
vrijstellingsprocedures zoals bepaald in deze afdeling. De eerste evaluatie
vindt plaats voor 2009. De Vlaamse Regering werkt de nodige maatregelen uit om
die evaluatie uit te voeren.
De kwaliteitsborging heeft
betrekking op de transparantie, toegankelijkheid, betrouwbaarheid en
regelmatigheid van de gehanteerde procedures en methoden.
De
uitkomsten van de evaluatie worden samengebracht in een openbaar
verslag.
Elk bestuur geeft gevolg aan de uitkomsten van de
kwaliteitsbeoordeling in zijn beleid.]
Decr.
van 16-6-2006
Sectie
3. - Territoriale gelding en geldigheidsduur
Art. 44.
Een bewijs van bekwaamheid
geldt binnen de instellingen die ressorteren onder de associatie(s) in de
schoot waarvan de validerende instantie is opgericht, evenals binnen elke
instelling die met deze validerende instantie een overeenkomst heeft
gesloten.
Art. 45.
Een bewijs van bekwaamheid
blijft onbeperkt geldig.
Een actualiseringsprogramma kan
slechts worden opgelegd wanneer ten minste 5 kalenderjaren verstreken zijn
sedert het verkrijgen van het bewijs van bekwaamheid. De termijn van 5
kalenderjaren wordt berekend vanaf de eerste dag van de maand oktober die volgt
op de maand waarin het bewijs van bekwaamheid werd
verkregen.
Onderafdeling 2. -
Vrijstellingen
Sectie
1. - Bevoegde instantie
Art. 46.
[§ 1.] Het
instellingsbestuur verleent op grond [EVK's en/of ] van een bewijs van
bekwaamheid een vrijstelling.
[§ 2. Het
instellingsbestuur voert het onderzoek uit met het oog op het verlenen van
vrijstellingen op stukken.]
[§ 3. Het
instellingsbestuur kan in uitzonderlijke gevallen het onderzoek met het oog op
het verlenen van vrijstellingen op grond van EVK's laten verlopen via een
bekwaamheidsonderzoek zoals bepaald in onderafdeling 1. In dat geval verwijst
het instellingsbestuur de aanvrager door naar de validerende instantie op het
niveau van de associatie waaronder het instellingsbestuur ressorteert. De
instelling motiveert de noodzakelijkheid van dat
bekwaamheidsonderzoek.]
Decr.
van 16-6-2006
Sectie
2. - Procedureregeling
Art. 47.
§ 1. [In het licht van
de noodzakelijke vergelijkbaarheid van de reglementen inzake vrijstelling
leggen de associaties in een reglement algemene voorschriften vast voor het
verlenen van vrijstellingen.
Die voorschriften zijn een nadere
uitwerking van de volgende algemene beginselen :]¹
1°
de toekenningsvoorwaarden op grond van de inhoudelijke aansluiting tussen het
betrokken opleidingsonderdeel, of het deel ervan, en de geattesteerde EVK's
en/of EVC's;
2° de inspraakregeling voor de student;
3° de draagwijdte van de motiveringsverplichting in hoofde
van het instellingsbestuur;
4° de basisbeginselen inzake
de interne beroepsprocedure, bedoeld in artikel II.13, eerste lid, van het
decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student,
de participatie in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen
van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de
begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. De
beroepsprocedure is gericht op mediatie.
[§ 2.]¹ Het
instellingsbestuur werkt de nadere regelen inzake het verlenen van
vrijstellingen uit in het onderwijs- en examenreglement [rekening houdend met
de voorschriften die opgenomen zijn in het vrijstellingsreglement van de
associatie. Bij wijze van overgangsmaatregel blijven de bestaande reglementen
van de instellingen inzake vrijstelling van toepassing tot de goedkeuring van
het reglement van de associatie zoals bepaald in § 1. Die laatste
bepalingen gelden niet voor het bestuur van een instelling die niet tot een
associatie behoort.]¹.
[§ 3.
Bij het nemen van een beslissing inzake het verlenen van vrijstellingen op
grond van een buitenlands diploma of buitenlandse studieperiode past het
instellingsbestuur de bepalingen en de principes van het Verdrag van de Raad
van Europa en de Unesco betreffende de erkenning van diploma's hoger onderwijs
in de Europese Regio, opgemaakt in Lissabon op 11 april 1997, goedgekeurd bij
decreet van 15 december 2006 en geratificeerd op 22 juli 2009 toe voor zover
het land van herkomst het verdrag ook heeft
geratificeerd.]²
[ ]¹
Decr. 16-6-2006; [ ]² Decr.
van 1-7-2011
Sectie
3. - Omvang
Art. 48.
De omvang van een
vrijstelling wordt uitgedrukt in gehele studiepunten.
Art. 49.
De omvang van een
vrijstelling voor een opleidingsonderdeel, of een deel ervan, wordt, behoudens
andersluidende beslissing van het instellingsbestuur, gelijkgesteld met de
studieomvang van dat opleidingsonderdeel, of het deel
ervan.
Sectie 4. - Tweede
inschrijving voor eenzelfde opleiding
Art. 50.
Ten aanzien van de tweede
inschrijving voor een bachelors- of mastersopleiding waarvan een student reeds
het diploma bezit, geldt de voorwaarde dat de student nog opleidingsonderdelen
voor een studieomvang van ten minste 30 studiepunten moet
volgen.
Onderafdeling 3. -
Diplomering
Art. 51.
§ 1. [Indien het
instellingsbestuur op grond van een of meer bewijzen van bekwaamheid of van
eerder verworven kwalificaties vaststelt dat een persoon, die nog niet in het
bezit is van de kwalificatie van de opleiding in kwestie, zich de
domeinspecifieke leerresultaten van een opleiding, zoals bedoeld in afdeling
III van hoofdstuk IV van het decreet van 30 april 2009 betreffende de
kwalificatiestructuur, eigen heeft gemaakt, reikt het instellingsbestuur aan
deze persoon het diploma van de betrokken opleiding uit [[...]].
Indien het
instellingsbestuur niet overgaat tot het uitreiken van het betrokken diploma
doch het volgen van bijkomende opleidingsonderdelen, of delen ervan,
voorschrijft, geldt een bijzondere motiveringsplicht. Het instellingsbestuur
dient in dat geval een substantieel verschil aan te tonen tussen de door het of
de bewijzen van bekwaamheid gevalideerde competenties en de leerresultaten die
blijken uit de eerder verworven kwalificaties en de domeinspecifieke
leerresultaten van de opleiding.]
§ 2. Het
instellingsbestuur kan een bedrag van ten hoogste 50 euro vragen als bijdragen
in de kosten voor het uitreiken van het
diploma.
Decr.
9-7-2010; [[ ]] Decr.
van 19-7-2013
Afdeling 3. -
Studievoortgangsbewaking
Art. 52.
§ 1. Het instellingsbestuur
kan volgende maatregelen van studievoortgangsbewaking nemen
:
1° het opleggen van bindende voorwaarden voor de
inschrijving. Deze bindende voorwaarden betreffen in beginsel geen evaluatie-
en/of deliberatiecriteria die strenger zijn dan de regels die in de instelling
algemeen gelden. Het instellingsbestuur kan de studievoortgang van de student
wel afhankelijk maken van een deliberatie door een examencommissie als bedoeld
in artikel 35, ook al is dergelijke examencommissie niet op algemene wijze
voorgeschreven;
2° het weigeren van de inschrijving van de
student. Van deze mogelijkheid wordt slechts gebruik gemaakt indien voorheen
zonder positief resultaat bindende voorwaarden voor de inschrijving werden
opgelegd of indien uit de gegevens van het dossier manifest blijkt dat het
opleggen van dergelijke bindende voorwaarden geen positief resultaat zal
opleveren.
[Van deze mogelijkheid kan steeds gebruik worden
gemaakt bij een onder creditcontract of examencontract met het oog op het
behalen van individuele credits ingeschreven student die zich al tweemaal voor
een bepaald opleidingsonderdeel heeft ingeschreven zonder dat hij daarvoor een
creditbewijs heeft behaald.]
§ 2. [Maatregelen van
studievoortgangsbewaking als vermeld in § 1, 1°, kunnen worden
opgelegd aan een onder diplomacontract ingeschreven student die na
één academiejaar niet ten minste 50 % van de studiepunten heeft
verworven waarop het diplomacontract betrekking
heeft.]
Decr.
van 16-6-2006
Afdeling 4. -
Rapporteringsplicht
Art. 53.
Het instellingsbestuur
rapporteert over het beleid omtrent het aanbieden van flexibele studietrajecten
en de keuze- en studievoortgangbegeleiding van studenten in het jaarverslag
vermeld in artikel 162 van het universiteitendecreet of artikel 234, § 2,
van het hogescholendecreet.
De Vlaamse Regering sluit met de
instellingsbesturen een overeenkomst af met betrekking tot het doorgeven van de
studievoortganggegevens van de studenten naar de in artikel 113bis van het
decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger
onderwijs in Vlaanderen bedoelde centrale databank.
TITEL IV. - Studiegeld en bijdrage voor het
bekwaamheidsonderzoek
HOOFDSTUK I. - Studiegeld
Afdeling 1. - Algemene
bepaling
Art. 54.
Het instellingsbestuur stelt
jaarlijks vóór 1 mei de bedragen van het studiegeld vast,
overeenkomstig :
IN VOEGE VANAF 1/10/2014 (Decr. XXIII, 19-7-2013 - B.S. 27-8-2013; Art. V.78) : inleidende zin : " Het instellingsbestuur stelt
jaarlijks vóór 1 [december] de bedragen van het studiegeld vast,
overeenkomstig :"
1° de regelen van afdeling 2, voor wat
betreft de studenten onder diploma- of creditcontract;
2°
de regelen van afdeling 3, voor wat betreft de studenten onder
examencontract.
[Deze titel is niet van toepassing op de
instellingen die geen subsidies ontvangen van de Vlaamse Gemeenschap voor het
verzorgen van het onderwijs.]
Decr.
van 16-6-2006
Afdeling 2. - Het studiegeld bij diploma-
en creditcontracten
Onderafdeling 1. -
Beginsel
Art. 55.
§ 1. Het studiegeld voor
de studenten onder diploma- of creditcontract bestaat in beginsel uit
:
1° een vast gedeelte, en
2° een
variabel gedeelte pro rata het aantal studiepunten waarvoor de student zich
inschrijft.
§ 2. Het vast gedeelte is
slechts één maal per academiejaar
verschuldigd.
Deze bepaling geldt ongeacht het aantal
inschrijvingen dat tijdens dat academiejaar aan dezelfde instelling wordt
genomen.
[§ 3. Wanneer een student wordt ingeschreven in een opleiding met het oog op het uitreiken van een diploma in overeenstemming met artikel 51, § 1, eerste lid, van dit decreet of in uitvoering van
artikel 94, § 2,
van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, gebeurt de registratie zonder heffing van studiegeld, onverminderd de toepassing van artikel 51, § 2.]
Decr.
van 19-7-2013
Art. 56.
§ 1. [Voor studenten die
in een academiejaar een inschrijving nemen voor ten hoogste 53 studiepunten
bedraagt :
- het vast gedeelte van het studiegeld ten hoogste
55 euro, en
- het variabel gedeelte van het studiegeld ten
hoogste 7,5 euro per
studiepunt.]
Decr.
van 20-5-2005
§ 2. Voor studenten die
in een academiejaar een inschrijving nemen voor ten minste 54 en ten hoogste 66
studiepunten, wordt een forfaitair studiegeld tussen 445 en 505 euro
gevraagd.
§ 3. Indien in een
academiejaar een inschrijving wordt genomen voor méér dan 66
studiepunten, wordt het variabel gedeelte van het studiegeld voor het aantal
studiepunten boven 66 berekend door deze studiepunten te vermenigvuldigen met
ten minste 2,5 en ten hoogste 3 euro.
[§ 4. [[Een hogeschool of
universiteit kan aan een student een bijkomend studiegeld vragen voor de
studiepunten waarvoor de student op het ogenblik van de inschrijving geen
toereikend leerkrediet heeft. Dit bijkomend inschrijvingsgeld kan ten hoogste
10 euro per studiepunt bedragen.]]
Onder leerkrediet wordt
begrepen het leerkrediet zoals bepaald in
hoofdstuk IV van het
decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de
hogescholen en de universiteiten in
Vlaanderen.]
Decr.
14-3-2008; [[ ]] Decr.
van 9-7-2010
IN VOEGE VANAF 1/10/2014 (Decr. XXIII, 19-7-2013 - B.S. 27-8-2013; Art. V.80) : "Art. 56. § 1. Het studiegeld bedraagt voor studenten die in een academiejaar een inschrijving nemen onder diploma- of creditcontract :
1° voor het vast gedeelte : 58 euro, en;
2° voor het variabel gedeelte : 8,7 euro per opgenomen studiepunt.
§ 2. Een hogeschool of universiteit kan aan een student een bijkomend studiegeld vragen voor de studiepunten waarvoor de student op het ogenblik van de inschrijving geen toereikend leerkrediet heeft. Dit bijkomend inschrijvingsgeld kan ten hoogste 10 euro per opgenomen studiepunt bedragen.
Onder leerkrediet wordt begrepen het leerkrediet zoals bepaald in hoofdstuk IV van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen."
Onderafdeling 2. -
Afwijkingen
Art. 57.
§ 1. Voor
[beurstariefstudenten]² die een [...]¹ studietraject [van meer dan 53
studiepunten]¹ volgen, betreft het studiegeld een forfaitair bedrag dat
ten hoogste gelijk is aan :
1° in de hogescholen : 100
euro;
2° in de universiteiten : 80
euro.
Voor [beurstariefstudenten]² die een [...]¹
studietraject [van ten hoogste 53 studiepunten]¹ volgen of een bijkomende
inschrijving nemen, betreft het studiegeld een forfaitair bedrag dat ten
hoogste gelijk is aan 55 euro.
§ 2. Voor
bijna-beursstudenten bedraagt het studiegeld ten hoogste twee derden van het
bedrag vastgesteld overeenkomstig artikel 55 en
56.
[ ]¹ Decr.
16-6-2006; [ ]² Decr.
van 14-3-2008
[§ 3. Studenten die het
laatste jaar secundair onderwijs volgen en die met een creditcontract voor
maximaal 10 studiepunten ingeschreven zijn in het hoger onderwijs, betalen 50 %
van het studiegeld van een
beurstariefstudent.]
Decr.
van 4-7-2008
IN VOEGE VANAF 1/10/2014 (Decr. XXIII, 19-7-2013 - B.S. 27-8-2013; Art. 81) : "Art. 57. § 1. Voor beurstariefstudenten die in een academiejaar een inschrijving nemen, bedraagt het studiegeld :
1° voor het vast gedeelte : 58 euro, en;
2° voor het variabel gedeelte : 0,7 euro per opgenomen studiepunt.
Voor bijna-beursstudenten die in een academiejaar een inschrijving nemen, bedraagt het studiegeld :
1° voor het vast gedeelte : 58 euro, en;
2° voor het variabel gedeelte : 5,4 euro per opgenomen studiepunt.
§ 2. Studenten die het laatste jaar secundair onderwijs volgen en die met een creditcontract voor maximaal 10 studiepunten ingeschreven zijn in het hoger onderwijs, betalen 50 % van het vast en variabel gedeelte van het studiegeld van een beurstarief student."
Art. 58.
Doctorandi betalen bij de
inschrijving voor de voorbereiding van een doctoraat een studiegeld van ten
minste 240 en ten hoogste 300 euro.
Zij betalen in het
academiejaar waarin het doctoraat behaald wordt een studiegeld van ten minste
240 euro en ten hoogste 300 euro.
Art. 59.
[...]
Decr.
van 15-12-2006
Art. 60.
[...]
Decr.
van 14-3-2008
Afdeling 3. - Het studiegeld bij
examencontracten
Art. 61.
§ 1. Het studiegeld voor de
studenten onder examencontract bestaat uit :
1° een vast
gedeelte, en
2° een variabel gedeelte pro rata het aantal
studiepunten waarvoor de student zich inschrijft.
§ 2. Het vast gedeelte van
het studiegeld bedraagt 50 euro.
Het variabel gedeelte van het
studiegeld bedraagt 3 euro per
studiepunt.
Afdeling 4. - Bijzondere
gevallen
Onderafdeling 1. -
Bachelors-na-bachelorsopleidingen en
masters-na-mastersopleidingen
Art. 62.
[§ 1. Het studiegeld voor
studenten die zich inschrijven voor een bachelor-na-bacheloropleiding,
opgenomen in de door de Vlaamse Regering vastgestelde lijst, zoals vermeld in
artikel 19 van het
decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de
hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen, bedraagt
:
1° voor het vaste gedeelte van het studiegeld ten hoogste
55 euro;
2° voor het variabele gedeelte van het studiegeld
ten hoogste 7,5 euro per studiepunt.
IN VOEGE VANAF 1/10/2014 (Decr. XXIII, 19-7-2013 - B.S. 27-8-2013; Art. 82) : "1° voor het vast gedeelte van het studiegeld : 58 euro;
2° voor het variabele gedeelte van het studiegeld : 8,7 euro per opgenomen studiepunt."
§ 2. Het studiegeld voor
studenten die zich inschrijven voor een andere bachelor-na-bacheloropleiding
dan de bachelor-na-bacheloropleiding, vermeld in § 1, of voor een
master-na-masteropleiding, opgenomen in de door de Vlaamse Regering
vastgestelde lijst, zoals vermeld in artikel 19 van het decreet van 14 maart
2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de
universiteiten in Vlaanderen, bedraagt maximaal het dubbele van de bedragen
vermeld in § 1.
§ 3. Het
instellingsbestuur kan voor de andere master-na-masteropleidingen dan de
master-na-masteropleidingen, vermeld in § 2, een studiegeld vragen dat ten
hoogste gelijk is aan 5400 euro.
In bijzondere omstandigheden
kan het maximumbedrag vastgesteld worden op 24.790 euro. Die bijzondere
omstandigheden betreffen een of meer van de volgende gevallen
:
1° de opleiding brengt bijzondere kosten met zich mee,
veroorzaakt door :
a) het aantrekken van hoog gespecialiseerd
personeel, de uitrusting van laboratoria, de bijzondere inrichting van
bibliotheken, het specifieke studie- en leermateriaal of de specifieke
begeleidings- en supervisietaken;
b) het aanbod van bijzondere
faciliteiten;
2° de opleiding vereist een bepaalde
beroepservaring of wordt georganiseerd in samenwerking met de industrie of een
beroepsorganisatie om te voorzien in de opleidingsbehoeften van een bepaalde
sector;
3° de opleiding heeft een internationaal
karakter.
Het instellingsbestuur kan beslissen om de
studiegelden, vermeld in deze paragraaf, op te splitsen in een vast en een
variabel gedeelte pro rata het aantal opgenomen studiepunten. Het
instellingsbestuur deelt het bedrag van het studiegeld aan de Vlaamse Regering
mee. Indien van toepassing worden tevens de ingeroepen bijzondere
omstandigheden meegedeeld en gemotiveerd.
§ 4. Het
instellingsbestuur kan ten behoeve van minvermogende studenten voorzien in
sociale tarieven.]
Decr.
van 14-3-2008
Onderafdeling 2. -
Postgraduaatopleidingen en kortere opleidingstrajecten met het oog op na- en
bijscholing
Art. 63.
Het instellingsbestuur
bepaalt vrij en op gemotiveerde wijze het studiegeld voor de studenten die zich
inschrijven voor :
1° een opleiding die leidt tot een
postgraduaatgetuigschrift, en
2° een in artikel 17 van het
decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger
onderwijs in Vlaanderen bedoeld korter opleidingstraject met het oog op na- en
bijscholing.
Afdeling 5. - Bepalingen inzake sommige
buitenlandse studenten
Art. 64.
[Het instellingsbestuur
bepaalt vrij en op gemotiveerde wijze het studiegeld voor de inschrijving van
studenten die geen beurstariefstudent zijn, voor zover het niet gaat om
:
1° studenten die onderdaan zijn van een lidstaat van de
Europese Economische Ruimte;
2° studenten met een
buitenlandse nationaliteit die toegelaten of gemachtigd zijn voor een verblijf
van onbeperkte duur in België zoals bepaald door de wet van 15 december
1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en
de verwijdering van vreemdelingen, te bewijzen door middel van de
verblijfskaart van een onderdaan van een lidstaat van de Europese
Gemeenschappen (bijlage 8 of bijlage 9), of de identiteitskaart voor
vreemdeling (bijlage 7) of het bewijs van inschrijving in het
vreemdelingenregister (bijlage 6), overeenkomstig artikel 31 van het koninklijk
besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het
verblijf, de vestiging en de verwijdering van
vreemdelingen;
3° studenten die slachtoffer zijn van
mensenhandel, geattesteerd door een door de federale overheid erkend centrum
dat gespecialiseerd is in het onthaal van slachtoffers van
mensenhandel;
4° studenten met een buitenlandse
nationaliteit die toegelaten of gemachtigd zijn tot een verblijf van bepaalde
duur in België op basis van artikel 48/4 van de wet van 15 december 1980
betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de
verwijdering van vreemdelingen;
5° studenten die op 31
december van het betrokken school- of academiejaar gedurende een onafgebroken
periode van minstens twaalf maanden wettig verblijven in België, en dit
wettig verblijf niet verleend werd om in België hoger onderwijs te volgen
of te werken, noch verleend werd in afwachting van een uitspraak in een
asielprocedure om erkend te worden als vluchteling of als persoon die recht
heeft op de subsidiaire bescherming, overeenkomstig de wet van 15 december 1980
betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de
verwijdering van vreemdelingen;
6° studenten die op basis
van de artikelen 10, 10bis, [[40bis of
40ter]], van de wet van 15 december 1980 betreffende de
toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van
vreemdelingen de toelating hebben gekregen om een persoon zoals bedoeld in
§ 1 of § 2, 1° tot en met 7°, van onderhavig artikel, of een
persoon die op 31 december van het betrokken school- of academiejaar minstens
twaalf maanden wettig verblijft in België om hoger onderwijs te volgen of
te werken, te begeleiden of vervoegen;
7° studenten die
kandidaat vluchteling zijn of hun ouders zijn kandidaat vluchteling en de
student verblijft al van zijn minderjarigheid in België en heeft niet zelf
een asielaanvraag ingediend. De asielaanvraag werd ontvankelijk verklaard voor
1 juni 2007 en hun procedure is nog lopende bij het Commissariaat-generaal voor
de Vluchtelingen en de Staatslozen, bij de Vaste Beroepsommissie voor
Vluchtelingen, of bij de Raad voor
Vreemdelingenbetwistingen.
Aan studenten die voor 2008-2009
reeds ingeschreven waren in een opleiding in het hoger onderwijs in Vlaanderen
en die op basis van eerdere bepalingen geen verhoogd studiegeld dienden te
bepalen, mag gedurende de duur van deze opleiding geen verhoogd studiegeld
gevraagd worden.
Deze bepaling doet geen afbreuk aan de
richtlijn om voor master-na-masteropleidingen die niet opgenomen zijn in de
door de Vlaamse Regering vastgestelde lijst, vermeld in
artikel 19 van het
decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de
hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen een studiegeld te vragen dat ten
hoogste gelijk is aan 24.790 euro.]
Decr.
14-3-2008; [[ ]] Decr.
van 1-7-2011
Afdeling 6. - Sociale
maatregelen
Art. 65.
Het instellingsbestuur kan ten
behoeve van minvermogende studenten het variabel gedeelte van het studiegeld
differentiëren, dan wel het studiegeld vaststellen onder de in dit
hoofdstuk bedoelde minimumgrenzen.
IN VOEGE VANAF 1/10/2014 (Decr. XXIII, 19-7-2013 - B.S. 27-8-2013; Art. 83) : "Het instellingsbestuur kan ten
behoeve van minvermogende studenten het variabel gedeelte van het studiegeld
differentiëren [...]."
Afdeling 7. -
Terugstorting
Art. 66.
Het instellingsbestuur bepaalt
:
1° of het studiegeld, of een billijk gedeelte daarvan,
aan de student wordt teruggestort, zo deze de inschrijving voortijdig
beëindigt;
2° of, en op welke wijze, het variabel
gedeelte van het studiegeld aangepast wordt indien een in artikel 28 bedoelde
wijziging van of in een diploma- of creditcontract gevolgen heeft voor het
aantal studiepunten.
Het maakt de regelen daaromtrent op
behoorlijke wijze kenbaar.
Afdeling 8. - Indexering
Art. 67.
De in dit hoofdstuk bedoelde
bedragen worden jaarlijks aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex.
Deze indexering wordt niet toegepast op de in artikel 57, § 1, bedoelde
bedragen.
De referentiedatum voor de jaarlijkse aanpassing is 1
september 2003.
IN VOEGE VANAF 1/10/2014 (Decr. XXIII, 19-7-2013 - B.S. 27-8-2013; Art. 84) : "Art. 67. § 1. De in dit hoofdstuk bedoelde bedragen worden jaarlijks aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex. De referentiedatum voor de jaarlijkse aanpassing is 1 september 2010.
§ 2. De bedragen bedoeld in de artikelen 56 en 62 worden naar het dichtstbijzijnde decimaal afgerond tot één cijfer na de komma."
HOOFDSTUK II. - Bijdrage voor het
bekwaamheidsonderzoek
Art. 68.
§ 1. [Voor een onderzoek
betreffende EVK's dat verloopt op stukken, zoals bepaald in artikel 46, §
2, kan geen bijdrage worden gevraagd.]
§ 2. [De bijdrage voor een
bekwaamheidsonderzoek dat de competenties van de aanvrager voor het hoger
onderwijs test, bedraagt ten hoogste :
1° 590 euro, als het
bekwaamheidsonderzoek betrekking heeft op het niveau van bachelor in het hoger
professioneel onderwijs of het academisch onderwijs;
2° 770
euro, als het bekwaamheidsonderzoek betrekking heeft op het mastersniveau en de
aanvrager nog niet beschikt over een diploma van een
bachelorsopleiding;
3° 230 euro, als het
bekwaamheidsonderzoek betrekking heeft op het mastersniveau en de aanvrager al
beschikt over een diploma van een bachelorsopleiding.
Als het
bekwaamheidsonderzoek betrekking heeft op afzonderlijke opleidingsonderdelen of
een cluster van opleidingsonderdelen, worden die bedragen gedifferentieerd
evenredig met de omvang ervan, een vast bedrag van 55 euro voor administratieve
kosten buiten beschouwing gelaten.]
§ 3. De in § 2 bedoelde
bedragen worden jaarlijks aangepast aan de evolutie van de
gezondheidsindex.
De referentiedatum voor de jaarlijkse
aanpassing is 1 september 2003.
Decr.
van 16-6-2006
HOOFDSTUK III. - Evaluatie
Art. 69.
De bepalingen van deze titel
worden vóór 30 juni 2007 onderworpen aan een evaluatie.
De Vlaamse Regering kan de wijze bepalen waarop deze evaluatie
wordt doorgevoerd.
TITEL V. - Wijzigingsbepalingen
HOOFDSTUK I. - Het onderwijs- en
examenreglement
Art. 70.
In artikel 77 van het decreet van 4
april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in
Vlaanderen worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1°
wordt vervangen door wat volgt :
"1° voor elke opleiding
:
a) de graad waartoe de opleiding leidt, de kwalificatie van
de graad en desgevallend de specificatie van de graad;
b) de
inhoud en de doelstellingen van de opleiding, het opleidingsprogramma en de
indeling in opleidingsonderdelen;
c) in voorkomend geval : de
afstudeerrichtingen;
d) de volgtijdelijkheid van de
onderscheiden opleidingsonderdelen;
e) de organisatie van de
opleiding in de vorm van modeltrajecten en geïndividualiseerde
trajecten;";
2° een 1°bis en 1°ter worden
toegevoegd, die luiden als volgt :
"1°bis voor elk
opleidingsonderdeel : de doelstellingen van het opleidingsonderdeel (aard,
inhoud, profiel) en het niveau van het opleidingsonderdeel (inleidend,
uitdiepend, gespecialiseerd);";
"1°ter voor elke opleiding
en voor elk opleidingsonderdeel :
a) de regelen inzake de
inschrijving van studenten, inzonderheid de keuzemogelijkheid tussen een
diploma- of examencontract of tussen een credit- of examencontract en de
mogelijkheden om de keuze voor een bepaald contract te wijzigen;
b) in voorkomend geval : de bijzondere vooropleidingseisen en
de bijkomende inschrijvingsvoorwaarden, evenals de voorwaarden waaronder een
student kan worden ingeschreven indien hij niet voldoet aan de algemene
vooropleidingseisen;
c) de begin- en
eindcompetenties;
d) de studieomvang uitgedrukt in
studiepunten;
e) de voorwaarden waaronder vrijstellingen
worden verleend;
f) de gebruikte
onderwijstaal;
g) de voorwaarden waaronder de studenten
opleidingsonderdelen kunnen volgen en daarover examen kunnen afleggen aan
andere binnen- en buitenlandse instellingen voor hoger
onderwijs;";
3° 10°, 11° en 12°, opgeheven bij
decreet van 19 maart 2004, worden opnieuw opgenomen in de volgende lezing
:
"10° de voorwaarden waaronder attesten van bekwaamheid
worden verleend;",
"11° de interne beroepsprocedures inzake
:
a) het verlenen van bewijzen van
bekwaamheid;
b) het toekennen van
vrijstellingen;
c) het opleggen van een schakel- en/of
voorbereidingsprogramma, en het vaststellen van de studieomvang van dergelijk
programma;
d) het opleggen van een in artikel 52 van het
decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger
onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen
bedoelde maatregel van studievoortgangsbewaking;";
"12° de
wijze waarop de in 11° bedoelde beslissingen worden herzien indien zij zijn
aangetast door materiële vergissingen;";
4° er wordt
een 14° toegevoegd, dat luidt als volgt :
"14° de
regelen inzake de organisatie van informatiesessies voor studenten die zich
voor de eerste maal inschrijven aan de instelling;".
Art. 71.
Aan artikel 78 van hetzelfde
decreet wordt een 9°, 10°, 11° en 12° toegevoegd, die luiden
als volgt :
"9° de volgtijdelijkheid van de onderscheiden
examens;";
"10° de algemene regels en de modaliteiten van
deliberatie;";
"11° de wijze waarop omgegaan wordt met
overmacht of met onregelmatigheden tijdens het
examenverloop;";
"12° de wijze waarop examenbeslissingen,
aangetast door materiële vergissingen, worden
herzien;".
HOOFDSTUK II. - Bekrachtiging van de
studies
Art. 72.
In artikel 85 van hetzelfde
decreet worden volgende wijzigingen aangebracht :
1° de
bestaande tekst zal § 1 vormen, met dien verstande dat
:
a) de eerste en tweede zin vervangen worden door wat volgt
:
"Het bestuur van de instelling waaraan de student met succes
zijn opleiding afrondt, kent de betreffende graad toe en reikt het diploma met
bijhorend diplomasupplement toe. Het bestuur van de instelling kan het diploma
van een opleiding en de overeenstemmende graad ook toekennen aan een persoon
die beschikt over een bewijs van bekwaamheid, bedoeld in artikel 51 van het
decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger
onderwijs en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen.";
b)
tussen de woorden "het voltooide opleidingsprogramma" en de woorden ", de
eventueel verleende vrijstellingen" worden de woorden "en de behaalde
creditbewijzen" ingevoegd;
2° er wordt een § 2
toegevoegd, die luidt als volgt :
"§ 2. Het
instellingsbestuur verleent een creditbewijs aan een student die geslaagd is
voor het betrokken opleidingsonderdeel. Door het verlenen van een creditbewijs
krachtens het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het
hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen,
is dit van rechtswege erkend en bekrachtigd.
Het
instellingsbestuur levert bij het beëindigen van een creditcontract, of op
vraag van een student, een document met de behaalde creditbewijzen
af.
Het document vermeldt in elk geval :
1° de instelling waaraan het document uitgereikt wordt en
de opleiding waarbinnen het/de opleidingsonderde(e)l(en)
kader(t)(en);
2° het profiel van de betrokken
opleiding;
3° de benaming van het/de
opleidingsonder-de(e)l(en);
4° het aantal credits en in
voorkomend geval de toegekende eindbeoordeling met eventueel de graad van
verdienste;
5° de doelstellingen van het/de
opleidingsonderde(e)l(en) (aard, inhoud, profiel);
6° het
niveau van het/de opleidingsonder-de(e)l(en) (inleidend, uitdiepend,
gespecialiseerd).
De Vlaamse Regering kan nadere regelen inzake
de vorm van de documenten bepalen.
De instellingen houden een
beschrijving bij van de opleidingsonderdelen die zij aanbieden of hebben
aangeboden.".
Art. 73.
Aan titel I, hoofdstuk III,
afdeling 7, van hetzelfde decreet wordt een artikel 86bis toegevoegd, dat luidt
als volgt :
"Artikel 86bis
De graad of het
diploma van een opleiding kan enkel worden verleend aan een student die
ingeschreven is op grond van een diplomacontract of van een examencontract,
aangegaan met het oog op het behalen van een graad of een diploma van de
opleiding. Deze bepaling geldt onverminderd de mogelijkheid van het
instellingsbestuur om een diploma uit te reiken op grond van een bewijs van
bekwaamheid, zoals bepaald in artikel 51, § 1.".
HOOFDSTUK III. -
Rechtsbescherming
Art. 74.
In artikel II.1 van het decreet van
19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de
participatie in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van
het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding
van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen worden volgende
wijzigingen aangebracht :
1° 5° en 6° worden
opgeheven;
2° er wordt een 15°bis ingevoegd, dat luidt
als volgt :
"15°bis studievoortgangsbeslissing :
één van de volgende beslissingen :
a) een
examenbeslissing, zijnde elke beslissing die, al dan niet op grond van een
deliberatie, een eindoordeel inhoudt over het voldoen voor een
opleidingsonderdeel, meer opleidingsonderdelen van een opleiding, of een
opleiding als geheel;
b) een examentuchtbeslissing, zijnde een
sanctie opgelegd naar aanleiding van examenfeiten;
c) de
toekenning van een bewijs van bekwaamheid, dat aangeeft dat een student op
grond van eerder verworven competenties of eerder verworven kwalificaties
bepaalde competenties heeft verworven;
d) de toekenning van een
vrijstelling, zijnde de opheffing van de verplichting om over een
opleidingsonderdeel, of een deel ervan, examen af te leggen;
e)
een beslissing waarbij het volgen van een schakel- en/of
voorbereidingsprogramma wordt opgelegd en waarbij de studieomvang van dergelijk
programma wordt vastgesteld;
f) het opleggen van een maatregel
van studievoortgangsbewaking, bedoeld in artikel 51 van het decreet van 30
april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen
en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen;".
Art. 75.
Aan artikel II.2 van hetzelfde
decreet wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt
:
"§ 3. De bepalingen van titel II, met uitzondering van
artikel II.3, II.10 en II.43, zijn mede van toepassing op de in artikel 37 van
het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger
onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen
bedoelde validerende instanties.
Voor de lezing van de in het
eerste lid bedoelde bepalingen :
1° worden de personen die
een bekwaamheidsonderzoek aanvragen als "studenten"
beschouwd;
2° wordt het reglement van de validerende
instantie als "onderwijs- en examenregeling"
beschouwd.".
Art. 76.
Artikel II.4 van hetzelfde decreet
wordt vervangen door wat volgt :
"Artikel
II.4
Het bestuur, of enig orgaan dat werkt onder de
verantwoordelijkheid van het bestuur, treedt bij het nemen van een
studievoortgangsbeslissing op als openbare dienst, die in een reglementaire
verhouding staat tot de student.".
Art. 77.
In deel II, titel II van hetzelfde
decreet wordt het opschrift van Hoofdstuk III vervangen door wat volgt
:
"HOOFDSTUK III. - Rechtsbescherming bij
studievoortgangsbeslissingen".
Art. 78.
Artikel II.12 van hetzelfde
decreet wordt vervangen door wat volgt :
"Artikel II.12 De
onderwijs- en examenregeling bepaalt de wijze waarop
studievoortgangsbeslissingen worden herzien, wanneer deze zijn aangetast door
materiële vergissingen die worden vastgesteld binnen een vervaltermijn van
tien kalenderdagen na de dag waarop deze zijn
genomen.".
Art. 79.
In artikel II.13 van hetzelfde
decreet worden volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het
eerste lid worden de woorden "examenbeslissing of een examentuchtbeslissing"
vervangen door de woorden "studievoortgangsbeslissing";
2°
in het tweede lid worden de woorden "heroverweging van de
examen(tucht)beslissing" vervangen door de woorden "heroverweging van de
studievoortgangsbeslissing" en worden de woorden "in het geval van een
examentuchtbeslissing" vervangen door de woorden "in het geval van een andere
studievoortgangsbeslissing".
Art. 80.
Artikel II.14, eerste lid, 2,°
van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt :
"2°
een beslissing die de oorspronkelijke beslissing op gemotiveerde wijze
bevestigt, of herziet.".
Art. 81.
In deel II, titel II, hoofdstuk
III, afdeling 2 van hetzelfde decreet wordt het opschrift van onderafdeling 2
vervangen door wat volgt :
"ONDERAFDELING 2. - De Raad voor
betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen".
Art. 82.
In artikel II.15 van hetzelfde
decreet worden de woorden "Raad voor examenbetwistingen" vervangen door de
woorden "Raad voor betwistingen inzake
studievoortgangsbeslissingen".
Art. 83.
In artikel II.21 van hetzelfde
decreet worden volgende wijzigingen aangebracht :
1° in het
eerste lid wordt het woord "examen(tucht)beslissingen" vervangen door het woord
"studievoortgangsbeslissingen";
2° in het tweede lid worden
de woorden "de examencommissie" vervangen door de woorden "het bestuur of enig
orgaan dat werkt onder de verantwoordelijkheid van het
bestuur".
Art. 84.
In artikel II.22 worden volgende
wijzigingen aangebracht :
1° in het eerste lid, 2°
:
a) worden de woorden "gemotiveerde vernietiging van de
onrechtmatig genomen examenbeslissing" vervangen door de woorden "gemotiveerde
vernietiging van de onrechtmatig genomen
studievoortgangsbeslissing",
b) wordt de tekst van b) en c),
respectievelijk, de tekst van c) en d),
c) wordt in de plaats
van b) een nieuwe b) ingevoegd, die luidt als volgt :
"b) een
nieuwe beslissing houdende toekenning van een bewijs van bekwaamheid in
voorkomend geval afhankelijk wordt gemaakt van de organisatie van een nieuw
bekwaamheidsonderzoek of een onderdeel daarvan. De Raad kan de termijn en de
materiële voorwaarden bepalen waaronder deze organisatie moet
gebeuren,";
2° in het tweede lid worden de woorden "alsof
hij geslaagd was geweest, dan wel alsof geen examentuchtbeslissing was genomen"
vervangen door de woorden "alsof geen nadelige studievoortgangsbeslissing was
genomen".
Art. 85.
In artikel II.28, § 1, tweede
lid, worden volgende wijzigingen aangebracht :
1° in 1°
wordt het woord "examen(tucht)beslissing" vervangen door het woord
"studievoortgangsbeslissing";
2° aan 2° wordt
vóór het teken ";" een zinsnede toegevoegd, die luidt als volgt
:
", of het verslag van het bekwaamheidsonderzoek met het oog
op de verwerving van een bewijs van bekwaamheid."
HOOFDSTUK IV. - Diverse
wijzigingen
Afdeling 1. - Wijzigingen aan het decreet
van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse
Gemeenschap
Art. 86.
In artikel 132, 2°, e),
van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse
Gemeenschap worden de woorden ", zonder dat dit aantal studenten per
financieringsgroep twee procent mag overschrijden van het totaal aantal
Belgische studenten die het vorig academiejaar regelmatig in de betrokken
financieringsgroep zijn ingeschreven" geschrapt.
Afdeling 2. - Wijzigingen aan het decreet
van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse
Gemeenschap
Art. 87.
In artikel 177, § 1,
2°, e), van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de
Vlaamse Gemeenschap wordt de tweede zin opgeheven.
Afdeling 3. - Wijzigingen aan het decreet
van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in
Vlaanderen
Art. 88.
Artikel 3, derde, vierde,
achtste, elfde, twaalfde, dertiende, veertiende, vijftiende, achttiende,
negentiende, twintigste en drieëntwintigste streepje, 20, 21, 22, 65, 66,
67, 69, § 6, 70, 71, 72, 73, 74, 75, 79, 80, 81 en 82 van het decreet van
4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in
Vlaanderen worden opgeheven.
Art. 89.
In artikel 3 van hetzelfde
decreet wordt na de definiëring van het begrip « studieomvang
» een streepje ingevoegd, dat luidt als volgt :
"-
studiejaar : een studieprogramma van ten minste 54 en ten hoogste 66
studiepunten;".
Art. 90.
In artikel 61, § 2, tweede
lid, 1° van hetzelfde decreet, zoals gewijzigd bij decreet van 19 maart
2004, worden de woorden "artikel 66, § 6" vervangen door de woorden
"artikel 13 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering
van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende
hogeronderwijsmaatregelen".
Art. 91.
In artikel 69 van hetzelfde
decreet worden volgende wijzigingen aangebracht :
1° in
§ 1 worden de woorden "65 en 66" vervangen door de woorden "11, 13 en 17
van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger
onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende
hogeronderwijsmaatregelen";
2° in § 2 worden de
woorden "66 en 67" vervangen door de woorden "15 en 18 van het decreet van 30
april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen
en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen".
Art. 92.
Artikel 89 van hetzelfde
decreet wordt vervangen door wat volgt : ...
Art. 93.
In artikel 122, § 2, van
hetzelfde decreet worden de tekens ", 43" geschrapt.
Art. 94.
In artikel 137, § 1, van
hetzelfde decreet worden tussen de woorden "artikel 43 van het
universiteitendecreet" en "wordt vanaf het academiejaar 2004-2005" de woorden
"overeenkomstig artikel 138, § 1" ingevoegd.
Art. 95.
In titel I van hetzelfde
decreet wordt een hoofdstuk VIbis, bestaande uit artikel 113bis, ingevoegd, dat
luidt als volgt :
"HOOFDSTUK VIbis. - Centrale
databank
Artikel 113bis
§ 1. De Vlaamse
Regering organiseert bij het departement Onderwijs van het Ministerie van de
Vlaamse Gemeenschap een centrale databank, gericht op gegevensverwerking met
het oog op volgende doelstellingen :
1° de financiering van
instellingen voor hoger onderwijs;
2° het verzamelen van
statistisch materiaal;
3° de opvolging van
studieloopbanen.
§ 2. De centrale databank bevat per
student de inschrijvingsgegevens en de identificatiegegevens.
De identificatiegegevens worden enkel uitgewisseld tussen de
betrokken instellingen voor hoger onderwijs en het departement Onderwijs van de
Vlaamse Gemeenschap. Zij kunnen nimmer openbaar worden
gemaakt.
§ 3. Het beheer en het gebruik van de centrale
databank maakt het voorwerp uit van een protocol tussen het Ministerie van de
Vlaamse Gemeenschap, enerzijds, en de Vlaamse Interuniversitaire Raad en de
Vlaamse Hogescholenraad, anderzijds.".
Afdeling 4. - Wijzigingen aan het decreet
van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de
participatie in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van
het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding
van de herstructurering van het hoger onderwijs
Art. 96.
In artikel VII.1, § 1,
eerste lid van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de
rechtspositieregeling van de student, de participatie in het hoger onderwijs,
de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale
promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het
hoger onderwijs worden volgende wijzigingen aangebracht :
...
TITEL VI. - Overgangsmaatregel
Art. 97.
Studenten die gestart zijn in het op
de vooravond van de inwerkingtreding van dit decreet van toepassing zijnde
studiejaarsysteem, worden van rechtswege geacht een diplomacontract te hebben
gesloten, behoudens in het geval zij uitdrukkelijk kiezen voor het afsluiten
van een examencontract.
Zij worden geacht een creditbewijs te
hebben behaald voor de opleidingsonderdelen waarvoor binnen het
studiejaarsysteem examens werden afgelegd en waarvoor zij geslaagd zijn
verklaard.
[Art. 97bis.
§ 1. Met behoud van de toepassing
van artikel 138, §
1, van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering
van het hoger onderwijs in Vlaanderen wordt voor de toepassing van dit decreet
op de organisatie van de academische opleidingen en op de voortgezette
academische opleidingen in afbouw vanaf het academiejaar 2005-2006 ook verstaan
onder :
1° de bachelorsopleidingen en de mastersopleidingen
die aansluiten op een bachelorsopleiding : de academische
opleidingen;
2° de mastersopleidingen die volgen op andere
mastersopleidingen : de voortgezette academische
opleidingen.
§ 2. Met behoud van de toepassing van
artikel 138, § 2, van het decreet van 4 april 2003 betreffende de
herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen wordt voor de toepassing
van dit decreet op de organisatie van de basisopleidingen van één
cyclus en op de basisopleidingen van twee cycli in afbouw vanaf het
academiejaar 2005-2006 ook verstaan onder :
1° de
bachelorsopleidingen en de mastersopleidingen : de
basisopleidingen;
2° de bachelorsopleidingen die volgen op
een andere bachelorsopleiding en de mastersopleidingen die volgen op een andere
mastersopleiding : de voortgezette opleidingen.
§ 3. De verplichting die opgenomen is
in artikel 26, § 3, om ten minste twee verschillende modeltrajecten qua
studieomvang per academiejaar aan te bieden geldt niet voor de opleidingen in
afbouw.]
Decr.
van 16-6-2006
TITEL VII. - Inwerkingtreding
Art. 98.
§ 1. De bepalingen van dit deel
treden in werking vanaf het academiejaar 2005-2006, met uitzondering van
:
1° artikel 2, dat in werking treedt op 1 juli
2004;
2° artikel 92 en 96, die in werking treden op 1
oktober 2004.
De Vlaamse Regering is ertoe gemachtigd de
bepalingen van dit decreet, met uitzondering van deze bedoeld in 1° en
2° van het eerste lid, eerder in werking te laten treden ten aanzien van
die associaties en/of instellingen waarvan de besturen erom verzoeken. Zij kan
daarbij de dwingende bepalingen aanwijzen dewelke slechts vanaf het
academiejaar 2005-2006 dienen te worden gerespecteerd. In dat geval worden de
betrokken aangelegenheden geregeld overeenkomstig de op de vooravond van de
door het besluit bepaalde inwerkingtredingsdatum vigerende
regelen.
De bepalingen van titel V, hoofdstuk III treden in
voorkomend geval ten aanzien van alle instellingen in werking van zodra
bepalingen van dit deel bij besluit op één of meer associaties
en/of instellingen van toepassing worden verklaard.
§ 2.
[...]
Decr.
van 16-6-2006
DEEL II. - Dringende hogeronderwijsmaatregelen
TITEL I. - Wijzigingen aan het decreet van 13 juli
1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap
Art. 99.
In artikel 181bis, § 3, ingevoegd
bij decreet van 15 juli 1997 en gewijzigd bij decreet van 19 december 2003,
worden de woorden "in 2004 19.939.000 euro" vervangen door de woorden "in 2004
30.125.123, 15 euro".
Art. 100.
Artikel 190bis van hetzelfde decreet
wordt vervangen door wat volgt : ...
Art. 101.
In artikel 337bis van hetzelfde decreet
worden de woorden "administratief personeel" vervangen door de woorden
"administratief en technisch personeel".
TITEL II. - Wijzigingen aan het decreet van 2 maart
1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het
volwassenenonderwijs
Art. 102.
In artikel 8bis, § 1, tweede lid,
van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden
van het volwassenenonderwijs worden na de woorden "Architectuur" de woorden
"en/of Industriële wetenschappen en technologie, en nautische
wetenschappen" toegevoegd.
TITEL III. - Wijzigingen aan het decreet van 4 april
2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in
Vlaanderen
Art. 103.
In artikel 9bis van het decreet van 4
april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in
Vlaanderen worden volgende wijzigingen aangebracht :
...
Art. 104.
In artikel 61, § 1, 2°, van
hetzelfde decreet worden tussen de woorden "heeft de macrodoelmatigheidstoets"
en "en de "toets nieuwe opleidingen" door het Accreditatieorgaan" de woorden
"(voor zover van toepassing)" gevoegd.
Art. 105.
In artikel 64 van hetzelfde decreet
worden volgende wijzigingen aangebracht : ...
Art. 106.
In titel I, hoofdstuk V van hetzelfde
decreet wordt in een artikel 95bis.1. ingevoegd dat luidt als volgt :
...
Art. 107.
Aan artikel 91, § 3, van
hetzelfde decreet wordt een zinsnede toegevoegd, die luidt als volgt : "of
indien het gaat om mastersopleidingen van Erasmus
Mundus.".
Art. 108.
Aan artikel 71 van hetzelfde decreet
wordt een § 3 toegevoegd, die luidt als volgt :
...
Art. 109.
In artikel 124, § 9, van hetzelfde
decreet worden de woorden "de in § 1 bedoelde opleidingen van het hoger
onderwijs van twee cycli" vervangen door de woorden "de academische opleidingen
aan de hogescholen, bedoeld in § 1 en § 4 en in artikel
125ter".
Art. 110.
Aan titel I, hoofdstuk VII, afdeling 3
van hetzelfde decreet wordt een onderafdeling 4 toegevoegd, die luidt als volgt
: ...
Art. 111.
Aan artikel 139 van hetzelfde decreet
wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt : "De bepaling van artikel
107 treedt in werking op 1 januari 2006."
Art. 112.
In artikel 171 van hetzelfde decreet
worden de woorden "1 januari 2005" vervangen door de woorden "1 januari
2006".
TITEL IV. - Wijzigingen aan het decreet van 19 maart
2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de participatie in
het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger
onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de
herstructurering van het hoger onderwijs
Art. 113.
In artikel II.12 worden de woorden "na
de datum van deliberatie" vervangen door de woorden "die ingaat de dag na deze
van de proclamatie".
TITEL V. - Inwerkingtredingsbepaling
Art. 114.
De bepalingen van dit deel treden als
volgt in werking :
1° artikel 96, 99, 100, 101, 102, 103,
105 en 106 treden in werking op 1 januari 2003;
2° artikel
95 en 98 treden in werking op 1 januari 2004;
3° artikel
109 treedt in werking op 1 januari 2005.