Besluit van de Vlaamse Regering houdende de oprichting van
een programma voor de bevordering van
[kennistransfer door instellingen van
hoger onderwijs]
goedkeuringsdatum
30 APRIL 2004
publicatiedatum
B.S.27/10/2004
datum laatste wijziging
18/12/2020
COORDINATIE
(1)
B.Vl.R. van 12/12/2008 (B.S. 25/02/2009)
(2)
B.Vl.R. van 23/05/2014 (B.S. 08/08/2014)
(3)
B.Vl.R. van 18/12/2015 (B.S. 31/12/2015)
(4)
B.Vl.R. van 20/11/2020 (B.S. 18/12/2020)
De Vlaamse Regering,
Gelet op het decreet van 23 januari 1991 betreffende oprichting
van een Instituut voor de Aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en
Technologie in Vlaanderen, inzonderheid op artikelen 4 en 5, vervangen bij het
decreet van 18 mei 1999;
Gelet op het decreet van
18 mei 1999 betreffende het voeren van een beleid ter aanmoediging van de
technologische innovatie;
Gelet op het advies van
de raad van bestuur van het Instituut voor de Aanmoediging van Innovatie door
Wetenschap en Technologie in Vlaanderen, gegeven op 20 oktober
2003;
Gelet op het advies van de Sociaal
Economische Raad van Vlaanderen, gegeven op 3 december 2003;
Gelet op het advies van de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid,
gegeven op 4 december 2003;
Gelet op het verzoek
aan de Raad van State om advies te geven binnen een termijn van dertig
dagen;
Gelet op het advies van de Raad van State,
gegeven op 5 februari 2004, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste
lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van
State;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse
minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 24 oktober 2003 en 22 april
2004;
Op voorstel van de Vlaamse minister van
Financiën en Begroting, Ruimtelijke Ordening, Wetenschappen en
Technologische Innovatie;
Na
beraadslaging,
Besluit :
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.
In dit besluit wordt verstaan onder
:
1.
[...]
2.
[...]
3.
[...]
4. de minister : de Vlaamse minister, bevoegd
voor Wetenschapsbeleid en Technologisch Innovatiebeleid;
5.
[Vlaamse universiteiten: de instellingen, genoemd in artikel II.2 van de Codex hoger onderwijs van 20 december 2013;]
6.
[Vlaamse hogescholen: de instellingen, genoemd in artikel II.3 van de Codex hoger onderwijs van 20 december 2013;]
7. Vlaamse instelling van hoger onderwijs : een
Vlaamse universiteit of een Vlaamse hogeschool;
8.
[...]
9. projectaanvrager : de Vlaamse
instelling van hoger onderwijs die in het kader van dit besluit een
projectvoorstel bij
[het Agentschap Innoveren en Ondernemen]
indient, zelfstandig of als lid van het
projectconsortium;
10.
[projectconsortium :
een samenwerkingsverband van meer dan één projectaanvrager of van
tenminste één projectaanvrager in combinatie met tenminste een
onderzoeksorganisatie;]
11. contractant :
organisatie of instelling die geen deel uitmaakt van het projectconsortium
zelf, maar waaraan bepaalde deeltaken van het project worden
uitbesteed;
12.
[kleine of middelgrote
onderneming : een onderneming waar minder dan 250 personen werkzaam zijn en
waarvan de jaaromzet 50 miljoen EUR of het jaarlijkse balanstotaal 43 miljoen
EUR niet overschrijdt. Deze criteria worden berekend zoals omschreven in
Aanbeveling 2003/361/EG van de Europese Commissie van 6 mei 2003 betreffende de
definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen, met uitzondering van
artikel 3, 3., laatste lid van bedoelde
Aanbeveling;]
[
13. een publiekrechtelijk persoon: dit omvat zowel overheidsbesturen als entiteiten opgericht en/of gefinancierd door de overheid voor de uitvoering van een dienst van algemeen belang;]
[14° beslissingscomité bij het
[Fonds voor Innoveren en Ondernemen]
: het beslissingscomité, vermeld in artikel 41ter van het decreet van 21 december 2001 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2002.]
HOOFDSTUK II. - Karakteristieken van het
financieringskanaal voor
[kennistransfer]
door instellingen van hoger
onderwijs
Afdeling I. - Definitie en
doelstellingen
Art. 2.
Dit besluit regelt de financiering van
projecten van één of meer dan één Vlaamse
instelling van hoger onderwijs voor
[...]
kennisoverdracht, via
activiteiten van onderzoek en studiewerk met het oog op het verwerven, het
bundelen en het vertalen van
[...]
kennis naar innovatieve
toepassingen die bruikbaar zijn voor bedrijven - kleine en middelgrote
ondernemingen in het bijzonder-
[of kennis die bruikbaar is voor]
social profit
organisaties.
[De resultaten hebben een
aantoonbare economische
[of gemengd economisch/maatschappelijke en eventueel ook]
ecologische meerwaarde en
zijn te valoriseren voor een zo ruim mogelijke groep van dergelijke bedrijven
en organisaties en in de onderwijsprogramma's van de instellingen van hoger
onderwijs in kwestie.]
Art. 3.
[Het Agentschap Innoveren en Ondernemen]
steunt projecten voor
[...]
kennisoverdracht binnen de perken van de
begrotingskredieten.
Afdeling II. - Projectvoorstellen en
projectaanvragers
Art. 4.
Een projectvoorstel gaat altijd uit
van minstens één Vlaamse instelling van hoger
onderwijs.
Een projectvoorstel kan eveneens worden ingediend
door een projectconsortium waarvan minstens één Vlaamse
instelling van hoger onderwijs deel uitmaakt, voor zover dit een duidelijke
meerwaarde betekent voor het project en voorzover minstens twee derde van het
project uitgevoerd wordt door één of meer Vlaamse instellingen
van hoger onderwijs.
Als een projectconsortium een
projectvoorstel indient, wijst het de Vlaamse instelling van hoger onderwijs
aan die als projectcoördinator zal fungeren.
[
De partijen die samen het projectconsortium vormen, moeten volgens de richtlijnen die vastgesteld zijn door
[het beslissingscomité bij het
[Fonds voor Innoveren en Ondernemen]
]
, een onderlinge samenwerkingsovereenkomst ter goedkeuring voorleggen aan het
[Agentschap Innoveren en Ondernemen]
.]
Binnen vier maanden na de beslissing tot toekenning
van de steun overeenkomstig artikel 10 zal hun onderlinge
samenwerkingsovereenkomst ter goedkeuring voorgelegd worden aan
[het
[Agentschap Innoveren en Ondernemen]
]
.
Art. 5.
[
Elk projectvoorstel heeft een maximale uitvoeringstermijn van twee jaar.]
Op voorwaarde van een grondige motivering kan deze uitvoeringstijd korter, met één jaar als absoluut minimum.
Het projectvoorstel omvat een voorstel van
projectbegroting in de vorm van een kostenramingsstaat. In geval van een
projectconsortium omvat het voorstel voor elke aanvrager ook een
deelprojectbegroting. De projectkosten die opgenomen moeten worden in de
kostenstaat zijn in overeenstemming met de kostenomschrijving, vermeld in de
bijlage bij dit besluit.
[...]
HOOFDSTUK III. - Steunpercentage en cumulatie met
andere steun
Afdeling I. - Steunpercentage
Art. 6.
Onder voorbehoud van de toepassing van
de bepalingen in artikel 7, bedraagt het steunpercentage minimaal 80 % en
maximaal 92,5 % van de kosten omschreven in de bijlage bij dit besluit. Het
exacte steunpercentage zal vastgelegd worden bij ministrieel
besluit.
[
Met toepassing van de Communautaire
kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie
(2006/C 323/01) verbinden de begunstigden van de gesteunde projecten zich ertoe
de kosten en financiering van de door hen eventueel uitgeoefende economische
activiteiten duidelijk te onderscheiden van de in het kader van dit besluit
gesteunde activiteiten.]
Afdeling II. - Cumulatie met andere
steun
Art. 7.
[
De toekenning van steun kan enkel voor kosten, die niet reeds gedekt zijn door enige andere vorm van steun van de Vlaamse overheid of een overheid die ressorteert onder de Vlaamse overheid. Als een project andere financiële steun geniet van een publiekrechtelijke persoon, kan steun worden toegekend, met dien verstande dat voor de berekening van het maximale steunpercentage, vermeld in artikel 6, rekening zal worden gehouden met de samengestelde steun.]
HOOFDSTUK IV. - Procedure om projectvoorstellen te
behandelen
Art. 8.
De projectvoorstellen moeten worden
geformuleerd overeenkomstig de modaliteiten inzake de aanvraagprocedure en
-voorwaarden die
[het beslissingscomité bij het
[Fonds voor Innoveren en Ondernemen]
]
vastlegt en
bekendmaakt, binnen de krijtlijnen van de verordeningen van dit reglementair
besluit.
[Het beslissingscomité bij het Hermesfonds]
voorziet in een of meer uiterste indiendata in de
loop van elk kalenderjaar.
Het
[beslissingscomité bij het Hermesfonds]
beoordeelt
de ontvankelijkheid van een projectvoorstel op basis van de formele
indieningsvoorwaarden en -instructies, bedoeld in vorige
paragraaf.
Een projectvoorstel dat niet ontvankelijk wordt
verklaard, wordt uitgesloten van verdere behandeling.
Uiterlijk
tien werkdagen na de uiterste indiendatum deelt
[het Agentschap Innoveren en Ondernemen]
aan de
projectaanvrager de beslissing over de ontvankelijkheid van het projectvoorstel
mee.
Art. 9.
[Het beslissingscomité bij het
[Fonds voor Innoveren en Ondernemen]
zal]
voor de beoordeling
van projecten externe deskundigen aanwijzen die zullen adviseren over de
aspecten, bepaald in artikel 14, 15 en 16.
[...]
Art. 10.
[Het beslissingscomité bij het
[Fonds voor Innoveren en Ondernemen]
]
beslist op basis van
het dossier, waaronder het advies van de externe deskundigen, en bepaalt de
omvang en de aard van de steun, alsmede de bijzondere voorwaarden en bepalingen
ervan.
Art. 11.
Uiterlijk negentig werkdagen na de
uiterste indiendatum deelt
[het Agentschap Innoveren en Ondernemen]
aan de projectaanvrager de beslissing
van
[het beslissingscomité bij het
[Fonds voor Innoveren en Ondernemen]
]
mee.
Art. 12.
De steun wordt toegekend onder de
voorwaarden en volgens nadere modaliteiten die
[het beslissingscomité bij het
[Fonds voor Innoveren en Ondernemen]
]
voor het
project vaststelt in een overeenkomst tussen het
[Agentschap Innoveren en Ondernemen]
en de
projectaanvrager(s), met algemene bepalingen voorzien in een type overeenkomst,
vastgesteld door
[het beslissingscomité bij het
[Fonds voor Innoveren en Ondernemen]
]
, binnen de krijtlijnen van de
verordeningen van dit reglementair besluit.
Elk project zal
worden begeleid door een gebruikerscommissie, namelijk een groep van externe
vertegenwoordigers die fungeert als eerste ontvanger van de resultaten. De
voorwaarden van samenstelling en de werking van deze gebruikerscommissie worden
vastgelegd in de type-overeenkomst.
HOOFDSTUK V. - Beslissingsbepalingen en
-criteria
Art. 13.
[Het beslissingscomité bij het
[Fonds voor Innoveren en Ondernemen]
]
kan beslissen de steun
niet toe te kennen of kan extra voorwaarden stellen op basis van de volgende
elementen :
1° als een projectaanvrager niet of slechts
gedeeltelijk andere overheidsverplichtingen of -vergunningen is
nagekomen;
2° als een projectaanvrager bij vroegere
projectvoorstellen tekortgeschoten is in zijn normale contractuele
verplichtingen inzake onder meer informatieverstrekking, inhoudelijke of
financiële verplichtingen of verslaggeving.
Art. 14.
[Het beslissingscomité bij het
[Fonds voor Innoveren en Ondernemen]
]
zal bij zijn
besluitvorming inzake steuntoekenning de volgende beoordelingsdimensies in zijn
overweging meenemen :
1° de technisch-wetenschappelijke
kwaliteit van het projectvoorstel, bedoeld in artikel
15;
2° het economische, maatschappelijke of ecologische
valorisatiepotentieel van het projectvoorstel : de gebruiksmogelijkheden van de
resultaten voor de beoogde doelgroep van bedrijven, in het bijzonder de
K.M.O.'s of de social profit organisaties, bedoeld in artikel
16;
3° het belang van het project voor de onderwijsopdracht
van de instellingen van hoger onderwijs in kwestie.
[Het beslissingscomité bij het
[Fonds voor Innoveren en Ondernemen]
zal bij de nadere invulling van zijn opdracht ook rekening houden met de algemene en specifieke beleidslijnen van de Vlaamse Regering, zoals die blijken uit de afspraken tussen het Agentschap Innoveren en Ondernemen en de Vlaamse minister, bevoegd voor het beleidsdomein economie, wetenschap en innovatie, conform de modaliteiten die opgenomen zijn in het kaderdecreet bestuurlijk beleid van 18 juli 2003, of concrete verzoeken van de Vlaamse Regering aan het beslissingscomité bij het
[Fonds voor Innoveren en Ondernemen]
om initiatieven te ontwikkelen voor een specifiek actieprogramma van de Vlaamse Regering.]
Art. 15.
Voor de beoordeling van de
technisch-wetenschappelijke kwaliteit worden de volgende subcriteria gebruikt
:
1° de competenties en expertise van de uitvoerders met
het oog op het welslagen van het project en de kwaliteit van de samenwerking
tussen de betrokken uitvoerders, indien van toepassing;
2°
de originaliteit en creativiteit van het project, met inbegrip van de
complementariteit en meerwaarde t.o.v. andere
initiatieven;
3° de omvang en haalbaarheid van de beoogde
kennisoverdracht;
4° de kwaliteit en de relevantie van het
werkplan en van de haalbaarheid ervan binnen het vastgestelde tijdsbestek en
budget;
5° de resultaten van een voorafgaandelijk gesteund
en verwant project, indien van toepassing.
Aan elk
projectvoorstel wordt een globale score voor technische-wetenschappelijke
kwaliteit toegekend.
Art. 16.
Voor de beoordeling van het
valorisatiepotentieel van een projectvoorstel worden de volgende subcriteria
gebruikt :
1° de omvang van het beoogde
[bereik aan organisaties die vatbaar zijn]
voor de valorisatie van de resultaten van het project, inzonderheid
van de K.M.O.'s en social profit organisaties;
2° het
economische
[of het gemengd economisch/maatschappelijke]
belang van de potentieel geïnitieerde innovaties bij de
valorisatie van de resultaten van het project;
3° de
complementariteit met andere lopende
onderzoeksactiviteiten;
4° de kwaliteit en de omvang van de
beoogde activiteiten inzake kennisdiffusie;
5° de bijdrage
tot de duurzame ontwikkeling;
6° de resultaten van
voorafgaandelijk gesteunde en verwante projecten, indien van
toepassing.
Aan elk projectvoorstel wordt een globale score
toegekend voor het valorisatiepotentieel.
Art. 17.
[Het beslissingscomité bij het
[Fonds voor Innoveren en Ondernemen]
]
kan zijn beslissing
over de steun daarenboven nemen op basis van de volgende overwegingen
:
1° de complementariteit van de projecten
onderling;
2° de spreiding van de projecten over sector- of
technologiedomeinen.
[Het beslissingscomité bij het
[Fonds voor Innoveren en Ondernemen]
]
kan zijn
steunverlening beperken tot een gedeelte van het ingediende
projectvoorstel.
Art. 18.
[Het beslissingscomité bij het
[Fonds voor Innoveren en Ondernemen]
]
moet zijn
steunbeslissingen beperken tot de jaarlijks bepaalde
begrotingsvoorzieningen.
HOOFDSTUK VI. - Verzoek tot
herziening
Art. 19.
Na de beslissing van
[het beslissingscomité bij het
[Fonds voor Innoveren en Ondernemen]
]
wordt aan de aanvrager een afschrift betekend van de gemotiveerde beslissing
van
[het beslissingscomité bij het
[Fonds voor Innoveren en Ondernemen]
]
.
Als de beslissing negatief is, wordt
uitdrukkelijk verwezen naar het recht van de aanvrager om, overeenkomstig
artikel 20, een herziening van de beslissing te
vragen.
Art. 20.
De aanvrager kan de herziening vragen van
de beslissing van
[het beslissingscomité bij het
[Fonds voor Innoveren en Ondernemen]
]
tot weigering van steun, zonder evenwel
de opportuniteit van de beslissing in vraag te kunnen
stellen.
De herziening wordt, op straffe van verval gevraagd
met een aangetekende brief, binnen een termijn van twintig werkdagen na afgifte
op de post van de betekening van de beslissing.
Het
verzoekschrift tot herziening bevat, op straffe van onontvankelijkheid, een
opgave van de objectief apprecieerbare elementen van het dossier dat aan
[het beslissingscomité bij het
[Fonds voor Innoveren en Ondernemen]
]
ter beslissing werd voorgelegd, waarvan de aanvrager beweert
dat de incorrecte appreciatie kennelijk bepalend is geweest voor het nemen van
de bestreden beslissing, alsmede de argumenten ter weerlegging van de bedoelde
appreciatie.
De aanvrager beschikt daartoe over het recht op
inzage van het dossier, zoals dat ter beslissing is voorgelegd aan
[het beslissingscomité bij het
[Fonds voor Innoveren en Ondernemen]
]
.
[Het beslissingscomité bij het
[Fonds voor Innoveren en Ondernemen]
]
beslist binnen twintig werkdagen
na ontvangst van het verzoekschrift tot herziening en bepaalt tevens hoe deze
beslissing verder kan uitgevoerd worden.
HOOFDSTUK VII. - Eigendomsrechten en
valorisatie
Art. 21.
De projectaanvrager of het
projectconsortium is de eigenaar van de projectresultaten en dit onafgezien van
een eventuele te voorziene billijke vergoeding bij de valorisatie van de
projectresultaten. De aanvragende organisaties nemen zelf de geschikte
maatregelen om hiertoe hun rechten en plichten intern te regelen,
overeenkomstig de wetgeving terzake.
Art. 22.
Elke projectaanvrager heeft de plicht om
de projectresultaten tegen reproductiekosten en niet-exclusief ter beschikking
te stellen aan elke geïnteresseerde.
De projectpartners
kunnen binnen de projectkosten geen vergoeding krijgen voor de eventuele
intellectuele eigendomsrechten die zij inbrengen in het project. Zij behouden
wel de rechten op de beschermde intellectuele eigendom die zij hebben
ingebracht in het project.
De overeenkomst bedoeld in artikel
12 en de modaliteiten bedoeld in artikel 8 bepalen de nadere verplichtingen
inzake valorisatie, zowel voor de socio-economische als voor de
onderwijskundige aspecten.
HOOFDSTUK VIII. - Toezicht
Art. 23.
[Met behoud van de bevoegdheid van het beslissingscomité bij het
[Fonds voor Innoveren en Ondernemen]
, is het Agentschap Innoveren en Ondernemen belast met het toezicht op de aanwending door de projectaanvragers van de steun die krachtens dit besluit wordt toegekend.]
Art. 24.
De projectaanvragers leveren op geregelde
tijdstippen schriftelijk verslag aan het
[Agentschap Innoveren en Ondernemen]
over de vordering van
het project en de aanwending van de steun. Ze brengen na afloop van het project
een eindverslag uit over het verloop en de resultaten van het
project.
Art. 25.
De projectaanvrager die de voorwaarden en
de bepalingen waaronder de steun werd toegekend niet naleeft, wordt bij de
beslissing van
[het beslissingscomité bij het
[Fonds voor Innoveren en Ondernemen]
]
in gebreke gesteld. Vanaf de
ingebrekestelling wordt elke verdere steun aan het project geschorst. De
ingebrekestelling kan aanleiding geven tot een herziening van de steun door
[het beslissingscomité bij het
[Fonds voor Innoveren en Ondernemen]
]
. De vordering van terugbetaling van de oneigenlijk aangewende
of herziene steun wordt ingeleid door
[het beslissingscomité bij het
[Fonds voor Innoveren en Ondernemen]
]
. Als het project in
consortiumverband wordt uitgevoerd, is de terugvordering beperkt tot de steun
die de individuele projectaanvrager heeft ontvangen.
[...]
Art. 26.
De projectaanvrager kan in beroep gaan
tegen de beslissing van
[het beslissingscomité bij het
[Fonds voor Innoveren en Ondernemen]
]
over de herziening van de steun
overeenkomstig artikel 20. Er is beroep mogelijk tot opschorting van steun. Het
beroep moet aangetekend bezorgd worden binnen een termijn van twintig werkdagen
na de betekening van de beslissing. Het beroep moet door
[het Agentschap Innoveren en Ondernemen]
behandeld worden binnen een termijn van twintig werkdagen, waarna
[het beslissingscomité bij het
[Fonds voor Innoveren en Ondernemen]
]
een nieuwe beslissing kan bepalen.
HOOFDSTUK IX. - Geheimhouding
Art. 27.
De personeelsleden van
[het Agentschap Innoveren en Ondernemen]
, de
leden van
[het beslissingscomité bij het
[Fonds voor Innoveren en Ondernemen]
]
, de leden van de expertencolleges, alsmede alle
andere personen die ambtshalve kennis krijgen van een dossier zoals bedoeld in
dit besluit, zullen de gegevens in kwestie als strikt vertrouwelijk behandelen,
ze niet meedelen aan derden, noch in hun eigen voordeel
aanwenden.
HOOFDSTUK X. - Slotbepalingen
Art. 28.
Dit besluit treedt in werking op 30 april
2004.
Art. 29.
De Vlaamse minister, bevoegd voor
Wetenschappen en Technologische Innovatie, is belast met de uitvoering van dit
besluit.
BIJLAGE
Als projectkosten kunnen in aanmerking worden
genomen de kosten die, na de startdatum, opgenomen in de overeenkomst die
bedoeld wordt in artikel 12 door de projectuitvoerders worden gemaakt en
betaald zijn. Deze kosten moeten noodzakelijk zijn en rechtstreeks aan het
project toegerekend kunnen worden.
De projectkosten omvatten de
volgende kosten :
1° personeelskosten (onderzoekers en
technici a rato van hun activiteiten binnen het
project);
2° overige werkingskosten die de volgende kosten
omvatten :
a) kosten van apparatuur, uitrusting, land en
gebouwen die uitsluitend en permanent (behalve als ze op commerciële basis
worden afgestaan) voor onderzoek worden gebruikt;
b) kosten,
verschuldigd aan derden voor advies en soortgelijke diensten die uitsluitend
voor onderzoek worden gebruikt, met inbegrip van uitbesteed onderzoek,
aangekochte technische kennis, octrooien, enzovoort;
c) extra
algemene kosten die rechtstreeks uit de onderzoeksactiviteiten voortvloeien,
maar die niet direct toewijsbaar zijn;
d) andere
exploitatiekosten (zoals die van materiaal, leveranties en dergelijke) die
rechtstreeks uit de onderzoeksactiviteiten voortvloeien.
De
raad van bestuur van het [IWT] kan de overige werkingskosten
uitdrukken in standaardkosten, namelijk een vast bedrag per voltijds equivalent
onderzoeker in een onderzoeksproject.
Het is toegestaan extra
algemene kosten en andere exploitatiekosten forfaitair te berekenen met een
maximum van 20% van de directe kosten. De raad van bestuur kan binnen deze
algemene bepalingen de aanvaarde kosten vastleggen en beperken. Hierbij zullen
de nodige garanties worden ingebouwd dat de gemaakte kosten reëel zijn en
betrekking hebben op onderzoek.