Besluit van de Vlaamse regering tot regeling van de
procedure voor de projecten van het onderwijskundig beleids- en praktijkgericht
wetenschappelijk onderzoek.
goedkeuringsdatum
07 SEPTEMBER 1994
publicatiedatum
B.S.07/12/1994
datum laatste wijziging
22/10/2020
COORDINATIE
(1)
B.Vl.R. van 04/05/2007 (B.S. 01/08/2007)
(2)
B.Vl.R. van 17/12/2010 (B.S. 19/01/2011)
(3)
B.Vl.R. van 28/10/2016 (B.S. 29/12/2016)
(4)
B.Vl.R. van 18/09/2020 (B.S. 22/10/2020)
De Vlaamse regering,
Gelet op artikel 12, derde lid, van de op 17 juli 1991
gecoördineerde wetten op de Rijkscomptabiliteit;
Gelet op het decreet van 22 december 1993 houdende de algemene
uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het begrotingsjaar 1994,
inzonderheid op het artikel 13;
Gelet op artikel
156 van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister voor
begroting, gegeven op 26 april 1994;
Gelet op het
advies van de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid, gegeven op 14 juni 1994;
Gelet op het advies van de Raad van State; Op
voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken;
Na beraadslaging,
Besluit :
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen.
Artikel 1.
Binnen de daartoe jaarlijks op de
begroting uitgetrokken kredieten kunnen, onder de hiernavolgende voorwaarden,
onderzoeksprojecten voor het onderwijskundig beleids- en praktijkgericht
wetenschappelijk onderzoek worden goedgekeurd.
Art. 2.
Voor de toepassing van dit besluit dient
te worden verstaan onder :
1° minister : de Vlaamse
minister bevoegd voor het onderwijs;
2°
secretaris-generaal : de secretaris-generaal van het
[Departement Onderwijs
en Vorming]
van
het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap of
[de door de secretaris-generaal]
aangewezen ambtenaar;
3° onderwijskundig beleids- en praktijkgericht
wetenschappelijk onderzoek : de projecten
[...]
met betrekking tot de
prospectie, de voorbereiding, de begeleiding, de ondersteuning en de evaluatie
van het onderwijsbeleid en de onderwijspraktijk;
4°
[universiteiten: de universiteiten, vermeld in artikel II.2 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013;]
.
[5° hogescholen: de hogescholen, vermeld in artikel II.3 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013.]
HOOFDSTUK II. - Bepaling van prioritaire
onderzoeksthema's.
Art. 3.
De prioritaire onderzoeksthema's moeten
een aantal ruim opgevatte thema's bevatten, die, voor een aantal jaren, het
basisstramien van het onderwijskundig beleids- en praktijkgericht
wetenschappelijk onderzoek vormen. Daarnaast kunnen thema's worden gedefinieerd
die op onmiddellijke beleidsproblemen betrekking hebben.
[Binnen dat kader worden minstens één keer per jaar een aantal onderzoeksthema’s vastgelegd. Deze
themazetting bevat zowel beleids- als praktijkgerichte vragen en zowel kortlopend als langlopend onderzoek.
De themazetting, en de bijhorende budgettaire verdeling tussen kortlopend en langlopend onderzoek, gebeurt op
advies van de ad hoc beleidscommissie voor het onderwijskundig beleids- en praktijkgericht wetenschappelijk
onderzoek, die wordt samengesteld door de secretaris-generaal en die bestaat uit:
1° ambtenaren van het beleidsdomein Onderwijs en Vorming;
2° een vertegenwoordiging van de onderwijsinspectie.
]
Art. 4.
[
De door de ad hoc beleidscommissie opgestelde jaarlijkse themazetting en de bijhorende budgettaire
verdeling tussen kortlopend en langlopend onderzoek wordt door de minister voor advies voorgelegd aan de Vlaamse
Onderwijsraad. Na dit advies bepaalt de Vlaamse Regering de prioritaire onderzoeksthema’s voor de jaarlijkse oproep
en de hogervermelde budgettaire verdeling.
De minister kan op eigen initiatief het budget dat nog resteert na de subsidiëring van de onderzoeken bedoeld in
het eerste lid aanwenden voor de uitvoering van bijkomende onderzoeken.
]
HOOFDSTUK III. - Oproep tot en selectie van
onderzoeksvoorstellen.
Art. 5.
De prioritaire onderzoeksthema's worden
aan de universiteiten
[en de hogescholen]
meegedeeld aan de hand van een oproep tot voorstellen. De
oproep vermeldt de vormelijke en inhoudelijke vereisten waaraan de
onderzoeksvoorstellen moeten voldoen.
De onderzoeksvoorstellen
moeten naast de beschrijving van de onderzochte problematiek
[informatie]
bevatten over het gehanteerde theoretisch kader, de gebruikte methode, de
fasering en de begroting van het onderzoek.
[Daarnaast bevatten de onderzoeksvoorstellen ook voorstellen voor de initiatieven die genomen kunnen worden
om het onderzoek en de resultaten te benutten, te verspreiden en te valoriseren.]
[De indieners tonen in het onderzoeksvoorstel aan dat de uitvoering van het project middelen vereist die de
normale financiële mogelijkheden van de indieners overschrijden. Activiteiten waarvoor met toepassing van andere
regelingen van de Vlaamse Gemeenschap of andere overheden subsidies worden ontvangen, komen niet in
aanmerking voor de toekenning van de subsidie op grond van dit besluit als dat ertoe leidt dat dezelfde uitgaven voor
die activiteit dubbel worden gesubsidieerd.]
Art. 6.
[
De ingediende onderzoeksvoorstellen worden beoordeeld op basis van de volgende criteria:
1° de kwaliteit, namelijk:
a. de wetenschappelijke kwaliteit, onder andere:
i. een adequaat theoretisch kader;
ii. een adequate methodologie om de onderzoeksvragen te beantwoorden.
b. de relevantie en bruikbaarheid voor het beleid en de onderwijspraktijk;
c. de kwaliteit van de valorisatievoorstellen;
d. de kwaliteit en haalbaarheid van de planning.
2° de expertise van de indieners, met name:
a. ervaring en expertise in soortgelijke wetenschappelijke onderzoeken;
b. vertrouwdheid met de vereiste theoretische en methodologische kaders;
c. vertrouwdheid met het Vlaamse onderwijslandschap;
d. ervaring met management- en organisatietaken met dergelijke projecten, bestaande uit onder andere:
i. het opzetten van gelijkaardige onderzoeksprojecten;
ii. het betrekken van voor het onderzoek relevante stakeholders en experten;
iii. het opzetten van effectieve governancestructuren om de in het opzet bepaalde resultaten tijdig en
kwaliteitsvol te realiseren.
3° de prijs.
]
Art. 7.
[
De onderzoeksvoorstellen worden beoordeeld door de ad hoc beleidscommissie, vermeld in artikel 3,
aangevuld met twee wetenschappelijke experten die buiten de Vlaamse Gemeenschap werken, aan de hand van de
criteria, vermeld in artikel 6. Die uitgebreide ad hoc beleidscommissie staat in voor de volledige beoordeling en
rangschikking van alle voorstellen.
De uitgebreide ad hoc beleidscommissie, vermeld in het eerste lid, kan bijkomend door inhoudelijke experten per
thema geadviseerd worden bij de beoordeling. Die inhoudelijke experten hebben alleen een raadgevende stem en
nemen niet deel aan de beoordeling van de onderzoeksvoorstellen.
De ministers stelt de experten, vermeld in het eerste en het tweede lid, jaarlijks aan op grond van hun
deskundigheid.
De uitgebreide ad hoc beleidscommissie geeft elk onderzoeksvoorstel een puntenscore die gebaseerd is op de
criteria, vermeld in artikel 6, en een commentaar die de score verantwoordt die wordt gegeven.
]
Art. 8.
[
Op basis van de beoordeling, vermeld in artikel 7, bepaalt de minister de algemene rangschikking van de
ingediende onderzoeksvoorstellen en stelt de projecten vast die voor de subsidiëring in aanmerking komen. De
minister kan alleen projecten kiezen die minstens 75% behalen op het totaal van de criteria, vermeld in artikel 6.
In geval van verschillende voorstellen voor hetzelfde thema wordt er een rangschikking per thema opgesteld. Er
kan maar één voorstel per thema gesubsidieerd worden.
]
Art. 9.
[
Na akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, keurt de minister de geselecteerde
projecten goed.
]
Art. 10.
Voor elk goedgekeurd project wordt een
overeenkomst
[...]
gesloten
tussen de minister, de rector(en) van de universiteit(en)
[, of de algemeen directeurs van de hogescholen,]
en de promotor(en)
van het project. Minstens één van de promotoren behoort tot de
betrokken universiteit(en)
[of hogescholen]
.
[
De onderzoeksresultaten zijn de eigendom van de universiteiten of hogescholen en van de promotoren. De
Vlaamse overheid verwerft het gebruiksrecht op de resultaten van het onderzoek.
In de overeenkomst, vermeld in het eerste lid, bepaalt de minister de concrete modaliteiten voor onder andere de
uitbetaling, de controlemechanismen op basis van de looptijd, het gebruiksrecht en de onderzoeksstappen.
]
HOOFDSTUK IV. - Financiering.
Art. 11.
[...]
Art. 12.
[...]
Art. 13.
In
artikel 3, § 2,
9° van het besluit van de Vlaamse regering van 14 juli 1993 tot
regeling van de vergoeding van de centrale beheerskosten en de algemene
exploitatiekosten van de universiteitn, verbonden aan de uitvoering van
wetenschappelijke activiteiten die door de Vlaamse Gemeenschap worden
gefinancierd, wordt de benaming Fonds voor Collectief Fundamenteel Onderzoek
vervangen door onderwijskundig beleids- en praktijkgericht fundamenteel
wetenschappelijk onderzoek.
HOOFDSTUK V. - Voortgangsbewaking en bijsturing van
het onderzoek.
Art. 14.
De projecten worden van nabij opgevolgd en
zonodig bijgestuurd door een stuurgroep. Stuurgroepen kunnen worden opgericht
hetzij voor één bepaald project, hetzij voor een groep van
gelijksoortige projecten. De stuurgroepen worden samengesteld meteen na de
goedkeuring van de projecten. Ze worden samengesteld en gecoördineerd door
de secretaris-generaal en bestaan uit zowel onderzoekers als beleidsmensen en
betrokkenen uit het onderwijsveld.
Art. 15.
De voortgangsbewaking van de onderzoeken
gebeurt aan de hand van
[een tussentijdse rapportering]
dat de
onderzoekers jaarlijks dienen af te leveren volgens de in de overeenkomst
bepaalde voorwaarden. Als de stuurgroep geen genoegen kan nemen met de
voortgang van het onderzoek of de wijze waarop het wordt uitgevoerd, kan deze
de minister vragen een gemotiveerd bijsturingsverzoek aan de promotor(en) te
richten. Als bij het indienen van een volgend verslag wordt vastgesteld dat er
aan de eisen van het bijsturingsverzoek geen gevolg werd gegeven, kan de
minister een einde maken aan de onderzoeksovereenkomst en de terugbetaling van
de toelage van het voorbije werkingsjaar eisen.
HOOFDSTUK VI. - Verspreiding van de
onderzoeksresultaten.
Art. 16.
Een ontwerp van het eindrapport wordt
besproken in de stuurgroep die het onderzoek opvolgt. Na deze bespreking wordt
de definitieve versie van het eindrapport aan de minister overhandigd.
Het eindrapport moet ook
[een breed toegankelijke
samenvatting met de belangrijkste bevindingen en onderbouwde beleidsaanbevelingen bevatten]
.
Art. 17.
[
De vrijgave van het eindrapport gebeurt binnen drie maanden na de oplevering, met behoud van de
toepassing van de geldende regels over de toegang tot bestuursdocumenten. De begunstigde is verplicht om bij elke
communicatie over het onderzoek op elke informatiedrager gebruik te maken van het logo van de Vlaamse overheid
met of zonder bijschrift.
De minister kan beslissen dat bepaalde onderzoeksresultaten niet in naam van de Vlaamse overheid kunnen
worden bekendgemaakt of uitzonderlijk alleen nadat een redelijke termijn verstreken is.
]
Art. 18.
[De minister stelt de resultaten van de afgesloten onderzoeken ter beschikking via de communicatiekanalen
van het beleidsdomein Onderwijs en Vorming.]
HOOFDSTUK VII. - Slotbepalingen.
Art. 19.
Volgende bepalingen worden opgeheven voor
zover zij betrekking hebben op het onderwijskundig beleids- en praktijkgericht
wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd op initiatief van de Vlaamse minister
bevoegd voor het onderwijs :
1° het koninklijk besluit van
18 januari 1965 betreffende de financiering van de programma's van collectief
fundamenteel wetenschappelijk onderzoek;
2° het koninklijk
besluit van 14 april 1965 tot regeling van het collectief fundamenteel
wetenschappelijk onderzoek op ministerieel initiatief;
3°
het ministerieel besluit van 20 april 1965 genomen ter uitvoering van het
koninklijk besluit d.d. 14 maart 1964 tot regeling van het collectief
fundamenteel wetenschappelijk onderzoek dat verricht wordt op ministerieel
initiatief, tot het bepalen van de procedure van de erkenning en de uitbetaling
van de toelagen en tot het regelen van het toezicht op hun gebruik;
4° het ministerieel besluit van 21 augustus 1991
betreffende de overeenkomsten inzake de programma's van collectief fundamenteel
wetenschappelijk onderzoek verricht op ministerieel
initiatief.
Art. 20.
Dit besluit heeft uitwerking met ingang van
1 januari 1994.
Art. 21.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het
onderwijs, is belast met de uitvoering van dit
besluit.
BIJLAGE
[...]