OPGEHEVEN: Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de
basiscompetenties van de leraren
goedkeuringsdatum
05 OKTOBER 2007
publicatiedatum
B.S.17/01/2008
datum laatste wijziging
04/07/2018
De Vlaamse Regering,
Gelet op het decreet van 4 april 2003 betreffende de
herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, inzonderheid op artikel
55ter, § 2, ingevoegd bij het decreet van 15 december
2006;
Gelet op het decreet van 15 juni 2007
betreffende het volwassenenonderwijs, inzonderheid op artikel 18, §
2;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering
van 29 september 1998 betreffende de basiscompetenties van de
leraren;
Gelet op het advies van de Inspectie van
Financiën, gegeven op 10 april 2007;
Gelet op
het advies van de Vlaamse Onderwijsraad, gegeven op 31 mei
2007;
Gelet op het advies van de Raad van State,
gegeven op 10 september 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste
lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van
State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van
Werk, Onderwijs en Vorming;
Na
beraadslaging,
Besluit :
Artikel 1.
De basiscompetenties van de leraren worden
vastgelegd, zoals in de bijlage die bij dit besluit is
gevoegd.
Art. 2.
Het besluit van de Vlaamse Regering van 29
september 1998 betreffende de basiscompetenties wordt
opgeheven.
Art. 3.
Dit besluit treedt in werking bij het begin
van het academiejaar 2007-2008.
Art. 4.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het
Onderwijs, is belast met de uitvoering van dit
besluit.
Bijlage
Basiscompetenties voor de leraar
kleuteronderwijs
Functioneel geheel 1 - De leraar als begeleider
van leer- en ontwikkelingsprocessen
1.1 De leerkracht kan de beginsituatie
van de kleuters en de groep achterhalen.
De leerkracht kan
:
1.1.1 in overleg met teamleden of externen, zowel individuele
kindkenmerken als kenmerken van de groep achterhalen;
1.1.2 bij
het bepalen van de beginsituatie rekening houden met de totale
persoonlijkheidsontwikkeling van de kleuter.
De ondersteunende
kennis omvat de kindkenmerken en de kenmerken van de groep en werkwijzen om die
te achterhalen.
1.2 De leerkracht kan doelstellingen kiezen en
formuleren.
De leerkracht kan :
1.2.1 bij het
kiezen en formuleren van doelen de mogelijkheden van de kleuters als
referentiepunt nemen;
1.2.2 gedifferentieerde doelen
formuleren;
1.2.3 bij het kiezen en formuleren van doelen
gebruikmaken van onder meer ontwikkelingsdoelen, ontwikkelings- en leerlijnen,
een geselecteerd leerplan en het schoolwerkplan;
1.2.4 voor
kleuters met specifieke behoeften, in overleg met collega's, in het kader van
de handelingsplanning doelen selecteren die aansluiten bij de vastgestelde
beginsituatie;
1.2.5 doelstellingen concreet en operationeel
formuleren.
De ondersteunende kennis omvat de eindtermen en
ontwikkelingsdoelen, de krachtlijnen van het leerplan in kwestie, het concept
'schoolwerkplan' en het proces van handelingsplanning, evenals de techniek van
formulering van doelstellingen.
1.3 De leerkracht kan de
leerinhouden en leerervaringen selecteren.
De leerkracht kan
:
1.3.1 rekening houdend met het aanbod thuis, met de
beginsituatie en met criteria van maatschappelijke relevantie, keuzes maken uit
een breed ontwikkelingsaanbod; waarbij nagestreefd wordt dat elke kleuter
maximale kansen op ontwikkeling krijgt;
1.3.2 spontaan inspelen
op gedrag van kleuters;
1.3.3 een situatie die zich voordoet,
omzetten in een leerervaring;
1.3.4 leer- en
ontwikkelingskansen benutten vanuit de interactie met de
kleuter.
De ondersteunende kennis omvat de voor het
ontwikkelingsaanbod geschikte informatiebronnen en
materialen.
1.4 De leerkracht kan leer- en ontwikkelingskansen
structureren en vertalen in een samenhangend
onderwijsaanbod.
De leerkracht kan :
1.4.1 de
horizontale en verticale samenhang vorm geven en bewaken;
1.4.2
een aanbod creëren dat aansluit bij de leefwereld en de motivatie van de
kleuters, waarbij hij gebruik maakt van de diversiteit, waaronder de sociale,
culturele en talige diversiteit binnen de groep.
De
ondersteunende kennis omvat de inhoudelijke opbouw van en de samenhang binnen
en tussen diverse ontwikkelingsgebieden en praktijkvoorbeelden van omgaan met
meertaligheid.
1.5 De leerkracht kan aangepaste werkvormen en
groeperingsvormen bepalen.
De leerkracht kan
:
1.5.1 aangepaste werkvormen kiezen en ze afstemmen op de
doelstellingen;
1.5.2 gepaste groeperingsvormen
kiezen;
1.5.3 multimedia functioneel
gebruiken;
1.5.4 zijn aanpak differentiëren als dat nodig
is.
De ondersteunende kennis omvat diverse werk- en
groeperingsvormen en combinaties daarvan, rekening houdend met een
gedifferentieerde aanpak en met een kritisch gebruik van multimediale
mogelijkheden.
1.6 De leerkracht kan individueel en in team
ontwikkelingsmaterialen kiezen en aanpassen.
De leerkracht kan
:
1.6.1 informatie over ontwikkelingsmaterialen vinden,
raadplegen en kritisch beoordelen, rekening houdend met de specifieke behoeften
van de doelgroep;
1.6.2 ontwikkelingsmaterialen adequaat
gebruiken en aanpassen.
De ondersteunende kennis omvat
relevante bronnen om ontwikkelingsmaterialen te vinden, evenals criteria om ze
te beoordelen.
1.7 De leerkracht kan een
ontwikkelingsbevorderende omgeving creëren met aandacht voor de
heterogeniteit van de groep.
De leerkracht kan
:
1.7.1 voor kleuters stimulerende omgevingen creëren die
rekening houden met de belangstelling en de capaciteiten van de kleuters en die
de mogelijkheid bieden tot dialoog en interactie;
1.7.2 de kans
op betrokkenheid en succesbeleving bij de kleuters zo groot mogelijk maken door
te werken met authentieke en reële situaties die voor de kleuters
betekenisvol zijn;
1.7.3 adequaat inspelen op wat zich voordoet
in de leeromgeving en hij kan werken met de inbreng van de
kleuters;
1.7.4 enerzijds stimulerend optreden en anderzijds
het kind de autonomie verlenen om initiatief te nemen en om op een eigen wijze
de dingen aan te pakken;
1.7.5 het actief ontdekken en
verwerken van leerervaringen bevorderen en de kleuters leren nadenken over hun
leerproces.
De ondersteunende kennis omvat implicaties van
diversiteit en de kenmerken van een ontwikkelingsbevorderende en stimulerende
omgeving, alsook de rol van een aangepast taalgebruik
daarin.
1.8 De leerkracht kan observatie
voorbereiden.
De leerkracht kan :
1.8.1 met
ondersteuning van collega's en experten, bepalen waar hij bij de observatie van
de kleuters op zal letten en welke beoordelingscriteria hij hanteert om uit te
maken of kleuters een "gezond" ontwikkelingsverloop vertonen of integendeel in
hun ontwikkeling stagneren of problemen ondervinden;
1.8.2 in
overleg met collega's en experten, instrumenten kiezen ter ondersteuning van de
observaties;
1.8.3 de functie van een specifiek
observatiemoment bepalen (screening, remediëring,
doorverwijzing).
De ondersteunende kennis omvat
observatietechnieken en -instrumenten, kindvolgsystemen, de signaalwaarde van
gedragingen en visies op observatie met het oog op bijsturing en
differentiatie.
1.9 De leerkracht kan observeren met het oog op
bijsturing, remediëring en differentiatie.
De leerkracht
kan :
1.9.1 op permanente en systematische wijze
observatiegegevens verzamelen en aanwenden om zijn eigen handelingen bij te
sturen of in te spelen op ontwikkelingsbehoeften van
kleuters;
1.9.2 met het oog op een systematische
gegevensverzameling met hulp van collega's een kindvolgsysteem
gebruiken;
1.9.3 in overleg met collega's en experten de
signaalwaarde van gedragingen achterhalen en mogelijke interpretaties
formuleren;
1.9.4 op basis van observatiegegevens, in overleg
met collega's en experten, interventies bespreken en adviezen formuleren over
de voortgang van de kleuters in hun schoolloopbaan;
1.9.5
evaluatiegegevens aanwenden om zijn eigen didactisch handelen te evalueren en
bij te stellen.
De ondersteunende kennis omvat
observatietechnieken en -instrumenten, kindvolgsystemen, de signaalwaarde van
gedragingen, visies op observatie met het oog op bijsturing en differentiatie
en kennis van wijzen van reflecteren op zijn eigen onderwijsgedrag. De kennis
omvat tevens de structuur en de werking van het lager onderwijs en van het
buitengewoon onderwijs, met het oog op (her-)oriëntering en eventuele
samenwerking.
1.10 De leerkracht kan in overleg met het team
deelnemen aan zorgverbredingsinitiatieven en die laten aansluiten bij de
totaalbenadering van de school.
De leerkracht kan
:
1.10.1 de school situeren in de buurt en de implicaties
daarvan onderkennen;
1.10.2 participeren in het zorg- en
gelijkeonderwijskansenbeleid van de school.
De ondersteunende
kennis omvat de kenmerken van de grootstedelijke context en belangrijke
beleidsmaatregelen voor gelijke kansen en zorg.
1.11 De
leerkracht kan het leer- en ontwikkelingsproces adequaat begeleiden in
Standaardnederlands en daarbij rekening houden met en gericht inspelen op de
diverse persoonlijke en maatschappelijke taalachtergronden van de
kleuters.
De leerkracht kan :
1.11.1 met de
kleuters doelgericht gesprekken voeren en daarbij een functioneel taalaanbod
doen, functionele taalproductie stimuleren en er feedback op
geven;
1.11.2 teksten beoordelen en mondeling toegankelijk
maken door ze te bewerken op het vlak van taal en door een aangepaste
didactiek;
1.11.3 vragen, opdrachten en feedback mondeling,
indien nodig ondersteund met visuele of andere ondersteuning, helder formuleren
en herformuleren;
1.11.4 via beeldtaal vragen en opdrachten
helder formuleren;
1.11.5 een korte heldere uiteenzetting
geven, met integratie van visuele of andere ondersteuning, en alles, indien
nodig, flexibel aanpassen;
1.11.6 expressief vertellen en
voorlezen en dat flexibel aanpassen;
1.11.7 constructief
reageren op het taalgebruik van de kleuter.
De ondersteunende
kennis omvat communicatiestrategieën voor taalgebruik in functionele
situaties en methodieken voor taalondersteuning en taalgerichtheid in
niet-taalvakken.
1.12 De leerkracht kan omgaan met de
diversiteit van de groep.
De leerkracht kan
:
1.12.1 in het kader van het zorgbeleid en de
handelingsplanning het onderwijsleerproces aanpassen aan de specifieke
behoeften en de mogelijkheden van de kleuters door in te spelen op de
verschillen tussen kleuters, het verstrekken van aangepaste en individuele
leerhulp, het aanreiken van hulpmiddelen om een doel te bereiken en leerdoelen
die een belangrijke hinderpaal vormen te vervangen door haalbare of specifieke
doelen;
1.12.2 rekening houden met de sociaal-culturele en
talige achtergrond van kleuters waaronder de grootstedelijke
context.
De ondersteunende kennis omvat de werking van het CLB
en methoden en werkvormen voor kleuters met leer- en
ontwikkelingsmoeilijkheden; het omvat tevens de kenmerken van de
grootstedelijke context en van diverse leefculturen.
1.13 De
leerkracht kan bijdragen aan het gevoelig maken en openstaan voor talen door
aan talensensibilisering te doen.
De ondersteunende kennis
omvat doelstellingen, methodieken en goede praktijkvoorbeelden van
talensensibilisering.
Functioneel geheel - 2 De leraar als
opvoeder
2.1 De leerkracht kan in overleg een
positief leefklimaat creëren voor de kleuters in de groep en op
school.
De leerkracht kan :
2.1.1 als teamlid
werken aan het opbouwen van een positieve interactie met de groep, waarbij hij
ook de relatie tussen de kleuters stimuleert;
2.1.2 ervoor
zorgen dat de inbreng en keuzen van kleuters worden gerespecteerd en
gewaardeerd;
2.1.3 met respect voor eigenheid en diversiteit
reageren op gevoelens van kleuters;
2.1.4 reflecteren op zijn
omgang met hen, met het oog op een groeibevorderende relatie met elke
kleuter.
De ondersteunende kennis omvat groepsdynamische en
interactieprocessen en kennis van sociale ontwikkeling bij jonge
kinderen.
2.2 De leerkracht kan de emancipatie van de kleuters
bevorderen.
De leerkracht kan :
2.2.1 de
eigenheid van een individuele kleuter in het kader van zijn sociaal-culturele
context (h)erkennen, bespreekbaar maken, en ermee omgaan met het oog op de
zelfontplooiing en de integratie van elke kleuter;
2.2.2 kansen
geven tot mondigheid, zelfstandigheid, eigen initiatief en verantwoordelijkheid
en participatie.
De ondersteunende kennis omvat de sociale en
culturele realiteiten van kinderen, en tevens het ontstaan van beeldvorming en
vooroordelen en de wijze waarop men ermee kan omgaan.
2.3 De
leerkracht kan door attitudevorming kleuters op individuele ontplooiing en
maatschappelijke participatie voorbereiden.
De leerkracht kan
:
2.3.1 een aantal conventies op het gebied van sociale omgang
voorleven en leren toepassen;
2.3.2 door zijn voorbeeldgedrag
en het bespreekbaar maken van positieve waardeoriëntaties jonge kinderen
waardegevoelig maken, hierbij rekening houdend met het pedagogische
project;
2.3.3 de gerichtheid op participatie
stimuleren.
De ondersteunende kennis omvat het pedagogische
project, het schoolwerkplan, de van toepassing zijnde eindtermen en
ontwikkelingsdoelen, verschijningsvormen van het verborgen curriculum, en
kenmerken van de morele ontwikkeling van jonge kinderen.
2.4 De
leerkracht kan actuele maatschappelijke ontwikkelingen hanteren in een
pedagogische context.
De leerkracht kan :
2.4.1
het ontwikkelingsaanbod koppelen aan maatschappelijke gebeurtenissen en
tendensen;
2.4.2 kleuters kritisch en zinvol leren omgaan met
de informatie van en beïnvloeding door de media.
De
ondersteunende kennis omvat maatschappelijke ontwikkelingen en gebeurtenissen,
en de manier waarop die door de media worden vertolkt.
2.5 De
leerkracht kan adequaat omgaan met kleuters in sociaal-emotionele
probleemsituaties en met kleuters met gedragsmoeilijkheden.
De
leerkracht kan :
2.5.1 met ondersteuning van collega's of
externen, probleemgedrag herkennen en de hulpvraag van kleuters
expliciteren;
2.5.2 onder begeleiding en in team op een
planmatige wijze hulp bieden bij problemen, indien nodig samen met
experten.
De ondersteunende kennis omvat diverse vormen van
sociaal-emotionele probleemsituaties, signaalgedrag bij jonge kinderen, de
achtergronden van probleemgedrag, en mogelijke interventies en ondersteunende
diensten, waaronder het CLB.
2.6 De leerkracht kan de fysieke
en geestelijke gezondheid van de kleuters bevorderen.
De
leerkracht kan :
2.6.1 zorgen voor de algemene lichamelijke
gezondheid van de kleuter en courante elementaire verzorgingstaken
uitvoeren;
2.6.2 gepast omgaan met kleuters met
gezondheidsproblemen of fysieke beperkingen;
2.6.3 zorg dragen
voor het algemene welbevinden van de kleuters.
De
ondersteunende kennis omvat de kenmerken van fysiek welzijn van jonge kinderen
en van basisprincipes van eerstehulpverlening, en van basisinterventies bij
frequent voorkomende gezondheidsproblemen.
2.7 De leerkracht
kan communiceren met kleuters met diverse taalachtergronden in diverse talige
situaties.
De ondersteunende kennis omvat de mogelijkheden die
de communicatie met anderstalige kinderen kunnen
vergemakkelijken.
Functioneel geheel 3 - De leraar als
inhoudelijke expert
3.1 De leerkracht beheerst de
basiskennis van de leerinhouden, waaronder ten minste de ontwikkelingsdoelen,
en hij kan recente ontwikkelingen over inhouden en vaardigheden uit de
leergebieden Lichamelijke Opvoeding, Muzische Vorming, Nederlands,
Wereldoriëntatie en Wiskundige Initiatie in het kleuteronderwijs
volgen.
De leerkracht kan :
3.1.1 zijn eigen
deskundigheid op inhoudelijk terrein bevorderen.
De
ondersteunende kennis omvat de inhoudelijke opbouw en de samenhang tussen de
diverse leergebieden en de mogelijkheden van permanente
vorming.
3.2 De leerkracht kan de verworven kennis en
vaardigheid met betrekking tot de leergebieden op een geïntegreerde manier
aanwenden.
De leerkracht kan :
3.2.1 flexibel
gebruik maken van domeinspecifieke kennis en vaardigheden in de
pedagogisch-didactische aanpak.
De ondersteunende kennis omvat
de concepten, inhouden en structuren en methodes van het
leergebied.
3.3 De leerkracht kan het eigen aanbod situeren in
het geheel van het onderwijsaanbod met het oog op de begeleiding en
oriëntering van kleuters.
De leerkracht kan
:
3.3.1 gebruikmaken van horizontale en verticale verbanden om
het eigen onderwijsaanbod te situeren en die verbanden integreren in het eigen
aanbod.
De ondersteunende kennis omvat ontwikkelings- en
leerlijnen en verwantschappen tussen verschillende leergebieden, zowel voor het
kleuteronderwijs als voor de eerste jaren van het lager onderwijs, evenals de
krachtlijnen van het buitengewoon onderwijs.
Functioneel geheel 4 - De leraar als
organisator
4.1 De leerkracht kan een
gestructureerd speel- en leerklimaat bevorderen.
De leerkracht
kan :
4.1.1 vaardigheden en aanpakwijzen van goed
klasmanagement hanteren.
De ondersteunende kennis omvat de
aspecten van kindaangepast klasmanagement en van ontwikkelingsbevorderende en
-belemmerende factoren.
4.2 De leerkracht kan een kindgericht
dagverloop creëren, dat past in een korte- en
langetermijnplanning.
De leerkracht kan :
4.2.1
voor de kleuters gelijktijdige en opeenvolgende activiteiten vlot en soepel
laten verlopen en een kindgericht dagverloop opbouwen;
4.2.2
een timing respecteren en die indien nodig aanpassen;
4.2.3 de
eigen taken op korte en langere termijn plannen.
De
ondersteunende kennis omvat de diverse aspecten van kindaangepast
tijdsmanagement en voor de leerkracht relevante planningsmethoden op korte en
langere termijn.
4.3 De leerkracht kan op correcte wijze
administratieve taken uitvoeren.
De leerkracht kan
:
4.3.1 op correcte wijze een aantal administratieve taken
uitvoeren die behoren tot zijn takenpakket.
De ondersteunende
kennis omvat de administratieve verplichtingen van de leerkracht, en van het
doel ervan.
4.4 De leerkracht kan een stimulerende en werkbare
leefruimte creëren, rekening houdend met de veiligheid van de
kleuters.
De leerkracht kan :
4.4.1 een ruimte
aanpassen aan de mogelijkheden en behoeften van de
kleuters;
4.4.2 die ruimte ontwikkelingsondersteunend,
aangenaam, functioneel en veilig inrichten.
De ondersteunende
kennis omvat de kenmerken van een stimulerend en veilig milieu voor jonge
kinderen.
Functioneel geheel 5 - De leraar als innovator
- de leraar als onderzoeker
5.1 De leerkracht kan resultaten van
onderwijsontwikkelingswerk en vernieuwende elementen aanwenden en
aanbrengen.
De leerkracht kan :
5.1.1
vernieuwende inzichten uit de opleiding in zijn onderwijspraktijk
aanwenden;
5.1.2 in samenspraak met het schoolteam vernieuwende
inzichten die zich in de samenleving aandienen, in zijn onderwijspraktijk
integreren.
De ondersteunende kennis omvat kenmerken van
schoolcultuur en relevante informatiebronnen met betrekking tot ontwikkelingen
in onderwijs en samenleving.
5.2 De leerkracht kan kennisnemen
van toegankelijke resultaten van onderwijsonderzoek die relevant zijn voor de
eigen praktijk.
De ondersteunende kennis omvat relevante en
toegankelijke informatiebronnen van onderwijsonderzoek.
5.3 De
leerkracht kan zijn eigen functioneren in vraag stellen en
bijsturen.
De leerkracht kan :
5.3.1 de
klaspraktijk vanuit reflectie op de eigen ervaringen bijsturen, onder meer door
onder begeleiding eenvoudig praktijkgericht onderzoek uit te
voeren.
De ondersteunende kennis omvat vormen van reflectie op
het eigen handelen en functioneren in de klas en op school, en de kenmerken van
een eenvoudig praktijkgericht onderzoek.
Functioneel geheel 6 - De leraar als partner
van de ouders of verzorgers (1)
6.1 De leerkracht kan zich informeren
over en discreet omgaan met gegevens over het kind.
De
ondersteunende kennis omvat elementen van deontologie met betrekking tot
gegevens over kinderen.
6.2 De leerkracht kan met ouders of
verzorgers communiceren over hun kind in de school op basis van overleg met
collega's of externen.
De leerkracht kan
:
6.2.1 met de hulp van collega's informatie verstrekken over
het ontwikkelingsverloop van het kind op school;
6.2.2 met de
hulp van collega's of externe deskundigen in gesprek treden met de ouders of
verzorgers over de ondersteuning thuis;
6.2.3 in overleg met
het multidisciplinaire team de ouders of verzorgers in contact brengen met
hulpverleners.
De ondersteunende kennis omvat agogische
inzichten in de communicatie tussen school en ouders, en beschikbare
hulpverleningsinstanties en -personen.
6.3 De leerkracht kan in
overleg met het team de ouders of verzorgers informeren over en betrekken bij
het klas- en schoolgebeuren, rekening houdend met de diversiteit van de
ouders.
De ondersteunende kennis omvat kennis van de
diversiteit van sociale en culturele realiteiten van ouders of verzorgers en
communicatietechnieken.
6.4 De leerkracht kan met ouders of
verzorgers dialogeren over opvoeding en onderwijs.
De
ondersteunende kennis omvat referentiekaders om onderwijskundige thema's en
ontwikkelingen te duiden.
6.5 De leerkracht kan in
Standaardnederlands of in een ander passend register, communiceren met ouders
en verzorgers met diverse taalachtergronden in diverse talige
situaties.
De leerkracht kan :
6.5.1
doelgericht verschillende soorten gesprekken voeren afhankelijk van de klas- en
schoolcontext;
6.5.2 een korte, heldere uiteenzetting geven en
daarbij flexibel gebruikmaken van ondersteuning in schrift en
beeld;
6.5.3 doelgericht verschillende soorten korte teksten
schrijven afhankelijk van de klas- en schoolcontext.
De
ondersteunende kennis omvat communicatiestrategieën voor taalgebruik in
functionele situaties.
6.6 De leerkracht kan strategieën
inzetten om te communiceren met anderstalige ouders.
De
ondersteunende kennis omvat de mogelijkheden die de communicatie met
anderstalige ouders kunnen vergemakkelijken.
Functioneel geheel 7 - De leraar als lid van een
schoolteam
7.1 De leerkracht kan overleggen en
samenwerken binnen het schoolteam.
De leerkracht kan
:
7.1.1 zijn opdracht realiseren in samenwerking met de leden
van het schoolteam en rekening houdend met de
schoolcultuur;
7.1.2 participeren in overleg over het
schoolbeleid.
De ondersteunende kennis omvat vormen van
samenwerkingsverbanden binnen de school, decretale participatiestructuren,
overlegorganen en hun bevoegdheden en kenmerken van schoolcultuur.
Ondersteunende kennis omvat eveneens de relevante kennis inzake het
schoolbeleid en modellen van schoolorganisatie.
7.2 De
leerkracht kan binnen het team over een taakverdeling overleggen en de
afspraken naleven.
De ondersteunende kennis omvat kennis van
functies en taken binnen een school.
7.3 De leerkracht kan de
eigen pedagogische en didactische opdracht en aanpak in het team bespreekbaar
maken.
De leerkracht kan :
7.3.1 in dialoog met
collega's en de schoolleiding reflecteren over het eigen pedagogisch en
didactisch handelen;
7.3.2 feedback integreren in het eigen
handelen.
De ondersteunende kennis omvat diverse vormen van
schoolinterne coaching en reflecterend leren.
7.4 De leerkracht
kan zich documenteren over de eigen rechtspositie en die van de
leerlingen.
De leerkracht kan :
7.4.1 relevante
en actuele informatie over juridische en administratieve aspecten van het
leraarschap raadplegen;
7.4.2 zich informeren over de rechten
van het kind en daaruit conclusies trekken voor de evaluatie en
advisering.
De ondersteunende kennis omvat basisregelgeving en
instanties of bronnen die toegang geven tot geselecteerde en goed toegankelijke
juridische kennis over de rechten van het kind en van ouders of
verzorgers.
7.5 De leerkracht kan in Standaardnederlands
adequaat in interactie treden met alle leden van het
schoolteam.
De leerkracht kan :
7.5.1
doelgericht verschillende soorten gesprekken voeren afhankelijk van de klas- en
schoolcontext;
7.5.2 een korte, heldere uiteenzetting geven en
daarbij flexibel gebruikmaken van ondersteuning in schrift en
beeld;
7.5.3 doelgericht verschillende soorten korte teksten
schrijven afhankelijk van de klas- en schoolcontext. De ondersteunende kennis
omvat communicatiestrategieën voor taalgebruik in functionele
situaties.
Functioneel geheel 8 - De leraar als partner van
externen
8.1 De leerkracht kan in overleg met
collega's contacten leggen, communiceren en samenwerken met externe instanties
die onderwijsbetrokken initiatieven aanbieden.
De leerkracht
kan :
8.1.1 in overleg met collega's contacten leggen,
communiceren en samenwerken met onderwijsbetrokken initiatieven die gericht
zijn op kinderen en jongeren;
8.1.2 in overleg met collega's
contacten leggen, communiceren en samenwerken met onderwijsbetrokken
initiatieven die gericht zijn op leerkracht- en
teamondersteuning.
De ondersteunende kennis omvat zoekmethoden
om initiatieven of instanties op te sporen die actief zijn in een betrokken
regio.
8.2 De leerkracht kan in Standaardnederlands adequaat in
interactie treden met medewerkers van onderwijsbetrokken
initiatieven.
De leerkracht kan :
8.2.1
doelgericht verschillende soorten gesprekken voeren afhankelijk van de klas- en
schoolcontext;
8.2.2 een korte, heldere uiteenzetting geven en
daarbij flexibel gebruikmaken van ondersteuning in schrift en
beeld;
8.2.3 doelgericht verschillende soorten korte teksten
schrijven afhankelijk van de klas- en schoolcontext.
De
ondersteunende kennis omvat communicatiestrategieën voor taalgebruik in
functionele situaties.
Functioneel geheel 9 - De leraar als lid van de
onderwijsgemeenschap
9.1 De leerkracht kan deelnemen aan
het maatschappelijke debat over onderwijskundige thema's.
De
ondersteunende kennis omvat recente ontwikkelingen in onderwijs en
referentiekaders om die ontwikkelingen in onderwijs te
duiden.
9.2 De leerkracht kan dialogeren over zijn beroep en
zijn plaats in de samenleving.
De ondersteunende kennis betreft
referentiekaders om het lerarenberoep maatschappelijk te kunnen situeren en de
eigen basiscompetenties en het eigen beroepsprofiel.
Functioneel geheel 10 - De leraar als
cultuurparticipant
10.1 De leerkracht kan actuele
maatschappelijke thema's en ontwikkelingen onderscheiden en kritisch benaderen
op de volgende domeinen :
- het sociaal-politieke
domein;
- het sociaal-economische domein;
- het
levensbeschouwelijke domein;
- het cultureel-esthetische
domein;
- het cultureel-wetenschappelijke
domein.
De leerkracht kan :
10.1.1 werken aan
een interpretatiekader om kritisch om te gaan met informatie over die thema's
en ontwikkelingen, en erover dialogeren.
De ondersteunende
kennis omvat relevante informatiebronnen.
Attitudes
De volgende attitudes gelden voor alle
functionele gehelen.
A1 beslissingsvermogen
:
durven een standpunt in te nemen of tot een handeling over te
gaan, en er ook de verantwoordelijkheid voor dragen.
A2
relationele gerichtheid :
in contacten met anderen kenmerken
van echtheid, aanvaarding, empathie en respect tonen.
A3
kritische ingesteldheid :
bereid zijn zichzelf en zijn omgeving
ter discussie te stellen, de waarde van een bewering of een feit, de
wenselijkheid en haalbaarheid van een vooropgesteld doel te verifiëren,
alvorens een stelling in te nemen.
A4 leergierigheid
:
actief zoeken naar situaties om zijn competentie te verbreden
en te verdiepen.
A5 organisatievermogen :
erop
gericht zijn de taken zo te plannen, te coördineren en te delegeren, dat
het beoogde doel op een efficiënte manier bereikt kan
worden.
A6 zin voor samenwerking :
bereid zijn
om gemeenschappelijk aan eenzelfde taak te werken.
A7
verantwoordelijkheidszin :
zich verantwoordelijk voelen voor de
school als geheel en het engagement aangaan om een positieve ontwikkeling van
het kind te bevorderen.
A8 flexibiliteit
:
bereid zijn zich aan te passen aan wijzigende omstandigheden,
zoals middelen, doelen, mensen en procedures.
Basiscompetenties voor de leerkracht lager
onderwijs
Functioneel geheel 1 - De leraar als begeleider
van leer- en ontwikkelingsprocessen
1.1 De leerkracht kan de beginsituatie
van de leerlingen en de groep achterhalen.
De leerkracht kan
:
1.1.1 in overleg met teamleden of externen, zowel individuele
kindkenmerken als kenmerken van de groep achterhalen die van invloed kunnen
zijn op leren en onderwijzen;
1.1.2 bij het bepalen van de
beginsituatie rekening houden met de totale persoonlijkheidsontwikkeling van de
leerling.
De ondersteunende kennis omvat de kenmerken van de
kinderen en de leerlingengroep en werkwijzen om die te
achterhalen.
1.2 De leerkracht kan doelstellingen kiezen en
formuleren.
De leerkracht kan :
1.2.1
doelstellingen kiezen op basis van de ontwikkelingsdoelen en eindtermen,
ontwikkelings- en leerlijnen, een geselecteerd leerplan, het schoolwerkplan en
het pedagogisch project;
1.2.2 doelstellingen kiezen en
formuleren, rekening houdend met de beginsituatie van de leerlingen en met de
kenmerken en diversiteit van de groep;
1.2.3 met het oog op het
kiezen en formuleren van doelstellingen, leerlijnen in leerboeken en het
leerplan in kwestie herkennen;
1.2.4 waar er onderscheid is
tussen basisdoelstellingen en uitbreiding, dat onderscheid motiveren op basis
van de beginsituatie van de leerling, het leerplan in kwestie en het
schoolwerkplan;
1.2.5 impliciete doelen die in leer- en
opvoedingssituaties besloten liggen, expliciteren;
1.2.6
doelstellingen concreet en operationeel formuleren;
1.2.7 voor
leerlingen met specifieke behoeften, in overleg met collega's, in het kader van
de handelingsplanning, doelen selecteren die aansluiten bij de vastgestelde
beginsituatie.
De ondersteunende kennis omvat de eindtermen en
ontwikkelingsdoelen, de krachtlijnen van het leerplan in kwestie, het concept
schoolwerkplan en het proces van handelingsplanning, evenals de techniek van
formulering van doelstellingen.
1.3 De leerkracht kan de
leerinhouden en leerervaringen selecteren.
De leerkracht kan
:
1.3.1 keuzes maken uit een gegeven aanbod, rekening houdend
met de beginsituatie, de maatschappelijke relevantie, de beschikbare tijd en
hulpmiddelen en met de kenmerken van het aanbod thuis;
1.3.2 de
inbreng van leerlingen omzetten in leerervaringen;
1.3.3 voor
leerlingen met specifieke behoeften, in het kader van het zorgbeleid en de
handelingsplanning, leerinhouden en -ervaringen afstemmen op het realiseren van
de vooropgestelde doelen door in te spelen op verschillen tussen leerlingen,
het verstrekken van aangepaste en individuele leerhulp, het aanreiken van
hulpmiddelen om een doel te bereiken en leerdoelen die een belangrijke
hinderpaal vormen te vervangen door haalbare of specifieke
doelen.
De ondersteunende kennis omvat inzicht in de
leerinhouden, kennis van de krachtlijnen van het leerplan in kwestie en kennis
van geschikte informatiebronnen over de leerinhouden, onder meer
leerboeken.
1.4 De leerkracht kan de leerinhouden en
leerervaringen structureren en vertalen in een samenhangend
onderwijsaanbod.
De leerkracht kan :
1.4.1 het
onderwijsaanbod opdelen in leerstappen, thema's en
projecten;
1.4.2 het verband leggen tussen leerstofonderdelen
en tussen leergebieden, zowel horizontaal als verticaal;
1.4.3
leerinhouden en leerervaringen vertalen in een zinvol onderwijsaanbod dat
aansluit bij de leefwereld en motivatie van de leerlingen, daarbij
gebruikmakend van diversiteit, waaronder de sociale, culturele en talige
diversiteit binnen de groep.
De ondersteunende kennis omvat
vormen van ordening zoals cursorische, exemplarische en concentrische ordening.
Ze omvat eveneens de inhoudelijke opbouw van en verwantschappen tussen de
verschillende leergebieden, kennis over soorten opdrachten en taken en
praktijkvoorbeelden van omgaan met meertaligheid.
1.5 De
leerkracht kan aangepaste werkvormen en groeperingsvormen
bepalen.
De leerkracht kan :
1.5.1 aangepaste
werkvormen kiezen en ze afstemmen op de doelstellingen;
1.5.2
gepaste groeperingsvormen kiezen;
1.5.3 multimedia functioneel
gebruiken;
1.5.4 zijn aanpak differentiëren als dat nodig
is.
De ondersteunende kennis omvat diverse werkvormen en
combinaties daarvan, rekening houdend met een gedifferentieerde aanpak en met
een kritisch gebruik van multimediale mogelijkheden.
1.6 De
leerkracht kan individueel en in team leermiddelen kiezen en
aanpassen.
De leerkracht kan :
1.6.1 informatie
over leermiddelen vinden, raadplegen en kritisch beoordelen, rekening houdend
met de specifieke behoeften en kenmerken van de
doelgroep;
1.6.2 indien nodig de leermiddelen
aanpassen.
De ondersteunende kennis omvat relevante bronnen om
geschikte leermiddelen te vinden, evenals criteria om ze te
beoordelen.
1.7 De leerkracht kan een krachtige leeromgeving
creëren met aandacht voor de heterogeniteit binnen de
leergroep.
De leerkracht kan :
1.7.1 rekening
houdend met de beginsituatie, en afhankelijk van de belangstelling en het
verwerkingsniveau van de leerlingen, motiverende leeromgevingen ontwerpen die
een reële kans op betrokkenheid en succesbeleving
inhouden;
1.7.2 leeromgevingen ontwerpen die de mogelijkheid
tot allerlei vormen van interactie bieden;
1.7.3 ICT
functioneel integreren bij het ontwerpen van een krachtige
leeromgeving;
1.7.4 de leerinhouden inbedden in authentieke
situaties, die voor de betrokken leerlingen betekenisvol zijn én die
representatief zijn voor nieuwe contexten waarin kennis en vaardigheden kunnen
worden toegepast;
1.7.5 adequaat inspelen op wat zich voordoet
in de feitelijke leeromgeving, en hij kan werken met de inbreng van de
leerlingen;
1.7.6 het actief ontdekken en actief verwerken van
leerinhouden bevorderen, onder meer door een beroep te doen op het
probleemoplossende vermogen van de leerlingen;
1.7.7 de
leerlingen laten nadenken over hun leerproces.
De
ondersteunende kennis omvat implicaties van diversiteit en de kenmerken van een
krachtige leeromgeving, alsook van de rol van een aangepast taalgebruik
daarin.
1.8 De leerkracht kan observatie en evaluatie
voorbereiden.
De leerkracht kan :
1.8.1
individueel en in overleg doelstellingvalide vragen, taken en opdrachten in
diverse vormen kiezen en opstellen;
1.8.2 individueel en in
overleg met collega's eenvoudige observatie-instrumenten
kiezen;
1.8.3 de betekenis en plaats van evaluatievormen in het
leerproces bepalen;
1.8.4 met ondersteuning
beoordelingscriteria bepalen om de vorderingen van de leerling te
beoordelen.
De ondersteunende kennis omvat evaluatietechnieken
en -instrumenten, kindvolgsystemen, de signaalwaarde van gedragingen en een
visie op evaluatie als ondersteuning voor het leerproces.
1.9
De leerkracht kan observeren en het proces en product evalueren met het oog op
bijsturing, remediëring en differentiatie.
De leerkracht
kan :
1.9.1 op permanente en systematische wijze gegevens
verzamelen over het leer- en ontwikkelingsproces van de leerling, via toetsen,
observaties, zelfevaluatiegegevens van de lerende en via
gesprekken;
1.9.2 met het oog op een systematische
gegevensverzameling met hulp van collega's een kindvolgsysteem
gebruiken;
1.9.3 prestaties correct en objectief interpreteren
en beoordelen;
1.9.4 leerprestaties en -vorderingen rapporteren
en bespreken;
1.9.5 met de hulp van collega's vorderingen
beoordelen en adviezen geven over de voortgang van de leerlingen in hun
schoolloopbaan;
1.9.6 met de hulp van collega's adviezen en
activiteiten voor bijsturing en differentiatie voorstellen en ze zelf
uitvoeren;
1.9.7 evaluatiegegevens aanwenden om het eigen
didactisch handelen te evalueren en bij te stellen.
De
ondersteunende kennis omvat (zelf)evaluatietechnieken en -instrumenten,
kindvolgsystemen, de signaalwaarde van gedragingen, een visie op evaluatie met
het oog op bijsturing en differentiatie, en de techniek van foutenanalyse. De
ondersteunende kennis omvat tevens de structuur en werking van het voorafgaande
en volgende onderwijsniveau, en van het buitengewoon onderwijs met het oog op
(her)oriëntering en eventuele samenwerking.
1.10 De
leerkracht kan in overleg met het team deelnemen aan
zorgverbredingsinitiatieven en die laten aansluiten bij de totaalbenadering van
de school.
De leerkracht kan :
1.10.1 de school
situeren in de buurt en de implicaties daarvan
onderkennen;
1.10.2 participeren in het zorg- en
gelijkeonderwijskansenbeleid van de school.
De ondersteunende
kennis omvat de kenmerken van de grootstedelijke context en van belangrijke
beleidsmaatregelen inzake gelijke kansen en zorg.
1.11 De
leerkracht kan het leer- en ontwikkelingsproces adequaat begeleiden in
Standaardnederlands en daarbij rekening houden met en gericht inspelen op de
diverse persoonlijke en maatschappelijke taalachtergronden van de
leerlingen.
De leerkracht kan :
1.11.1 met zijn
leerlingen doelgericht gesprekken voeren en daarbij een functioneel taalaanbod
doen, functionele taalproductie stimuleren en er feedback op
geven;
1.11.2 teksten beoordelen en mondeling toegankelijk
maken door ze te bewerken op het vlak van taal en door een aangepaste
didactiek;
1.11.3 vragen, opdrachten, evaluaties en feedback
mondeling, indien nodig ondersteund met visuele of andere hulpmiddelen helder
formuleren en herformuleren;
1.11.4 vragen, opdrachten,
evaluaties en feedback schriftelijk helder formuleren indien nodig met visuele
of andere ondersteuning;
1.11.5 een heldere uiteenzetting
geven, met integratie van schriftelijke of andere ondersteuning, en alles,
indien nodig, flexibel aanpassen;
1.11.6 expressief vertellen
en voorlezen en dat flexibel aanpassen;
1.11.7 constructief
reageren op het taalgebruik van de leerling.
De ondersteunende
kennis omvat communicatiestrategieën voor taalgebruik in functionele
situaties en methodieken voor taalondersteuning en taalgerichtheid in
niet-taalvakken.
1.12 De leerkracht kan omgaan met de
diversiteit van de groep.
De leerkracht kan
:
1.12.1 in het kader van het zorgbeleid en de
handelingsplanning het onderwijsleerproces aanpassen aan de specifieke
behoeften en de mogelijkheden van de leerlingen door in te spelen op de
verschillen tussen leerlingen, het verstrekken van aangepaste en individuele
leerhulp, het aanreiken van hulpmiddelen om een doel te bereiken en leerdoelen
die een belangrijke hinderpaal vormen te vervangen door haalbare of specifieke
doelen;
1.12.2 rekening houden met de sociaal-culturele en
talige achtergrond van leerlingen waaronder de grootstedelijke
context.
De ondersteunende kennis omvat de werking van het CLB
en methoden en werkvormen voor leerlingen met leer- en
ontwikkelingsmoeilijkheden; het omvat tevens de kenmerken van de
grootstedelijke context en van diverse leefculturen.
1.13 De
leerkracht kan bijdragen aan het gevoelig maken en openstaan voor talen door
aan talensensibilisering te doen.
De ondersteunende kennis
omvat doelstellingen, methodieken en goede praktijkvoorbeelden van
talensensibilisering.
Functioneel geheel 2 - De leraar als
opvoeder
2.1 De leerkracht kan in overleg een
positief leefklimaat creëren voor de leerlingen in de groep en op
school.
De leerkracht kan :
2.1.1 als teamlid
meewerken aan het opbouwen van een positieve interactie met de leerlingen,
waarbij hij ook de relatie tussen de leerlingen stimuleert en problemen in de
groep bespreekbaar maakt;
2.1.2 ervoor zorgen dat leerlingen
zich veilig en gewaardeerd voelen;
2.1.3 met respect voor
eigenheid en diversiteit, sensitief en inlevend omgaan met de
leerlingen;
2.1.4 zijn omgang met de leerlingen kritisch
bevragen met het oog op een groeibevorderende relatie met elke
leerling.
De ondersteunende kennis omvat groepsdynamische en
interactieprocessen en de eindtermen en ontwikkelingsdoelen voor sociale
vaardigheden; zij omvat tevens de kenmerken van sociale ontwikkeling bij
kinderen.
2.2 De leerkracht kan de emancipatie van de
leerlingen bevorderen.
De leerkracht kan
:
2.2.1 de eigenheid van het individuele kind en van de sociale
en culturele groepen herkennen, bespreekbaar maken en ermee omgaan met het oog
op zelfontplooiing en integratie van de leerlingen;
2.2.2 het
kind stimuleren tot mondigheid, zelfstandigheid, eigen initiatief en
verantwoordelijkheid en participatie.
De ondersteunende kennis
omvat kennis van sociale en culturele realiteiten van kinderen. Tevens omvat
zij de kennis van het ontstaan van beeldvorming en vooroordelen en van het
omgaan daarmee.
2.3 De leerkracht kan door attitudevorming
leerlingen op individuele ontplooiing en maatschappelijke participatie
voorbereiden.
De leerkracht kan :
2.3.1 een
aantal conventies op het gebied van sociale omgang voorleven en leren
toepassen;
2.3.2 in de klascontext waarden bespreekbaar maken
en door voorbeeldgedrag stimulerend optreden, hierbij rekening houdend met het
pedagogische project;
2.3.3 de gerichtheid op participatie
stimuleren.
De ondersteunende kennis omvat het pedagogische
project, het schoolwerkplan, de van toepassing zijnde eindtermen en
ontwikkelingsdoelen, de verschijningsvormen van het verborgen curriculum en de
morele ontwikkeling van kinderen.
2.4 De leerkracht kan actuele
maatschappelijke ontwikkelingen hanteren in een pedagogische
context.
De leerkracht kan :
2.4.1 de
vormingsinhouden koppelen aan maatschappelijke gebeurtenissen en
tendensen;
2.4.2 leerlingen kritisch en zinvol leren omgaan met
informatie van en beïnvloeding door de media.
De
ondersteunende kennis omvat maatschappelijke thema's en gebeurtenissen en de
manier waarop die door de media worden vertolkt.
2.5 De
leerkracht kan adequaat omgaan met leerlingen in sociaal-emotionele
probleemsituaties en met leerlingen met
gedragsmoeilijkheden.
De leerkracht kan :
2.5.1
signalen van probleemgedrag herkennen, toetsen aan de ervaring van anderen en
met de hulp van collega's de hulpvraag van leerlingen
expliciteren;
2.5.2 onder begeleiding en in team op een
planmatige wijze hulp bieden bij problemen, indien nodig samen met
externen.
De ondersteunende kennis omvat diverse vormen van
sociaal-emotionele probleemsituaties, signaalgedrag bij kinderen, het ontstaan
van probleemgedrag en mogelijke interventies en ondersteunende diensten,
waaronder het CLB.
2.6 De leerkracht kan de fysieke en
geestelijke gezondheid van de leerlingen bevorderen.
De
leerkracht kan :
2.6.1 aandacht opbrengen voor het bevorderen
van de gezondheid van leerlingen, en hij kan de fysieke ontplooiing en het
bewustzijn dat gezondheid en veiligheid belangrijke waarden zijn,
stimuleren;
2.6.2 zorgen voor de algemene lichamelijke
gezondheid van de leerlingen en dringende verzorgingstaken
uitvoeren;
2.6.3 gepast omgaan met leerlingen met
gezondheidsproblemen of fysieke beperkingen;
2.6.4 zorg dragen
voor het algemene welbevinden van de leerlingen.
De
ondersteunende kennis omvat de kenmerken van fysiek welzijn in het algemeen en
van jonge kinderen in het bijzonder, en basisprincipes van eerstehulpverlening;
zij omvat eveneens de basisinterventies bij frequent voorkomende
gezondheidsproblemen.
2.7 De leerkracht kan communiceren met
leerlingen met diverse taalachtergronden in diverse talige
situaties.
De ondersteunende kennis omvat de mogelijkheden die
de communicatie met anderstalige kinderen kunnen
vergemakkelijken.
Functioneel geheel 3 - De leraar als
inhoudelijke expert
3.1 De leerkracht beheerst de
basiskennis van de leerinhouden, waaronder ten minste de ontwikkelingsdoelen en
eindtermen, en hij kan recente ontwikkelingen over inhouden en vaardigheden uit
de leergebieden Frans, Lichamelijke Opvoeding, Muzische Vorming, Nederlands,
Wereldoriëntatie en Wiskunde en de leergebiedoverschrijdende thema's Leren
Leren, Sociale Vaardigheden en Informatie- en Communicatietechnologie (ICT)
volgen.
De leerkracht kan :
3.1.1 zijn eigen
deskundigheid op inhoudelijk terrein bevorderen;
3.1.2 in het
Frans voor de vaardigheden lezen en schrijven functioneren op een sterk
B1-niveau (B1+) en voor de vaardigheden luisteren en spreken op
B2-niveau.
De ondersteunende kennis omvat de inhoudelijke
opbouw en samenhang binnen en tussen de diverse leergebieden en de
leergebiedoverschrijdende thema's en de mogelijkheden tot permanente
vorming.
De ondersteuning omvat voor Frans het gebruik maken
van de ondersteunende strategieën en van de ondersteunende kennis van de
linguïstische elementen (woordenschat, grammatica, uitspraak, spelling en
sociale en pragmatische taalgebruiksdimensie), telkens op een sterk B1-niveau
voor lezen en schrijven en op een B2-niveau voor luisteren en
spreken.
3.2 De leerkracht kan de verworven kennis en
vaardigheid met betrekking tot leergebieden en vakgebieden aanwenden op een
geïntegreerde manier.
De leerkracht kan
:
3.2.1 flexibel gebruikmaken van domeinspecifieke kennis en
vaardigheden in de pedagogisch-didactische aanpak.
De
ondersteunende kennis omvat de concepten, inhouden en structuren, en methodes
van het leergebied.
3.3 De leerkracht kan het eigen aanbod
situeren in het geheel van het onderwijsaanbod met het oog op de begeleiding en
oriëntering van de leerlingen.
De leerkracht kan
:
3.3.1 in het onderwijsaanbod horizontale en verticale
verbanden onderkennen en die verbanden integreren in het eigen
aanbod;
3.3.2 het eigen aanbod situeren binnen de
ontwikkelingsdoelen en eindtermen en binnen een leerplan.
De
ondersteunende kennis omvat leerlijnen in het leerplan en schoolwerkplan in
kwestie en in leerboeken, verwantschappen tussen leer- en vormingsgebieden; de
ondersteunende kennis omvat tevens de verticale samenhang tussen
kleuteronderwijs, lager onderwijs en de eerste graad secundair onderwijs en de
ontwikkelingsdoelen voor het buitengewoon onderwijs.
Functioneel geheel 4 - De leraar als
organisator
4.1 De leerkracht kan een
gestructureerd werkklimaat bevorderen.
De leerkracht kan
:
4.1.1 vaardigheden en aanpakwijzen van goed klasmanagement
hanteren.
De ondersteunende kennis omvat klasmanagement en
leerbevorderende en -belemmerende factoren.
4.2 De leerkracht
kan een soepel en efficiënt les- en dagverloop creëren, dat past in
een korte- en langetermijnplanning.
De leerkracht kan
:
4.2.1 voor de leerlingen, gelijktijdige of opeenvolgende
activiteiten vlot en soepel laten verlopen en een kindaangepast dagverloop
opbouwen;
4.2.2 een timing respecteren en die indien nodig
aanpassen;
4.2.3 de eigen taken op korte en langere termijn
plannen.
De ondersteunende kennis omvat de diverse aspecten van
kindaangepast tijdsmanagement en voor de leerkracht relevante planningmethoden
op korte en langere termijn.
4.3 De leerkracht kan op correcte
wijze administratieve taken uitvoeren.
De leerkracht kan
:
4.3.1 op correcte wijze een aantal administratieve taken
uitvoeren die behoren tot zijn takenpakket.
De ondersteunende
kennis omvat de administratieve verplichtingen van de leerkracht, inclusief het
doel ervan.
4.4 De leerkracht kan een stimulerende en werkbare
klasruimte creëren, rekening houdend met de veiligheid van de
leerlingen.
De leerkracht kan :
4.4.1
uitdagende en veilige speel-, leer- en werkvoorzieningen inrichten in een
lokaal;
4.4.2 een klas aangepast, aangenaam en functioneel
inrichten.
De ondersteunende kennis omvat de kenmerken van
stimulerende en veilige speel- of leervoorzieningen in een
lokaal.
Functioneel geheel 5 - De leraar als innovator -
de leraar als onderzoeker
5.1 De leerkracht kan resultaten van
onderwijsontwikkelingswerk en vernieuwende elementen aanwenden en
aanbrengen.
De leerkracht kan :
5.1.1
vernieuwende inzichten uit de opleiding in zijn onderwijspraktijk
aanwenden;
5.1.2 in samenspraak met het schoolteam vernieuwende
inzichten die zich in de samenleving aandienen, in zijn onderwijspraktijk
integreren.
De ondersteunende kennis omvat kenmerken van de
schoolcultuur en relevante informatiebronnen met betrekking tot ontwikkelingen
over onderwijs en samenleving, waaronder beleidsinitiatieven inzake
onderwijs.
5.2 De leerkracht kan kennisnemen van toegankelijke
resultaten van onderwijsonderzoek die relevant zijn voor de eigen
praktijk.
De ondersteunende kennis omvat relevante en
toegankelijke informatiebronnen van onderwijsonderzoek.
5.3 De
leerkracht kan het eigen functioneren ter discussie stellen en
bijsturen.
De leerkracht kan :
5.3.1 de
klaspraktijk vanuit reflectie op de eigen ervaringen bijsturen, onder meer door
onder begeleiding eenvoudig praktijkgericht onderzoek uit te
voeren.
De ondersteunende kennis omvat vormen van reflectie op
het eigen handelen en functioneren in de klas en op school en de kenmerken van
een eenvoudig praktijkgericht onderzoek.
Functioneel geheel 6 - De leraar als partner van
de ouders of verzorgers (2)
6.1 De leerkracht kan zich informeren
over en discreet omgaan met gegevens over de leerling.
De
ondersteunende kennis omvat elementen van deontologie in verband met gegevens
over kinderen.
6.2 De leerkracht kan met ouders of verzorgers
communiceren over het kind in de school op basis van overleg met collega's of
externen.
De leerkracht kan :
6.2.1 met de hulp
van collega's informatie verstrekken over leervorderingen, gedrag- en
houdingsaspecten en studiekeuze;
6.2.2 met de hulp van
collega's of externe deskundigen in gesprek treden met de ouders of verzorgers
over de ondersteuning thuis;
6.2.3 in overleg met het
multidisciplinaire team, de ouders of verzorgers in contact brengen met
hulpverleners.
De ondersteunende kennis omvat agogische
inzichten met betrekking tot de communicatie tussen school en ouders, en kennis
van beschikbare hulpverleningsinstanties en -personen.
6.3 De
leerkracht kan in overleg met het team, de ouders of verzorgers informeren over
en betrekken bij het klas- en schoolgebeuren, rekening houdend met de
diversiteit van de ouders.
De ondersteunende kennis omvat
kennis van de diversiteit van sociale en culturele realiteiten van ouders of
verzorgers en communicatietechnieken.
6.4 De leerkracht kan met
ouders of verzorgers dialogeren over opvoeding en onderwijs.
De
ondersteunende kennis omvat referentiekaders om onderwijskundige thema's en
ontwikkelingen te duiden.
6.5 De leerkracht kan in
Standaardnederlands of in een ander passend register, communiceren met ouders
en verzorgers met diverse taalachtergronden in diverse talige
situaties.
De leerkracht kan :
6.5.1
doelgericht verschillende soorten gesprekken voeren afhankelijk van de klas- en
schoolcontext;
6.5.2 een korte, heldere uiteenzetting geven en
daarbij flexibel gebruikmaken van ondersteuning in schrift en
beeld;
6.5.3 doelgericht verschillende soorten korte teksten
schrijven afhankelijk van de klas- en schoolcontext.
De
ondersteunende kennis omvat communicatiestrategieën voor taalgebruik in
functionele situaties.
6.6 De leerkracht kan strategieën
ontwikkelen om te communiceren met anderstalige ouders.
De
ondersteunende kennis omvat de mogelijkheden die de communicatie met
anderstalige ouders kunnen vergemakkelijken.
Functioneel geheel 7 - De leraar als lid van een
schoolteam
7.1 De leerkracht kan overleggen en
samenwerken binnen het schoolteam.
De leerkracht kan
:
7.1.1 zijn opdracht realiseren in samenwerking met de leden
van het schoolteam en rekening houdend met de
schoolcultuur;
7.1.2 participeren in overleg over het
schoolbeleid.
De ondersteunende kennis omvat vormen van
samenwerkingsverbanden binnen de school, decretale participatiestructuren,
overlegorganen en hun bevoegdheden en kenmerken van schoolcultuur.
Ondersteunende kennis omvat eveneens relevante aspecten over schoolbeleid en
modellen van schoolorganisatie.
7.2 De leerkracht kan binnen
het team over een taakverdeling overleggen en de afspraken
naleven.
De ondersteunende kennis omvat kennis van de functies
en taken binnen een school.
7.3 De leerkracht kan de eigen
pedagogische en didactische opdracht en aanpak in het team bespreekbaar
maken.
De leerkracht kan :
7.3.1 in dialoog met
collega's en de schoolleiding reflecteren over het eigen pedagogisch en
didactisch handelen;
7.3.2 feedback integreren in het eigen
handelen.
De ondersteunende kennis omvat diverse vormen van
schoolinterne coaching en reflecterend leren.
7.4 De leerkracht
kan zich documenteren over de eigen rechtspositie en die van de
leerlingen.
De leerkracht kan :
7.4.1 relevante
en actuele informatie over juridische en administratieve aspecten van het
leraarschap raadplegen;
7.4.2 zich informeren over de rechten
van de leerling en daaruit conclusies trekken voor de evaluatie en
advisering.
De ondersteunende kennis omvat basisregelgeving en
instanties of bronnen die toegang geven tot geselecteerde en goed toegankelijke
juridische kennis rond de rechten van het kind en van ouders of
verzorgers.
7.5 De leerkracht kan in Standaardnederlands
adequaat in interactie treden met alle leden van het
schoolteam.
De leerkracht kan :
7.5.1
doelgericht verschillende soorten gesprekken voeren afhankelijk van de klas- en
schoolcontext;
7.5.2 een korte, heldere uiteenzetting geven en
daarbij flexibel gebruikmaken van ondersteuning in schrift en
beeld;
7.5.3 doelgericht verschillende soorten korte teksten
schrijven afhankelijk van de klas- en schoolcontext.
De
ondersteunende kennis omvat communicatiestrategieën voor taalgebruik in
functionele situaties.
Functioneel geheel 8 - De leraar als partner van
externen
8.1 De leerkracht kan in overleg met
collega's contacten leggen, communiceren en samenwerken met externe instanties
die onderwijsbetrokken initiatieven aanbieden.
De leerkracht
kan :
8.1.1 in overleg met collega's contacten leggen,
communiceren en samenwerken met onderwijsbetrokken initiatieven die gericht
zijn op kinderen en jongeren;
8.1.2 in overleg met collega's
contacten leggen, communiceren en samenwerken met onderwijsbetrokken
initiatieven die gericht zijn op leerkracht- en
teamondersteuning.
De ondersteunende kennis omvat zoekmethoden
om initiatieven of instanties op te sporen die actief zijn in een betrokken
regio.
8.2 De leerkracht kan in Standaardnederlands adequaat in
interactie treden met medewerkers van onderwijsbetrokken
initiatieven.
De leerkracht kan :
8.2.1
doelgericht verschillende soorten gesprekken voeren afhankelijk van de klas- en
schoolcontext;
8.2.2 een korte heldere uiteenzetting geven en
daarbij flexibel gebruikmaken van ondersteuning in schrift en
beeld;
8.2.3 doelgericht verschillende soorten korte teksten
schrijven afhankelijk van de klas- en schoolcontext.
De
ondersteunende kennis omvat communicatiestrategieën voor taalgebruik in
functionele situaties.
Functioneel geheel 9 - De leraar als lid van de
onderwijsgemeenschap
9.1 De leerkracht kan deelnemen aan het
maatschappelijke debat over onderwijskundige thema's.
De
ondersteunende kennis omvat recente ontwikkelingen in onderwijs en
referentiekaders om ontwikkelingen in onderwijs te duiden.
9.2
De leerkracht kan dialogeren over zijn beroep en zijn plaats in de
samenleving.
De ondersteunende kennis betreft referentiekaders
om het lerarenberoep maatschappelijk te kunnen situeren, de eigen
basiscompetenties en het eigen beroepsprofiel.
Functioneel geheel 10 - De leraar als
cultuurparticipant
10.1 De leerkracht kan actuele
maatschappelijke thema's en ontwikkelingen onderscheiden en kritisch benaderen
op de volgende domeinen :
- het sociaal-politieke
domein;
- het sociaal-economische domein;
- het
levensbeschouwelijke domein;
- het cultureel-esthetische
domein;
- het cultureel-wetenschappelijke
domein.
De leerkracht kan :
10.1.1 werken aan
een interpretatiekader om kritisch om te gaan met informatie over die thema's
en ontwikkelingen, en erover dialogeren.
De ondersteunende
kennis omvat relevante informatiebronnen.
Attitudes
Volgende attitudes gelden voor alle
functionele gehelen.
A1 beslissingsvermogen
:
durven een standpunt in te nemen of tot een handeling over te
gaan, en er ook de verantwoordelijkheid voor dragen.
A2
relationele gerichtheid :
in contacten met anderen kenmerken
van echtheid, aanvaarding, empathie en respect tonen.
A3
kritische ingesteldheid :
bereid zijn zichzelf en zijn omgeving
ter discussie te stellen, de waarde van een bewering of een feit, de
wenselijkheid en haalbaarheid van een vooropgesteld doel te verifiëren,
alvorens een stelling in te nemen.
A4 leergierigheid
:
actief zoeken naar situaties om zijn competentie te verbreden
en te verdiepen.
A5 organisatievermogen :
erop
gericht zijn de taken zo te plannen, te coördineren en te delegeren, dat
het beoogde doel op een efficiënte manier bereikt kan
worden.
A6 zin voor samenwerking :
bereid zijn
om gemeenschappelijk aan eenzelfde taak te werken.
A7
verantwoordelijkheidszin :
zich verantwoordelijk voelen voor de
school als geheel en het engagement aangaan om een positieve ontwikkeling van
het kind te bevorderen.
A8 flexibiliteit
:
bereid zijn zich aan te passen aan wijzigende omstandigheden,
zoals middelen, doelen, mensen en procedures.
Basiscompetenties voor de leerkracht secundair
onderwijs
Functioneel geheel 1 - De leraar als begeleider
van leer- en ontwikkelingsprocessen
1.1 De leerkracht kan de beginsituatie
van de leerlingen en de leergroep achterhalen.
De leerkracht
kan :
1.1.1 in overleg met teamleden of externen bij de
leerlingengroep kenmerken achterhalen die een invloed hebben op de kwaliteit
van leren en onderwijzen;
1.1.2 met de hulp van collega's de
heterogeniteit en de diversiteit van de leergroep
onderkennen.
De ondersteunende kennis omvat de
leerlingkenmerken en de kenmerken van de leergroep en de werkwijzen om die te
achterhalen.
1.2 De leerkracht kan doelstellingen kiezen en
formuleren.
De leerkracht kan :
1.2.1
doelstellingen kiezen op basis van het leerplan/schoolwerkplan waarin de
eindtermen en ontwikkelingsdoelen vervat zijn, en het pedagogisch
project;
1.2.2 doelstellingen kiezen en formuleren, rekening
houdend met de beginsituatie van de leerlingen en met de kenmerken en de
diversiteit van de groep;
1.2.3 doelstellingen
differentiëren afhankelijk van vastgestelde verschillen en/of op basis van
beschikbare documenten;
1.2.4 doelstellingen concreet en
operationeel formuleren;
1.2.5 voor leerlingen met specifieke
behoeften, in overleg met collega's, in het kader van de handelingsplanning,
doelen selecteren die aansluiten bij de vastgestelde
beginsituatie.
De ondersteunende kennis omvat het leerplan en
schoolwerkplan in kwestie, de eindtermen en/of ontwikkelingsdoelen, leerlijnen,
het proces van handelingsplanning en classificaties van
doelstellingen.
1.3 De leerkracht kan de leerinhouden en
leerervaringen selecteren.
De leerkracht kan
:
1.3.1 keuzes maken uit een gegeven aanbod, rekening houdend
met de criteria van de beginsituatie, de maatschappelijke relevantie, de
beschikbare tijd en hulpmiddelen in het belang van de opbouw van het
vakgebied;
1.3.2 de inbreng van leerlingen omzetten in
leerervaringen;
1.3.3 voor leerlingen met specifieke behoeften,
in het kader van het zorgbeleid en de handelingsplanning, leerinhouden en
-ervaringen afstemmen op het realiseren van de vooropgestelde doelen door in te
spelen op de verschillen tussen leerlingen, het verstrekken van aangepaste en
individuele leerhulp, het aanreiken van hulpmiddelen om een doel te bereiken en
leerdoelen die een belangrijke hinderpaal vormen te vervangen door haalbare of
specifieke doelen.
De ondersteunende kennis omvat de
eindtermen, leerplannen, schoolwerkplan, relevante leerboeken en
onderwijsleerpakketten en andere informatiebronnen, en eventueel de
beroepsprofielen.
1.4 De leerkracht kan de leerinhouden
structureren en vertalen in leeractiviteiten.
De leerkracht kan
:
1.4.1 de leerinhouden vertalen in zinvolle opdrachten die
aansluiten bij de motivatie, de beginsituatie, de talige diversiteit en de
capaciteiten van de leerlingen;
1.4.2 naargelang van het geval,
de leerinhouden opdelen in deelleerstappen, gedifferentieerde opdrachten,
thema's en projecten, en modules, al dan niet
vakoverschrijdend;
1.4.3 in samenspraak met collega's verbanden
aangeven tussen leerinhouden uit het eigen vakgebied en verwante vakgebieden
(horizontale samenhang);
1.4.4 leerinhouden situeren in het
geheel van het aanbod van het betreffende vak (verticale
samenhang).
De ondersteunende kennis omvat visie op de
ontwikkeling van de specifieke vakinhouden. Ze omvat eveneens verwantschappen
tussen het eigen vakgebied en andere vakgebieden, kennis over soorten
opdrachten en taken, en praktijkvoorbeelden van omgaan met
meertaligheid.
1.5 De leerkracht kan aangepaste werkvormen en
groeperingsvormen bepalen.
De leerkracht kan
:
1.5.1 strategieën, multimediale leeromgevingen en
aangepaste werkvormen kiezen die afgestemd zijn op de
doelstellingen;
1.5.2 gepaste groeperingsvormen kiezen, een
aangepaste ruimte creëren en een goede timing
bepalen;
1.5.3 de aanpak differentiëren waar dat nodig
is.
De ondersteunende kennis omvat diverse didactische werk- en
groeperingsvormen en elektronische leeromgevingen.
1.6 De
leerkracht kan individueel en in team leermiddelen kiezen en
aanpassen.
De leerkracht kan :
1.6.1
leermiddelen kiezen en aanpassen, en hierover, indien nodig, overleg plegen met
de vakgroep en het schoolteam;
1.6.2 indien nodig de
leermiddelen met de hulp van collega's aanpassen aan de doelgroep en de
omstandigheden.
De ondersteunende kennis omvat relevante
bronnen om leermiddelen te vinden, alsook criteria om ze te
beoordelen.
1.7 De leerkracht kan een krachtige leeromgeving
realiseren, met aandacht voor de heterogeniteit binnen de
leergroep.
De leerkracht kan :
1.7.1
motiverende leeromgevingen tot stand brengen, die aangepast zijn aan de
belangstelling en het verwerkingsniveau van de
leerlingen;
1.7.2 leerinhouden inbedden in authentieke,
reële situaties die voor de leerlingen betekenisvol
zijn;
1.7.3 ICT functioneel integreren bij het ontwerpen van
een krachtige leeromgeving;
1.7.4 leerlingen in de gelegenheid
stellen om leerinhouden actief te ontdekken en te
verwerken;
1.7.5 de leerlingen leren reflecteren over hun
leerproces;
1.7.6 samenwerkend leren
bevorderen;
1.7.7 met ondersteuning van het team,
leerling-stagiairs op een zinvolle en discrete manier begeleiden tijdens
organisatie- en bedrijfsstages;
1.7.8 bij de terugkoppeling van
stage-ervaringen naar de lesactiviteit, de stage-ervaringen van de leerlingen
duiden en plaatsen in een ruimer opleidings- en
vormingsprofiel.
De ondersteunende kennis omvat kennis van
leerprocessen en de kenmerken van een adequate en motiverende leeromgeving,
inclusief de rol van een aangepast taalgebruik daarin.
1.8 De
leerkracht kan observatie en evaluatie voorbereiden, individueel en indien
nodig in team.
De leerkracht kan :
1.8.1
individueel en in overleg doelstellingvalide, gedifferentieerde en aangepaste
vragen, taken en opdrachten onder diverse vormen kiezen en eventueel
opstellen;
1.8.2 in overleg met collega's
observatie-instrumenten kiezen;
1.8.3 de betekenis en plaats
van evaluatievormen in het leerproces bepalen;
1.8.4 met
ondersteuning beoordelingscriteria bepalen om de vorderingen van de leerling te
beoordelen.
De ondersteunende kennis omvat visies op evalueren,
evaluatievormen, -technieken en -instrumenten, en
(leerling)volgsystemen.
1.9 De leerkracht kan proces en product
evalueren met het oog op bijsturing, remediëring en
differentiatie.
De leerkracht kan :
1.9.1 met
het oog op begeleiding en beoordeling van de leerlingen en het leerproces op
systematische wijze gegevens verzamelen via evaluatie- en
observatievormen;
1.9.2 de vorderingen en prestaties correct
interpreteren en beoordelen;
1.9.3 met ondersteuning van
collega's een bijdrage leveren aan het in team opstellen van een advies over de
voortgang van de leerlingen in hun schoolloopbaan of naar de
arbeidsmarkt;
1.9.4 leerprestaties en -vorderingen rapporteren
en bespreken, en activiteiten voor remediëring
voorstellen;
1.9.5 evaluatiegegevens aanwenden om het eigen
didactisch handelen te bevragen en bij te stellen.
De
ondersteunende kennis omvat visies op evalueren, referentiekaders,
evaluatievormen, -technieken en -instrumenten, (leerling)volgsystemen en
foutenanalyse. Ondersteunende kennis met het oog op remediëring en
oriëntering omvat eveneens de eigenheid van de verschillende
onderwijsvormen, onderwijsniveaus en studiegebieden.
1.10 De
leerkracht kan in overleg met collega's deelnemen aan
zorgverbredingsinitiatieven en die laten aansluiten bij de totaalbenadering van
de school.
De leerkracht kan :
1.10.1 de school
situeren in de buurt en de implicaties daarvan
onderkennen;
1.10.2 participeren in het zorg- en
gelijkeonderwijskansenbeleid van de school.
De ondersteunende
kennis omvat de kenmerken van de grootstedelijke context en belangrijke
beleidsmaatregelen inzake gelijke kansen en zorg.
1.11 De
leerkracht kan het leer- en ontwikkelingsproces adequaat begeleiden in
Standaardnederlands en daarbij rekening houden met en gericht inspelen op de
diverse persoonlijke en maatschappelijke taalachtergronden van de
leerlingen.
De leerkracht kan :
1.11.1 met zijn
leerlingen doelgericht gesprekken voeren en daarbij een functioneel taalaanbod
doen, functionele taalproductie stimuleren en er feedback op
geven;
1.11.2 teksten beoordelen en schriftelijk en mondeling
toegankelijk maken door ze te bewerken op het vlak van taal en door een
aangepaste didactiek;
1.11.3 vragen, opdrachten, evaluatie en
feedback mondeling, indien nodig met visuele of andere ondersteuning helder
formuleren en herformuleren;
1.11.4 vragen, opdrachten,
evaluatie en feedback schriftelijk helder formuleren, indien nodig ondersteund
met visuele of andere hulpmiddelen;
1.11.5 een heldere
uiteenzetting geven, met integratie van schriftelijke of andere ondersteuning,
en alles, indien nodig, flexibel aanpassen;
1.11.6 vertellen en
voorlezen, en is zich daarbij bewust van zijn eigen mogelijkheden om die
vaardigheden optimaal in te zetten en eventuele beperkingen te
compenseren;
1.11.7 constructief reageren op het taalgebruik
van de leerling.
De ondersteunende kennis omvat
communicatiestrategieën voor taalgebruik in functionele situaties en
methodieken voor taalondersteuning en taalgerichtheid in
niet-taalvakken.
1.12 De leerkracht kan omgaan met de
diversiteit van de leergroep.
De leerkracht kan
:
1.12.1 in het kader van het zorgbeleid en de
handelingsplanning het onderwijsleerproces aanpassen aan de specifieke
behoeften en de mogelijkheden van de leerlingen door in te spelen op de
verschillen tussen leerlingen, het verstrekken van aangepaste en individuele
leerhulp, het aanreiken van hulpmiddelen om een doel te bereiken en leerdoelen
die een belangrijke hinderpaal vormen te vervangen door haalbare of specifieke
doelen;
1.12.2 rekening houden met de sociaal-culturele en
talige achtergrond van leerlingen waaronder de grootstedelijke
context.
De ondersteunende kennis omvat de eigenheid van de
B-stroom en van de verschillende onderwijsvormen (ASO, BSO, KSO/TSO), de
werking van het CLB en methoden en werkvormen voor leerlingen met
leermoeilijkheden; het omvat tevens de kenmerken van de grootstedelijke context
en leef- en jongerenculturen.
1.13 De leerkracht kan leer- en
ontwikkelingsprocessen opzetten, zowel vanuit de inhouden van zijn/haar
vakgebied, als vanuit een vakoverschrijdende invalshoek.
De
leerkracht kan :
1.13.1 in samenwerking met de vakgroep bij het
opzetten van leer- en ontwikkelingsprocessen rekening houden met de specifieke
vakinhouden, met de specifieke rol van het vakgebied in de onderwijssituatie en
met de kenmerken van de leerlingengroep ten aanzien van het
vakgebied;
1.13.2 in samenwerking met het schoolteam, projecten
opzetten, uitbouwen en realiseren waarin leerinhouden uit verschillende vakken
geïntegreerd zijn;
1.13.3 overleggen met het schoolteam
over een gezamenlijke aanpak van aspecten van leren
leren;
1.13.4 zich informeren over de voortgang van de
leerlingen voor andere vakken;
1.13.5 eigen vakinhouden met
elementen uit andere disciplines verbinden.
De ondersteunende
kennis omvat de vakoverschrijdende eindtermen en de vakoverschrijdende werking
en de voorwaarden voor uitvoering van interdisciplinaire projecten en kennis
van inhouden, structuur en heuristieken van verwante disciplines en
vakoverstijgende methodieken.
Functioneel geheel 2 - De leraar als
opvoeder
2.1 De leerkracht kan in overleg een
positief leefklimaat creëren voor de leerlingen in klasverband en op
school.
De leerkracht kan :
2.1.1 een positieve
interactie met de klasgroep opbouwen en een positieve relatie tussen de
leerlingen stimuleren;
2.1.2 over de omgang met de leerlingen
en de interactie in de klas reflecteren;
2.1.3 optreden met
respect voor eigenheid en diversiteit en tevens discreet omgaan met gevoelens
van leerlingen;
2.1.4 grenzen stellen als de positieve
interactie in het gedrang komt.
De ondersteunende kennis omvat
groepsdynamische en interactieprocessen, de eindtermen en ontwikkelingsdoelen
voor sociale vaardigheden en kennis van sociale ontwikkeling bij
leerlingen.
2.2 De leerkracht kan de emancipatie van de
leerlingen bevorderen.
De leerkracht kan
:
2.2.1 de diversiteit binnen de leerlingengroep en binnen de
samenleving bespreekbaar maken;
2.2.2 leerlingen leren omgaan
met diversiteit;
2.2.3 de leerlingen ondersteunen bij het nemen
van verantwoordelijkheid.
De ondersteunende kennis omvat het
begrip 'risicoleerling' (leer- en/of ontwikkelingsbedreigde leerlingen),
diverse leef- en jongerenculturen en de wijze waarop daarmee kan worden
omgegaan.
2.3 De leerkracht kan door attitudevorming leerlingen
op individuele ontplooiing en maatschappelijke participatie
voorbereiden.
De leerkracht kan :
2.3.1
bijdragen aan attitudevorming door het leren toepassen van
omgangsconventies;
2.3.2 reflecteren over het eigen
waardepatroon en dat van anderen duiden;
2.3.3 in de
klascontext waarden ontwikkelen en bespreekbaar maken en in een schoolcontext
bewust waarden voorleven;
2.3.4 de gerichtheid op participatie
stimuleren.
De ondersteunende kennis omvat het pedagogisch
project, het schoolwerkplan, de eindtermen/ontwikkelingsdoelen die van
toepassing zijn, en de verschijningsvormen van het verborgen curriculum.
Ondersteunende kennis omvat tevens de participatiestructuren op school,
participatietechnieken en kenmerken van groepsdynamische
processen.
2.4 De leerkracht kan actuele maatschappelijke
ontwikkelingen hanteren in een pedagogische context.
De
leerkracht kan :
2.4.1 maatschappelijke gebeurtenissen aan de
leerinhouden koppelen;
2.4.2 leerlingen kritisch en zinvol
leren omgaan met informatie van en beïnvloeding door de
media.
De ondersteunende kennis omvat maatschappelijke thema's
en gebeurtenissen, en de manier waarop die door de media worden
vertolkt.
2.5 De leerkracht kan adequaat omgaan met leerlingen
in sociaal-emotionele probleemsituaties of met
gedragsmoeilijkheden.
De leerkracht kan :
2.5.1
met de hulp van collega's, signalen herkennen die kunnen wijzen op problemen
van leerlingen;
2.5.2 hulp vragen en/of overleggen om adequaat
en discreet met geconstateerde problemen te kunnen omgaan.
De
ondersteunende kennis omvat diverse vormen van sociaal-emotionele
probleemsituaties en hun achtergrond, van het ontstaan van
gedragsmoeilijkheden, van hulpverlening binnen en buiten de school (waaronder
het CLB) en van eigen mogelijkheden en grenzen bij het omgaan met
probleemgedrag.
2.6 De leerkracht kan de fysieke en geestelijke
gezondheid van de leerlingen bevorderen.
De leerkracht kan
:
2.6.1 aandacht opbrengen voor het bevorderen van de
gezondheid van leerlingen en hij kan de fysieke ontplooiing en het bewustzijn
dat gezondheid en veiligheid belangrijke waarden zijn,
stimuleren;
2.6.2 dringende verzorgingstaken uitvoeren en
indien nodig hulp inroepen;
2.6.3 gepast omgaan met leerlingen
met gezondheidsproblemen of fysieke beperkingen;
2.6.4 zorg
dragen voor het algemene welbevinden van de leerlingen.
De
ondersteunende kennis omvat de kenmerken van fysiek welzijn van leerlingen en
de basisprincipes van eerste hulpverlening, en tevens basisinterventies bij
frequent voorkomende gezondheidsproblemen.
2.7 De leerkracht
kan communiceren met leerlingen met diverse taalachtergronden in diverse talige
situaties.
De ondersteunende kennis omvat de mogelijkheden die
de communicatie met anderstalige kinderen kunnen
vergemakkelijken.
Functioneel geheel 3 - De leraar als inhoudelijk
expert
3.1 De leerkracht beheerst de
domeinspecifieke kennis en vaardigheden, en kan die verbreden en
verdiepen.
De leerkracht kan :
3.1.1 hiaten in
de eigen vakdeskundigheid detecteren en aanvullen, en de verworven
deskundigheid actualiseren, uitbreiden en verdiepen.
De
ondersteunende kennis omvat de concepten, inhouden, structuren en methodes van
het vakgebied.
3.2 De leerkracht kan de verworven
domeinspecifieke kennis en vaardigheden aanwenden.
De
leerkracht kan :
3.2.1 flexibel gebruikmaken van
domeinspecifieke kennis en vaardigheden in de pedagogisch-didactische
aanpak.
De ondersteunende kennis omvat de concepten, inhouden
en structuren, en methodes van het vakgebied.
3.3 De leerkracht
kan het eigen vormingsaanbod situeren en integreren in het geheel van het
onderwijsaanbod met het oog op de begeleiding en oriëntering van de
leerlingen.
De leerkracht kan :
3.3.1
horizontale en verticale verbanden leggen tussen inhouden uit het eigen
vakgebied, en tussen die inhouden en de inhouden uit verwante vakgebieden en
vakoverschrijdende domeinen;
3.3.2 het eigen aanbod situeren
binnen de ontwikkelingsdoelen en eindtermen, en binnen een
leerplan.
De ondersteunende kennis omvat leerlijnen,
verwantschappen tussen eigen en andere vakgebieden (zowel gewoon als
buitengewoon onderwijs) en studieloopbanen.
Functioneel geheel 4 - De leraar als
organisator
4.1 De leerkracht kan een
gestructureerd werkklimaat bevorderen.
De leerkracht kan
:
4.1.1 vaardigheden en aanpakwijzen van goed klasmanagement
hanteren.
De ondersteunende kennis omvat klasmanagement,
leerbevorderende en -belemmerende factoren.
4.2 De leerkracht
kan een soepel en efficiënt les- en dagverloop creëren, passend in
een tijdsplanning vanuit het oogpunt van de leerkracht en de
leerlingen.
De leerkracht kan :
4.2.1 voor de
leerlingen gelijktijdige of opeenvolgende activiteiten vlot en soepel laten
verlopen;
4.2.2 een timing respecteren en die, indien nodig,
aanpassen;
4.2.3 de eigen taken op korte en langere termijn
plannen.
De ondersteunende kennis omvat de diverse vormen van
tijdsmanagement zoals het gebruik van agenda's en het
jaarplan.
4.3 De leerkracht kan op correcte wijze
administratieve taken uitvoeren.
De leerkracht kan
:
4.3.1 op correcte wijze een aantal administratieve taken
uitvoeren die behoren tot zijn takenpakket.
De ondersteunende
kennis omvat de administratieve verplichtingen van de leerkracht, alsook het
doel ervan.
4.4 De leerkracht kan een stimulerende en werkbare
klasruimte creëren, rekening houdend met de veiligheid van de
leerlingen.
De leerkracht kan :
4.4.1
uitdagende en veilige speel-, leer- en werkvoorzieningen
inrichten;
4.4.2 een klas aangepast, aangenaam en functioneel
inrichten.
De ondersteunende kennis omvat de kenmerken van
stimulerende en veilige leer- of werkvoorzieningen in een
lokaal.
Functioneel geheel 5 - De leraar als innovator -
de leraar als onderzoeker
5.1 De leerkracht kan vernieuwende
elementen en resultaten van onderwijsontwikkelingswerk aanwenden en
aanbrengen.
De leerkracht kan :
5.1.1
vernieuwende inzichten uit de opleiding in zijn onderwijspraktijk
aanwenden;
5.1.2 in samenspraak met het schoolteam vernieuwende
inzichten die zich in de samenleving aandienen, in zijn onderwijspraktijk
integreren.
De ondersteunende kennis omvat kenmerken van de
schoolculturen en relevante informatiebronnen met betrekking tot ontwikkelingen
over onderwijs en samenleving.
5.2 De leerkracht kan
kennisnemen van toegankelijke resultaten van onderwijsonderzoek en van
vakdidactisch en vakinhoudelijk onderzoek.
De ondersteunende
kennis omvat relevante en toegankelijke informatiebronnen van
onderwijsonderzoek.
5.3 De leerkracht kan het eigen
functioneren ter discussie stellen en bijsturen.
De leerkracht
kan :
5.3.1 de klaspraktijk vanuit reflectie op de eigen
ervaringen bijsturen, onder meer door onder begeleiding eenvoudig
praktijkgericht onderzoek uit te voeren.
De ondersteunende
kennis omvat vormen van reflectie op het eigen handelen en functioneren in de
klas en op school, en de kenmerken van een eenvoudig praktijkgericht
onderzoek.
Functioneel geheel 6 - De leraar als partner van
de ouders of verzorgers (3)
6.1 De leerkracht kan zich informeren
over en discreet omgaan met gegevens over de leerling.
De
ondersteunende kennis omvat elementen van deontologie in verband met gegevens
over de leerling.
6.2 De leerkracht kan met ouders of
verzorgers communiceren over het kind in de school op basis van overleg met
collega's of externen.
De leerkracht kan
:
6.2.1 met de hulp van collega's informatie verstrekken over
leervorderingen, studiekeuze en/of beroepskeuze, gedrags- en
houdingsaspecten;
6.2.2 in overleg adviezen voor de
studieaanpak thuis geven;
6.2.3 doorverwijzen naar interne
begeleidingsvoorzieningen.
De ondersteunende kennis omvat
agogische inzichten met betrekking tot de communicatie tussen school en ouders,
kennis van interne en externe begeleidingsdiensten en van externe
hulpverleningsinstanties.
6.3 De leerkracht kan in overleg met
het team, communiceren met de ouders of verzorgers over het klas- en
schoolgebeuren, rekening houdend met de diversiteit van de
ouders.
De ondersteunende kennis omvat kennis van de
diversiteit van sociale en culturele realiteiten van ouders of verzorgers, en
communicatietechnieken.
6.4 De leerkracht kan met ouders of
verzorgers dialogeren over opvoeding en onderwijs.
De
ondersteunende kennis omvat referentiekaders om onderwijskundige thema's en
ontwikkelingen te duiden.
6.5 De leerkracht kan in
Standaardnederlands of in een ander passend register, communiceren met ouders
en verzorgers met diverse taalachtergronden in diverse talige
situaties.
De leerkracht kan :
6.5.1
doelgericht verschillende soorten gesprekken voeren afhankelijk van de klas- en
schoolcontext;
6.5.2 een korte, heldere uiteenzetting geven en
daarbij flexibel gebruikmaken van ondersteuning in schrift en
beeld;
6.5.3 doelgericht verschillende soorten korte teksten
schrijven afhankelijk van de klas- en schoolcontext.
De
ondersteunende kennis omvat communicatiestrategieën voor taalgebruik in
functionele situaties.
6.6 De leerkracht kan strategieën
ontwikkelen om te communiceren met anderstalige ouders.
De
ondersteunende kennis omvat de mogelijkheden die de communicatie met
anderstalige ouders kunnen vergemakkelijken.
Functioneel geheel 7 - De leraar als lid van een
schoolteam
7.1 De leerkracht kan overleggen en
samenwerken binnen het schoolteam.
De leerkracht kan
:
7.1.1 zijn opdracht realiseren in samenwerking met de leden
van het schoolteam en rekening houdend met de schoolcultuur en
-organisatie;
7.1.2 participeren in overleg over het
schoolbeleid.
De ondersteunende kennis omvat vormen van
samenwerkingsverbanden binnen de school, decretale participatiestructuren,
overlegorganen en hun bevoegdheden, en kennis over de
schoolcultuur.
Ondersteunende kennis omvat eveneens relevante
aspecten inzake schoolbeleid en modellen van
schoolorganisatie.
7.2 De leerkracht kan binnen het team zowel
vakspecifiek als vakoverschrijdend over een taakverdeling overleggen en de
afspraken naleven.
De ondersteunende kennis omvat kennis van
functies en taken binnen een school.
7.3 De leerkracht kan de
eigen pedagogische en didactische opdracht en aanpak in het team bespreekbaar
maken.
De leerkracht kan :
7.3.1 in dialoog met
collega's en de schoolleiding reflecteren over het eigen pedagogisch en
didactisch handelen;
7.3.2 feedback integreren in het eigen
handelen.
De ondersteunende kennis omvat diverse vormen van
schoolinterne coaching en reflecterend leren.
7.4 De leerkracht
kan zich documenteren over de eigen rechtspositie en die van de
leerlingen.
De leerkracht kan :
7.4.1 relevante
en actuele informatie over juridische en administratieve aspecten van het
leraarschap raadplegen;
7.4.2 zich informeren over de rechten
van de leerling en daaruit conclusies trekken voor de evaluatie en
advisering.
De ondersteunende kennis omvat basisregelgeving en
instanties of bronnen die toegang geven tot geselecteerde en goed toegankelijke
juridische kennis rond de rechten van het kind, van ouders of verzorgers, en
van meerderjarige leerlingen.
7.5 De leerkracht kan in
Standaardnederlands adequaat in interactie treden met alle leden van het
schoolteam.
De leerkracht kan :
7.5.1
doelgericht verschillende soorten gesprekken voeren afhankelijk van de klas- en
schoolcontext;
7.5.2 een korte, heldere uiteenzetting geven en
daarbij flexibel gebruik maken van ondersteuning in schrift en
beeld;
7.5.3 doelgericht verschillende soorten korte teksten
schrijven afhankelijk van de klas- en schoolcontext.
De
ondersteunende kennis omvat communicatiestrategieën voor taalgebruik in
functionele situaties.
Functioneel geheel 8 - De leraar als partner van
externen
8.1 De leerkracht kan in overleg met
collega's contacten leggen, communiceren en samenwerken met externe instanties
die onderwijsbetrokken initiatieven aanbieden.
De leerkracht
kan :
8.1.1 in overleg met collega's contacten leggen,
communiceren en samenwerken met onderwijsbetrokken initiatieven gericht op
kinderen en jongeren;
8.1.2 in overleg met collega's contacten
leggen, communiceren en samenwerken met onderwijsbetrokken initiatieven gericht
op leerkracht- en teamondersteuning.
De ondersteunende kennis
omvat zoekmethoden om initiatieven of instanties op te sporen die actief zijn
in een betrokken regio.
8.2 De leerkracht kan met de hulp van
collega's de nodige relaties met organisaties initiëren, uitbouwen en
onderhouden en samenwerken met actoren op de arbeidsmarkt en het hoger
onderwijs.
8.3 De leerkracht kan, onder meer met het oog op
gelijkeonderwijskansen en in overleg met collega's, contacten leggen,
communiceren en samenwerken met de brede sociaal-culturele
sector.
De ondersteunende kennis omvat zoekmethoden om in de
betrokken regio actieve instanties en initiatieven op te
sporen.
8.4 De leerkracht kan in Standaardnederlands adequaat
in interactie treden met medewerkers van onderwijsbetrokken initiatieven en van
stage- of tewerkstellingsplaatsen.
De leerkracht kan
:
8.4.1 doelgericht verschillende soorten gesprekken voeren
afhankelijk van de klas- en schoolcontext;
8.4.2 een korte,
heldere uiteenzetting geven en daarbij flexibel gebruikmaken van ondersteuning
in schrift en beeld;
8.4.3 doelgericht verschillende soorten
korte teksten schrijven afhankelijk van de klas- en
schoolcontext.
De ondersteunende kennis omvat
communicatiestrategieën voor taalgebruik in functionele
situaties.
Functioneel geheel 9 - De leraar als lid van de
onderwijsgemeenschap
9.1 De leerkracht kan deelnemen aan
het maatschappelijke debat over onderwijskundige thema's.
De
ondersteunende kennis omvat recente ontwikkelingen in onderwijs en
referentiekaders om ontwikkelingen in onderwijs te duiden.
9.2
De leerkracht kan dialogeren over zijn beroep en zijn plaats in de
samenleving.
De ondersteunende kennis betreft referentiekaders
om het lerarenberoep maatschappelijk te kunnen situeren, en de eigen
basiscompetenties en het eigen beroepsprofiel.
Functioneel geheel 10 - De leraar als
cultuurparticipant
10.1 De leerkracht kan actuele
maatschappelijke thema's en ontwikkelingen onderscheiden en kritisch benaderen
op de volgende domeinen :
- het sociaal-politieke
domein;
- het sociaal-economische domein;
- het
levensbeschouwelijke domein;
- het cultureel-esthetische
domein;
- het cultureel-wetenschappelijke
domein.
De leerkracht kan :
10.1.1 werken aan
een interpretatiekader om kritisch om te gaan met informatie over die thema's
en ontwikkelingen, en erover dialogeren.
De ondersteunende
kennis omvat relevante informatiebronnen.
Attitudes
Volgende attitudes gelden voor alle
functionele gehelen.
A1 beslissingsvermogen
:
durven een standpunt in te nemen of tot een handeling over te
gaan, en er ook de verantwoordelijkheid voor dragen.
A2
relationele gerichtheid :
in contacten met anderen kenmerken
van echtheid, aanvaarding, empathie en respect tonen.
A3
kritische ingesteldheid :
bereid zijn zichzelf en zijn omgeving
ter discussie te stellen, de waarde van een bewering of een feit, de
wenselijkheid en haalbaarheid van een vooropgesteld doel te verifiëren,
alvorens een stelling in te nemen.
A4 leergierigheid
:
actief zoeken naar situaties om zijn competentie te verbreden
en te verdiepen.
A5 organisatievermogen :
erop
gericht zijn de taken zo te plannen, te coördineren en te delegeren, dat
het beoogde doel op een efficiënte manier bereikt kan
worden.
A6 zin voor samenwerking :
bereid zijn
om gemeenschappelijk aan eenzelfde taak te werken.
A7
verantwoordelijkheidszin :
zich verantwoordelijk voelen voor de
school als geheel en het engagement aangaan om een positieve ontwikkeling van
het kind te bevorderen.
A8 flexibiliteit
:
bereid zijn zich aan te passen aan wijzigende omstandigheden,
zoals middelen, doelen, mensen en procedures.
Nota
(1) Het begrip 'verzorgers' verwijst naar
de personen die ter vervanging van de ouders de verantwoordelijkheid dragen
voor de lerende.
(2) Het begrip 'verzorgers' verwijst naar de
personen die ter vervanging van de ouders de verantwoordelijkheid dragen voor
de lerende.
(3) Het begrip 'verzorgers' verwijst naar de
personen die ter vervanging van de ouders de verantwoordelijkheiddragen voor de
lerende.