OPGEHEVEN : Decreet betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen

  • goedkeuringsdatum
    14 MAART 2008
  • publicatiedatum
    B.S.26/06/2008
  • datum laatste wijziging
    27/02/2014
  • erratum
    err. B.S. 28-1-2009

COORDINATIE

Decr. 4-7-2008 - B.S. 1-9-2008

Decr. 21-11-2008 - B.S. 27-1-2009

Decr. 30-4-2009 - B.S. 20-7-2009

Decr. 8-5-2009 - B.S. 28-8-2009

Decr. 18-12-2009 - B.S. 30-12-2009

Decr. 18-12-2009 - B.S. 29-1-2010

Decr. 9-7-2010 - B.S. 31-8-2010

B.Vl.R. 10-9-2010 - B.S. 19-10-2010

Decr. 23-12-2010 - B.S. 31-12-2010

Decr. 1-7-2011 - B.S. 30-8-2011

Decr. 23-12-2011 - B.S. 30-12-2011

Decr. 1-6-2012 - B.S. 22-6-2012

Decr. 13-7-2012 - B.S. 24-7-2012

Decr. 13-7-2012 - B.S. 8-11-2012

B.Vl.R. 14-9-2012 - B.S. 18-10-2012

B.Vl.R. 28-9-2012 - B.S. 29-10-2012

Decr. 21-12-2012 - B.S. 31-12-2012

Decr. 21-12-2012 - B.S. 23-1-2013

Decr. 21-12-2012 - B.S. 19-2-2013

Decr. 5-7-2013 - B.S. 30-7-2013

Decr. 12-7-2013 - B.S. 30-8-2013

Decr. 19-7-2013 - B.S. 12-8-2013

Decr. 19-7-2013 - B.S. 27-8-2013

Decr. 20-12-2013 - B.S. 31-12-2013

opgeheven door Decr. 20-12-2013 - B.S. 27-2-2014

Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij, Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : decreet betreffende de financiering van de werking van de hogescholen.

HOOFDSTUK I. - Begrippenkader en toepassingsgebied

Artikel 1.

Dit decreet regelt een gemeenschapsaangelegenheid.

Art. 2.

In dit decreet wordt verstaan onder :

1° Structuurdecreet : het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen;

2° associatie : een vereniging zonder winstoogmerk, als vermeld in titel I, hoofdstuk VI, van het Structuurdecreet;

3° beursstudent : een student die een studietoelage ontvangt van de Vlaamse Gemeenschap, overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap;

4° creditbewijs : document of andere vorm van registratie waarin vastgelegd wordt dat een student een examen heeft afgelegd, en dat hij de competenties, verbonden aan een opleidingsonderdeel, heeft verworven;

5° economische unie : overeenkomst over de financiële ondersteuning van een instelling van hoger onderwijs door een andere instelling van hoger onderwijs;

6° Erkenningscommissie : de commissie, vermeld in artikel 9 van het Structuurdecreet;

7° Flexibiliseringsdecreet : het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen;

8° examencommissie : een commissie, als vermeld in titel III, hoofdstuk VI, afdeling 1, onderafdeling 3, van het Flexibiliseringsdecreet;

9° financieringsboni : het extra puntengewicht voor beursstudenten, studenten met een functiebeperking, werkstudenten en voor opleidingen die stopgezet of afgebouwd worden;

10° financieringspunten : het financieringsvolume, uitgedrukt in een aantal punten en berekend op basis van het aantal opgenomen studiepunten, het aantal verworven studiepunten en het aantal diploma's, en rekening houdend met het puntengewicht en de financieringsboni;

11° gedelibereerde studiepunten : studiepunten waarvoor een student op basis van examens geen creditbewijs verworven heeft, maar waarvoor een examencommissie beslist heeft dat de bijbehorende opleidingsonderdelen niet hervat hoeven te worden. De examencommissie heeft verklaard dat de student geslaagd is voor het geheel van de opleidingsonderdelen in kwestie die hij tijdens de periode in kwestie heeft gevolgd;

12° generatiestudent : een student die zich, in een bepaald academiejaar, voor het eerst inschrijft met een diplomacontract voor een professioneel of academisch gerichte bachelor in het Vlaamse hoger onderwijs. Het statuut van generatiestudent geldt voor dat volledige academiejaar;

13° gezondheidsindex : het prijsindexcijfer dat berekend en benoemd wordt voor de toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, bekrachtigd bij wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen;

14° herstructurering : onder herstructurering wordt begrepen :

a) een fusie van twee of meer hogeronderwijsinstellingen tot een nieuwe hogeronderwijsinstelling;

b) een combinatie van fusie en splitsing van hogeronderwijsinstellingen waarbij nieuwe hogeronderwijsinstellingen ontstaan;

c) een overname van een hogeronderwijsinstelling door een andere hogeronderwijsinstelling;

d) een overdracht van een of meer studiegebieden van een hogeronderwijsinstelling naar een andere instelling, waarbij deze laatste instelling onderwijsbevoegdheid heeft voor de overgedragen studiegebieden;

15° Hoger Onderwijsregister : het register, vermeld in artikel 64 van het Structuurdecreet;

16° Hogescholendecreet : het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap;

[16° bis kunstopleidingen : de professioneel gerichte bacheloropleidingen en de academisch gerichte bachelor- en masteropleidingen in de volgende studiegebieden :

a) Audiovisuele en beeldende kunst;

b) Muziek en podiumkunsten;]²

17° leerkrediet : het totale pakket van studiepunten dat een student gedurende zijn studieloopbaan kan inzetten voor een inschrijving onder diplomacontract in een initiële bachelor- of masteropleiding of een opleidingsonderdeel onder creditcontract en dat naargelang het aantal studiepunten waarvoor de student zich inschrijft en welke hij verwerft, kan evolueren;

[17°bis onderzoeksmaster : een initiële masteropleiding zoals vermeld in artikel 63ter van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen;]³

18° opgenomen studiepunten : studiepunten, verbonden aan de opleidingsonderdelen, waarvoor een student zich heeft ingeschreven in een bepaald academiejaar;

[18°bis opleiding van het hoger beroepsonderwijs : opleiding van het hoger beroepsonderwijs, als vermeld in artikel 4 van het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs, georganiseerd door een hogeschool;]¹

[18° ter School of Arts : een organisatorische eenheid binnen een hogeschool of over verschillende hogescholen heen waarin, conform artikel 8bis van het Structuurdecreet, de professioneel gerichte bacheloropleidingen of de academisch gerichte bachelor- en masteropleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst, of Muziek en podiumkunsten aangeboden worden. Een hogeschool die overeenkomstig artikel 8bis van het Structuurdecreet overwegend kunstopleidingen en kunstgerelateerde opleidingen aanbiedt, wordt in het kader van dit decreet beschouwd als een School of Arts;]²

19° student met een functiebeperking : een student die bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap een recht heeft geopend op een tegemoetkoming;

20° Universiteitendecreet : het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap;

21° verworven studiepunten : studiepunten, verbonden aan de opleidingsonderdelen, waarvoor een student een creditbewijs heeft ontvangen;

22° werkstudent : een student die aan al de volgende voorwaarden beantwoordt :

a) hij is in het bezit van een bewijs van tewerkstelling in een dienstverband met een omvang van tenminste 80 uren per maand, of hij is in het bezit van een bewijs van uitkeringsgerechtigde werkzoekende en de opleiding kadert binnen het door een gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling voorgestelde traject naar werk;

b) hij is nog niet in het bezit van een tweede cyclusdiploma of masterdiploma;

c) hij is ingeschreven in een studietraject met specifieke onderwijs- en leervormen en met specifieke modaliteiten van begeleiding en aanbod, dat als zodanig geregistreerd is in het Hoger Onderwijsregister. De afzonderlijke registratie in het Hoger Onderwijsregister impliceert niet dat het hier een nieuwe opleiding betreft, zoals bepaald in artikel 60septies van het Structuurdecreet.

[ ]¹ Decr. 30-4-2009; [ ]² Decr. 13-7-2012; [ ]³ Decr. van 19-7-2013

Art. 3.

De bepalingen van dit decreet zijn van toepassing op de hogescholen, vermeld in artikel 5 van het Structuurdecreet, met uitzondering van de Hogere Zeevaartschool, en op de universiteiten, vermeld in artikel 4 van hetzelfde decreet. De volgende bepalingen zijn van toepassing op de Hogere Zeevaartschool :

1° artikel 38;

2° artikel 39, § 1;

3° hoofdstuk IV.

Art. 4.

[De bepalingen van dit decreet worden vóór 1 januari 2014 onderworpen aan een evaluatie. Deze evaluatie omvat ten minste de volgende elementen :

1° de impact van de verschillende financieringsstromen op de instroom, de doorstroom en de uitstroom van studenten, meer in het bijzonder van de studenten uit ondervertegenwoordigde groepen;

2° de impact van de outputfinanciering op de uitstroom van studenten;

3° de vergelijking van de gehanteerde puntengewichten in het financieringsmodel en in internationale modellen;

4° voor wat betreft de professionele opleidingen en de kunstopleidingen in de hogescholen, de evaluatie van de interne allocatiemodellen van de hogescholen, dit in relatie tot de gehanteerde puntengewichten;

5° de evolutie van de instellingen die in het begrotingsjaar 2011 verevend worden;

6° het rationalisatieproces en de resultaten en effecten hiervan;

7° de evolutie en de impact van de parameters die gebruikt worden om de onderzoekssokkel en het onderzoeksvariabel deel te bepalen.

Vóór 1 januari 2018 wordt bijkomend een evaluatie gemaakt van de interne allocatiemodellen van de universiteiten, dit in relatie tot de gehanteerde puntengewichten. Daarbij wordt bijzondere aandacht besteed aan de opleidingen die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd worden in de universiteiten.

De Vlaamse Regering kan de wijze bepalen waarop deze evaluatie wordt uitgevoerd. Zij bezorgt de resultaten van deze evaluatie na beraadslaging aan het Vlaams Onderhandelingscomite voor het hoger onderwijs en aan het Vlaams Parlement.]

Decr. van 13-7-2012

HOOFDSTUK II. - Werkingsuitkeringen

Afdeling I. - Algemene bepalingen

Art. 5.

Binnen de perken en volgens de voorwaarden bepaald in dit decreet, draagt de Vlaamse Gemeenschap met jaarlijkse uitkeringen bij in de financiering van de werking van de hogescholen en van de universiteiten.

Art. 6.

§ 1. Die werkingsuitkeringen dragen bij in de dekking van de gewone uitgaven voor onderwijs, onderzoek, maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening, de financiering van investeringen, de afbetaling van leningen en voor de administratie van de instelling, met inbegrip van de roerende uitrustingen.

§ 2. De hogescholen en de universiteiten kunnen de kosten die voortvloeien uit de samenwerkingsakkoorden, vermeld in de artikelen 94, 95 en 95bis, van het Structuurdecreet, of uit de deelneming aan de associaties, vermeld in titel I, hoofdstuk VI, van het Structuurdecreet, aanrekenen op de jaarlijkse werkingsuitkering.

§ 3. De uitgaven in verband met de sociale voorzieningen voor het personeel van de hogescholen en universiteiten, bezoldigd ten laste van de werkingsuitkering, kunnen aangerekend worden op de werkingsuitkering.

§ 4. Het universiteitsbestuur kan een bedrag uit het Bijzonder Onderzoeksfonds, dat krachtens [artikel 63/1 van het decreet van 30 april 2009 betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid] in elke universiteit werd ingesteld, bij het bedrag van de werkingsuitkering voegen voor de dekking van de gewone uitgaven, vermeld in § 1.

De Vlaamse Regering kan een maximumpercentage vastleggen van de bijdrage van de Vlaamse Gemeenschap in het Bijzonder Onderzoeksfonds dat getransfereerd mag worden naar de werkingsuitkering.

Decr. van 21-12-2012

Afdeling II. - De financieringsvoorwaarden

Art. 7.

§ 1. Om in aanmerking te komen voor de financiering van een hogeschool of universiteit moet een student voldoen aan de volgende criteria :

1° inschrijving : studenten komen alleen in aanmerking als ze in het betreffende academiejaar met de instelling een diplomacontract of een creditcontract hebben gesloten en zijn ingeschreven voor :

a) een of meer bachelor- of masteropleidingen, opgenomen in het Hoger Onderwijsregister;

b) een of meer opleidingsonderdelen die behoren tot één of meer bachelor- of masteropleidingen;

c) een schakelprogramma of een voorbereidingsprogramma voorafgaand aan een initiële masteropleiding;

[d) één of meer opleidingen in het hoger beroepsonderwijs;

e) een of meer opleidingsonderdelen die behoren tot een of meer opleidingen in het hoger beroepsonderwijs;]¹

2° nationaliteit : studenten komen alleen in aanmerking als ze aan een van de volgende voorwaarden beantwoorden :

a) ze zijn onderdaan van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte;

b) ze zijn toegelaten of gemachtigd tot een verblijf van onbeperkte duur in België, zoals bepaald bij de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;

c) ze zijn slachtoffer van mensenhandel, geattesteerd door een door de federale overheid erkend centrum dat gespecialiseerd is in het onthaal van slachtoffers van mensenhandel;

d) ze zijn student met een buitenlandse nationaliteit die toegelaten of gemachtigd zijn tot een verblijf van bepaalde duur in België op basis van artikel 48/4 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;

e) ze verblijven op 31 december van het betrokken academiejaar gedurende een onafgebroken periode van minstens twaalf maanden wettig in België, en dit wettig verblijf werd niet verleend om in België hoger onderwijs te volgen of te werken, noch werd het verleend in afwachting van een uitspraak in een asielprocedure om erkend te worden als vluchteling of als persoon die recht heeft op de subsidiaire bescherming, overeenkomstig de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;

f) ze hebben op basis van de artikelen 10, 10bis, [40bis of 40ter]², van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen de toelating gekregen om een persoon, zoals bedoeld in § 1 of § 2, 1° tot en met 7°, van onderhavig artikel, of een persoon die op 31 december van het betrokken academiejaar minstens twaalf maanden wettig verblijft in België om hoger onderwijs te volgen of te werken, te begeleiden of te vervoegen;

g) ze zijn onderhorige van de landen die met België of de Vlaamse Gemeenschap een cultureel akkoord hebben gesloten, en ze hebben, binnen het kader en de grenzen van het cultureel akkoord, een studiebeurs gekregen van de Vlaamse Gemeenschap;

h) ze zijn kandidaat vluchteling of hun ouders zijn kandidaat vluchteling en de student verblijft al van zijn minderjarigheid in België en heeft niet zelf een asielaanvraag ingediend. De asielaanvraag werd ontvankelijk verklaard voor 1 juni 2007 en hun procedure is nog lopende bij het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatslozen, bij de Vaste Beroepsommissie voor Vluchtelingen, of bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen;

i) het zijn andere personen dan de personen vermeld in a) tot en met h), en andere personen dan de personen die ten laste zijn van de nationale kredieten voor ontwikkelingssamenwerking zonder dat :

- het aantal studiepunten gegenereerd door die buitenlandse studenten onder diplomacontract, meer bedraagt dan 2 % van het totale aantal studiepunten voor de berekening van de onderwijssokkel, zoals bepaald in artikel 11, voor die hogeschool of universiteit;

- het aantal financieringspunten gegenereerd door die buitenlandse studenten onder diplomacontract, meer bedraagt dan 2 % van het totale aantal financieringspunten, berekend zoals bepaald in artikel 14, § 2, in de hogeschool of universiteit.

Voor de berekening van de financiering wordt rekening gehouden met de categorie waartoe de betrokkene behoort op het ogenblik van de inschrijving in het betreffende academiejaar;

3° leerkrediet : in een initiële bachelor- en masteropleiding komen studenten alleen in aanmerking als ze een positief leerkrediet hebben.

§ 2. In afwijking van § 1, 2°, wordt voor de transnationale Universiteit Limburg conform artikel 7 van het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Vlaamse Gemeenschap van België inzake de transnationale Universiteit Limburg, ondertekend in Maastricht op 18 januari 2001, enkel rekening gehouden met :

1° de studenten die de Belgische nationaliteit bezitten;

2° de studenten met een andere nationaliteit dan de Belgische of de Nederlandse, die pro rata aangerekend worden aan elk van de verdragsluitende partijen volgens de aantallen studenten die respectievelijk de Nederlandse en de Belgische nationaliteit bezitten.

Voor de bepaling van die aantallen wordt rekening gehouden met de nationaliteit van de betrokkenen op het ogenblik van de inschrijving voor het academiejaar in kwestie.

[ ]¹ Decr. 30-4-2009; [ ]² Decr. van 1-7-2011

[§ 3. De toepassing van de volgende zinsnede in artikel 7, § 1, 2°, i), "en andere personen dan de personen die ten laste zijn van de nationale kredieten voor ontwikkelingssamenwerking", wordt opgeschort, vanaf het begrotingsjaar 2013 tot en met het begrotingsjaar 2015.]

Decr. van 21-12-2012

Art. 8.

§ 1. Het aantal opgenomen en verworven studiepunten van een student wordt berekend over een academiejaar.

Het instellingsbestuur legt het tijdstip, eventueel per semester, vast tot waarop wijzigingen van of in een diplomacontract, die gevolgen hebben voor het aantal opgenomen studiepunten, mogelijk zijn. In ieder geval valt de uiterste datum voor wijzigingen vóór de start van de examens die betrekking hebben op de desbetreffende opgenomen studiepunten.

Het instellingsbestuur legt tevens het tijdstip vast tot waarop het mogelijk is dat bij het voortijdig beëindigen van een opleiding de student uitgeschreven wordt voor het aantal opgenomen studiepunten. De uiterste datum van uitschrijving voor het aantal opgenomen studiepunten bij de voortijdige beëindiging van een opleiding valt voor de eerste examenperiode, vastgelegd voor de desbetreffende opleiding.

Het instellingsbestuur maakt de regels daarvoor op duidelijke wijze kenbaar, ten minste één maand voor de start van de inschrijvingen.

Uitschrijvingen voor opleidingsonderdelen door studenten onder creditcontract kunnen geen wijzigingen geven in het aantal opgenomen studiepunten.

§ 2. Voor de berekening van de financiering voor initiële bachelor- en masteropleidingen van een instelling komen enkel de opgenomen en verworven studiepunten in aanmerking waarvoor de student een toereikend leerkrediet heeft op het moment van de inschrijving.

Afdeling III. - Het financieringsmechanisme

Onderafdeling I. - De samenstelling van de enveloppe

Art. 9.

§ 1. De totale werkingsuitkering (Wtot) voor de hogescholen en de universiteiten is samengesteld uit de volgende componenten :

1° een onderwijssokkel voor de hogescholen en universiteiten (SOW);

2° een variabel onderwijsdeel voor de professioneel gerichte opleidingen aan de hogescholen (VOWprof);

3° een variabel onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen aan de hogescholen (VOWac);

4° een variabel onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen aan de universiteiten (VOWun);

5° een onderzoekssokkel voor de universiteiten (SOZun);

6° een variabel onderzoeksdeel voor de universiteiten (VOZun).

[§ 1bis. Vanaf het begrotingsjaar 2014 is de totale werkingsuitkering (Wtot) voor de hogescholen en de universiteiten samengesteld uit de volgende componenten :

1° een onderwijssokkel voor de professioneel gerichte opleidingen, met uitzondering van de professioneel gerichte kunstopleidingen, aan de hogescholen (SOW-prof2014);

2° een onderwijssokkel voor de kunstopleidingen in de Schools of Arts (SOW-hko2014);

3° een onderwijssokkel voor de academisch gerichte opleidingen aan de universiteiten (SOWun2014);

4° een variabel onderwijsdeel voor de professioneel gerichte opleidingen, met uitzondering van de professioneel gerichte kunstopleidingen, aan de hogescholen (VOW-prof2014);

5° een variabel onderwijsdeel voor de kunstopleidingen in de Schools of Arts (VOW-hko2014);

6° een variabel onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen aan de universiteiten (VOWun2014);

7° een onderzoekssokkel voor de universiteiten (SOZun2014);

8° een variabel onderzoeksdeel voor de universiteiten (VOZun2014).

Het variabele onderwijsdeel voor de professioneel gerichte opleidingen, met uitzondering van de professioneel gerichte kunstopleidingen, aan de hogescholen (VOW-prof2014) is het variabele onderwijsdeel voor de professioneel gerichte opleidingen aan de hogescholen (VOWprof), vermeld in paragraaf 1, zonder het variabele onderwijsdeel voor de professioneel gerichte kunstopleidingen en vermeerderd met de bedragen uit de kolom "VOWprof2014", vermeld in paragraaf 8.

Het variabele onderwijsdeel voor de kunstopleidingen in de Schools of Arts (VOW-hko2014) is de samenvoeging van het variabele onderwijsdeel voor de academisch gerichte kunstopleidingen aan de hogescholen (VOWhko), vermeld in paragraaf 3, en het variabele onderwijsdeel voor de professioneel gerichte kunstopleidingen, en vermeerderd met de bedragen uit de kolommen "VOWhko2014 bedrag bijkomende middelen" en "VOWhko2014 bedrag bijzondere weddeschalen", vermeld in paragraaf 8.

Het variabele onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen aan de universiteiten (VOWun2014) is de samenvoeging van het variabele onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen aan de universiteiten (VOWun), vermeld in paragraaf 1, en het variabele onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen aan de hogescholen (VOWac), vermeld in paragraaf 1, zonder het variabele onderwijsdeel voor de academisch gerichte kunstopleidingen aan de hogescholen (VOWhko), vermeld in paragraaf 3, en vermeerderd met de bedragen uit de kolommen "VOWun2014 punten-gewichten" en "VOWun2014 ZAP", vermeld in paragraaf 9.

De onderzoekssokkel voor de universiteiten (SOZun2014) is gelijk aan de onderzoekssokkel voor de universiteiten (SOZun), vermeld in paragraaf 9.

Het variabele onderzoeksdeel voor de universiteiten (VOZun2014) is het variabele onderzoeksdeel voor de universiteiten (VOZun), vermeld in paragraaf 1, vermeerderd met de bedragen uit de kolom "VOZun2014 ZAP", vermeld in paragraaf 9.]

Decr. van 13-7-2012

§ 2. Bij de universiteiten is de verhouding (sokkel onderwijs SOWun + variabel onderwijsdeel VOWun) ten opzichte van (sokkel onderzoek SOZun + variabel onderzoeksdeel SOZun) gelijk aan 55 %/45 %. Hierbij is de sokkel onderwijs SOWun gelijk aan de som van de onderwijssokkels van alle universiteiten, berekend overeenkomstig de bepalingen in artikel 13.

[§ 2bis. Vanaf het begrotingsjaar 2014 worden voor de berekening van de 55 %/45 %-verhouding, vermeld in paragraaf 2, de volgende bedragen in rekening gebracht :

1° voor de berekening van het onderwijsaandeel (55 %) :

a) het bedrag van de onderwijssokkel voor de academisch gerichte opleidingen aan de universiteiten (SOWun2014), vermeld of berekend conform dit artikel, verminderd met 13.269.816,83 euro;

b) het bedrag van het variabele onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen aan de universiteiten (VOWun), vermeld of berekend conform dit artikel, en vermeerderd met het bedrag uit de kolom "VOWun2014 ZAP", vermeld in paragraaf 9;

2° voor de berekening van het onderzoeksaandeel (45 %) :

a) het bedrag van de onderzoekssokkel voor de universiteiten (SOZun), als vermeld of berekend conform dit artikel;

b) het bedrag van het variabele onderzoeksdeel voor de universiteiten (VOZun), en vermeerderd met het bedrag uit de kolom "VOZun2014ZAP", vermeld in paragraaf 9.

Het bedrag, vermeld in punt 1°, a), wordt vanaf het begrotingsjaar 2012 geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in paragraaf 5.]

Decr. van 13-7-2012

§ 3. [Voor de componenten, vermeld in paragraaf 1, worden de volgende bedragen vastgelegd (uitgedrukt in euro) :

vanaf begrotingsjaar 2011

SOW

106.006.274,49

VOWprof

388.455.586,86

VOWac

168.108.359,32

VOWun

332.386.458,65

SOZun

111.306.588,21

VOZun

186.768.469,67

Van het bedrag VOWac is 64.006.448,76 euro, hierna het bedrag VOWhko te noemen, uitgetrokken voor de academisch gerichte opleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst en Muziek en podiumkunsten aan de hogescholen. Als het bedrag van het variabele onderwijsdeel VOWac evolueert overeenkomstig de bepalingen, vermeld in artikel 10, § 1, wordt tot en met het begrotingsjaar 2013 het bedrag VOWhko met hetzelfde percentage aangepast.

Vanaf het begrotingsjaar 2011 :

1° kan het bedrag VOZun, vermeld in het eerste lid, evolueren overeenkomstig de bepaling, vermeld in paragraaf 2;

2° kunnen de bedragen VOWprof, VOWac en VOWun, vermeld in het eerste lid, evolueren overeenkomstig de bepalingen, vermeld in artikel 10, § 1.

De bedragen, vermeld in deze paragraaf, zijn op indexniveau 2011.

Decr. van 13-7-2012

[§ 3bis. Vanaf het begrotingsjaar 2014 worden voor de componenten SOWprof2014, SOWhko2014 en SOWun2014, vermeld in paragraaf Ibis, de volgende bedragen vastgelegd :

1° SOWprof2014 : 59.667.613,95 euro;

2° SOWhko2014 3.845.018,60 euro;

3° SOWun2014 42.493.641,94 euro.

Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt VOWprof, vermeld of berekend overeenkomstig dit artikel, verminderd met 1.610.586,54 euro. Dit bedrag wordt toegevoegd aan VOWhko.

Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt VOWhko, vermeld of berekend overeenkomstig dit artikel, verminderd met 1.286.616,29 euro. Dit bedrag wordt toegevoegd aan VOWac.

Vanaf het begrotingsjaar 2014 is het bedrag van het variabele onderwijsdeel voor de professioneel gerichte kunstopleidingen dat overeenkomstig paragraaf Ibis vanaf het begrotingsjaar afgetrokken moet worden van het variabele onderwijsdeel voor de professioneel gerichte opleidingen VOWprof en toegevoegd moet worden aan het variabele onderwijsdeel VOWhko gelijk aan 1.612.828,83 euro.

Vanaf het begrotingsjaar 2014 tot en met het begrotingsjaar 2017 wordt het bedrag van de onderzoekssokkel SOZun jaarlijks met 1.325.078,43 euro verminderd. Dat bedrag wordt jaarlijks toegevoegd aan het bedrag van het variabele onderzoeksdeel VOZun.

De bedragen, vermeld in deze paragraaf, zijn op indexniveau 2011.]]

Decr. van 13-7-2012

[§ 3ter. Vanaf het begrotingsjaar 2014 kunnen de bedragen VOWac, verminderd met het bedrag van het variabele onderwijsdeel VOWhko en vermeerderd met het bedrag uit de kolom VOWun2014-puntengewichten vermeld in paragraaf 9, VOWun vermeerderd met het bedrag uit de kolom VOWun2014ZAP vermeld in paragraaf 9, VOWprof2014 en VOWhko2014, berekend overeenkomstig dit artikel, evolueren overeenkomstig de bepalingen, vermeld in artikel 10, § 2.]

Decr. van 13-7-2012

§ 4. [In de begrotingsjaren 2011, 2012 en 2013 wordt een bedrag van 7.387.577,27 euro toegevoegd aan de totale werkingsuitkering (Wtot) van de hogescholen en universiteiten.]

Decr. van 13-7-2012

§ 5. Vanaf het begrotingsjaar [2012]² worden de bedragen, [vermeld in paragraaf 3, 3bis en § 4]², geïndexeerd aan de hand van de volgende formule :

1° 80 % van de bedragen volgen de evolutie van de gezondheidsindex;

2° 20 % van de bedragen volgen 75 % van de evolutie van de gezondheidsindex.

[In afwijking van het bepaalde in het eerste lid worden voor [[de begrotingsjaren 2012 en 2013]] de bedragen vermeld in [[paragraaf 3, paragraaf 3bis en paragraaf 4]], geïndexeerd aan de hand van de volgende formule : 80 % van de bedragen volgen de evolutie van de gezondheidsindex.]¹

[ ]¹ Decr. 1-6-2012; [ ]² Decr. 13-7-2012; [[ ]] Decr. van 21-12-2012

[§ 6. De bedragen VOWprof, als vermeld in of berekend conform dit artikel, worden vermeerderd met volgende bedragen, uitgedrukt in euro :

Begrotingsjaar 2011

290.291,99

Begrotingsjaar 2012

580.583,98

Begrotingsjaar 2013

870.875,96

Begrotingsjaar 2014

1.161.167,95

Vanaf begrotingsjaar 2015

1.451.459,94

Vanaf het begrotingsjaar 2009 worden de bedragen vermeld in het eerste lid, geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in § 5 van dit artikel.]

Decr. van 4-7-2008

[§ 7. Voor het begrotingsjaar 2010 worden de indexeringsbepalingen opgenomen in de artikelen 9, § 5 en § 6, 13, § 3, laatste lid, 28, § 4 eerste lid, 30, § 2, laatste lid, 31, § 3, 35, § 2, § 5, tweede lid, en § 6, tweede lid, 38, § 2, 39, § 3, 40, laatste lid, 42, laatste lid, 42ter, § 3, en 43, § 3 niet toegepast.

[[Voor de begrotingsjaren 2012 en 2013 worden de indexeringsbepalingen opgenomen in de artikelen 9, § 2bis; 9, § 6; 9, § 8, derde lid; 13, § 3, laatste lid; 28, § 4, eerste lid; 31, § 3; 35, § 3, laatste lid; 35, § 6, tweede lid; 38, § 1, tweede lid; 39, § 3; 39bis, § 1, tweede lid; 39ter, § 1, derde lid; 40, laatste lid; 42, laatste lid; 42ter, § 3, en 43, § 3, toegepast overeenkomstig de bepaling in artikel 9, § 5, tweede lid.]] ]

Decr. 18-12-2009; [[ ]] Decr. van 21-12-2012

[§ 8. [[De bedragen VOWprof, als vermeld of berekend conform dit artikel, worden vermeerderd met de volgende bedragen en de bedragen vermeld in artikel 9, § 1, zijn de volgende (uitgedrukt in euro) :

begrotingsjaar

VOWprof

VOWprof2014

VOWhko2014

bedrag professionele kunstopleidingen

bedrag bijzondere weddeschalen

2012

800.000

2013

5.200.000

2014

7.500.000

100.000

2015

10.900.000

100.000

900.000

2016

14.300.000

100.000

3.700.000

2017

17.666.520

100.000

3.700.000

2018

20.966.520

100.000

3.700.000

2019

24.366.520

100.000

3.700.000

2020

27.766.520

100.000

3.700.000

2021

31.166.520

100.000

3.700.000

2022

34.566.520

100.000

3.700.000

vanaf 2023

37.066.520

100.000

3.700.000

De bedragen die in het begrotingsjaar t nominaal worden toegevoegd, zijnde de verschillen tussen de bedragen voor het begrotingsjaar t en de bedragen voor het begrotingsjaar t-1, vermeld in deze paragraaf, worden vanaf het begrotingsjaar t+1 geindexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in paragraaf 5. Voor het berekenen van de nominale toename worden de bedragen voor VOWprof en VOWprof2014 als een geheel beschouwd.

Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt jaarlijks een bedrag toegevoegd van 1.254.057,83 euro aan VOWhko2014. Dit bedrag is op indexniveau 2011 en wordt vanaf het begrotingsjaar 2012 jaarlijks geindexeerd aan de hand van de indexformule vermeld in paragraaf 5.

Het bedrag dat nodig is voor de aanpassing van de regeling van de bijzondere weddeschalen, wordt alleen toegekend als er een generieke regeling is uitgewerkt voor de uitoefening van nevenactiviteiten in het hoger onderwijs.]] ]

Decr. 23-12-2011; [[ ]] Decr. van 13-7-2012

[§ 9. De bedragen VOWun en VOZun, als vermeld of berekend conform dit artikel, worden vermeerderd met de volgende bedragen en de bedragen, vermeld in artikel 9, § lbis, zijn de volgende (uitgedrukt in euro) :

Begrotingsjaar

VOWun

VOWun2014

VOZun

VOZun2014

ZAP

Puntengewichten

ZAP

ZAP

ZAP

2012

440.000

360.000

2013

1.925.000

1.575.000

2014

2.000.000

3.575.000

2.925.000

2015

3.000.000

5.115.000

4.185.000

2016

4.000.000

6.765.000

5.535.000

2017

5.000.000

8.305.000

6.795.000

2018

6.000.000

9.790.000

8.010.000

2019

7.000.000

11.385.000

9.315.000

2020

8.000.000

12.980.000

10.620.000

2021

9.000.000

14.520.000

11.880.000

2022

10.000.000

16.115.000

13.185.000

vanaf 2023

11.700.000

17.270.000

14.130.000

De bedragen die in het begrotingsjaar t nominaal worden toegevoegd, zijnde de verschillen tussen de bedragen voor het begrotingsjaar t en de bedragen voor het begrotingsjaar t-1, vermeld in deze paragraaf, worden vanaf het begrotingsjaar t+1 geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in paragraaf 5. Voor het berekenen van de nominale toename worden de bedragen voor VOWunZAP en VOWun2014ZAP, evenals de bedragen voor VOZunZAP en VOZun2014ZAP als een geheel beschouwd.]

Decr. van 13-7-2012

Art. 10.

§ 1. In de begrotingsjaren 2011 tot en met [2013] volgen de bedragen voor de variabele onderwijsdelen VOWprof, VOWac en VOWun, vermeld in artikel 9, de evolutie van het aantal opgenomen studiepunten in het desbetreffende onderwijsdeel. De bedragen voor de variabele onderwijsdelen VOWprof, VOWac en VOWun evolueren als volgt :

1° als het aantal opgenomen studiepunten in een variabel onderwijsdeel berekend voor het begrotingsjaar t, toeneemt met ten minste 2 % ten opzichte van de referentiepunten, vermeld in het tweede lid, dan neemt het bedrag voor het desbetreffende variabel onderwijsdeel in dat begrotingsjaar toe met 2 %;

2° als het aantal opgenomen studiepunten in een variabel onderwijsdeel berekend voor het begrotingsjaar t, daalt met ten minste 2 % ten opzichte van de referentiepunten, vermeld in het tweede lid, dan vermindert het bedrag voor het desbetreffend variabel onderwijsdeel in dat begrotingsjaar met 2 %.

Voor de vaststelling van het aantal opgenomen studiepunten in een variabel onderwijsdeel voor het begrotingsjaar t worden het gemiddelde aantal opgenomen studiepunten in aanmerking genomen over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 waarvoor studenten onder diplomacontract zich ingeschreven hebben voor initiële bachelor- of masteropleidingen of voor basisopleidingen in afbouw binnen het desbetreffende variabel onderwijsdeel. Voor de overgangsjaren 2001-2002 tot en met 2004-2005 wordt het aantal opgenomen studiepunten vervangen door het aantal hoofdinschrijvingen voor de basisopleidingen in het desbetreffende academiejaar, vermenigvuldigd met een factor 57.

De eerste referentiepunten in een variabel onderwijsdeel VOWprof, VOWac of VOWun zijn gelijk aan het gemiddelde aantal opgenomen studiepunten in de academiejaren 2001-2002 tot en met 2005-2006, vastgesteld overeenkomstig de bepalingen in het voorgaande lid.

Bij elke daling of stijging van het aantal opgenomen studiepunten met 2 % of meer in een variabel onderwijsdeel worden er nieuwe referentiepunten vastgelegd voor dat onderwijsdeel. De nieuwe referentiepunten zijn gelijk aan de vorige referentiepunten plus of min 2 %.

In het variabel onderwijsdeel VOWac worden de opgenomen studiepunten gegenereerd in de academisch gerichte opleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst en Muziek en podiumkunsten niet in aanmerking genomen voor de berekeningen vermeld in deze paragraaf.

§ 2. [Vanaf het begrotingsjaar 2014 evolueren de bedragen voor de variabele onderwijsdelen VOWun vermeerderd met het bedrag uit de kolom VOWun2014ZAP vermeld in artikel 9, § 9, VOWac verminderd met het bedrag van het variabele onderwijsdeel VOWhko en vermeerderd met het bedrag uit de kolom VOWun2014puntengewichten vermeld in artikel 9, § 9, VOWprof2014 enVOWhko2014 overeenkomstig de bepalingen, vermeld in paragraaf 1.

Het aantal opgenomen studiepunten in de variabele onderwijsdelen wordt vastgesteld overeenkomstig paragraaf 1.

Bij het variabele onderwijsdeel VOWprof2014 worden de opgenomen studiepunten in de professioneel gerichte kunstopleidingen niet meegerekend voor de relevante academiejaren, nodig voor het berekenen van het vijfjarige gemiddelde.

Bij het variabele onderwijsdeel VOWhko2014 worden de opgenomen studiepunten in de kunstopleidingen meegerekend voor de relevante academiejaren, nodig voor het berekenen van het vijfjarige gemiddelde.

Bij het variabele onderwijsdeel VOWac worden de opgenomen studiepunten in de academisch gerichte kunstopleidingen niet meegerekend voor de relevante academiejaren, nodig voor het berekenen van het vijfjarig gemiddelde.

De referentiepunten voor het variabele onderwijsdeel VOWprof2014 worden vastgesteld conform paragraaf 1, waarbij de opgenomen studiepunten bij de professioneel gerichte kunstopleidingen niet meegerekend worden voor de relevante academiejaren, nodig voor het berekenen van het vijfjarige gemiddelde.

De referentiepunten voor het variabele onderwijsdeel VOWac worden vastgesteld conform paragraaf 1, waarbij de opgenomen studiepunten bij de academisch gerichte kunstopleidingen niet meegerekend worden voor de relevante academiejaren, nodig voor het berekenen van het vijfjarige gemiddelde.

De eerste referentiepunten voor het variabele onderwijsdeel VOWhko2014 zijn gelijk aan het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten in de academiejaren 2006-2007 tot en met 2010-2011 in de kunstopleidingen, vastgesteld overeenkomstig de bepalingen in paragraaf 1. De referentiepunten voor het variabele onderwijsdeel VOWhko evolueren overeenkomstig de bepaling in paragraaf 1.]

§ 3. Na elke stijging of daling van het bedrag van een variabel onderwijsdeel wordt dat bedrag vastgelegd en is het de vertrekbasis voor de toekomstige berekeningen.

§ 4. De Vlaamse Regering voert jaarlijks een analyse uit van de evolutie van het aantal financieringspunten in elk variabel onderwijsdeel en van de evolutie van de instroom, doorstroom en uitstroom.

Voor zover de waarde van een financieringspunt in het desbetreffende variabele onderwijsdeel ten minste 2 % lager is dan de gemiddelde waarde per financieringspunt over de drie variabele onderwijsdelen heen, wordt de aanpassing van een variabel onderwijsdeel geannuleerd in het geval van een daling van het aantal financieringspunten in het betreffende onderwijsdeel met meer dan 2 %. Deze afwijking van § 1 geldt tot en met het begrotingsjaar 2013.

De waarde van een financieringspunt in een variabel onderwijsdeel in het begrotingsjaar t is gelijk aan het bedrag van het betreffende variabel onderwijsdeel, vermeld in artikel 9, gedeeld door het totale aantal financieringspunten van dat variabel onderwijsdeel, berekend voor het begrotingsjaar t overeenkomstig de bepalingen in artikel 14, § 2.

In het variabel onderwijsdeel VOWac is de waarde van een financieringspunt in het begrotingsjaar t gelijk aan het bedrag VOWac verminderd met het bedrag VOWhko en gedeeld door het totale aantal financieringspunten, met uitzondering van de financieringspunten gegenereerd in de academisch gerichte opleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst en Muziek en podiumkunsten, in het variabel onderwijsdeel VOWac, berekend voor het begrotingsjaar t overeenkomstig de bepalingen in artikel 14, § 2.

Decr. van 13-7-2012

Onderafdeling II. - De onderwijssokkel

Art. 11.

§ 1. Voor de berekeningen van de onderwijssokkel wordt voor de vaststelling van het aantal opgenomen studiepunten in een instelling (OSTPi) voor het begrotingsjaar t het gemiddelde aantal studiepunten in aanmerking genomen over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 waarvoor studenten onder diplomacontract zich hebben ingeschreven voor een initiële bachelor- of masteropleiding in de desbetreffende instelling.

[§ 1bis. Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt voor de vaststelling van het aantal opgenomen studiepunten in een hogeschool voor het begrotingsjaar t het gemiddeld aantal studiepunten in aanmerking genomen over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 waarvoor studenten onder diplomacontract zich hebben ingeschreven voor een initiële professioneel gerichte bacheloropleiding, zonder de professioneel gerichte kunstopleidingen, of voor een initiële kunstopleiding in de desbetreffende hogeschool.

Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt voor de vaststelling van het aantal opgenomen studiepunten in een universiteit voor het begrotingsjaar t het gemiddeld aantal studiepunten in aanmerking genomen over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 waarvoor studenten onder diplomacontract zich hebben ingeschreven voor een initiële academische gerichte bachelor- of masteropleiding in de desbetreffende universiteit. Voor de vaststelling van dit aantal opgenomen studiepunten wordt het aantal opgenomen studiepunten van de academisch gerichte hogeschoolopleidingen die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd worden in de universiteit, geacht behoord te hebben tot de universiteit tijdens de relevante academiejaren, nodig voor de berekening van het vijfjarige gemiddelde.]²

§ 2. [Vanaf het academiejaar 2013-2014 behoudt een instelling bij de afbouw of stopzetting van een opleiding in het academiejaar t-1/t het aantal opgenomen studiepunten voor die opleiding, berekend voor het begrotingsjaar t overeenkomstig dit artikel, tot en met het begrotingsjaar t+5. In de begrotingsjaren t+6 en t+7 worden de bevroren studiepunten jaarlijks verminderd met 50 %.

Deze bepaling is voor de hogescholen niet van toepassing op de academisch gerichte opleidingen die met ingang van het academiejaar 2013-2014 worden overgedragen naar een universiteit.]²

§ 3. Voor de berekeningen [van alle componenten van de werkingsuitkering]¹ worden de Universiteit Hasselt en de transnationale Universiteit Limburg als één universiteit beschouwd.

[ ]¹ Decr. 8-5-2009; [ ]² Decr. van 13-7-2012

Art. 12.

[§ 1.] Om voor een onderwijssokkel in het begrotingsjaar t in aanmerking te komen, moet een hogeschool of universiteit voldoen aan de minimale instellingsnorm, waarbij het aantal opgenomen studiepunten in de desbetreffende instelling OSTPi, berekend zoals bepaald in artikel 11, groter is dan of gelijk is aan 90.000.

[§ 2. In afwijking van paragraaf 1 wordt in het begrotingsjaar 2014 en 2015 een onderwijssokkel toegekend aan die hogescholen, waarbij, door de overdracht van de academisch gerichte opleidingen aan een universiteit, het aantal opgenomen studiepunten in de instelling, berekend zoals bepaald in artikel 11, § lbis, kleiner is dan 90.000.

De onderwijssokkel van een hogeschool, vermeld in het eerste lid, wordt berekend overeenkomstig de bepalingen, vermeld in artikel 13, § lbis.]

Decr. van 13-7-2012

Art. 13.

§ 1. Voor de berekening van de onderwijssokkel van een hogeschool of universiteit (SOWi) wordt het bedrag van de totale onderwijssokkel SOW, vermeld in artikel 9, en verminderd met de forfaitaire sokkel van de transnationale Universiteit Limburg/Universiteit Hasselt, vermeld in § 3, omgeslagen over de hogescholen en universiteiten die voldoen aan de minimale instellingsnorm op basis van het aantal opgenomen studiepunten, vermenigvuldigd met een gewichtsfactor, overeenkomstig de volgende formule :

SOWi = gOSTPi x SOWa / SIGMAi gOSTPi

waarbij :

1° SOWi gelijk is aan de onderwijssokkel van instelling i;

2° gOSTPi gelijk is aan het aantal opgenomen studiepunten OSTPi in instelling i, berekend overeenkomstig artikel 11 en vermenigvuldigd met de gewichtsfactor, vermeld in § 2;

3° SOWa gelijk is aan de totale onderwijssokkel, vermeld in artikel 9, verminderd met het bedrag van de forfaitaire sokkel van de transnationale Universiteit Limburg/Universiteit Hasselt.

De sommatie i loopt over alle instellingen die voldoen aan de minimale instellingsnorm.

[§ 1bis. Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt voor de berekening van de onderwijssokkel van een hogeschool de volgende formule toegepast : SOWi = SOWi-prof2014 + SOWi-hko2014 waarbij :

1° SOWi gelijk is aan de onderwijssokkel voor hogeschool i;

2° SOWi-prof2014 = gOSTPi-prof2014 x SOWprof2014 / Si gOSTP-prof2014;

waarbij :

a) SOWi-prof2014 gelijk is aan de onderwijssokkel voor de professioneel gerichte opleidingen, met uitzondering van de professioneel gerichte kunstopleidingen, in hogeschool i;

b) SOWprof2014 gelijk is aan de onderwijssokkel voor de professioneel gerichte opleidingen, met uitzondering van de professioneel gerichte kunstopleidingen, in de hogescholen, vermeld in artikel 9;

c) gOSTPi-prof2014 gelijk is aan het aantal opgenomen studiepunten voor de professioneel gerichte opleidingen, met uitzondering van de professioneel gerichte kunstopleidingen, in hogeschool i, berekend overeenkomstig artikel 11 en vermenigvuldigd met de gewichtsfactor, vermeld in paragraaf 2bis van dit artikel;

3° SOWi-hko2014 = gOSTPi-hko2014 x SOWhko2014 / Si gOSTP-hko2014;

waarbij :

a) SOWi-hko2014 gelijk is aan de onderwijssokkel voor de kunstopleidingen in de Schools of Arts in hogeschool i;

b) gOSTPi-hko2014 gelijk is aan het totale aantal opgenomen studiepunten voor de kunstopleidingen in de Schools of Arts in hogeschool i, berekend overeenkomstig artikel 11 en vermenigvuldigd met de gewichtsfactor, vermeld in paragraaf 2bis;

c) SOWhko2014 gelijk is aan de onderwijssokkel voor de kunstopleidingen in de Schools of Arts, vermeld in artikel 9.

De sommatie Si loopt over het aantal hogescholen die overeenkomstig artikel 12 in aanmerking komen voor een onderwijssokkel.]

[§ 1ter. Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt voor de berekening van de onderwijssokkel van een universiteit de volgende formule toegepast :

SOWi-un2014 = gOSTPi-un2014 x (SOWun2014 - bedrag van de forfaitaire sokkel voor de transnationale Universiteit Limburg/Universiteit Hasselt, vermeld in paragraaf3) / Si gOSTP-un2014;

waarbij :

1° SOWi-un2014 gelijk is aan de onderwijssokkel voor de academisch gerichte opleidingen in universiteit i;

2° gOSTPi-un2014 gelijk is aan het aantal opgenomen studiepunten voor de academisch gerichte opleidingen in universiteit i, berekend overeenkomstig artikel 11 en vermenigvuldigd met de gewichtsfactor, vermeld in paragraaf 2ter van dit artikel;

3° SOWun2014 gelijk is aan de onderwijssokkel voor de academisch gerichte opleidingen aan de universiteiten, vermeld in artikel 9.

De sommatie Si loopt over het aantal universiteiten die voldoen aan de minimale instellingsnorm.]

[§ 1quater. Als de Vlaamse Regering een aangepast sokkelbedrag heeft toegekend aan een gefuseerde instelling, als vermeld in artikel 13bis, wordt in afwijking van paragraaf 1bis het bedrag van de aangepaste sokkel voorafgenomen van de desbetreffende sokkel, namelijk SOWprof2014, SOWhko2014 of SOWun2014, voor die bedragen verdeeld worden overeenkomstig paragraaf 1bis.]

§ 2. Per instelling wordt het aantal opgenomen studiepunten OSTPi vermenigvuldigd met de volgende gewichtsfactor :

1° het aantal opgenomen studiepunten dat kleiner is dan of gelijk is aan 360.000 : factor 3;

2° het aantal opgenomen studiepunten dat groter is dan 360.000 en kleiner is dan of gelijk is aan 720.000 : factor 2;

3° het aantal opgenomen studiepunten dat groter is dan 720.000 : factor 0.

[§ 2bis. Bij de hogescholen wordt vanaf het begrotingsjaar 2014 het aantal opgenomen studiepunten OSTPi-prof2014 en OSTPi-hko2014 vermenigvuldigd met de volgende gewichtsfactor :

1° het aantal opgenomen studiepunten dat kleiner is dan of gelijk is aan het getal, opgenomen in kolom 2 van de onderstaande tabel : factor 3;

2° het aantal opgenomen studiepunten dat groter is dan het bedrag, opgenomen in kolom 2 van de onderstaande tabel, en kleiner is dan of gelijk is aan het bedrag, opgenomen in kolom 3 van de onderstaande tabel : factor 2;

3° het aantal opgenomen studiepunten dat groter is dan het bedrag, opgenomen in kolom 3 van de onderstaande tabel : factor 0.

begrotingsjaar

kolom 2

kolom 3

2014

360.000

720.000

2015

370.000

740.000

2016

380.000

760.000

2017

390.000

780.000

2018

400.000

800.000

2019

410.000

820.000

2020

420.000

840.000

2021

430.000

860.000

2022

440.000

880.000

2023

450.000

900.000]

[§ 2ter. Bij de universiteiten wordt vanaf het begrotingsjaar 2014 het aantal opgenomen studiepunten OSTPi-un2014 vermenigvuldigd met de volgende gewichtsfactor :

1° het aantal opgenomen studiepunten dat kleiner is dan of gelijk is aan 450.000 : factor 3;

2° het aantal opgenomen studiepunten dat groter is dan 450.000 en kleiner is dan of gelijk is aan 900.000 : factor 2;

3° het aantal opgenomen studiepunten dat groter is dan 900.000 en kleiner is dan of gelijk is aan 1.800.000 : factor 1;

4° het aantal opgenomen studiepunten dat groter is dan 1.800.000 : factor 0.]

§ 3. De onderwijssokkel van de transnationale Universiteit Limburg/Universiteit Hasselt, berekend overeenkomstig § 1, wordt verhoogd met een forfaitaire sokkel van 1.057.000 euro.

Vanaf het begrotingsjaar 2008 wordt dit bedrag geïndexeerd volgens de bepalingen in artikel 9, § 5.

Decr. van 13-7-2012

[Art. 13bis.

Bij een fusie van twee of meer hogeronderwijsinstellingen kan de Vlaamse Regering vanaf het begrotingsjaar 2014 tot en met het begrotingsjaar 2017 een aangepaste sokkelregeling toekennen aan een gefuseerde hogeronderwijsinstelling. De betrokken instellingen dienen daarvoor een aanvraag in bij de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, vóór 1 maart van het academiejaar dat voorafgaat aan het academiejaar van de fusie. Bij de beoordeling van de aanvraag gaat de Vlaamse Regering na of de fusieoperatie voldoende rationalisatie-elementen bevat. De Vlaamse Regering neemt een beslissing vóór 1 mei van het jaar waarin de aanvraag ingediend is.

De Vlaamse Regering kan nadere regels vastleggen voor de procedure van aanvraag en de beoordeling van de aanvraagdossiers.

Bij een positieve beslissing ontvangt de gefuseerde instelling, bij een fusie die plaatsvindt in het academiejaar t-1/t, vanaf het begrotingsjaar t tot en met het begrotingsjaar t+4, als sokkelbedrag SOWi de som van de sokkelbedragen die de gefuseerde instellingen hebben ontvangen in het begrotingsjaar t-1.

Als een fusie van twee of meer hogescholen plaatsvindt in het academiejaar 2013-2014, wordt het sokkelbedrag SOWi van de fuserende instellingen voor het begrotingsjaar 2014 herrekend zonder de opgenomen studiepunten van de academische opleidingen die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd worden in een universiteit.

Als het bedrag van de sokkel SOWi van de gefuseerde instelling, berekend overeenkomstig artikel 13, § lbis of artikel 13, § 1ter, groter is dan de aangepaste sokkelregeling, vermeld in het eerste lid, vervalt de aangepaste sokkelregeling.]

Decr. van 13-7-2012

Onderafdeling III. - Het variabel onderwijsdeel

Art. 14.

§ 1. Voor de berekening van het variabel onderwijsdeel van een hogeschool of universiteit (VOWi) worden de bedragen, vermeld in artikel 9, omgeslagen over de verschillende hogescholen of universiteiten op basis van het aantal financieringspunten overeenkomstig de volgende formule :

1° voor de hogescholen VOWi = VOWi-prof + VOWi-ac + VOWi-hko

waarbij :

a) VOWi - prof = FPi - prof x VOWprof / SIGMAi FPI - prof

b) VOWi - ac = FPi - ac x (VOWac - VWOhko) / SIGMAi FPI - ac

c) VOWi - hko = FPi - hko x VOWhko / SIGMAi FPI - hko

waarbij :

a) VOWi gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor hogeschool i;

b) VOWi-prof gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor de professioneel gerichte opleidingen in hogeschool i;

c) VOWi-ac gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen, met uitzondering van de academisch gerichte opleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst en Muziek en podiumkunsten, in hogeschool i;

d) VOWi-hko gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst en Muziek en podiumkunsten in hogeschool i;

e) FPi-prof gelijk is aan het totale aantal financieringspunten voor de professioneel gerichte opleidingen in hogeschool i;

f) VOWprof gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor de professioneel gerichte opleidingen in de hogescholen, vermeld in artikel 9;

g) FPi-ac gelijk is aan het totale aantal financieringspunten voor de academisch gerichte opleidingen, met uitzondering van de opleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst en Muziek en podiumkunsten in hogeschool i;

h) VOWac gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen in de hogescholen, vermeld in artikel 9;

i) FPi-hko gelijk is aan het totale aantal financieringspunten voor de academisch gerichte opleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst en Muziek en podiumkunsten in hogeschool i;

j) VOWhko gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst en Muziek en podiumkunsten in de hogescholen, vermeld in artikel 9.

De sommatie i loopt over het aantal hogescholen die respectievelijk professioneel of academisch gerichte opleidingen aanbieden;

2° voor de universiteiten

VOWi - un = FPi - un x VWOun / SIGMAi FPi - un

waarbij :

a) VOWi-un gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen in universiteit i;

b) FPi-un gelijk is aan het totale aantal financieringspunten voor de academisch gerichte opleidingen in universiteit i;

c) VOWun gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen aan de universiteiten, vermeld in artikel 9.

De sommatie i loopt over het aantal universiteiten.

[§ 1bis. Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt voor de berekening van het variabele onderwijsdeel van een hogeschool de volgende formule toegepast : VOWi = VOWi-prof2014 + VOWi-hko2014,

waarbij :

1° VOWi gelijk is aan het variabele onderwijsdeel voor hogeschool i;

2° VOWi-prof2014 = FPi-prof2014 x VOWprof2014 / Si FPi-prof2014;

waarbij :

a) VOWi-prof2014 gelijk is aan het variabele onderwijsdeel voor de professioneel gerichte opleidingen, met uitzondering van de professioneel gerichte kunstopleidingen, in hogeschool i;

b) FPi-prof2014 gelijk is aan het totale aantal financieringspunten voor de professioneel gerichte opleidingen, met uitzondering van financieringspunten voor de professioneel gerichte kunstopleidingen, in hogeschool i;

c) VOWprof2014 gelijk is aan het variabele onderwijsdeel voor de professioneel gerichte opleidingen in de hogescholen, vermeld in of berekend overeenkomstig artikel 9;

3° VOWi-hko2014 = FPi-hko2014 x VOWhko2014 / Si FPi-hko2014;

waarbij :

a) VOWi-hko2014 gelijk is aan het variabele onderwijsdeel voor de kunstopleidingen in de Schools of Arts in hogeschool i;

b) FPi-hko2014 gelijk is aan het totale aantal financieringspunten voor de kunstopleidingen in de Schools of Arts in hogeschool i;

c) VOWhko2014 gelijk is aan het variabele onderwijsdeel voor de kunstopleidingen in de Schools of Arts, vermeld in of berekend overeenkomstig artikel 9.

De sommatie Si loopt over het aantal hogescholen die professioneel gerichte opleidingen of kunstopleidingen aanbieden.]¹

[§ 1ter. Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt voor de berekening van het variabele onderwijsdeel van een universiteit de volgende formule toegepast : VOWi-un = FPi-un2014 x VOWun2014 /Si FPi-un2014, waarbij :

1° VOWi-un gelijk is aan het variabele onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen in universiteit i;

2° FPi-un2014 gelijk is aan het totale aantal financieringspunten voor de academisch gerichte opleidingen in universiteit i;

3° VOWun2014 gelijk is aan het variabele onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen aan de universiteiten, vermeld in of berekend overeenkomstig artikel 9.

De sommatie Si loopt over het aantal universiteiten.]¹

[§ 1quater. Het bedrag, berekend voor de financiering van de onderzoeksmasters als vermeld in paragraaf 3 van dit artikel, wordt in afwijking van paragraaf 1ter voorafgenomen van het variabel onderwijsdeel VOWun2014, voor dit bedrag verdeeld wordt overeenkomstig paragraaf 1ter.]²

§ 2. De financieringspunten, vermeld in § 1, worden als volgt berekend :

FPi = FPi-input + FPi-output + FPi-diploma + FPi-credit;

waarbij :

a) FPi gelijk is aan het totale aantal financieringspunten voor het desbetreffende variabel onderwijsdeel in instelling i;

b) FPi-input gelijk is aan het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal opgenomen studiepunten voor het desbetreffende variabel onderwijsdeel in instelling i, zoals bepaald in artikel 15;

c) FPi-output gelijk is aan het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal verworven studiepunten voor het desbetreffende variabel onderwijsdeel in instelling i, zoals bepaald in artikel 16;

d) FPi-diploma gelijk is aan het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal uitgereikte diploma's voor het desbetreffende variabel onderwijsdeel in instelling i, zoals bepaald in artikel 17;

e) FPi-credit gelijk is aan het aantal financieringspunten in instelling i, gebaseerd op het aantal verworven studiepunten door studenten onder creditcontract, zoals bepaald in artikel 20.

[§ 3. Voor de financiering van de onderzoeksmasters, aangeboden in het academiejaar t-l/t, wordt in het begrotingsjaar t+1 een bedrag vooraf genomen van VOWun2014 dat gelijk is aan het aantal aangeboden onderzoeksmasters vermenigvuldigd met 30.798 euro en dat ten hoogste gelijk is aan 1.231.920 euro. Van dit maximale bedrag voor de financiering van de onderzoeksmasters kunnen de universiteiten ten hoogste het volgende bedrag ontvangen :

i) de Katholieke Universiteit Leuven : 458.994,28 euro;

ii) de Universiteit Hasselt en de transnationale Universiteit Limburg : 53.037,92 euro;

iii) de Universiteit Antwerpen : 170.545,96 euro;

iv) de Universiteit Gent : 405.628,14 euro;

v) de Vrije Universiteit Brussel : 143.713,70 euro.

Deze verdeling geldt tot en met het begrotingsjaar 2023.

§ 4. Voor de financiering van een onderzoeksmaster, aangeboden in het academiejaar t-l/t, ontvangt een universiteit een bedrag van 30.798 euro in het begrotingsjaar t+1.

Daarbij kan de financiering van alle onderzoeksmasters samen voor de betrokken instelling niet meer bedragen dan het maximale bedrag, vastgelegd in paragraaf 3 van dit artikel.

In afwijking van het eerste lid kan de Vlaamse Regering het bedrag voor een onderzoeksmaster aanpassen tot maximum 92.394 euro op basis van een gemotiveerd verzoek van de betrokken instelling. Het in paragraaf 3 vastgestelde maximaal bedrag per universiteit kan hierbij niet overschreden worden.]²

[ ]¹ Decr. 13-7-2012; [ ]² Decr. van 19-7-2013

IN VOEGE VANAF 1/1/2017 (Decr. XXII, 21-12-2012 - B.S. 19-2-2013; Art. V.27) : "§ 5. Vanaf het begrotingsjaar 2017 wordt het aandeel in het onderwijsvariabel deel VOWun dat de opleidingen bachelor in de geneeskunde, master in de geneeskunde, master in de huisartsgeneeskunde van de vier universiteiten die zowel de bacheloropleiding als masteropleiding in de geneeskunde en masteropleiding in de huisartsgeneeskunde aanbieden, genereren, vastgelegd op een bepaald percentage, zijnde het gemiddeld procentueel aandeel dat die opleidingen in VOWun van de begrotingsjaren 2012, 2013, 2014, 2015 en 2016 genereren. Dit bedrag wordt dan verdeeld onder de vier universiteiten op basis van het aandeel dat elke universiteit (Universiteit Gent, Universiteit Antwerpen, Vrije Universiteit Brussel en Katholieke Universiteit Leuven) in het aantal uitgereikte diploma's in de bacheloropleiding geneeskunde en de masteropleidingen - master in de geneeskunde, master in de huisartsgeneeskunde en master in de specialistische geneeskunde - genereert."

Art. 15.

§ 1. Het aantal financieringspunten FPi-input in het begrotingsjaar t is gelijk aan de som van de producten van het gemiddelde aantal opgenomen studiepunten per opleiding, zoals bepaald in § 2, over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 en het overeenkomstige puntengewicht, zoals bepaald in artikel 23.

[Vanaf het begrotingsjaar 2014 worden, voor de vaststelling van het aantal financieringspunten FPi-input in een instelling, de opgenomen studiepunten in de academisch gerichte hogeschoolopleidingen die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd worden in een universiteit, geacht behoord te hebben tot de universiteit tijdens de relevante academiejaren, nodig voor de berekening van het vijfjarige gemiddelde.]²

§ 2. Voor de berekening van het aantal opgenomen studiepunten per opleiding wordt het aantal studiepunten in aanmerking genomen waarvoor een student onder diplomacontract zich heeft ingeschreven voor een initiële bacheloropleiding tot op het ogenblik dat de student 60 studiepunten heeft verzameld in één en dezelfde bacheloropleiding. Voor de vaststelling van die eerste 60 studiepunten in één en dezelfde bacheloropleiding worden de volgende studiepunten in aanmerking genomen :

1° het aantal studiepunten waarvoor de student een creditbewijs ontvangen heeft in de desbetreffende bacheloropleiding;

2° het aantal studiepunten waarvoor de student in de desbetreffende bacheloropleiding een vrijstelling heeft gekregen voor een opleidingsonderdeel.

§ 3. Met behoud van de toepassing van de bepalingen in artikel 8 behoudt een instelling het aantal opgenomen studiepunten door een generatiestudent als die student zich heroriënteert door in de loop van hetzelfde academiejaar te veranderen van opleiding en instelling [of door over te stappen naar een opleiding van het hoger beroepsonderwijs]¹, tenzij de uitschrijving plaatsvindt voor de start van het academiejaar.

§ 4. Het aantal opgenomen studiepunten, berekend overeenkomstig § 2, door een beursstudent, door een student met een functiebeperking en door een werkstudent wordt vermenigvuldigd met een factor 1,5.

In het geval dat een student beantwoordt aan meer dan één categorie van studentenkenmerken, vermeld in het eerste lid, dan wordt het aantal opgenomen studiepunten van de student verhoogd met de helft van het aantal opgenomen studiepunten van die student voor elke categorie van studentenkenmerken van toepassing op de betreffende student.

[ ]¹ Decr. 30-4-2009; [ ]² Decr. van 13-7-2012

Art. 16.

§ 1. Voor de berekening van het aantal financieringspunten FPi-output wordt in aanmerking genomen :

1° voor de professioneel gerichte opleidingen in de hogescholen : het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal verworven studiepunten in de initiële bacheloropleidingen (FPi-output-initieel) en in de bachelor-na-bacheloropleidingen (FPi-output-banaba);

2° voor de academisch gerichte opleidingen in de hogescholen : het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal verworven studiepunten in de initiële bachelor- en masteropleidingen, in de schakelprogramma's en in de voorbereidingsprogramma's voorafgaand aan een initiële masteropleiding (FPi-output-initieel);

3° voor de academisch gerichte opleidingen in de universiteiten : het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal verworven studiepunten in de initiële bachelor- en masteropleidingen, in de schakelprogramma's en in de voorbereidingsprogramma's voorafgaand aan een initiële masteropleiding (FPi-output-initieel) en het aantal gegenereerde studiepunten in de opleiding huisartsgeneeskunde, zoals bepaald in § 5.

[§ 1bis. Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt voor de berekening van het aantal financieringspunten FPi-output in aanmerking genomen :

1° voor de professioneel gerichte opleidingen in de hogescholen : het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal verworven studiepunten in de initiële bacheloropleidingen (FPi-outputinitieel) en in de bachelor-na-bacheloropleidingen (FPi-output-banaba), met uitzondering van de verworven studiepunten in de professioneel gerichte kunstopleidingen;

2° voor de kunstopleidingen in de hogescholen : het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal verworven studiepunten in de initiële professioneel gerichte bacheloropleidingen, in de initiële academisch gerichte bachelor- en masteropleidingen, in de schakelprogramma's en de voorbereidingsprogramma's voorafgaand aan een initiële masteropleiding (FPi-output-initieel) en in de bachelor-na-bachelor-opleidingen (FPi-output-banaba);

3° voor de academisch gerichte opleidingen in de universiteiten : het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal verworven studiepunten in de initiële bachelor- en masteropleidingen, in de schakelprogramma's en in de voorbereidingsprogramma's voorafgaand aan een initiële masteropleiding (FPi-output-initieel), en het aantal gegeneerde studiepunten in de opleiding huisartsgeneeskunde, zoals vermeld in paragraaf 5.]¹

§ 2. Het aantal financieringspunten FPi-output in het begrotingsjaar t is gelijk aan de som van de producten van het gemiddelde aantal verworven studiepunten per opleiding, zoals bepaald in § 3, en het aantal gegenereerde studiepunten, zoals bepaald in § 5, over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 en het overeenkomstige puntengewicht, zoals bepaald in artikel 23.

[Vanaf het begrotingsjaar 2014 worden, voor de vaststelling van het aantal financieringspunten FPi-output in een instelling, de verworven studiepunten in de academisch gerichte hogeschoolopleidingen die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd worden in een universiteit, geacht behoord te hebben tot de universiteit tijdens de relevante academiejaren, nodig voor de berekening van het vijfjarige gemiddelde.]¹

§ 3. Voor de vaststelling van het aantal verworven studiepunten per opleiding wordt het aantal studiepunten in aanmerking genomen waarvoor een student onder diplomacontract een creditbewijs ontvangen heeft :

1° voor de berekening van FPi-output-initieel :

a) in een initiële bacheloropleiding de studiepunten die niet op basis van inputfinanciering, zoals vermeld in artikel 15, worden gefinancierd;

b) in een initiële masteropleiding;

c) in een schakelprogramma;

d) in een voorbereidingsprogramma voorafgaand aan een initiële masteropleiding;

2° voor de berekening van FPi-output-banaba : in een bachelor-na-bacheloropleiding vermenigvuldigd met een factor 0,5.

§ 4. Het aantal verworven studiepunten FPi-output-initieel berekend zoals bepaald in § 3, door een beursstudent, door een student met een functiebeperking of door een werkstudent wordt vermenigvuldigd met een factor 1,5.

In het geval dat een student beantwoordt aan meer dan één categorie van studentenkenmerken, vermeld in het eerste lid, dan wordt het aantal verworven studiepunten van de student verhoogd met de helft van het aantal verworven studiepunten van die student voor elke categorie van studentenkenmerken van toepassing op de betreffende student.

§ 5. Elk met succes voltooide opleiding in de huisartsgeneeskunde genereert 120 studiepunten als aan elk van de volgende voorwaarden voldaan is :

1° de opleiding voldoet aan de voorschriften van de Europese richtlijn 2005/36/EG van 7 september 2005;

2° er is een formele evaluatie van de leerresultaten;

3° er vindt om de acht jaar een externe beoordeling plaats van de kwaliteit van de academische vorming in relatie tot de gehele opleiding, gecoördineerd door de Vlaamse Interuniversitaire Raad volgens het protocol waarvan sprake in artikel 93 van het Structuurdecreet.

§ 6. Bij de initiële masteropleidingen van 120 studiepunten in de studiegebieden Wetenschappen en Biomedische wetenschappen wordt gedurende een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf het academiejaar 2007-2008, het aantal door een student verworven studiepunten dat in aanmerking komt voor financiering beperkt tot 60 voor de gehele masteropleiding.

[§ 7. Bij de onderzoeksmasters wordt het aantal door een student verworven studiepunten dat in aanmerking komt voor financiering, beperkt tot 60 voor de gehele masteropleiding.]²

[ ]¹ Decr. 13-7-2012; [ ]² Decr. van 19-7-2013

Art. 17.

§ 1. Voor de berekening van het aantal financieringspunten FPi-diploma wordt in aanmerking genomen :

1° voor de professioneel gerichte opleidingen in de hogescholen : het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal uitgereikte diploma's in de initiële bacheloropleidingen (FPi-diploma-initieel) en in de bachelor-na-bacheloropleidingen (FPi-diploma-banaba);

2° voor de academisch gerichte opleidingen in de hogescholen : het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal uitgereikte diploma's in de initiële masteropleidingen (FPi-diploma-initieel);

3° voor de academisch gerichte opleidingen in de universiteiten : het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal uitgereikte diploma's in de initiële masteropleidingen (FPi-diploma-initieel).

[§ 1bis. Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt voor de berekening van het aantal financieringspunten FPi-diploma in aanmerking genomen :

1° voor de professioneel gerichte opleidingen in de hogescholen : het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal uitgereikte diploma's in de initiële bacheloropleidingen (FPi-diploma-initieel) en in de bachelor-na-bacheloropleidingen (FPi-diploma-banaba), met uitzondering van de uitgereikte diploma's in de professioneel gerichte kunstopleidingen;

2° voor de kunstopleidingen in de hogescholen : het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal uitgereikte diploma's in de initiële professioneel gerichte bacheloropleidingen, in de initiële masteropleidingen (FPi-diploma-initieel) en in de bachelor-na-bacheloropleidingen (FPi-diploma-banaba);

3° voor de academisch gerichte opleidingen in de universiteiten :

a) het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal uitgereikte diploma's in de initiële masteropleidingen (FPi-diploma-initieel);

b) het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal uitgereikte diploma's in die initiële bacheloropleidingen waarvoor de desbetreffende universiteit geen onderwijsbevoegdheid heeft voor het aanbieden van de aansluitende masteropleiding.]

§ 2. Het aantal financieringspunten FPi-diploma in het begrotingsjaar t is gelijk aan de som van de producten van het gemiddelde aantal uitgereikte diploma's per opleiding, zoals bepaald in § 3, over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 en het overeenkomstige puntengewicht, zoals bepaald in artikel 23, en een factor 30.

[§ 2bis. Vanaf het begrotingsjaar 2014 is het aantal financieringspunten FPi-diploma in het begrotingsjaar t gelijk aan de som van de producten van het gemiddeld aantal uitgereikte diploma's per opleiding, zoals bepaald in paragraaf 3bis, over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 en het overeenkomstig puntengewicht, zoals bepaald in artikel 23, en de doorstroombonus, zoals bepaald in paragraaf 3bis.

Vanaf het begrotingsjaar 2014 worden, voor de vaststelling van het aantal financieringspunten FPi-diploma in een instelling, de uitgereikte diploma's in de academisch gerichte hogeschoolopleidingen die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd worden in een universiteit, geacht behoord te hebben tot de universiteit tijdens de relevante academiejaren, nodig voor de berekening van het vijfjarige gemiddelde.]

§ 3. Voor de vaststelling van het aantal uitgereikte diploma's per opleiding komen in aanmerking :

1° voor de berekening van FPi-diploma-initieel :

a) voor de professioneel gerichte opleidingen in de hogescholen : het aantal uitgereikte initiële bachelordiploma's;

b) voor de academisch gerichte opleidingen in de hogescholen en in de universiteiten : het aantal uitgereikte initiële masterdiploma's;

2° voor de berekening van FPi-diploma-banaba : het aantal uitgereikte diploma's van bachelor-na-bacheloropleidingen, vermenigvuldigd met een factor 0,5.

[§ 3bis. Voor de vaststelling van het aantal uitgereikte diploma's per opleiding komen in aanmerking :

1° voor de berekening van FPi-diploma-initieel :

a) voor de professioneel gerichte opleidingen in de hogescholen : het aantal uitgereikte initiële bachelordiploma's met uitzondering van de bachelordiploma's in de professioneel gerichte kunstopleidingen. De doorstroombonus voor deze diploma's is gelijk aan 30;

b) voor de kunstopleidingen in de hogescholen : het aantal uitgereikte professioneel gerichte initiële bachelordiploma's en het aantal uitgereikte initiële masterdiploma's. De doorstroombonus voor deze diploma's is gelijk aan 30;

c) voor de academisch gerichte opleidingen aan de universiteiten :

1) het aantal uitgereikte initiële bachelordiploma's voor die bachelordiploma's waarvoor de desbetreffende universiteit geen onderwijsbevoegdheid heeft voor het aanbieden van de aansluitende masteropleiding. De doorstroombonus voor deze diploma's is gelijk aan 18;

2) het aantal uitgereikte initiële masterdiploma's. De doorstroombonus voor deze diploma's is gelijk aan 30;

2° voor de berekening van FPi-diploma-banaba : het aantal uitgereikte diploma's van bachelor-na-bacheloropleidingen. De doorstroombonus voor deze diploma's is gelijk aan 15.]

§ 4. Alleen de diploma's, uitgereikt aan studenten die voor minstens de helft van de studiepunten van de desbetreffende opleiding een creditbewijs ontvangen hebben in de instelling die het diploma uitreikt, worden in aanmerking genomen voor de berekening van het aantal financieringspunten FPi-diploma. [Voor deze bepaling worden voor de masteropleidingen die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd worden in een universiteit, de betrokken hogeschool en universiteit als een uitreikende instelling beschouwd.]

In afwijking van de bepaling in het eerste lid komen diploma's van professioneel gerichte bacheloropleidingen, uitgereikt aan studenten die reeds een diploma behaald hebben in het hoger beroepsonderwijs, in aanmerking voor de diplomabonus van 30 studiepunten, zoals bedoeld in § 2 van dit artikel.

De diploma's uitgereikt aan studenten die zich een tweede maal ingeschreven hebben voor een bachelor- of masteropleiding en die al in het bezit zijn van een diploma voor die opleiding, worden niet in aanmerking genomen voor de berekening van het aantal financieringspunten FPi-diploma.

§ 5. Het aantal uitgereikte diploma's FPi-diploma-initieel, berekend zoals bepaald in § 3, aan beursstudenten, aan studenten met een functiebeperking en aan werkstudenten wordt vermenigvuldigd met een factor 1,5.

In het geval dat een student beantwoordt aan meer dan één categorie van studentenkenmerken, vermeld in het eerste lid, dan wordt de diplomabonus van de student verhoogd met de helft van die diplomabonus voor elke categorie van studentenkenmerken van toepassing op de betreffende student.

Decr. van 13-7-2012

Art. 18.

De Vlaamse Regering kan beslissen om vanaf het academiejaar 2009-2010 voor andere categorieën van studenten met een functiebeperking dan de categorie vermeld in artikel 2, 19°, een financieringsbonus in te voeren voor de berekening van de financieringspunten FPi-input, FPi-output en FPi-diploma. De studenten met een functiebeperking behorende tot deze categorieën hebben extra faciliteiten nodig om aan het leerproces te kunnen deelnemen. De hoogte van de financieringsbonus ligt tussen 1,1 en 1,5.

De Vlaamse Regering baseert haar beslissing op de resultaten van onderzoek, waaruit blijkt dat de functiebeperkingen op een betrouwbare en eenduidige wijze te diagnosticeren zijn.

Voor wat betreft het vaststellen van de hoogte van de financieringsbonus baseert de Vlaamse Regering haar beslissing op de resultaten van onderzoek, dat op basis van de benodigde extra faciliteiten aangeeft welke financieringsbonus verantwoord en noodzakelijk is.

Art. 19.

De Vlaamse Regering kan vanaf het begrotingsjaar 2011 een bedrag van ten hoogste 1 % voorafnemen van het bedrag van de totale werkingsuitkering, vermeld in artikel 9, voor de bijkomende financiering van bachelor-na-bacheloropleidingen en voor de financiering van master-na-masteropleidingen.

Dit bedrag wordt verdeeld over de in aanmerking komende opleidingen op basis van het aantal verworven studiepunten en het aantal uitgereikte diploma's.

De Erkenningscommissie beoordeelt op een vergelijkende wijze de ingediende aanvragen van de instellingen die voor één of meerdere van hun bachelor-na-bacheloropleidingen of master-na-masteropleidingen in aanmerking willen komen voor de financiering bedoeld in het eerste lid. De Erkenningscommissie voert deze beoordeling uit aan de hand van de volgende criteria :

1° de maatschappelijke meerwaarde, zoals de behoeften op de arbeidsmarkt;

2° de wetenschappelijke relevantie als het gaat om master-na-masteropleidingen;

3° de kwaliteit van de opleidingen zoals die blijkt uit de visitatierapporten.

Op basis van de vergelijkende beoordeling stelt de Erkenningscommissie een lijst voor van de in aanmerking komende bachelor-na-bacheloropleidingen en een lijst van de in aanmerking komende master-na-masteropleidingen.

Het instellingsbestuur dient vóór 1 januari 2010 bij de Erkenningscommissie een aanvraag in voor de volledige financiering van een bachelor-na-bacheloropleiding en voor de gedeeltelijke financiering van een master-na-masteropleiding. De Erkenningscommissie bepaalt de vorm en de inhoud van het dossier dat bij de aanvraag gevoegd moet worden. De Erkenningscommissie maakt haar voorstel van lijst bekend ten laatste op 1 juni 2010.

Op basis van de voorstellen van de Erkenningscommissie, het beschikbare budget en de gemiddelde bezettingsgraad van de opleidingen tijdens de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 als t het jaartal is van het eerste begrotingsjaar van de periode van vijf jaar, stelt de Vlaamse Regering de definitieve lijst vast. De Vlaamse Regering herziet om de vijf jaar de lijsten op basis van nieuwe aanvragen en een evaluatie van de gefinancierde opleidingen.

Art. 20.

Het aantal financieringspunten FPi-credit in het begrotingsjaar t is gelijk aan het gemiddelde aantal gewogen studiepunten waarvoor studenten die met de instelling een creditcontract gesloten hebben, een creditbewijs behaald hebben over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2.

De studiepunten waarvoor studenten onder creditcontract een creditbewijs behaald hebben in een instelling, worden verdeeld over de studiegebieden waarvoor de instelling onderwijsbevoegdheid heeft pro rata het aantal financieringspunten FPi-output in de studiegebieden en vermenigvuldigd met het puntengewicht van het betreffende studiegebied, zoals vastgelegd in artikel 23.

[Vanaf het begrotingsjaar 2014 worden, voor de vaststelling van het aantal financieringspunten FPi-credit in een instelling, de studiepunten waarvoor studenten onder creditcontract een creditbewijs behaald hebben en die ondergebracht zijn in een studiegebied van de academisch gerichte hogeschoolopleidingen dat met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd is in een universiteit, geacht behoord te hebben tot de universiteit tijdens de relevante academiejaren, nodig voor de berekening van het vijfjarige gemiddelde.]

Decr. van 13-7-2012

Art. 21.

[...]

Decr. van 13-7-2012

Art. 22.

De totale omvang van de middelen die gegenereerd worden door de toepassing van de voorschriften inzake financieringsboni voor beursstudenten, werkstudenten en studenten met een functiebeperking kan :

1° in het onderwijsvariabel deel voor de professionele opleidingen aan de hogescholen niet meer bedragen dan 15 % van het totaal VOWprof;

2° in het onderwijsvariabel deel voor de academische opleidingen aan de hogescholen niet meer bedragen dan 10 % van het totaal VOWac;

3° in het onderwijsvariabel deel voor de academische opleidingen aan de universiteiten niet meer bedragen dan 8 % van het totaal VOWun;

[4° in het onderwijsvariabele deel voor de professionele opleidingen, met uitzondering van de professionele kunstopleidingen, aan de hogescholen niet meer bedragen dan 15 % van het totaal VOWprof2014;

5° in het onderwijsvariabele deel voor de kunstopleidingen aan de hogescholen niet meer bedragen dan 10 % van het totaal VOWhko2014;

6° in het onderwijsvariabele deel voor de academische opleidingen aan de universiteiten niet meer bedragen dan 10 % in het totaal VOWun2014.]

Vanaf het begrotingsjaar 2010 wordt het percentage, vastgelegd voor de academische opleidingen in punt 3°, opgetrokken tot 10 %.

Indien het aandeel van die middelen de in het eerste lid genoemde percentages overschrijdt dan worden de extra puntengewichten proportioneel verminderd voor de berekening van de werkingsuitkeringen van het desbetreffende begrotingsjaar.

Voor de berekening van de financieringspunten in het kader van de evolutie van de bedragen voor de variabele onderwijsdelen [VOWprof, VOWac, VOWun, VOWprof2014, VOWhko2014 en VOWun2014], zoals bedoeld in artikel 10 van dit decreet, is deze proportionele vermindering van de extra puntengewichten niet van toepassing.

Decr. van 13-7-2012

Art. 23.

§ 1. Voor de berekening van het aantal financieringspunten wordt het puntengewicht van de studiegebieden als volgt vastgelegd :

1° voor de [opleidingen in het hoger beroepsonderwijs en]² professioneel gerichte opleidingen aan de hogescholen :

studiegebied

puntengewicht

a) Architectuur

1,40

b) Gezondheidszorg

1,60

c) Industriële wetenschappen en technologie

1,20

d) Audiovisuele en beeldende kunst

1,40

e) Muziek en podiumkunsten

1,00

f) Biotechniek

1,40

g) Onderwijs

1,60

h) Sociaal-agogisch werk

1,40

i) Handelswetenschappen en bedrijfskunde

1,00

2° voor de academisch gerichte opleidingen aan de hogescholen :

studiegebied

puntengewicht

a) Architectuur

1,40

b) Gezondheidszorg

1,60

c) Industriële wetenschappen en technologie

1,40

d) Biotechniek

1,40

e) Productontwikkeling

1,60

f) Toegepaste taalkunde

1,20

g) Handelswetenschappen en bedrijfskunde

1,10

h) Audiovisuele en beeldende kunst

1,00

i) Muziek en podiumkunsten

1,00

3° voor de academisch gerichte opleidingen aan de universiteiten :

studiegebied

puntengewicht

a) Wijsbegeerte en moraalwetenschappen

1,00

b) Godgeleerdheid, godsdienstwetenschappen en kerkelijk recht

1,00

c) Taal- en letterkunde

1,00

d) Geschiedenis

1,00

e) Archeologie en kunstwetenschappen

1,00

f) Rechten, notariaat en criminologische wetenschappen

1,00

g) Psychologie en pedagogische wetenschappen

1,00

h) Economische en toegepaste economische wetenschappen

1,00

i) Politieke en sociale wetenschappen

1,00

j) Sociale Gezondheidswetenschappen

2,00

k) Lichamelijke opvoeding, revalidatiewetenschappen en kinesitherapie

2,00

l) Wetenschappen 1 - opleidingen die leiden tot de graad van bachelor

2,00

m) Wetenschappen 2 - opleidingen die leiden tot de graad van master

3,00

n) Toegepaste wetenschappen 1 - opleidingen die leiden tot de graad van bachelor

2,00

o) Toegepaste wetenschappen 2 - opleidingen die leiden tot de graad van master

3,00

p) Toegepaste biologische wetenschappen 1 - opleidingen die leiden tot de graad van bachelor

2,00

q) Toegepaste biologische wetenschappen 2 - opleidingen die leiden tot de graad van master

3,00

r) Geneeskunde 1 - opleidingen die leiden tot de graad van bachelor

3,90

s) Geneeskunde 2

- opleidingen die leiden tot de graad van master in de verpleeg- en vroedkunde

2,00

- opleidingen in de huisartsgeneeskunde

2,00

- overige opleidingen die leiden tot de graad van master

4,00

t) Tandheelkunde 1 - opleidingen die leiden tot de graad van bachelor

3,90

u) Tandheelkunde 2 - opleidingen die leiden tot de graad van master

4,20

v) Diergeneeskunde 1 - opleidingen die leiden tot de graad van bachelor

2,00

w) Diergeneeskunde 2 - opleidingen die leiden tot de graad van master

3,00

x) Farmaceutische wetenschappen 1 - opleidingen die leiden tot de graad van bachelor

2,00

y) Farmaceutische wetenschappen 2 - opleidingen die leiden tot de graad van master

3,00

z) Biomedische wetenschappen 1 - opleidingen die leiden tot de graad van bachelor

2,00

aa) Biomedische wetenschappen 2 - opleidingen die leiden tot de graad van master

3,00

ab) Verkeerskunde

2,00

[ [[ac) Conservatie-restauratie]]

2,00 ]³

[4° voor de academisch gerichte bachelor- en masteropleidingen in de studiegebieden Architectuur, Industriële wetenschappen en technologie, Biotechniek, Productontwikkeling, Toegepaste taalkunde en Handelswetenschappen en bedrijfskunde, die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd worden in een universiteit, evolueert het puntengewicht als volgt :

begrotingsjaar/studiegebied

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

Vanaf 2023

a) Architectuur

1,46

1,52

1,58

1,64

1,70

1,76

1,82

1,88

1,94

2,00

b) Industriële wetenschappen en technologie

1,46

1,52

1,58

1,64

1,70

1,76

1,82

1,88

1,94

2,00

c) Biotechniek

1,46

1,52

1,58

1,64

1,70

1,76

1,82

1,88

1,94

2,00

d) Product-ontwikkeling

1,64

1,68

1,72

1,76

1,80

1,84

1,88

1,92

1,96

2,00

e) Toegepaste taalkunde

1,18

1,16

1,14

1,12

1,10

1,08

1,06

1,04

1,02

1,00

f) Handelswetenschappen en bedrijfskunde

1,09

1,08

1,07

1,06

1,05

1,04

1,03

1,02

1,01

1,00]³

[5° Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt aan iedere universiteit die met ingang van het academiejaar 2013-2014 academische hogeschoolopleidingen integreert, een bijkomende opstartfinanciering toegekend van 200.000 euro. Dit bedrag wordt jaarlijks afgebouwd met 10 % van het initiële bedrag. Het saldo wordt vanaf het begrotingsjaar 2015 voor 55 % toegevoegd aan het variabele onderwijsdeel VOWun2014 en voor 45 %o aan het variabele onderzoeksdeel VOZ un2014.

Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5;]³

[6° Vanaf begrotingsjaar 2014 bedraagt het puntengewicht voor de doctoraten in het studiegebied Nautische wetenschappen 3.]4

§ 2. Opleidingen die over de studiegebieden heen gerangschikt worden, worden voor de bepaling van het puntengewicht gerangschikt in het studiegebied met het laagste puntengewicht dat in de combinatie voorkomt.

§ 3. In afwijking van § 1, 2°, bedraagt het puntengewicht voor de academisch gerichte opleidingen in het studiegebied Handelswetenschappen en bedrijfskunde voor de berekening van de financieringspunten voor het begrotingsjaar 2008 1,0333 en voor het begrotingsjaar 2009 1,0666.

[§ 3bis. In afwijking van paragraaf 1, 1°, d), bedraagt vanaf het begrotingsjaar 2014 het puntengewicht voor de bacheloropleiding "bachelor in de audiovisuele kunsten" 1,00.]³

§ 4. In de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst en Muziek en podiumkunst wordt een bijkomend puntengewicht toegekend overeenkomstig het volgende schema :

1° studiegebied Audiovisuele en beeldende kunst :

a) voor de organisatie van de academische bachelor- en masteropleiding in de beeldende kunsten en van de academische bachelor- en masteropleiding in het productdesign samen, wordt de som van het aantal opgenomen studiepunten, zoals bepaald in artikel 15, § 2, en het aantal verworven studiepunten, zoals bepaald in artikel 16, § 3, 1°, a) en b), in een hogeschool, met een maximum van 24 000 studiepunten, vermenigvuldigd met een puntengewicht 2;

b) voor de organisatie van de academische bachelor- en masteropleiding in de audiovisuele kunsten samen, wordt de som van het aantal opgenomen studiepunten, zoals bepaald in artikel 15, § 2, en het aantal verworven studiepunten, zoals bepaald in artikel 16, § 3, 1°, a) en b), in een hogeschool, met een maximum van 18 000 studiepunten, vermenigvuldigd met een puntengewicht 2;

c) [tot en met het begrotingsjaar 2013 wordt]³ voor de organisatie van de academische bachelor- en masteropleiding in de conservatie en de restauratie samen, wordt de som van het aantal opgenomen studiepunten, zoals bepaald in artikel 15, § 2, en het aantal verworven studiepunten, zoals bepaald in artikel 16, § 3, 1°, a) en b), in een hogeschool, met een maximum van 6 000 studiepunten, vermenigvuldigd met een puntengewicht 2;

[d) vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt voor de organisatie van de professionele bacheloropleiding « bachelor in de audiovisuele kunsten » de som van het aantal opgenomen studiepunten, vermeld in artikel 15, § 2, en het aantal verworven studiepunten, vermeld in artikel 16, § 3, 1°, a) en b), in een hogeschool, met een maximum van 12.000 studiepunten, vermenigvuldigd met een puntengewicht 2.]³

2° studiegebied Muziek en podiumkunsten :

a) voor de organisatie van de academische bachelor- en masteropleiding in de muziek en van de academische bachelor- en masteropleiding in het drama samen, wordt de som van het aantal opgenomen studiepunten, zoals bepaald in artikel 15, § 2, en het aantal verworven studiepunten, zoals bepaald in artikel 16, § 3, 1°, a) en b), in een hogeschool, met een maximum van 27 000 studiepunten, vermenigvuldigd met een puntengewicht 3;

b) voor de organisatie van de professionele bacheloropleiding in de musical wordt de som van het aantal opgenomen studiepunten, zoals bepaald in artikel 15, § 2, en het aantal verworven studiepunten, zoals bepaald in artikel 16, § 3, 1°, a), in een hogeschool, met een maximum van 2400 studiepunten, vermenigvuldigd met een puntengewicht 3;

c) voor de organisatie van de professionele bacheloropleiding in de dans wordt de som van het aantal opgenomen studiepunten, zoals bepaald in artikel 15, § 2, en het aantal verworven studiepunten, zoals bepaald in artikel 16, § 3, 1°, a), in een hogeschool, met een maximum van 1 500 studiepunten, vermenigvuldigd met een puntengewicht 4;

[d) voor de organisatie van de professionele bacheloropleiding in de pop- en rockmuziek wordt de som van het aantal opgenomen studiepunten, zoals bepaald in artikel 15, § 2, en het aantal verworven studiepunten, zoals bepaald in artikel 16, § 3, 1°, a), in een hogeschool, met een maximum van 9000 studiepunten, vermenigvuldigd met een puntengewicht 2,5.]¹

Voor de berekening van het aantal financieringspunten FPi-diploma-initieel, vermeld in artikel 17, is voor de opleidingen vermeld in het eerste lid, het puntengewicht gelijk aan de som van het puntengewicht van het studiegebied waaronder deze opleiding ressorteert, vermeld in § 1, en het bijkomende puntengewicht voor deze opleiding, vermeld in het eerste lid.

Voor de berekening van het aantal financieringspunten FPi-input, vermeld in artikel 15, en het aantal financieringspunten FPi-output, vermeld in artikel 16, is voor de opleidingen vermeld in het eerste lid, het puntengewicht voor de berekening van de bijkomende financieringspunten gegenereerd door de financieringsboni voor beursstudenten, studenten met een functiebeperking en werkstudenten gelijk aan de som van het puntengewicht van het studiegebied waaronder deze opleiding ressorteert, vermeld in § 1, en het bijkomende puntengewicht voor deze opleiding, vermeld in het eerste lid.

Bij een herstructurering, vermeld in artikel 2, 14°, kan de Vlaamse Regering de aantallen wijzigen die zijn vastgelegd in deze paragraaf. In voorkomend geval kan de Vlaamse Regering bepalen dat de maximale aantallen gelden per vestigingsplaats.

§ 5. Voor de academisch gerichte opleidingen aan de hogescholen is het puntengewicht van de voorbereidingsprogramma's voorafgaand aan een initiële masteropleiding en van de schakelprogramma's gelijk aan het puntengewicht van het studiegebied waaronder het programma valt.

Voor de academisch gerichte opleidingen aan de universiteiten is het puntengewicht van de voorbereidingsprogramma's voorafgaand aan een initiële masteropleiding en van de schakelprogramma's gelijk aan 1 in die studiegebieden waar het puntengewicht overeenkomstig § 1, 3°, gelijk is aan 1.

Voor de voorbereidingsprogramma's en schakelprogramma's die ressorteren onder de andere studiegebieden is het puntengewicht gelijk aan 2.

[De puntengewichten voor de voorbereidingsprogramma's en schakelprogramma's die ressorteren onder de studiegebieden die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd worden in de universiteiten, volgen vanaf het begrotingsjaar 2014 de evoluties, vermeld in paragraaf 1,4°.]³

[ ]¹ Decr. 4-7-2008; [ ]² Decr. 30-4-2009; [ ]³ Decr. 13-7-2012; [ ]4 Decr. 20-12-2013; [[ ]] Decr. van 19-7-2013

Onderafdeling IV. - Herstructurering van het opleidingenaanbod

Art. 24.

§ 1 t.e.m. 4. [...]

§ 5. De hogescholen en universiteiten delen jaarlijks voor 1 mei de opleidingen die ze het daaropvolgende academiejaar willen afbouwen of stopzetten, mee aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs.

§ 6. Bij de afbouw of bij het stopzetten van een opleiding nemen de instellingsbesturen de nodige maatregelen zodat de studenten hun opleiding kunnen voltooien binnen een redelijke termijn.

§ 7. Een stopgezette opleiding wordt geschrapt uit het Hoger Onderwijsregister.

Decr. van 13-7-2012

Art. 25.

§ 1. Als in het kader van een herstructurering een instelling vanaf het academiejaar t-1/t één of meer van haar opleidingen overdraagt of haar onderwijsbevoegdheid in een of meer studiegebieden geheel overdraagt aan een andere instelling die deze opleiding of opleidingen krachtens het Structuurdecreet aanbiedt of die krachtens het Structuurdecreet onderwijsbevoegdheid heeft in dezelfde studiegebieden, dan gelden de volgende bepalingen voor de berekening van de werkingsuitkeringen :

1°[...]²

2°[...]²

3° voor de berekening van het variabel onderwijsdeel van de ontvangende instelling wordt het aantal financieringspunten van de overgedragen opleiding(en) van de relevante academiejaren geacht behoord te hebben tot de ontvangende instelling. [Voor de berekening van de onderwijssokkel van de ontvangende instelling wordt het aantal opgenomen studiepunten in de overgedragen opleiding(en) van de relevante academiejaren, geacht behoord te hebben tot de ontvangende instelling;]¹

4° de ontvangende instelling draagt de kosten van het personeel verbonden aan de overgedragen opleidingen of de ontvangende instelling neemt de personeelsleden verbonden aan deze instelling over. De personeelsleden van de overgedragen opleidingen die door de ontvangende instelling overgenomen zijn, behouden alle rechten en verplichtingen die zij genoten bij hun instelling van oorsprong en het arbeidsrechtelijk en sociaalrechtelijk statuut dat daarbij op hen van toepassing was. Indien de overdragende en ontvangende instelling een verschillende rechtspersoonlijkheid bezitten, krijgen de personeelsleden van de overdragende instelling de kans om binnen de twaalf maanden na overdracht toe te treden tot het arbeidsrechtelijk statuut van de overnemende instelling;

5° de betrokken instellingen sluiten een overeenkomst waarin ten minste de volgende zaken zijn opgenomen :

a) de datum waarop de overdracht ingaat;

b) de lijst van de personeelsleden bedoeld in 4°;

c) het bedrag van de werkingsuitkering van de begrotingsjaren t-1 en t dat de overdragende instelling doorstort aan de ontvangende instelling;

d) de lijst van activa die de overdragende instelling overdraagt aan de ontvangende instelling en de balanswaarde ervan;

e) de lijst van de schulden die de ontvangende instelling overneemt van de overdragende instelling.

§ 2. Een opleiding die overgedragen wordt naar een andere instelling wordt uit het Hoger Onderwijsregister geschrapt bij de instelling die de opleiding overdraagt.

Een instelling die een studiegebied overdraagt naar een andere instelling verliest de onderwijsbevoegdheid voor het betreffende studiegebied.

§ 3. De hogescholen en universiteiten delen jaarlijks voor 1 mei de opleidingen of studiegebieden die ze het daaropvolgende academiejaar willen overdragen, mee aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs.

§ 4. Als een overgedragen opleiding, waarbij de onderwijssokkel en het variabel onderwijsdeel berekend worden overeenkomstig de bepalingen vermeld in § 1, opnieuw naar een andere hogeronderwijsinstelling overgedragen wordt, dan zijn de bepalingen van § 1, 1° en 2°, niet van toepassing bij deze nieuwe overdracht.

[ ]¹ Decr. 8-5-2009; [ ]² Decr. van 13-7-2012

[Art. 25bis.

§ 1. Als bij of krachtens het decreet in het kader van een herstructurering de onderwijsbevoegdheid in één of meer studiegebieden van een instelling vanaf het academiejaar t-1/t geheel of gedeeltelijk wordt overgedragen naar een andere instelling, dan wordt voor de berekening van de onderwijssokkel van de ontvangende instelling het aantal opgenomen studiepunten in de overgedragen opleiding(en) van de relevante academiejaren en wordt voor de berekening van het variabel onderwijsdeel van de ontvangende instelling het aantal financieringspunten van de overgedragen opleiding(en) van de relevante academiejaren geacht behoord te hebben tot de ontvangende instelling.

§ 2. In het geval van een overdracht zoals bedoeld in § 1 zijn de bepalingen van artikel 25, § 1, 4° en 5°, en § 2, van overeenkomstige toepassing.]

Decr. van 8-5-2009

[Art. 25ter.

[[Tot en met het begrotingsjaar 2013 worden de opgenomen studiepunten van de HUB-EHSAL, berekend voor de onderwijssokkel overeenkomstig artikel 11, verhoogd met 29.255,4 opgenomen studiepunten voor de academische opleidingen in het studiegebied Handelswetenschappen en bedrijfskunde. In de begrotingsjaren 2014 en 2015 worden deze bijkomende opgenomen studiepunten toegevoegd aan de opgenomen studiepunten van de Katholieke Universiteit Leuven.

Tot en met het begrotingsjaar 2013 worden de financieringspunten van de HUB-EHSAL, berekend voor het variabele onderwijsdeel overeenkomstig artikel 14, verhoogd met 33.824,64 financieringspunten voor de academische opleidingen in het studiegebied Handelswetenschappen en bedrijfskunde. In de begrotingsjaren 2014 en 2015 worden deze bijkomende financieringspunten toegevoegd aan de financieringspunten van de Katholieke Universiteit Leuven.

Tot en met het begrotingsjaar 2016 worden de opgenomen studiepunten van de Karel de Grote Hogeschool - Katholieke Hogeschool Antwerpen, berekend voor de onderwijssokkel overeenkomstig artikel 11, verhoogd met 5.946,20 opgenomen studiepunten voor de afbouw van de professionele bacheloropleiding Elektromechanica. Vanaf het begrotingsjaar 2017 worden deze bijkomende studiepunten jaarlijks verminderd met 20 %.

Tot en met het begrotingsjaar 2016 worden de financieringspunten van de Karel de Grote Hogeschool - Katholieke Hogeschool Antwerpen, berekend voor het variabele onderwijsdeel overeenkomstig artikel 14, verhoogd met 13.150,44 financieringspunten voor de afbouw van de professionele bacheloropleiding Elektromechanica. Vanaf het begrotingsjaar 2017 worden deze bijkomende financieringspunten jaarlijks verminderd met 20 %.]] ]

Decr. 1-7-2011; [[ ]] Decr. van 13-7-2012

Art. 26.

[...]

Decr. van 13-7-2012

Onderafdeling V. - De onderzoekssokkel

Art. 27.

§ 1. Om voor een onderzoekssokkel in het begrotingsjaar t in aanmerking te komen, moet een universiteit voldoen aan de volgende minimale instellingsnorm :

1°[de universiteit heeft in de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 ten minste 65 doctoraatsdiploma's uitgereikt;]¹

2° het aantal publicaties in de jaren t-12 tot en met t-3 bedraagt ten minste 1 000.

§ 2. Het aantal doctoraten en het aantal publicaties wordt vastgesteld overeenkomstig de voorschriften, vastgesteld bij of krachtens [artikel 63/1 van het decreet van 30 april 2009 betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid]².

[ ]¹ Decr. 13-7-2012; [ ]² Decr. van 21-12-2012

Art. 28.

§ 1. Voor de berekening van de onderzoekssokkel van een universiteit (SOZi) wordt het bedrag van de totale onderzoeksokkel (SOZ), vermeld in artikel 9, en verminderd met de forfaitaire sokkel van de Universiteit Gent, vermeld in § 4, verdeeld op basis van het procentuele aandeel van elke universiteit in :

1° het aantal uitgereikte doctoraatsdiploma's in de academiejaren [t-7/t-6] tot en met t-3/t-2, gewogen met een gewichtsfactor als vermeld in § 2, x 0,5;

2° het aantal publicaties in de jaren t-12 tot en met t-3, gewogen met een gewichtsfactor als vermeld in § 3, x 0,5.

§ 2. Om de weging op het aantal uitgereikte doctoraatsdiploma's te verrichten worden per instelling de volgende gewichtsfactoren toegepast :

1° op het aantal uitgereikte doctoraatsdiploma's dat kleiner is dan of gelijk is aan [65] : factor 3;

2° op het aantal uitgereikte doctoraatsdiploma's dat groter is dan [65 en kleiner is dan of gelijk is aan 500] : factor 2;

3° op het aantal uitgereikte doctoraatsdiploma's dat groter is dan [500] : factor 0.

§ 3. Om de weging op het aantal publicaties te verrichten worden per instelling de volgende gewichtsfactoren toegepast :

1° op het aantal publicaties dat kleiner is dan of gelijk is aan 600 : factor 3;

2° op het aantal publicaties dat groter is dan 600 en kleiner is dan of gelijk is aan 3 000 : factor 2;

3° op het aantal publicaties dat groter is dan 3 000 en kleiner is dan of gelijk is aan 10 000 : factor 1;

4° op het aantal publicaties dat groter is dan 10 000 : factor 0.

§ 4. De onderzoekssokkel van de Universiteit Gent, berekend overeenkomstig § 1, wordt in de begrotingsjaren 2008 tot en met 2013 verhoogd met een aanvullende onderzoekssokkel van 5 miljoen euro. Dit bedrag wordt geïndexeerd volgens de bepalingen in artikel 9, § 5.

Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt die aanvullende onderzoekssokkel jaarlijks met 25 % afgebouwd.

Decr. van 13-7-2012

Onderafdeling VI. - Het variabel onderzoeksdeel

Art. 29.

[§ 1. Bij de berekening van het variabele onderzoeksdeel van een universiteit (VOZi) wordt het bedrag van het variabele onderzoeksdeel VOZun, respectievelijk VOZun2014, vermeld in of berekend overeenkomstig artikel 9, verdeeld over de universiteiten volgens de procentuele verdeelsleutel, vermeld in paragraaf 2 van dit artikel.

§ 2. De verdeelsleutel is het gewogen gemiddelde van de volgende vier elementen :

1° het procentuele aandeel van iedere associatie in het aantal academisch gerichte initiële bachelor- en masterdiploma's, uitgereikt door de universiteit en door de hogescholen die deel uitmaken van de betreffende associatie in de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2. Op de uitgereikte diploma's wordt het puntengewicht van het studiegebied, vermeld in artikel 23, toegepast. Voor de academisch gerichte bachelor- en masteropleidingen die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd worden in een universiteit, evolueert het puntengewicht overeenkomstig artikel 23, § 1, 4°. Voor de academisch gerichte kunstopleidingen wordt de som van het puntengewicht in artikel 23, § 1, 2°, en artikel 23, § 4, toegepast;

2° het procentuele aandeel van iedere universiteit in het aantal doctoraatsdiploma's, uitgereikt in de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2, met toepassing van het puntengewicht van het studiegebied, vermeld in artikel 23;

3° het procentuele aandeel van iedere universiteit in het aantal publicaties en het aantal citaties over de jaren t-12 tot en met t-3. De publicaties en citaties worden vastgesteld overeenkomstig de voorschriften, vastgelegd bij of krachtens [[artikel 63/1 van het decreet van 30 april 2009 betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid]]¹;

4° het procentuele aandeel van iedere universiteit in de parameter "mobiliteit en diversiteit", dat is het procentuele aandeel van elke universiteit in het aantal eerste aanstellingen of benoemingen in een graad van het zelfstandig academisch personeel [[over de jaren t-6 tot en met t-2]]² van :

a) personen die gepromoveerd zijn tot doctor aan een andere universiteit dan de aanstellende of benoemende universiteit;

b) personen die aan de aanstellende of benoemende universiteit gepromoveerd zijn tot doctor, maar gedurende de laatste vijf jaar ten minste drie jaar geen deel hebben uitgemaakt van het personeel bij die universiteit of een andere universiteit, bij een universitair ziekenhuis, een hogeschool, een publieke onderzoeksorganisatie of een onderzoeksorganisatie die structurele financiering krijgt vanuit de Vlaamse begroting;

c) personen van het vrouwelijke geslacht.

Onder eerste aanstelling of benoeming als vermeld in het eerste lid, wordt verstaan de indiensttreding bij de universiteit in een van de graden van het zelfstandig academisch personeel overeenkomstig hoofdstuk IV, afdeling 3, van het Universiteitendecreet.

Bij de bepaling van het aantal aanstellingen en benoemingen :

1° wordt geen rekening gehouden met dubbeltellingen, in de zin dat een persoon die bij de aanstelling of benoeming aan een universiteit voldoet aan twee criteria als vermeld in het eerste lid, 4°, eenmaal wordt geteld;

2° worden alleen aanstellingen of benoemingen van ten minste 80 % aan de universiteit in rekening genomen, inclusief gemengde aanstellingen aan enerzijds de universiteit en anderzijds :

a) het daaraan verbonden academisch ziekenhuis. Voor de toepassing van deze bepaling wordt het Universitair Ziekenhuis Gent respectievelijk het Universitair Ziekenhuis Antwerpen beschouwd als verbonden met de Universiteit Gent respectievelijk de Universiteit Antwerpen;

b) het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek-Vlaanderen;

c) het IWT;

d) de strategische onderzoekscentra (IBBT, IMEC, VITO en VIB).

De gegevens voor de berekening van de parameter "mobiliteit en diversiteit" worden aangeleverd door de Vlaamse Interuniversitaire Raad na een gezamenlijke validatie ervan door de universiteiten, de overheid en de commissarissen die toezicht uitoefenen op de universiteiten.

§ 3. Voor de weging van de elementen, vermeld in paragraaf 2, worden de volgende factoren toegepast :

begrotingsjaar

2013

2014 en 2015

2016 en 2017

2018 en 2019

2020 en 2021

diploma's

0,24

0,24

0,24

0,23

0,225

doctoraten

0,40

0,39

0,38

0,38

0,375

publicaties en citaten

0,30

0,30

0,30

0,30

0,30

diversiteit en mobiliteit

0,06

0,07

0,08

0,09

0,10

§ 4. In afwijking van paragraaf 1 wordt tot en met het begrotingsjaar 2013 0,23 % van het bedrag van het variabele onderzoeksdeel, vermeld of berekend conform artikel 9, voorafgenomen voor de HUB-KUB. Voor de berekening van het procentuele aandeel in het aantal doctoraatsdiploma's, in het aantal publicaties en citaties en in het aantal eerste aanstellingen of benoemingen, vermeld in paragraaf 2 van dit artikel, wordt de HUB-KUB uitgezonderd.

Vanaf het begrotingsjaar 2014 worden voor de bepalingen van paragraaf 1, 2 en 3, de Katholieke Universiteit Leuven en de HUB-KUB als een universiteit beschouwd. Voor de berekening van het variabele onderzoeksdeel worden het aantal uitgereikte initiële bachelordiploma's, het aantal uitgereikte doctoraatsdiploma's, het aantal publicaties en citaties, en het aantal eerste aanstellingen of benoemingen van de HUB-KUB geteld bij de aantallen van de Katholieke Universiteit Leuven.]

Decr. 13-7-2012; [[ ]]¹ Decr. 21-12-2012; [[ ]]² Decr. van 20-12-2013

Afdeling IV. - De jaarlijkse berekening van de werkingsuitkering

Art. 30.

§ 1. De theoretische werkingsuitkering in het begrotingsjaar t voor een hogeschool of universiteit wordt als volgt berekend :

Wi = SOWi + VOWi + SOZi + VOZi,

waarbij :

1° Wi gelijk is aan de theoretische werkingsuitkering voor instelling i in het begrotingsjaar t;

2° SOWi gelijk is aan de onderwijssokkel voor instelling i, berekend overeenkomstig artikel 13;

3° VOWi gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor instelling i, berekend overeenkomstig artikel 14;

4° SOZi gelijk is aan de onderzoekssokkel voor instelling i, berekend overeenkomstig artikel 28;

5° VOZi gelijk is aan het variabel onderzoeksdeel voor instelling i, berekend overeenkomstig artikel 29.

§ 2. De bedragen voorzien voor de HOSP-middelen, vermeld in artikel 9, worden als volgt verdeeld over de volgende hogescholen :

Begrotingsjaar 2008

Begrotingsjaar 2009

Begrotingsjaar 2010

Erasmushogeschool Brussel

110.879,22

73.919,48

36.959,74

Hogeschool Antwerpen

489.345,22

326.230,14

163.115,07

Hogeschool Gent

267.034,32

178.022,88

89.011,44

[LUCA School of Arts]

90.300,91

60.200,60

30.100,30

Katholieke Hogeschool Sint-Lieven

46.340,22

30.893,48

15.446,74

Provinciale Hogeschool Limburg

49.544,62

33.029,75

16.514,87

Totaal

1.053.444,50

702.296,33

351.148,17

Deze bedragen worden toegevoegd aan de theoretische werkingsuitkering van de betreffende instelling.

Vanaf het begrotingsjaar 2008 worden deze bedragen geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5.

B.Vl.R. van 14-9-2012

Art. 31.

§ 1. Als in de begrotingsjaren 2008 tot en met 2013 het bedrag van de theoretische werkingsuitkering van een instelling i, die voldoet aan de voorwaarden voor de minimale instellingsnorm voor de onderwijssokkel, vermeld in artikel 12, kleiner is dan of gelijk is aan het bedrag van het gegarandeerde minimum, vermeld in § 2, dan ontvangt die instelling het gegarandeerde minimumbedrag als werkingsuitkering voor het desbetreffende begrotingsjaar.

Als in de begrotingsjaren 2008 tot en met 2013 het bedrag van de theoretische werkingsuitkering van een instelling i, groter is dan het gegarandeerde minimumbedrag, vermeld in § 2, dan ontvangt die instelling het bedrag van de theoretische werkingsuitkering als werkingsuitkering.

Als in de begrotingsjaren 2008 tot en met 2013 de som van de werkingsuitkeringen van de hogescholen en de universiteiten het beschikbare budget voor het betreffende begrotingsjaar, vermeld in artikel 9, overschrijdt, dan ontvangt een instelling i, waarbij het bedrag van de theoretische werkingsuitkering groter is dan het gegarandeerde minimumbedrag, het bedrag van het gegarandeerde minimum, vermeld in § 2, vermeerderd met het procentueel aandeel van deze instelling in het verschil tussen de som van de theoretische werkingsuitkeringen van de hogescholen en de universiteiten, vermeld in het tweede lid, en de som van de gegarandeerde minimumbedragen van deze hogescholen en universiteiten, vermeld in § 2.

§ 2. [De volgende gegarandeerde minimumbedragen worden vastgelegd voor de hogescholen en de universiteiten :

Instelling

gegarandeerd minimum (uitgedrukt in EUR)

1° Arteveldehogeschool

39.172.027,94

2° Erasmushogeschool Brussel

28.221.507,42

3° Hogeschool Antwerpen

44.770.310,04

4° Hogeschool Gent

74.423.088,34

5° Hogeschool Sint-Lukas Brussel

7.340.568,70

6°[[LUCA School of Arts]]¹

38.412.534,58

7° Hogeschool West-Vlaanderen

19.816.734,54

8° Karel de Grote-Hogeschool KH Antwerpen

40.252.379,35

9° Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende

17.798.398,64

10°[[Thomas More Kempen]]²

31.364.082,66

11° Katholieke Hogeschool Leuven

27.088.744,74

12° Katholieke Hogeschool Limburg

29.971.388,38

13°[[Thomas More Mechelen]]²

19.961.758,26

14° Katholieke Hogeschool Sint-Lieven

26.915.201,11

15° Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen

29.164.438,69

16°[[Thomas More Antwerpen]]²

13.008.546,51

17° Plantijn-Hogeschool

13.941.258,15

18° Provinciale Hogeschool Limburg

20.857.698,06

19° GROEP T - Internationale Hogeschool Leuven

10.766.708,92

20° EHSAL - Europese Hogeschool Brussel

21.305.296,34

21° XIOS Hogeschool Limburg

15.193.074,25

22° KUBrussel

5.502.000,00

23° KULeuven

222.899.082,00

24° UGent

196.584.425,00

25° Universiteit Antwerpen

85.954.139,00

26° VUB

78.279.046,00

27° UHasselt/tUL

24.528.509,00]¹

Het gegarandeerde minimumbedrag, vermeld in het eerste lid, is niet van toepassing op een instelling die niet voldoet aan de voorwaarden voor de minimale instellingsnorm voor de onderwijssokkel, zoals bepaald in artikel 12.

§ 3. De bedragen, vermeld in § 2, worden vanaf het begrotingsjaar 2008 geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5.

[§ 4. Vanaf het begrotingsjaar 2011 wordt de werkingsuitkering per hogeschool en universiteit, berekend overeenkomstig de bepalingen van afdeling IV van dit decreet met inbegrip van de bedragen bedoeld in artikel 35, § 6, met 1,27 % verminderd.

Afhankelijk van de budgettaire ruimte kan de Vlaamse Regering dit percentage vanaf het begrotingsjaar 2012 wijzigen.

De som van het totale bedrag van de verminderingen op grond van het eerste of het tweede lid en het bedrag van de vermindering op grond van het eerste of het tweede lid van artikel 3, § 3, van het decreet van 20 februari 2009 betreffende de Hogere Zeevaartschool bedraagt per jaar ten hoogste 16.179.000 euro, berekend op het prijsniveau van het jaar 2010. Indien dit bedrag overschreden wordt, worden de in het eerste lid en in het eerste lid van artikel 3, § 3, van het decreet van 20 februari 2009 betreffende de Hogere Zeevaartschool vermelde percentages verminderd.]²

[ ]¹ Decr. 21-11-2008; [ ]² Decr. 18-12-2009; [[ ]]¹ B.Vl.R. 14-9-2012; [[ ]]² B.Vl.R. van 28-9-2012

[§ 5. Voor het begrotingsjaar 2013 worden de totale werkingsuitkeringen van de hogescholen, met 4.539.000,00 euro verminderd. Dit bedrag wordt verdeeld op basis van het procentuele aandeel van elke hogeschool in de effectieve werkingsuitkeringen.

§ 6. Voor het begrotingsjaar 2013 worden de totale werkingsuitkeringen van de universiteiten, berekend overeenkomstig de bepalingen van afdeling IV van dit decreet, met 5.083.000,00 euro verminderd en verdeeld op basis van het procentuele aandeel van elke universiteit in de effectieve werkingsuitkeringen.]

Decr. van 5-7-2013

Art. 32.

[§ 1. Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt de werkingsuitkering van een hogeschool of universiteit als volgt berekend :Wi = SOWi + VOWi + SOZi + VOZi,

waarbij :

1° Wi gelijk is aan de werkingsuitkering voor instelling i in het begrotingsjaar t;

2° SOWi gelijk is aan de onderwijssokkel voor instelling i, berekend overeenkomstig artikel 13;

3° VOWi gelijk is aan het variabele onderwijsdeel voor instelling i, berekend overeenkomstig artikel 14;

4° SOZi gelijk is aan de onderzoekssokkel voor instelling i, berekend overeenkomstig artikel 28;

5° VOZi gelijk is aan het variabele onderzoeksdeel voor instelling i, berekend overeenkomstig artikel 29.

§ 2. In afwijking van paragraaf 1 wordt in het begrotingsjaar t de werkingsuitkering van een universiteit Wi verminderd met de volgende bedragen :

1° het bedrag van de personeelskosten, opgenomen in de overeenkomst tussen de desbetreffende hogeschool en universiteit, zoals vermeld in artikel 171vicies sexies van het Hogescholendecreet, voor het begrotingsjaar t;

2° het bedrag, berekend op basis van de personeelskosten, vermeld in artikel 171vicies septies van het Hogescholendecreet, voor het begrotingsjaar t;

3° andere componenten van de werkingsuitkering, overeenkomstig artikel 24, § 6, van het Structuurdecreet.

§ 3. In afwijking van paragraaf 1 wordt in het begrotingsjaar t de werkingsuitkering van een hogeschool Wi vermeerderd met de volgende bedragen :

1° het bedrag van de personeelskosten, opgenomen in de overeenkomst tussen de desbetreffende hogeschool en universiteit, zoals vermeld in artikel 171vicies sexies van het Hogescholendecreet, voor het begrotingsjaar t;

2° het bedrag, berekend op basis van de personeelskosten, vermeld in artikel 171vicies septies van het Hogescholendecreet, voor het begrotingsjaar t;

3° andere componenten van de werkingsuitkering, overeenkomstig artikel 24, § 6, van het Structuurdecreet.]

Decr. van 13-7-2012

Art. 33.

Een instelling die niet aan de minimale instellingsnorm komt voor een onderwijssokkel, zoals bepaald in artikel 12, komt niet in aanmerking voor het gegarandeerde minimumbedrag, vermeld in artikel 31, § 2. Die instelling maakt aanspraak op het variabel onderwijsdeel (VOWi) en - indien van toepassing - op het onderzoeksgedeelte (SOZi + VOZi) en kan tevens een economische unie aangaan met een andere hogeronderwijsinstelling, hierna de referentie-instelling te noemen. Tussen beide instellingen wordt een overeenkomst gesloten waarin aangegeven wordt welke middelen de referentie-instelling in het kader van de economische unie jaarlijks toekent aan de eerste instelling. Deze middelen worden beschouwd als werkingsuitkeringen, zoals bepaald in hoofdstuk II, afdeling I, van dit decreet.

Art. 34.

Het aantal studiepunten voor de berekening van de onderwijssokkel en het aantal financieringspunten voor de berekening van het variabel onderwijsdeel, gegenereerd door een gezamenlijke opleiding wordt verdeeld onder de participerende instellingen overeenkomstig de verdeelsleutel opgenomen in de samenwerkingsovereenkomst, zoals vermeld in de artikelen 24quater en 86 van het Structuurdecreet.

Afdeling V. - Aanvullende uitkeringen

Art. 35.

§ 1. Voor de hogescholen wordt voorzien in de volgende aanvullende uitkeringen :

1° een bedrag van [951.960,02]¹ euro voor de geraamde kosten van de salarissen van de personeelsleden van het meester-, vak- en dienstpersoneel van de hogescholen die op 31 december 1995 rechtstreeks betaald werden door het beleidsdomein Onderwijs en Vorming. Het eventuele saldo op het einde van het begrotingsjaar t wordt in het begrotingsjaar t+1 toegevoegd aan het variabel onderwijsgedeelte voor de professioneel gerichte opleidingen VOWprof aan de hogescholen;

2° een bedrag van [7.884.245,71]³ euro voor de geraamde kosten van de salarissen of wachtgelden van de personeelsleden, vermeld in artikel 36. Het eventuele saldo op het einde van het begrotingsjaar t wordt in het begrotingsjaar t+1 toegevoegd aan het variabel onderwijsgedeelte voor de professioneel gerichte opleidingen VOWprof aan de hogescholen;

3°[de bedragen VOWprof2014 en VOWhko2014 worden verhoudingsgewijs verminderd met de bedragen die nodig zijn om de kosten te dekken van de kinderbijslagen van de personeelsleden van de hogescholen. De bedragen VOWac2014 worden verhoudingsgewijs verminderd met de bedragen die nodig zijn om de kosten te dekken van de kinderbijslagen van de personeelsleden opgenomen in het integratiekader;]²

[4° de bedragen VOWprof 2014 en VOWhko2014 worden verhoudingsgewijs verminderd met de bedragen die nodig zijn om de salariskosten te dekken van hun benoemde personeelsleden die tijdens het voorgaande begrotmgsjaar met bevallingsverlof waren en van hun benoemde en tijdelijke personeelsleden die tijdens het voorgaande begrotmgsjaar met opvangverlof voor adoptie of pleegvoogdij waren, voor wat de duur van dat bevallings- of opvangverlof betreft.]²

[ ]¹ Decr. 21-11-2008; [ ]² Decr. 13-7-2012; [ ]³ Decr. van 5-7-2013

§ 2. De bedragen, vermeld in § 1, volgen vanaf het begrotingsjaar 2008 de evolutie van de gezondheidsindex.

§ 3. [De bedragen voor de verhoging van het vakantiegeld van de personeelsleden van de hogescholen, die naar aanleiding van cao II werden toegevoegd aan de enveloppe van de hogescholen, en de toekenning van de schoolpremie, worden als volgt toegevoegd aan de verschillende variabele onderwijsdelen :

1° aan VOWprof2014 wordt een bedrag van 9.932.186,00 euro toegevoegd;

2° aan VOWhko2014 wordt een bedrag van 719.703,24 euro toegevoegd;

3° aan VOWun2014 wordt een bedrag van 2.470.033,84 euro toegevoegd.

Deze bedragen worden met ingang van het begrotingsjaar 2012 geïndexeerd overeenkomstig de indexeringsformule, vermeld in artikel 9, § 5.]

Decr. van 13-7-2012

§ 4. Het bedrag van VOWprof wordt verminderd met het bedrag voor de financiering van de voortgezette lerarenopleidingen die niet tot bachelor-na-bacheloropleidingen zijn omgevormd. Vanaf het begrotingsjaar 2007 ontvangen de hogescholen die een voortgezette lerarenopleiding organiseren waaruit geen bachelor-na-bacheloropleiding is ontstaan, per in het vorig academiejaar afgeleverd diploma 1944,79 euro. Als het totale bedrag meer dan 317.000,77 euro bedraagt, dan wordt dit bedrag verdeeld over de hogescholen op basis van het aantal in het vorig academiejaar afgeleverde diploma's. Deze bedragen worden jaarlijks aangepast op de wijze bepaald in artikel 9 van dit decreet.

§ 5. Voor de begrotingsjaren 2008 en 2009 wordt een bedrag van 1.000.000 euro voorzien voor de hogescholen met opleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst en Muziek en podiumkunsten. Dit bedrag wordt als volgt verdeeld over de hogescholen die opleidingen in deze studiegebieden aanbieden :

1° van het totale bedrag van 1.000.000 euro wordt een bedrag voorafgenomen om elke hogeschool in het variabel onderwijsdeel minimaal het bedrag te garanderen dat haar academisch gerichte opleidingen bij de berekening van de werkingsuitkering voor het begrotingsjaar 2007 genereerden. Het gaat om de volgende bedragen (uitgedrukt in euro) :

a. Erasmushogeschool Brussel :

8.672.045,02

b. Hogeschool Antwerpen :

10.929.576,74

c. Hogeschool Gent :

10.188.445,78

d. Hogeschool Sint-Lukas Brussel :

5.112.051,45

e. [LUCA School of Arts]

10.944.324,46

f. Karel de Grote Hogeschool :

4.077.011,92

g. Katholieke Hogeschool Limburg :

3.686.317,67

h. Provinciale Hogeschool Limburg :

2.851.809,72;

2° het eventuele resterende bedrag wordt verdeeld op basis van het aandeel van de instellingen in financieringspunten, gegenereerd door opgenomen en verworven studiepunten in de academisch gerichte opleidingen in deze studiegebieden. Bij de berekening van het aantal financieringspunten kunnen de maxima voor opgenomen en verworven studiepunten, zoals vastgelegd in artikel 23, § 4, niet overschreden worden.

De bedragen vermeld in deze paragraaf worden vanaf het begrotingsjaar 2008 geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5.

B.Vl.R. van 14-9-2012

[§ 6. Volgende bedragen, uitgedrukt in euro, worden als aanvullende uitkering toegevoegd aan de werkingsuitkering van EHSAL, Europese Hogeschool Brussel :

Begrotingsjaar 2008

390.777,68

Begrotingsjaar 2009

1.451.459,94

Begrotingsjaar 2010

1.451.459,94

Begrotingsjaar 2011

1.161.167,95

Begrotingsjaar 2012

870.875,96

Begrotingsjaar 2013

580.583,98

Begrotingsjaar 2014

290.291,99

Vanaf het begrotingsjaar 2009 worden de bedragen vermeld in het eerste lid, geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5.]

Decr. van 4-7-2008

Art. 36.

§ 1. De personeelsleden, vermeld in artikel 35, § 1, 2°, zijn de volgende :

1° de personeelsleden die ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking, en die verbonden zijn aan een instelling voor hoger onderwijs die op 31 december 1995 niet meer door de Vlaamse Gemeenschap wordt gefinancierd of gesubsidieerd, en de vastbenoemde personeelsleden van de instellingen voor hoger onderwijs waarvan de afbouw van alle opleidingen, gestart op grond van de toepassing van de rationalisatienormen die van kracht waren tot voor de inwerkingtreding van het Hogescholendecreet, voltooid zal zijn in het academiejaar 1995-1996, voor zover die personeelsleden ondertussen niet vastbenoemd zijn in een andere onderwijsinstelling;

2° de personeelsleden die verbonden zijn aan een instelling voor hoger onderwijs met volledig leerplan, die volledig ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking op 15 januari 1994, en die op 15 januari 1994 niet waren gereaffecteerd of wedertewerkgesteld in de instelling voor hoger onderwijs met volledig leerplan waar zij benoemd waren, voor zover zij ondertussen niet vastbenoemd zijn in een andere onderwijsinstelling;

3° de personeelsleden en leden van het onderwijzend personeel die verbonden zijn aan een instelling voor pedagogisch hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, en die in het academiejaar 1994-1995 titularis waren van een betrekking, toegekend op basis van extra-waarborglestijden. De Vlaamse Regering bepaalt op welke wijze die personeelsleden worden aangewezen. Zij worden rechtstreeks en centraal bezoldigd door het beleidsdomein Onderwijs en Vorming;

4° de vastbenoemde pedagogische adviseurs en adviseurs-coördinatoren die op 31 augustus 1995 in dienst zijn van de pedagogische begeleidingsdiensten van het hoger onderwijs van het korte type;

5° a) de personeelsleden, benoemd in een instelling voor hoger onderwijs met volledig leerplan, die op 1 januari 1995 een verlof wegens opdracht of een terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht, als vermeld in artikel 90, § 1, van het decreet van 17 juli 1991 betreffende de inspectie en de pedagogische begeleidingsdiensten, genoten en ingeschakeld waren ter ondersteuning van de begeleidingsdiensten van het hoger onderwijs met volledig leerplan;

b) de benoemde personeelsleden van de hogescholen die op 1 september 2002 binnen het contingent van de 0,1 % een verlof wegens opdracht of een terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht, als vermeld in artikel 90, § 1, van het decreet van 17 juli 1991 betreffende de inspectie en de pedagogische begeleidingsdiensten, genoten. Die personeelsleden behouden dat verlof of die terbeschikkingstelling op persoonlijke titel voor het volume op 1 september 2002 tot er een einde wordt gesteld aan dat verlof of die terbeschikkingstelling of tot hun uitdiensttreding;

6° de personeelsleden, zoals bedoeld in artikel 304bis van het Hogescholendecreet, die voor de begeleiding van de onderwijsvernieuwingen in het hoger onderwijs en voor de ondersteuning van de lokale comités tewerkgesteld zijn bij de representatieve vakorganisaties.

§ 2. Als de personeelsleden die op 15 januari 1994 ter beschikking gesteld waren wegens ontstentenis van betrekking, in een bepaald begrotingsjaar, met ingang van het begrotingsjaar 1997, gereaffecteerd of wedertewerkgesteld zijn buiten het hoger onderwijs met volledig leerplan, ontvangt de hogeschool waar zij benoemd zijn het daaropvolgende begrotingsjaar, een forfaitair bedrag dat overeenstemt met het volume van de opdracht van reaffectatie of wedertewerkstelling buiten het hoger onderwijs met volledig leerplan, vermenigvuldigd met 37.185 euro en vermenigvuldigd met 100 % vanaf het begrotingsjaar 2007.

Art. 37.

§ 1. Er wordt een recuperatiefonds opgericht, hierna het fonds te noemen.

§ 2. Het fonds is een begrotingsfonds in de zin van artikel 45 van het koninklijk besluit van 17 juli 1991 houdende coördinatie van de wetten op de Rijkscomptabiliteit.

§ 3. De middelen van het fonds moeten aangewend worden voor de betaling van de werkingsuitkeringen aan de hogescholen.

§ 4. Aan het fonds worden alle ontvangsten toegewezen die voortvloeien uit de terugstorting van onverschuldigde salarissen en vergoedingen, eveneens alle ontvangsten die voortvloeien uit het terugstorten van de 70 % van het bruto-aanvangssalaris, vermeld in artikel 339quater en artikel 339quinquies van het Hogescholendecreet.

§ 5. Vanaf 1 september 1998 worden de personeelsleden, vermeld in artikel 318 van het Hogescholendecreet, voor het volume van de opdracht waarvoor zij op 1 januari 1998 verbonden waren aan de optie kinesitherapie, opgenomen in een apart personeelsbestand. Zij behouden hun statutaire toestand en blijven de salarisschaal genieten die hun op 1 januari 1998 was toegekend. Zij behouden hun statuut van personeelslid van de hogeschool waarvan zij personeelslid waren op 1 januari 1998.

§ 6. De personeelsleden, vermeld in § 5, blijven gedurende de academiejaren 1998-1999 tot en met 2001-2002 betaald op de werkingsuitkering van de hogescholen in kwestie.

§ 7. Elke hogeschool die tijdens het academiejaar 1997-1998 de optie kinesitherapie heeft georganiseerd, ontvangt gedurende de periode, vermeld in § 6, een aanvullende toelage die gelijk is aan LK - LO, waarbij :

1° LK gelijk is aan de brutoloonkosten van alle personeelsleden van de hogeschool, vermeld in § 5;

2° LO gelijk is aan de brutoloonkosten van alle personeelsleden, vermeld in § 5, die de hogeschool tewerkstelt in de optie kinesitherapie in afbouw of in de opleiding kinesitherapie.

De hogeschool ontvangt een voorschot dat gelijk is aan 50 % van het geraamde bedrag in het begin van het begrotingsjaar. Het saldo wordt uitbetaald na de betaling van het laatste maandsalaris van het begrotingsjaar in kwestie.

§ 8. Vanaf het academiejaar 2002-2003 worden de personeelsleden, vermeld in § 5, die geen tewerkstelling hebben in de opleiding kinesitherapie, niet meer betaald ten laste van de werkingsuitkeringen van de hogeschool. De Vlaamse Gemeenschap betaalt die personeelsleden centraal. Ze neemt hiervoor een bedrag op in de begroting dat gelijk is aan de brutoloonkosten van die personeelsleden, verminderd met een raming van de terugstorting van 70 % van het bruto-aanvangssalaris, vermeld in artikel 339quater en artikel 339quinquies van het Hogescholendecreet.

§ 9. De rekenplichtige die de ontvangsten gedaan heeft, beschikt rechtstreeks over de kredieten van het fonds.

Art. 38.

[§ 1. In het begrotingsjaar 2012 ontvangen de hogescholen voor de academisering de volgende bedragen op indexniveau 2011 :

1° voor de academiserende kunstopleidingen : 5.776.879,28 euro;

2° voor de andere academiserende opleidingen : 17.301.974,09 euro.

Deze bedragen worden vanaf het begrotingsjaar 2012 geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5.

§ 2. In het begrotingsjaar 2012 ontvangen de hogescholen de volgende aanvullende bedragen voor de academisering :

1° voor de academiserende kunstopleidingen : 1.877.328,73 euro;

2° voor de andere academiserende opleidingen : 5.622.671,27 euro.

§ 3. In het begrotingsjaar 2012 ontvangen de hogescholen de volgende bijkomende bedragen voor de academisering :

1° voor de academiserende kunstopleidingen : 240.000,00 euro;

2° voor de andere academiserende opleidingen : 1.360.000,00 euro.

§ 4. De som van de bedragen, vermeld in de paragrafen 1, 2 en 3, wordt onder de hogescholen verdeeld naar rato van het aantal opgenomen studiepunten en het aantal uitgereikte diploma's in respectievelijk de academiserende kunstopleidingen en de andere academiserende opleidingen.

Voor de vaststelling van het aantal opgenomen studiepunten in een hogeschool wordt voor het begrotingsjaar t het gemiddelde aantal studiepunten in aanmerking genomen over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2, waarvoor studenten onder diplomacontract zich hebben ingeschreven voor een academische initiële bachelor- of masteropleiding, respectievelijk in een kunstopleiding of in een andere academisch gerichte opleiding.

Voor de vaststelling van het aantal uitgereikte diploma's in een hogeschool wordt voor het begrotingsjaar t het gemiddelde aantal uitgereikte diploma's in aanmerking genomen over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 in een academische initiële bachelor- of masteropleiding, respectievelijk een kunstopleiding of een andere academisch gerichte opleiding.

Zowel het aantal opgenomen studiepunten als het aantal uitgereikte diploma's wordt voor 50 % meegerekend.

§ 5. In afwijking van paragraaf 4 ontvangt een hogeschool in 2012 het minimumbedrag, opgenomen in de volgende kolommen, als het bedrag, berekend overeenkomstig paragraaf 4, kleiner is dan het minimumbedrag.

Instelling

HKO budget 2012

budget academiserende opleidingen 2012

Arteveldehogeschool

0,00

226.192,61

Erasmushogeschool Brussel

1.032.377,40

577.647,57

Hogere Zeevaartschool

0,00

234.843,48

Artesis Hogeschool Antwerpen

1.504.531,50

2.525.227,27

Hogeschool Gent

1.345.991,36

3.924.426,74

Hogeschool Sint-Lukas Brussel

0,00

0,00

Hogeschool voor Wetenschap & Kunst

2.281.515,34

1.153.030,65

Hogeschool West-Vlaanderen

0,00

668.426,36

Karel de Grote-Hogeschool KH Antwerpen

580.334,19

465.246,11

Katholieke Hogeschool Brugge-Oostende

0,00

590.461,81

Katholieke Hogeschool Kempen

0,00

633.802,99

Katholieke Hogeschool Leuven

0,00

0,00

Katholieke Hogeschool Limburg

578.443,13

461.937,76

Lessius Mechelen

0,00

849.214,22

Katholieke Hogeschool Sint-Lieven

0,00

1.616.922,03

Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vl.

0,00

0,00

Lessius Hogeschool

0,00

1.999.300,33

Plantijn Hogeschool

0,00

0,00

Provinciale Hogeschool Limburg

440.775,80

578.635,52

Internationale Hogeschool Groep T

0,00

1.212.564,11

HUB-EHSAL

0,00

5.057.238,53

XIOS Hogeschool Limburg

0,00

478.264,76

totaal

7.763.968,71

23.253.382,87

§ 6. Het saldo tussen het gegarandeerde minimum aan academiseringsmiddelen, vermeld in paragraaf 5 en de totaliteit aan middelen voor academisering, vermeld in de paragrafen 1, 2 en 3, wordt per instelling verdeeld naar rato van het aandeel tussen de groeiende instellingen voor respectievelijk de academiserende kunstopleidingen en de andere academiserende opleidingen.

§ 7. De middelen, vermeld in dit artikel, worden met behoud van de bestemming ervan toegevoegd aan de werkingsuitkering.]

Decr. van 13-7-2012

[§ 8. Een hogeschool kan ervoor opteren om een gedeelte van de middelen ter ondersteuning van de academisering onder te brengen in het Industrieel Onderzoeksfonds, bedoeld in artikel 74bis van het decreet van 20 december 2002 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2003, van de associatie waartoe zij behoort, indien in deze mogelijkheid voorzien is in het algemeen onderzoeks- en samenwerkingsreglement van de associatie waartoe ze behoort.

De hogeschool sluit een overeenkomst af met de associatie over de inzet van deze middelen vanuit het Industrieel Onderzoeksfonds.]

Decr. van 19-7-2013

[Art. 38bis.

§ 1. In het begrotingsjaar 2013 ontvangen de hogescholen voor de academisering de volgende bedragen :

1° voor de academiserende kunstopleidingen : [[7.792.558,85]] euro;

2° voor de andere academiserende opleidingen : [[23.339.011,41]] euro.

Deze bedragen worden voor het begrotingsjaar 2013 geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5.

§ 2. In het begrotingsjaar 2013 ontvangen de hogescholen voor de academisering de volgende bijkomende bedragen :

1° voor de academiserende kunstopleidingen : 1.230.000 euro;

2° voor de andere academiserende opleidingen : 7.170.000 euro.

§ 3. De som van de bedragen, vermeld in de paragrafen 1 en 2 worden onder de hogescholen verdeeld overeenkomstig de bepalingen vermeld in artikel 38, § 4, § 5 en § 6.

§ 4. De middelen, vermeld in dit artikel, worden met behoud van bestemming toegevoegd aan de werkingsuitkering.]

Decr. 13-7-2012; [[ ]] Decr. van 21-12-2012

[§ 5. Een hogeschool kan ervoor opteren om een gedeelte van de middelen ter ondersteuning van de academisering onder te brengen in het Industrieel Onderzoeksfonds, bedoeld in artikel 74bis van het decreet van 20 december 2002 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2003, van de associatie waartoe zij behoort, indien in deze mogelijkheid voorzien is in het algemeen onderzoeks- en samenwerkingsreglement van de associatie waartoe ze behoort.

De hogeschool sluit een overeenkomst af met de associatie over de inzet van deze middelen vanuit het Industrieel Onderzoeksfonds.]

Decr. van 19-7-2013

[Art. 38ter.

§ 1. Vanaf het begrotingsjaar 2014 ontvangen de hogescholen een uitkering van [[7.616.782,04]] euro als aanvullende onderzoeksmiddelen voor de academisch gerichte kunstopleidingen in de Schools of Arts. Dit bedrag wordt vanaf het begrotingsjaar 2013 geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5.

Het bedrag, vermeld in het eerste lid, wordt vermeerderd met de volgende bedragen :

[[begrotingsjaar

bedrag (uitgedrukt in miljoen euro)

2014

2,18

2015

3,16

2016

4,13

2017

5,11

2018

6,41

2019

7,71

2020

9,01

2021

10,31

2022

11,61

vanaf 2023

12,93]]

Het bedrag dat in het begrotingsjaar t nominaal wordt toegevoegd, zijnde het verschil tussen het bedrag voor het begrotingsjaar t en het bedrag voor het begrotingsjaar t-1, vermeld in het tweede lid, wordt vanaf het begrotingsjaar t+1 geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5. Voor het berekenen van de nominale toename worden de bedragen vermeld in artikelen 38, § 3, 1°, en 38bis, § 2, 1°, en de bedragen vermeld in het tweede lid als een geheel beschouwd.

§ 2. De bedragen, vermeld in paragraaf 1, worden onder de hogescholen verdeeld naar rato van het aantal opgenomen studiepunten en het aantal uitgereikte diploma's in de academisch gerichte kunstopleidingen.

Voor de vaststelling van het aantal opgenomen studiepunten in de academisch gerichte kunstopleidingen in een hogeschool wordt voor het begrotingsjaar t het gemiddelde aantal studiepunten in aanmerking genomen over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 waarvoor studenten onder diplomacontract zich hebben ingeschreven voor een academische initiële bachelor- of masteropleiding binnen een School of Arts.

Voor de vaststelling van het aantal uitgereikte diploma's in de academisch gerichte kunstopleidingen in een hogeschool wordt voor het begrotingsjaar t het gemiddelde aantal uitgereikte diploma's in aanmerking genomen over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 in een academische initiële bachelor- of masteropleiding binnen een School of Arts.

Zowel het aantal opgenomen studiepunten als het aantal uitgereikte diploma's wordt voor 50 % meegerekend.

§ 3. Vanaf het begrotingsjaar 2014 ontvangen de universiteiten een uitkering van [[23.514.788,22]] euro als aanvullende onderzoeksmiddelen voor de academisch gerichte hogeschoolopleidingen die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd zijn in de universiteiten. Dat bedrag wordt vanaf het begrotingsjaar 2013 geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5.

Het bedrag, vermeld in het eerste lid, wordt vermeerderd met de volgende bedragen (uitgedrukt in miljoen euro) :

[[begrotingsjaar

bedrag (uitgedrukt in miljoen euro)

2014

12,82

2015

18,64

2016

24,27

2017

30,09

2018

35,39

2019

40,89

2020

46,19

2021

51,49

2022

56,99

vanaf 2023

60,67]]

Het bedrag dat in het begrotingsjaar t nominaal wordt toegevoegd, zijnde het verschil tussen het bedrag voor het begrotingsjaar t en het bedrag voor het begrotingsjaar t-1, vermeld in het tweede lid, wordt vanaf het begrotingsjaar t+1 geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5. Voor het berekenen van de nominale toename worden de bedragen vermeld in de artikelen 38, § 3, 2°, en 38bis, § 2, 2°, en de bedragen vermeld in het tweede lid als een geheel beschouwd.

§ 4. De bedragen, vermeld in paragraaf 3, worden onder de universiteiten verdeeld naar rato van het aantal opgenomen studiepunten en het aantal uitgereikte diploma's in de academisch gerichte opleidingen waarvan de onderwijsbevoegdheid met ingang van het academiejaar 2013-2014 overgedragen is van de hogescholen aan de universiteiten.

Voor de vaststelling van het aantal opgenomen studiepunten in een universiteit wordt voor het begrotingsjaar t het gemiddelde aantal studiepunten in aanmerking genomen over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 waarvoor studenten onder diplomacontract zich hebben ingeschreven voor een academische initiële bachelor- of masteropleiding waarvan de onderwijsbevoegdheid met ingang van het academiejaar 2013-2014 overgedragen is aan de desbetreffende universiteit.

Voor de vaststelling van het aantal uitgereikte diploma's in een universiteit wordt voor het begrotingsjaar t het gemiddelde aantal uitgereikte diploma's in aanmerking genomen over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 in een academische initiële bachelor- of masteropleiding waarvan de onderwijsbevoegdheid met ingang van het academiejaar 2013-2014 overgedragen is aan de desbetreffende universiteit.

Voor de vaststelling van het aantal opgenomen studiepunten en van het aantal uitgereikte diploma's, vermeld in het tweede en derde lid, worden de opgenomen studiepunten en de uitgereikte diploma's in de academische initiële bachelor- of masteropleidingen, waarvan de onderwijsbevoegdheid met ingang van het academiejaar 2013-2014 overgedragen is aan een universiteit, geacht behoord te hebben bij de ontvangende universiteit tijdens de relevante academiejaren, nodig voor de berekening van het vijfjarige gemiddelde.

Zowel het aantal opgenomen studiepunten als het aantal uitgereikte diploma's wordt voor 50 % meegerekend.

§ 5. In afwijking van paragraaf 2 en 4 kan vanaf het begrotingsacademiejaar 2019 de jaarlijkse toename van de aanvullende onderzoeksmiddelen verdeeld worden op basis van outputindicatoren. De Vlaamse Regering stelt daarvoor een werkgroep samen die uiterlijk tegen 30 juni 2015 een voorstel uitwerkt. Op basis van dat voorstel legt de Vlaamse Regering tegen 1 januari 2016 de concrete verdelingswijze vast, alsook de lijst van outputindicatoren.

§ 6. De middelen, vermeld in dit artikel, worden met behoud van bestemming toegevoegd aan de werkingsuitkering.]

Decr. 13-7-2012; [[ ]] Decr. van 19-7-2013

Art. 39.

§ 1. [...]

§ 2. De Hogeschool Gent ontvangt een bedrag van 13.828,13 euro als extra werkingsuitkering. Vanaf het begrotingsjaar 2015 wordt dat bedrag toegevoegd aan het variabel onderwijsgedeelte voor de professioneel gerichte opleidingen aan de hogescholen VOWprof.

§ 3. De bedragen, vermeld in dit artikel worden vanaf het begrotingsjaar 2008 geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5.

§ 4. De middelen, vermeld in dit artikel, worden met behoud van bestemming toegevoegd aan de werkingsuitkering.

Decr. van 13-7-2012

[Art. 39bis.

[[ § 1. Vanaf het begrotingsjaar 2013 ontvangen de hogescholen jaarlijks een bedrag van [[[11.039.000,00]]] euro voor het praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek. Dit bedrag wordt vanaf het begrotingsjaar 2013 geïndexeerd aan de hand van de formule, vermeld in artikel 9, § 5.

Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt jaarlijks een bedrag van 3.016.980 euro toegevoegd voor het praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek. Dit bedrag is op indexniveau 2011 en wordt vanaf het begrotingsjaar 2012 geïndexeerd aan de hand van de formule, vermeld in artikel 9, § 5.

Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt jaarlijks een bedrag van 1.000.000 euro toegevoegd voor het praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek. Dit bedrag wordt vanaf het begrotingsjaar 2015 geïndexeerd aan de hand van de formule, vermeld in artikel 9, § 5.

§ 2. De bedragen, vermeld in paragraaf 1, worden vermeerderd met de volgende bedragen (uitgedrukt in miljoen euro) :

begrotingsjaar

bedrag (uitgedrukt in miljoen euro)

2013

0,6

2014

1,1

2015

1,5

2016

2,0

2017

2,5

2018

3,0

2019

3,4

2020

3,9

2021

4,5

2022

4,8

vanaf 2023

5,2

Het bedrag dat in het begrotingsjaar t nominaal wordt toegevoegd, zijnde het verschil tussen het bedrag voor het begrotingsjaar t en het bedrag voor het begrotingsjaar t-1, vermeld in deze paragraaf, wordt vanaf het begrotingsjaar t+1 geindexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5.

§ 3. De bedragen, verkregen na toepassing van paragraaf 1 en 2, worden verdeeld onder de hogescholen op basis van de som van :

1° 100 procent van het aantal opgenomen studiepunten in de initiële professionele bacheloropleidingen, berekend overeenkomstig artikel 11;

2° 50 procent van het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 waarvoor studenten zich hebben ingeschreven in een diplomacontract voor bachelor-na-bacheloropleidingen.

In afwijking van het eerste lid kan vanaf het begrotingsjaar 2019 de jaarlijkse toename van de middelen voor het praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek verdeeld worden op basis van outputindicatoren. De Vlaamse Regering stelt daarvoor een werkgroep samen die uiterlijk tegen 30 juni 2015 een voorstel uitwerkt. Op basis van dat voorstel legt de Vlaamse Regering tegen 1 januari 2016 de lijst van outputindicatoren vast, alsook de concrete verdelingswijze.

§ 4. De toegekende bedragen worden door de hogescholen besteed aan het dekken van zowel de kosten voor het opzetten van een organieke ondersteuningsstructuur als de kosten verbonden met de uitvoering van de projecten van praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek in het kader van het professioneel hoger onderwijs.

De hogeschool stelt samen met de associatie waartoe ze behoort een onderzoeksreglement op. Dat reglement bevat ten minste de volgende elementen :

1° de looptijd van de projecten;

2° de (voorwaarden voor de) wetenschappelijke ondersteuning van de projecten;

3° de methodologie die gevolgd wordt bij de exante-evaluatie van de ingediende voorstellen, de expostevaluatie van de uitgevoerde projecten en eventueel de tussentijdse evaluatie van de projecten die in uitvoering zijn.]] ]

Decr. 23-12-2011; [[ ]] Decr. 13-7-2012; [[[ ]]] Decr. van 21-12-2012

[Art. 39ter.

§ 1. Vanaf het begrotingsjaar 2012 wordt in een bijkomende financiering voorzien voor de hogeronderwijsinstellingen die een vestigingsplaats hebben in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en er initiële bachelor- of masteropleidingen organiseren. Die bijkomende financiering bedraagt (uitgedrukt in miljoen euro) :

begrotingsjaar 2012

1,8

begrotingsjaar 2013

3,5

vanaf het begrotingsjaar 2014

6,5

Het bedrag dat in het begrotingsjaar t nominaal wordt toegevoegd, zijnde het verschil tussen het bedrag voor het begrotingsjaar t en het bedrag voor het begrotingsjaar t-1, vermeld in het eerste lid, wordt vanaf het begrotingsjaar t+1 geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5.

Vanaf het begrotingsjaar 2014 ontvangen deze instellingen daarenboven jaarlijks een toelage van 3.116.539,88 euro. Dit bedrag is op indexniveau 2011 en wordt vanaf het begrotingsjaar 2012 geindexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5.

De som van de bedragen, vermeld in deze paragraaf, worden verdeeld over de hogeronderwijsinstellingen met vestigingsplaats in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad naar rato van het aantal opgenomen studiepunten in de initiële bachelor- en masteropleidingen, georganiseerd en aangeboden in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad, berekend overeenkomstig artikel 11.

De middelen worden beschouwd als werkingsuitkeringen als vermeld in hoofdstuk II, afdeling I.

§ 2. De hogeronderwijsinstellingen die overeenkomstig paragraaf 1 bijkomende middelen ontvangen, rapporteren jaarlijks aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, over de leefbaarheid van de initiële bachelor- en masteropleidingen die ze organiseren en aanbieden in het tweetalige gebied Brussel-Hoofstad, over de initiatieven die ze nemen om de opleidingen sterker te positioneren en de leefbaarheid ervan te verbeteren, en over de resultaten en effecten van de initiatieven.

Als basis voor die rapportering maakt de administratie jaarlijks tegen uiterlijk 30 juni een rapport op van de evolutie van de studentencijfers in die opleidingen. Het eerste rapport, het nulrapport, wordt opgeleverd tegen 30 juni 2012. Het eerste monitoringrapport wordt opgeleverd tegen 30 juni 2013. De betrokken instellingen rapporteren uiterlijk drie maanden na de datum van oplevering van het nulrapport en het monitoringrapport. De eerste instellingsrapporten worden ingestuurd tegen 1 september 2012.

Tegen 1 januari 2017 wordt er een globale evaluatie gemaakt van de resultaten en effecten van de genomen initiatieven.]

Decr. van 13-7-2012

[Art. 39quater.

§ 1. Wanneer een centrum voor volwassenenonderwijs in academiejaar t/t+1 een geaccrediteerde opleiding, in uitvoering van artikel 57ter van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, overdraagt aan een hogeschool dan ontvangt deze instelling vanaf begrotingsjaar t hiervoor de volgende middelen :

- in het jaar t : de kost van de lonen van de personeelsleden die in uitvoering van artikel 307sexies van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap een betrekking opnemen in de hogeschool met inbegrip van het gedeelte van het vakantiegeld en de eindejaarstoelage dat ten laste is van de hogeschool;

- in het jaar t+1 en t+2 : de totale loonkost van de personeelsleden die in uitvoering van artikel 307sexies van hetzelfde decreet in het jaar t effectief een opdracht hebben opgenomen in de hogeschool;

- vanaf het jaar t+3 worden deze middelen jaarlijks met 20 % afgebouwd. De vrijgekomen middelen worden toegevoegd aan de werkingsmiddelen voor de professionele bacheloropleidingen VOWprof, zoals vastgesteld in artikel 9.

§ 2. In afwijking van paragraaf 1 wordt het totaal vastgelegde bedrag voor de overdracht van de bachelor in de sociale readaptatiewetenschappen aan de Katholieke Hogeschool Leuven vanaf begrotingsjaar t+3 jaarlijks met 12,5 % verminderd.

§ 3. De bedragen berekend in begrotingsjaar t worden vanaf het begrotingsjaar t+1 geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5.

Decr. van 13-7-2012

Art. 40.

[§ 1.]² In de begrotingsjaren 2008 tot en met [2013]¹ ontvangen de universiteiten gezamenlijk een aanvullende uitkering van 1 miljoen euro voor het versterken van het onderzoek in de volgende disciplines : de Historische wetenschappen, de Letteren (inclusief informatie- en documentatiewetenschappen, de bibliotheek- en archiefwetenschappen) en de Wijsbegeerte (inclusief de moraalwetenschappen). Dit bedrag wordt onder de universiteiten verdeeld op basis van het aandeel van elke universiteit in het aantal onderzoekers in die disciplines werkzaam aan de betrokken universiteit en betaald met andere financieringsbronnen dan de werkingsuitkering, uitgedrukt in voltijdse equivalenten. De gegevens worden aangeleverd door de Vlaamse Interuniversitaire Raad na een gezamenlijke validatie ervan door de universiteiten, de overheid en het Steunpunt O&O-indicatoren erkend en gefinancierd door de Vlaamse Regering.

Deze middelen worden beschouwd als werkingsuitkeringen, zoals bepaald in hoofdstuk II, afdeling I, van dit decreet.

Het bedrag vermeld in het eerste lid van dit artikel wordt vanaf het begrotingsjaar 2008 geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5.

[§ 2. Voor de begrotingsjaren 2012 en 2013 wordt het bedrag, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, beperkt tot respectievelijk 960.000 euro en 860.000 euro (prijsniveau 2011). Deze bedragen worden geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5.]²

[ ]¹ Decr. 13-7-2012; [ ]² Decr. van 21-12-2012

[Art. 40bis.

[[§ 1. Vanaf het begrotingsjaar 2014 ontvangen de hogescholen voor de taken in verband met het samenwerkingsverband voor hbo5-opleidingen, zoals bepaald in artikel 50 van het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en hoger beroepsonderwijs, een werkingstoelage.

§ 2. Voor de werkingstoelage, voorzien in § 1, kunnen volgende bedragen worden vastgelegd :

- voor het begrotingsjaar 2014 : 182.250 euro;

- vanaf het begrotingsjaar 2015 : 1.604.588 euro.

§ 3. De werkingstoelage van een hogeschool, zoals bepaald in § 1, bestaat uit een sokkel en een variabel deel. De sokkel bedraagt steeds 35.000 euro. Het variabel deel wordt bepaald door het resterende bedrag te verdelen tussen de samenwerkingsverbanden a rato van het aantal hbo5-opleidingen dat ze aanbieden.

§ 4. In afwijking van § 3 wordt in 2014 het bedrag waarin in § 2 voorzien wordt, gelijk verdeeld over het aantal hogescholen dat lid is van een samenwerkingsverband.

§ 5. Indien de Hogere Zeevaartschool gebruik maakt van de bepaling, vermeld in artikel 50, § 2, kan ze geen aanspraak maken op de werkingstoelage, als vermeld in § 1.]] ]

Decr. 30-4-2009; [[ ]] Decr. van 12-7-2013

[Art. 40ter.

§ 1. Voor de berekening van de onderwijssokkel voor opleidingen in het hoger beroepsonderwijs (SOW-hbo) wordt het aantal opgenomen studiepunten in een opleiding van het hoger beroepsonderwijs als volgt vastgesteld :

a) voor het begrotingsjaar 2011 : de opgenomen studiepunten in het academiejaar 2009-2010;

b) voor het begrotingsjaar 2012 : het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren 2009-2010 en 2010-2011;

c) voor het begrotingsjaar 2013 : het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011 en 2011-2012;

d) voor het begrotingsjaar 2014 : het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011, 2011-2012 en 2012-2013;

e) voor het begrotingsjaar 2015 : het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011, 2011-2012, 2012-2013 en 2013-2014;

f) vanaf het begrotingsjaar 2016 het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2.

§ 2. Voor de berekening van de onderwijssokkel voor opleidingen in het hoger beroepsonderwijs voor een hogeschool (SOWi-hbo) wordt het bedrag, vermeld in artikel 40bis, § 2, omgeslagen over de hogescholen die opleidingen in het hoger beroepsonderwijs aanbieden overeenkomstig de volgende formule :

SOWi-hbo = OSTPho x SOW-hbo / Sigma i OSTPi-hbo;

waarbij :

1° SOWi-hbo gelijk is aan de onderwijssokkel voor opleidingen in het hoger beroepsonderwijs voor instelling i;

2° OSTPi-hbo gelijk is aan het aantal opgenomen studiepunten, berekend overeenkomstig § 1;

3° SOW-hbo gelijk is aan de totale onderwijssokkel voor opleidingen in het hoger beroepsonderwijs, zoals vermeld in artikel 40bis, § 2.

De sommatie i verloopt over alle hogescholen.]

Decr. van 30-4-2009

[Art. 40quater.

§ 1. Voor de berekening van het variabel onderwijsdeel voor de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs voor een instelling (VOWi-hbo) worden de bedragen vermeld in artikel 40bis als volgt omgeslagen :

VOWi-hbo = FPi-hbo x VOWhbo / Sigma i FPi-hbo;

De sommatie i loopt over het aantal hogescholen;

waarbij :

a) VOWi-hbo gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in hogeschool i;

b) FPi-hbo gelijk is aan het totale aantal financieringspunten in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in hogeschool i;

c) VOWhbo gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs, vermeld in § 1.

De financieringspunten, worden als volgt berekend :

FPi-hbo = FPi-hbo-input + FPi-hbo-output + FPi-hbo-diploma + FPi-hbo-credit,

waarbij :

1° FPi-hbo-input gelijk is aan het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal opgenomen studiepunten voor het variabel onderwijsdeel voor de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in instelling i, zoals bepaald in § 2;

2° FPi-hbo-output gelijk is aan het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal verworven studiepunten voor het variabel onderwijsdeel voor de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in instelling i, zoals bepaald in § 3;

3° FPi-hbo-diploma gelijk is aan het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal uitgereikte diploma's in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in instelling i, zoals bepaald in § 4;

4° FPi-hbo-credit gelijk is aan het aantal financieringspunten in instelling i, gebaseerd op het aantal verworven studiepunten door studenten onder creditcontract voor de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs, zoals bepaald in § 6.

§ 2. 1° Het aantal opgenomen studiepunten in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs wordt als volgt meegerekend voor de vaststelling van het aantal financieringspunten FPi-hbo-input :

a) voor het begrotingsjaar 2011 : de opgenomen studiepunten in het academiejaar 2009-2010;

b) voor het begrotingsjaar 2012 : het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren 2009-2010 en 2010-2011;

c) voor het begrotingsjaar 2013 : het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011 en 2011-2012;

d) voor het begrotingsjaar 2014 : het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011, 2011-2012 en 2012-2013;

e) voor het begrotingsjaar 2015 : het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011, 2011-2012, 2012-2013 en 2013-2014;

f) vanaf het begrotingsjaar 2016 het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2;

2° het aantal opgenomen studiepunten wordt vermenigvuldigd met het puntengewicht, zoals bepaald in artikel 23;

3° voor de berekening van het aantal opgenomen studiepunten per opleiding wordt het aantal studiepunten in aanmerking genomen waarvoor een student onder diplomacontract zich heeft ingeschreven voor een opleiding in het hoger beroepsonderwijs tot op het ogenblik dat de student 60 studiepunten heeft verworven in één en dezelfde opleiding in het hoger beroepsonderwijs. Voor de vaststelling van die eerste 60 studiepunten in één en dezelfde opleiding in het hoger beroepsonderwijs worden de volgende studiepunten in aanmerking genomen :

a) het aantal studiepunten waarvoor de student een creditbewijs ontvangen heeft in de desbetreffende opleiding in het hoger beroepsonderwijs;

b) het aantal studiepunten waarvoor de student in de desbetreffende opleiding in het hoger beroepsonderwijs een vrijstelling heeft gekregen voor een opleidingsonderdeel.

§ 3. 1° Voor de berekening van het aantal financie- ringspunten FPi-hbo-output wordt het aantal financieringspunten gebaseerd op het aan- tal verworven studiepunten in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in aanmerking genomen;

2° het aantal verworven studiepunten in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs wordt als volgt meegerekend voor de vaststelling van het aantal financieringspunten FPi-hbo-output :

a) voor het begrotingsjaar 2011 : de verworven studiepunten in het academiejaar 2009-2010;

b) voor het begrotingsjaar 2012 : het gemiddeld aantal verworven studiepunten over de academiejaren 2009-2010 en 2010-2011;

c) voor het begrotingsjaar 2013 : het gemiddeld aantal verworven studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011 en 2011-2012;

d) voor het begrotingsjaar 2014 : het gemiddeld aantal verworven studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011, 2011-2012 en 2012-2013;

e) voor het begrotingsjaar 2015 : het gemiddeld aantal verworven studiepunten over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011, 2011-2012, 2012-2013 en 2013-2014;

f) vanaf het begrotingsjaar 2016 het gemiddeld aantal verworven studiepunten over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2;

3° voor de vaststelling van het aantal verworven studiepunten per opleiding wordt het aantal studiepunten in aanmerking genomen waarvoor een student onder diplomacontract een creditbewijs ontvangen heeft in een opleiding in het hoger beroepsonderwijs, voor zover zij niet gefinancierd worden onder input financiering, zoals vermeld in § 2;

4° het aantal opgenomen studiepunten wordt vermenigvuldigd met het puntengewicht, zoals bepaald in artikel 23.

§ 4 1° Voor de berekening van het aantal studiepun- ten FPi-hbo-diploma wordt voor de opleidin- gen in het hoger beroepsonderwijs in de hoge- scholen het aantal financieringspunten gebaseerd op het aantal uitgereikte diploma's in de opleidingen in het hoger beroepsonder- wijs in aanmerking genomen;

2° voor de vaststelling van het aantal financieringspunten FPi-hbo-diploma wordt het aantal uitgereikte diploma's in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs als volgt meegerekend :

a) voor het begrotingsjaar 2012 : de uitgereikte diploma »s in het academiejaar 2010-2011, vermenigvuldigd met 30;

b) voor het begrotingsjaar 2013 : het gemiddeld aantal uitgereikte diploma's over de academiejaren 2010-2011 en 2011-2012, vermenigvuldigd met 30;

c) voor het begrotingsjaar 2014 : het gemiddeld aantal uitgereikte diploma's over de academiejaren 2010-2011, 2011-2012 en 2012-2013, vermenigvuldigd met 30;

d) voor het begrotingsjaar 2015 : het gemiddeld aantal uitgereikte diploma's over de academiejaren 2010-2011, 2011-2012, 2012-2013 en 2013-2014, vermenigvuldigd met 30;

e) vanaf het begrotingsjaar 2016 het gemiddeld aantal uitgereikte diploma's over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2, vermenigvuldigd met 30;

3° alleen de diploma's, uitgereikt aan studenten die voor minstens de helft van de studiepunten van de desbetreffende opleiding een creditbewijs ontvangen hebben in de instelling die het diploma uitreikt, worden in aanmerking genomen voor de berekening van het aantal financieringspunten FPi-hbo-diploma;

4° het aantal uitgereikte diploma's wordt vermenigvuldigd met het puntengewicht, zoals bepaald in artikel 23.

§ 5. Het aantal financieringspunten in het kader van FPi-hbo-input, FPi-hbo-output en FPi-hbo-diploma gegenereerd door een werkstudent, een beursstudent en door een student met een functiebeperking wordt vermenigvuldigd met een factor 1,5.

In het geval dat een student beantwoordt aan meer dan één categorie van studentenkenmerken, vermeld in het eerste lid, dan wordt het aantal opgenomen studiepunten, het aantal verworven studiepunten en de diplomabonus van de student verhoogd met de helft van het aantal opgenomen studiepunten, de helft van het aantal verworven studiepunten en de helft van de diplomabonus van die student voor elke categorie van studentenkenmerken van toepassing op de betreffende student.

§ 6. 1° Voor de berekening van het aantal financieringspunten FPi-hbo-credit wordt het aantal financieringspunten gebaseerd op behaalde creditbewijzen in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs, door studenten met een creditcontract, in aanmerking genomen;

2° het aantal verworven studiepunten in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs, behaald door studenten met een creditcontract, wordt als volgt meegerekend voor de vaststelling van het aantal financieringspunten FPi-hbo-credit :

a) voor het begrotingsjaar 2011 : de verworven studiepunten van studenten met een creditcontract in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs in het academiejaar 2009-2010;

b) voor het begrotingsjaar 2012 : het gemiddeld aantal verworven studiepunten van studenten met een creditcontract in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs over de academiejaren 2009-2010 en 2010-2011;

c) voor het begrotingsjaar 2013 : het gemiddeld aantal verworven studiepunten van studenten met een creditcontract in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011 en 2011-2012;

d) voor het begrotingsjaar 2014 : het gemiddeld aantal verworven studiepunten van studenten met een creditcontract in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011, 2011-2012 en 2012-2013;

e) voor het begrotingsjaar 2015 : het gemiddeld aantal verworven studiepunten van studenten met een creditcontract in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs over de academiejaren 2009-2010, 2010-2011, 2011-2012, 2012-2013 en 2013-2014;

f) vanaf het begrotingsjaar 2016 het gemiddeld aantal verworven studiepunten van studenten met een creditcontract in de opleidingen in het hoger beroepsonderwijs over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2.

De studiepunten waarvoor studenten onder creditcontract een creditbewijs behaald hebben in een instelling, worden verdeeld over de studiegebieden waarvoor de instelling onderwijsbevoegdheid heeft pro rata het aantal financieringspunten FPi-hbo-output in de studiegebieden en vermenigvuldigd met het puntengewicht van het betreffende studiegebied, zoals vastgelegd in artikel 23. ]

Decr. van 30-4-2009

[Art. 40quinquies.

Onder "tutoring" wordt verstaan dat studenten uit het hoger onderwijs op een gestructureerde manier optreden als begeleider en rolmodel, met de bedoeling om leerlingen basis- en secundair onderwijs te ondersteunen bij het leer- en keuzeproces. De studenten uit het hoger onderwijs worden daarbij "tutors" genoemd, de betrokken leerlingen uit het basis- of secundair onderwijs worden aangeduid als "tutees".

Onder de voorwaarden bepaald door de Vlaamse Regering kan de Vlaamse Regering subsidies verlenen aan instellingen voor hoger onderwijs die in samenwerking met basisscholen en scholen voor secundair onderwijs "tutoring" aanbieden aan de leerlingen van die scholen. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze van selectie, de duur en de evaluatie van de projecten.]

Decr. van 1-7-2011

Afdeling VI. - Wettelijke en conventionele werkgeversbijdragen universiteiten

Art. 41.

§ 1. Vanaf het begrotingsjaar 2008 ontvangen de volgende universiteiten de hierna vermelde uitkeringen, uitgedrukt in k euro, als bijdrage in het dekken van de kosten die voortvloeien uit de hogere loonlasten die de universiteiten als werkgever moeten dragen voor hun personeelsleden, vermeld in hoofdstukken IV en V van het Universiteitendecreet in vergelijking met de loonlast die de Universiteit Gent als werkgever draagt. De structurele hogere verplichtingen die de Universiteit Gent als publiekrechtelijke instelling moet dragen, worden in mindering gebracht :

a) Katholieke Universiteit Leuven

9789

b) Vrije Universiteit Brussel

3305

c) Universiteit Antwerpen

927

d) Universiteit Hasselt

208

e) Katholieke Universiteit Brussel

195

§ 2. Naast de uitkeringen in § 1, ontvangen de volgende universiteiten vanaf het begrotingsjaar 2008 de hierna vermelde uitkeringen, uitgedrukt in k euro, als bijdrage in het dekken van de kosten van de door de instellingen gefinancierde aanvullende pensioenen voor de leden van het administratief en technisch personeel, vermeld in artikel 107 van het Universiteitendecreet, om voor die personeelsleden een pensioenregeling uit te werken die vergelijkbaar is met de rijkspensioenregeling :

a) Katholieke Universiteit Leuven

6410

b) Vrije Universiteit Brussel

2149

c) Katholieke Universiteit Brussel

100

§ 3. De bedragen vermeld in § 1 en § 2 ten bate van de Katholieke Universiteit Brussel worden op basis van een rapportering van de commissaris van de Vlaamse Regering en van de gemachtigde van Financiën over de evolutie van salariskosten van de betreffende personeelscategorieën, jaarlijks aangepast. De vrijgekomen bedragen worden toegevoegd aan het bedrag van een andere instelling bij overname door die andere instelling van de betrokken personeelsleden.

§ 4. Vanaf het begrotingsjaar 2008 volgen de bedragen, vermeld in § 1 en § 2, de evolutie van de gezondheidsindex. Deze bedragen kunnen na een evaluatie om de vijf jaar worden aangepast aan de gewijzigde omstandigheden.

[Voor het begrotingjaar 2010 worden de bedragen vermeld in § 1 en § 2 niet aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex.]

Decr. van 30-4-2009

Afdeling VII. - Toelage associaties

Art. 42.

Vanaf het begrotingsjaar 2008 ontvangt iedere associatie jaarlijks een toelage van 100.000 euro.

Vanaf het begrotingsjaar 2008 wordt het bedrag, vermeld in het eerste lid, geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5.

[Afdeling VIII. - Studiecentra Open Hoger Onderwijs

Art. 42bis.

§ 1. De studiecentra Open Hoger Onderwijs, door de Vlaamse instellingen voor hoger onderwijs ingericht in Antwerpen, Brussel, Diepenbeek, Gent, Kortrijk en Leuven, en hierna samen de studiecentra genoemd, ontvangen een bijdrage in de financiering van hun werking.

De studiecentra bieden daartoe ondersteuning en begeleiding aan de studenten die zich in Vlaanderen hebben ingeschreven voor een cursus van de Open Universiteit Nederland. In het kader hiervan sluiten de Vlaamse instellingen voor hoger onderwijs een samenwerkingsovereenkomst met de Open Universiteit Nederland. De studiecentra duiden in overleg een studiecentrum aan dat de coördinatie tussen de verschillende studiecentra en de relaties met de Open Universiteit Nederland waarneemt.

§ 2. Als bijdrage in de financiering van de werking van de in § 1 bedoelde studiecentra stelt de Vlaamse Gemeenschap jaarlijks een bedrag van 632.000 euro ter beschikking. Dit bedrag wordt verdeeld over de studiecentra, volgens de volgende componenten :

1° een vaste component van maximaal 7500,00 euro per studiecentrum;

2° een vaste component van maximaal 15.000,00 euro voor het studiecentrum dat in overleg tussen de studiecentra is aangeduid voor het waarnemen van de coördinatie tussen de verschillende studiecentra en van de relaties met de Open Universiteit Nederland;

3° een variabele component, waarbij het resterende bedrag van de subsidie over de studiecentra verdeeld wordt a rato van het aantal inschrijvingen met examenrechten bij de Open Universiteit Nederland in het aan het begrotingsjaar voorafgaande kalenderjaar, omgerekend naar het aantal eenheidsmodulen. Het aldus bekomen bedrag per eenheidsmodule kan niet hoger zijn dan 185,00 euro.

[[§ 3. Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt het bedrag van 632.000 euro, vermeld in paragraaf 2, geïndexeerd volgens de bepalingen, vermeld in artikel 9, § 5.]] ]

Decr. 4-7-2008; [[ ]] Decr. van 20-12-2013

[Afdeling IX. - Evangelische Theologische Faculteit en Faculteit Protestantse Godgeleerdheid

Artikel 42ter

[[§ 1. Aan de Evangelische Theologische Faculteit te Leuven en aan de Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid te Brussel, wordt jaarlijks een subsidie toegekend voor de organisatie van de graden die zij kunnen verlenen in overeenstemming met artikel 54 en 55 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen. De subsidie is een bijdrage in de dekking van de gewone uitgaven voor onderwijs, onderzoek, maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening, de financiering van investeringen, de afbetaling van leningen en voor de administratie van de faculteit, met inbegrip van de roerende uitrustingen.

Het totale bedrag van de subsidie voor de beide instellingen bedraagt 574.000 euro. Dit bedrag wordt verhoogd met :

1° 100.000 euro in het begrotingsjaar 2012;

2° 200.000 euro in het begrotingsjaar 2013;

3° 300.000 euro vanaf het begrotingsjaar 2014.

§ 2. In het begrotingsjaar 2012 wordt het bedrag van 574.000 euro als volgt verdeeld :

1° de Evangelische Theologische Faculteit te Leuven ontvangt 446.000 euro;

2° de Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid te Brussel ontvangt 128.000 euro.

Het bijkomend bedrag van 100.000 euro wordt verdeeld onder de beide instellingen a rato van het aantal opgenomen studiepunten in het academiejaar 2010-2011. Het gaat om de studiepunten opgenomen in een bacheloropleiding, een initiële masteropleiding of een specifieke lerarenopleiding die de faculteit bij of krachtens een decreet mag aanbieden.

§ 3. Vanaf het begrotingsjaar 2013 bestaan de totale bedragen, vermeld in paragraaf 1, uit een sokkel, een variabel onderwijsdeel en een variabel onderzoeksdeel.

In de begrotingsjaren 2013 en 2014 bedraagt de sokkel 160.000 euro. Vanaf het begrotingsjaar 2015 bedraagt de sokkel 100.000 euro. Deze bedragen worden verdeeld onder de Evangelische Theologische Faculteit te Heverlee en de Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid te Brussel naar rato van 50 %.

Het variabel onderwijsdeel bedraagt :

1° 337.700 euro in het begrotingsjaar 2013;

2° 392.700 euro in het begrotingsjaar 2014;

3° 425.700 euro vanaf het begrotingsjaar 2015.

Deze bedragen worden verdeeld onder de Evangelische Theologische Faculteit te Heverlee en de Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid te Brussel op basis van het aantal financieringspunten berekend in beide instellingen.

Het aantal financieringspunten is gelijk aan de som van :

1° het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten in de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 voorafgaand aan het begrotingsjaar t in een initiële bacheloropleiding, een initiele masteropleiding en een specifieke lerarenopleiding die de desbetreffende instellingen bij of krachtens een decreet mogen aanbieden; en

2° het gemiddeld aantal uitgereikte masterdiploma's in de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 voorafgaand aan het begrotingsjaar t, vermenigvuldigd met een factor 30.

Het variabel onderzoeksdeel bedraagt :

1° 276.300 euro in het begrotingsjaar 2013;

2° 321.300 euro in het begrotingsjaar 2014;

3° 348.300 euro vanaf het begrotingsjaar 2015.

Dit variabel onderzoeksdeel wordt toegekend op voorwaarde dat de Evangelische Theologische Faculteit te Heverlee en de Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid te Brussel een gezamenlijk onderzoeksplan hebben ingediend bij de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs.

Het onderzoeksplan tekent het gezamenlijk onderzoeksbeleid uit betreffende het onderzoek in de protestantse godgeleerdheid en heeft een looptijd van 5 jaar. Het bevat ten minste de volgende elementen :

1° de strategische en operationele doelstellingen betreffende het onderzoeksbeleid voor de beschouwde periode;

2° de kwantiteit en kwaliteit van de te leveren prestaties;

3° de gewenste output;

4° de mate en inhoud van samenwerking met binnenlandse en buitenlandse onderwijsinstellingen en andere internationale instellingen en organisaties.

Daarenboven geeft het onderzoeksplan de verdeelsleutel op voor de verdeling van het variabel onderzoeksdeel tussen de beide instellingen voor de beschouwde periode van 5 jaar.

Het eerste onderzoeksplan gaat in vanaf 1 januari 2013 en loopt tot 31 december 2017. Jaarlijks bezorgen deze instellingen voor 31 maart een gezamenlijk verslag over de uitvoering van het onderzoeksplan en de gerealiseerde output aan de minister, bevoegd voor het onderwijs.

In het geval de instelling geen of een ondermaats verslag heeft bezorgd voor 31 maart wordt het variabel onderzoeksdeel niet toegekend in het betrokken begrotingsjaar.

§ 4. De bedragen vermeld in paragraaf 3 worden vanaf het begrotingsjaar 2013 geïndexeerd overeenkomstig de bepalingen vermeld in artikel 9, § 5.

§ 5. De Evangelische Theologische Faculteit te Heverlee en de Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid te Brussel leggen jaarlijks een begroting, een jaarrekening en een jaarverslag voor aan de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering kan nadere voorschriften opleggen betreffende de inhoud en het opstellen van de begroting, de jaarrekening en het jaarverslag en kan ter plaatse de nodige verificaties laten uitvoeren.

§ 6. De commissarissen van de Vlaamse Regering zijn belast met het toezicht op de Evangelische Theologische Faculteit te Leuven en de Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid te Brussel, overeenkomstig de bepalingen in hoofdstuk IX van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap.]] ]

Decr. 4-7-2008; [[ ]] Decr. van 21-12-2012

HOOFDSTUK III. - Het Aanmoedigingsfonds voor beleidsspeerpunten

Art. 43.

§ 1. Naast de werkingsuitkeringen, vermeld in artikel 9, voorziet de Vlaamse Gemeenschap in de financiering van een Aanmoedigingsfonds voor beleidsspeerpunten, hierna Aanmoedigingsfonds te noemen, voor de hogescholen en de universiteiten [...]. Die middelen worden door de hogescholen en de universiteiten aangewend om gelijke kansen en diversiteit in het hoger onderwijs aan te moedigen en in het bijzonder om maatregelen te nemen die de instroom en de doorstroom bevorderen van studenten uit bevolkingsgroepen die ondervertegenwoordigd zijn in het hoger onderwijs.

[§ 1/1. In het kader van het Aanmoedigingsfonds worden de studenten uit de ondervertegenwoordigde groepen geclusterd in drie clusters :

1° cluster 1 : studenten uit ondervertegenwoordigde socio-culturele en socio-economische groepen, afgekort als `cluster SCSE'.

Deze cluster omvat drie categorieën :

a) categorie A : studenten waarvan de thuistaal niet-Nederlands is en waarvan het opleidingsniveau moeder ten hoogste secundair onderwijs is;

b) categorie B : studenten waarvan de moeder geen diploma heeft of waarvan het opleidingsniveau van de moeder lager onderwijs of lager secundair onderwijs is;

c) categorie C : studenten die een studietoelage in het hoger onderwijs genieten;

2° cluster 2 : studenten met een functiebeperking, afgekort `cluster FB'.

Deze cluster omvat de studenten waarvan een of meerdere lichaamsfuncties opgesomd in de International Classification of Functioning, Disability and Health zoals vastgelegd door de Algemene Vergadering van de Wereldgezondheidsorganisatie, tijdelijk of langdurig uitgevallen zijn;

3° cluster 3 : tweede kansstudenten, afgekort `cluster TK'.

Deze cluster omvat de studenten die ouder zijn dan 26 jaar, nog geen diploma hebben van bachelor of master, die genieten van het statuut van werkstudent of die als zij-instromer kunnen beschouwd worden.

In afwachting dat de wijze wordt bepaald waarop de studenten die vallen onder één van de categorieën van de International Classification of Functioning, in de databank hoger onderwijs van het beleidsdomein Onderwijs en Vorming worden geregistreerd, omvat cluster 2 de studenten die geregistreerd zijn bij het Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH).

Uiterlijk tegen 31 december 2015 preciseert de Vlaamse Regering de kenmerken waaraan de studenten die vallen onder cluster 2 en 3 moeten beantwoorden en bepaalt de Vlaamse Regering de wijze waarop de studenten die vallen onder de categorieën vermeld in cluster 2 en 3 in de databank van het beleidsdomein Onderwijs en Vorming worden geregistreerd.]

§ 2. Voor het begrotingsjaar 2008 bedraagt de financiering voor het Aanmoedigingsfonds 3 miljoen euro.

Vanaf het begrotingsjaar 2009 bedraagt de financiering voor het Aanmoedigingsfonds jaarlijks 6 miljoen euro.

§ 3. Vanaf het begrotingsjaar 2008 worden de bedragen, vermeld in § 2, geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel 9, § 5.

Decr. van 20-12-2013

Art. 44.

[§ 1. In 2014 worden de middelen van het Aanmoedigingsfonds, vermeld in artikel 43, § 2, onder de universiteiten en hogescholen verdeeld op basis van het aantal opgenomen gewogen studiepunten zoals die gebruikt worden voor de berekening van de onderwijssokkel in 2014.

§ 2. In 2015 wordt de helft van de middelen van het Aanmoedigingsfonds, vermeld in artikel 43, § 2, verdeeld onder de universiteiten en hogescholen op basis van het aantal opgenomen gewogen studiepunten zoals die gebruikt worden voor de berekening van de onderwijssokkel in 2015. De andere helft van die middelen wordt verdeeld onder de universiteiten en hogescholen op basis van het aandeel van elke universiteit en hogeschool in de som van de opgenomen studiepunten door de studenten in een van de vier volgende categorieën met de daarbij horende weging :

1° categorie A van cluster SCSE : 30 %;

2° categorie B van cluster SCSE : 30 %;

3° categorie C van cluster SCSE : 20 %;

4° studenten geregistreerd bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAHP) : 20 %.

§ 3. Vanaf 2016 worden de middelen van het Aanmoedigingsfonds, vermeld in artikel 43, § 2, verdeeld onder de universiteiten en hogescholen op basis van het aandeel van elke universiteit en hogeschool in de som van de opgenomen studiepunten door de studenten in een van de vier volgende categorieën met de daarbij horende weging :

1° categorie A van cluster SCSE : 30 %;

2° categorie B van cluster SCSE : 30 %;

3° categorie C van cluster SCSE : 20 %;

4° studenten geregistreerd bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAHP) : 20 %.

§ 4. Voor de toepassing van paragrafen 2 en 3 gaat het voor de categorieën A, B en C van de cluster SCSE enkel om de studiepunten opgenomen door generatiestudenten.

§ 5. Voor de gegevens met betrekking tot het aantal opgenomen studiepunten door (generatie)studenten in de verschillende categorieën van ondervertegenwoordigde groepen gelden de data van het academiejaar 2011-2012 als referentiedata. Vanaf dat academiejaar wordt van jaar tot jaar een vijfjaarlijks gemiddelde opgebouwd :

1° in 2015 : gemiddelde van de academiejaren 2011-2012 en 2012-2013;

2° in 2016 : gemiddelde van de academiejaren 2011-2012, 2012-2013 en 2013-2014;

3° in 2017 : gemiddelde van de academiejaren 2011-2012, 2012-2013, 2013-2014 en 2014-2015;

4° in 2018 : gemiddelde van de academiejaren 2011-2012, 2012-2013, 2013-2014, 2014-2015 en 2015-2016;

5° vanaf 2019 : het vijfjaarlijks gemiddelde.

§ 6. Het bedrag dat een instelling ontvangt, mag niet minder bedragen dan de basisaanmoedigingstoelage van 150.000 euro. Dit minimum wordt herleid tot de helft voor die instellingen die de instellingsnorm vastgelegd in artikel 12, § 1, niet halen. Vanaf het begrotingsjaar 2015 wordt dit bedrag geïndexeerd aan de hand van de indexformule vermeld in artikel 9, § 5. In functie van de integratie van de academische opleidingen van de hogescholen in de universiteiten kan de Vlaamse Regering dit bedrag aanpassen. Indien na toepassing van de bepalingen in de vorige paragrafen een instelling een lager bedrag dan het gegarandeerde minimum bedrag zou ontvangen, dan wordt aan die instelling het gegarandeerde minimum toegekend. Na voorafname van die gegarandeerde minimumbedragen van de middelen van het Aanmoedigingsfonds, vermeld in artikel 43, § 2, worden de resterende middelen onder de andere instellingen verdeeld overeenkomstig de bepalingen van de paragrafen 1 tot en met 5.

§ 7. De Vlaamse Regering voegt aan de in de paragrafen 2 en 3 vermelde categorieën de categorieën van studenten uit de clusters 2 en 3, vermeld in artikel 43, § 1/1, toe voor de verdeling van de middelen van het Aanmoedigingsfonds zodra de studenten in die categorieën in de databank van het beleidsdomein Onderwijs en Vorming geregistreerd worden. Daarbij neemt de Vlaamse Regering de volgende voorschriften in acht :

- het aandeel van een cluster mag niet hoger zijn dan 50% en mag niet lager zijn dan 20%;

- het aandeel van een categorie van een cluster in de globale verdeelsleutel mag niet hoger zijn dan 30% en mag niet lager zijn dan 10%.

Naarmate het beleidsdomein Onderwijs en Vorming over voldoende gegevens beschikt van alle studenten, kan de Vlaamse Regering bepalen dat de gegevens met betrekking tot het aantal opgenomen studiepunten van alle studenten in de verdeling meegenomen worden.

De Vlaamse Regering zal uiterlijk op 31 december 2015 de verdeelsleutel en de nieuwe percentages voor de verdeling van de middelen van het Aanmoedingsfonds, vermeld in artikel 44, paragraaf 2 en 3, bepalen.

§ 8. Voor de toepassing van de voorgaande paragrafen gaat het om de (generatie)studenten onder diplomacontract die ingeschreven zijn voor een initiële bachelor- of masteropleiding met uitzondering van de studenten geregistreerd bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap waar het gaat om alle studenten onder diplomacontract.]

[§ 9.] De hogescholen en de universiteiten voegen jaarlijks aan de middelen van het Aanmoedigingsfonds een bedrag toe vanuit de middelen die zij ter beschikking hebben, met inbegrip van de werkingstoelage, vermeld in artikel 9, dat ten minste gelijk is aan het bedrag dat ze van de Vlaamse Gemeenschap ontvangen. In de toelichting bij hun begroting geven de instellingen aan hoeveel middelen ze jaarlijks vrijmaken in het kader van het Aanmoedigingsfonds.

De inhoudingen op de werkingsuitkeringen, vermeld in :

1° de artikelen 231bis, 237 en 238 van het Hogescholendecreet;

2° de artikelen 165 en 166 van het Universiteitendecreet; worden toegevoegd aan het Aanmoedigingsfonds.

De middelen van het Aanmoedigingsfonds worden met behoud van bestemming toegevoegd aan de werkingsuitkering.

Decr. van 20-12-2013

Art. 45.

[§ 1. De Vlaamse Regering legt ten laatste tegen het einde van het academiejaar 2013-2014 Vlaanderen-brede doelstellingen vast met betrekking tot :

1° de instroom van studenten uit de drie clusters, vermeld in artikel 43, § 1/1;

2° het studierendement van de studenten uit de drie clusters, vermeld in artikel 43, § 1/1. Deze indicator wordt geoperationaliseerd aan de hand van de verhouding van het aantal verworven studiepunten ten opzichte van het aantal opgenomen studiepunten waarbij rekening moet worden gehouden met de startcompetenties van de betrokken studenten;

3° de drop-out : deze indicator wordt geoperationaliseerd aan de hand van het aantal studenten dat het hoger onderwijs na drie jaar verlaat zonder diploma.

§ 2. De Vlaamse Regering sluit met elke universiteit en hogeschool een beheersovereenkomst met een door de Vlaamse Regering te bepalen duur.

§ 3. In die beheersovereenkomst worden ten minste de volgende zaken afgesproken :

1° de doelstellingen die de instelling wil realiseren en de onderliggende visie met betrekking tot diversiteit;

2° de prestaties die de instelling zal leveren om die doelstellingen te realiseren;

3° de concrete resultaten en effecten, zowel kwantitatieve als kwalitatieve, die de instelling nastreeft;

4° een tijdspad waarop de belangrijkste mijlpalen zijn aangegeven;

5° de evaluatiecriteria waarmee de mate van succes kan gemeten worden of beoordeeld worden;

6° de ingezette middelen;

7° de wijze waarop de belanghebbenden structureel worden betrokken;

8° de wijze van verantwoording.

§ 4. De beheersovereenkomsten, vermeld in paragraaf 1, worden aangevuld met een addendum waarin de te realiseren doelstellingen nader worden geconcretiseerd in het kader van de Vlaanderen-brede doelstellingen. De beheersovereenkomsten kunnen ook met een addendum worden aangevuld nadat de Vlaamse Regering de clusters, vermeld in artikel 43, § 1/1, nader heeft geoperationaliseerd.]

Decr. van 20-12-2013

HOOFDSTUK IV. - Het leerkrediet

Art. 46.

§ 1. Vanaf het academiejaar 2008-2009 krijgt elke student bij inschrijving in een hogeschool of universiteit [, ongeacht of het gaat om een diploma-, een credit- of een examencontract,] een eenmalig individueel leerkrediet van 140 studiepunten. Het leerkrediet wordt ingezet in :

1° de initiële bachelor- en masteropleidingen, opgenomen in het Hoger Onderwijsregister door studenten onder diplomacontract;

2° een of meer opleidingsonderdelen door studenten onder creditcontract.

§ 2. Bij elke inschrijving in een academiejaar t-1/t wordt het aantal studiepunten waarvoor een student zich heeft ingeschreven in het desbetreffende academiejaar afgetrokken van het individuele leerkrediet van de student.

§ 3. De studiepunten, verworven in het academiejaar t-1/t, worden aan het individuele leerkrediet van de student toegevoegd.

Voor de vaststelling van het aantal verworven studiepunten wordt het aantal studiepunten in aanmerking genomen waarvoor de student een creditbewijs ontvangen heeft.

De eerste 60 verworven studiepunten door een student onder diplomacontract worden eenmalig dubbel aangerekend.

Decr. van 9-7-2010

Art. 47.

§ 1. Voor de berekening van de omvang van het individuele leerkrediet van een student bij de start van een academiejaar t/t+1 worden het aantal opgenomen en het aantal verworven studiepunten gerekend over het academiejaar t-1/t. Wijzigingen van het aantal opgenomen studiepunten kunnen verwerkt worden in het individueel leerkrediet van de student tot op de data, vermeld in artikel 8.

§ 2. Met behoud van de toepassing van de bepalingen in § 1 wordt bij een generatiestudent die in de loop van hetzelfde academiejaar verandert van opleiding [of door over te stappen naar een opleiding van het hoger beroepsonderwijs zoals bepaald in artikel 4 van het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs] :

1° het aantal opgenomen studiepunten opnieuw toegevoegd aan het individuele leerkrediet als de student verandert voor 1 december van het desbetreffende academiejaar;

2° de helft van het aantal opgenomen studiepunten, afgerond naar het bovenliggende geheel getal, opnieuw toegevoegd aan het individuele leerkrediet als de student verandert tussen 1 december en 15 maart van het desbetreffende academiejaar;

3° het aantal opgenomen studiepunten afgetrokken van het leerkrediet als de student verandert na 15 maart van het desbetreffende academiejaar.

Decr. van 30-4-2009

[§ 3. [[Het leerkrediet van een student die zich bevindt in een overmachtssituatie en waarvoor een aangepaste examenregeling geen oplossing biedt zoals vastgesteld in het kader van een beroepsprocedure voor de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen, wordt teruggegeven voor de opgenomen studiepunten die betrekking hebben op de opleidingsonderdelen waarover de student geen examen heeft kunnen afleggen.]] ]

Decr. 9-7-2010; [[ ]] Decr. van 1-7-2011

Art. 48.

Een hogeschool of universiteit kan de inschrijving van een student weigeren als hij een leerkrediet heeft dat kleiner of gelijk is aan nul.

In afwijking van het eerste lid kan het instellingsbestuur een student met een leerkrediet kleiner dan of gelijk aan nul niet weigeren voor de inschrijving voor een initiële masteropleiding als de student voldoet aan de toelatingsvoorwaarden voor deze masteropleiding, vermeld in titel III, hoofdstuk III, afdeling 2, onderafdeling 2, van het Flexibiliseringsdecreet en nog niet eerder een masterdiploma behaalde.

Art. 49.

[Bij het behalen van een diploma voor een initiële masteropleiding wordt het individuele leerkrediet van de student verminderd met 140 studiepunten. Bij een positief saldo kan de student het resterende leerkrediet opnieuw aanwenden voor een inschrijving in een initiële bachelor- of masteropleiding. Als het saldo van het resterende leerkrediet minder dan 60 studiepunten bedraagt, kan de student zijn leerkrediet eenmalig opnieuw opbouwen tot maximaal 60 studiepunten. Vanaf het academiejaar dat volgt op het academiejaar waarin hij zijn masterdiploma behaald heeft, worden elk academiejaar 10 studiepunten toegevoegd aan het individuele leerkrediet. Met behoud van de toepassing van de bepalingen van de derde en vierde volzin, krijgt een student onder diplomacontract bij de start van het academiejaar dat volgt op het academiejaar waarin hij zijn masterdiploma heeft behaald, eenmalig en bij wijze van overgangsmaatregel het verschil tussen 60 en het aantal opgenomen studiepunten in een opleiding bedoeld in artikel 46, § 1, 1°, waarvoor hij vanaf het academiejaar 2008-2009 een inschrijving heeft genomen, extra bij het saldo van het leerkrediet. Deze regeling geldt voor zover de student al in het academiejaar 2007-2008 in de desbetreffende masteropleiding ingeschreven was en op voorwaarde dat hij vanaf het academiejaar 2008-2009 het initiële masterdiploma behaalt en vanaf datzelfde academiejaar minder dan 60 studiepunten heeft opgenomen.

Als het individueel leerkrediet van een student die nog geen masterdiploma behaald heeft en geen inschrijvingen meer heeft in het hoger onderwijs, zoals bedoeld in artikel 46, § 1, minder dan 60 studiepunten bedraagt, kan hij in het kader van levenslang leren zijn leerkrediet eenmalig opnieuw opbouwen tot maximaal 60 studiepunten behalve indien zijn leerkrediet al eerder aangevuld is geweest in toepassing van het derde lid. Vanaf het academiejaar waarin hij geen inschrijvingen meer heeft in het hoger onderwijs zoals bedoeld in artikel 46, § 1, worden daartoe elk academiejaar 10 studiepunten toegevoegd aan het individuele leerkrediet. Het aldus opgebouwde leerkrediet kan opnieuw aangewend worden voor een inschrijving in een initiële bachelor- of masteropleiding.

Als een student die een diploma behaald heeft in het hoger beroepsonderwijs, op het moment van herinschrijving in het hoger onderwijs, een leerkrediet heeft dat minder dan 60 studiepunten bedraagt, dan wordt het leerkrediet van de betreffende student aangevuld tot 60 studiepunten behalve indien de student al een masterdiploma heeft behaald.

In het kader van een opnieuw opgebouwd leerkrediet met toepassing van de bepalingen in dit artikel worden de eerste 60 verworven studiepunten niet dubbel aangerekend.]

Decr. van 9-7-2010

HOOFDSTUK V. - Rationalisatie van het opleidingenaanbod

Art. 50.

Onder rationalisatie wordt in dit decreet begrepen : het proces van aanpassing aan het opleidingenaanbod van hogescholen en universiteiten vanuit de volgende doelstellingen :

1° de efficiëntie en doelmatigheid verbeteren door een betere concentratie van opleidingen, waarbij schaalvoordelen gerealiseerd worden;

2° de kwaliteit verhogen door het opleidingenaanbod beter te laten aansluiten bij het reëel aanwezige academische potentieel en de onderzoekszwaartepunten in de instellingen;

3° de reductie van de werkdruk en het leefbaar houden van de werkomstandigheden.

Art. 51.

§ 1. [Naast de werkingsmiddelen, vermeld in artikel 9, voorziet de Vlaamse Gemeenschap eenmalig in een bedrag van 5,0 miljoen euro bijkomende middelen voor de rationalisatie van het opleidingenaanbod.]

Deze bijkomende middelen worden verdeeld op basis van de goedgekeurde rationalisatieplannen. Deze middelen dragen bij tot het dekken van de extra kosten die voortvloeien uit de uitvoering van de goedgekeurde rationalisatieplannen.

§ 2. [...]

§ 3. Per studiegebied of per cluster van studiegebieden kunnen de instellingen, die onderwijsbevoegdheid hebben in ten minste een van de desbetreffende studiegebieden, een gezamenlijk rationalisatieplan indienen tegen [30 juni 2009].

§ 4. In een rationalisatieplan beschrijven de instellingen de wijze waarop ze in een bepaald studiegebied of cluster van studiegebieden het aanbod zullen reorganiseren door concentratie en taakverdeling. Een rationalisatieplan bevat minimaal de volgende componenten :

1° het gewenste aantal initiële bachelor- of masteropleidingen in het desbetreffende studiegebied of cluster van studiegebieden;

2° het proces en de timing die gevolgd zullen worden om het aantal initiële bachelor- of masteropleidingen, georganiseerd in het academiejaar 2007-2008, terug te dringen tot het gewenste aantal door opleidingen geleidelijk af te bouwen of door gezamenlijke opleidingen te organiseren;

3° de kwalitatieve afstemming van het gewenste opleidingenaanbod op de aanwezige kennis- en/of onderzoeksbasis;

4° de toegankelijkheid van het opleidingenaanbod;

5° een personeelseffectenrapport;

6° een raming van de kostprijs van het proces.

Decr. van 18-12-2009

Art. 52.

§ 1. Voor ze een rationalisatieplan goedkeurt, wint de Vlaamse Regering het advies in van de commissie bedoeld in § 3, die de rationalisatieplannen beoordeelt op basis van de volgende criteria :

1° de aanwezige en geplande onderwijs- en onderzoekscapaciteit in het desbetreffende studiegebied of cluster van studiegebieden (kwaliteit en kwantiteit van personeel);

2° de kwaliteit van de opleidingen;

3° de bestaande en toekomstige onderwijs- en onderzoeksinfrastructuur in het desbetreffende studiegebied of cluster van studiegebieden;

4° de (internationale) zwaartepuntvorming op het gebied van onderzoek;

5° de aanwezigheid van centers of excellence;

6° de schaalgrootte van de opleidingen (huidige en toekomstige studentenpopulatie);

7° de effecten op de inzetbaarheid van het personeel;

8° het financiële plan;

9° de haalbaarheid van het plan.

§ 2. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de in het verleden geleverde inspanningen op het vlak van rationalisatie.

§ 3. De Vlaamse Regering richt een commissie op bestaande uit nationale en internationale experten op het vlak van :

1° de organisatie van het hoger onderwijs;

2° het financiële systeem van de hogeronderwijsinstellingen;

3° de ontwikkeling van de kennisdomeinen;

4° de strategische ontwikkeling;

5° Human Resource Management.

Art. 53.

[De Vlaamse Regering beslist vóór 1 december van het begrotingsjaar waarin de rationalisatieplannen ingediend werden over de goedkeuring ervan.]

Decr. van 8-5-2009

Art. 54.

[§ 1. De uitbetaling van de toelage aan de instellingen gebeurt in één schijf.

§ 2. De instellingen die participeren in het rationalisatieplan sturen gezamenlijk een rapport door over de voortgang van de uitvoering van het rationalisatieplan naar de minister bevoegd voor hoger onderwijs uiterlijk tegen 31 december 2011. Dit rapport geeft duidelijk de prestaties en bereikte resultaten weer, evenals een overzicht en een verantwoording van de gemaakte kosten ten laste van de toegekende rationalisatiemiddelen.

Drie maanden na afloop van het rationalisatieplan sturen de instellingen die participeren in het rationalisatieplan gezamenlijk een eindrapport naar de minister bevoegd voor het hoger onderwijs. Dit eindrapport beschrijft de resultaten en legt rekenschap af over de toegekende rationalisatiemiddelen.]

Decr. van 18-12-2009

HOOFDSTUK VI. - Aanleveren van gegevens en verantwoording

Art. 55.

Indien een hogeschool of universiteit nalaat de gegevens die vereist zijn voor de berekening van de financiering tijdig aan te leveren, dan worden de sancties zoals vastgelegd in artikel 165, derde, vierde, vijfde en zesde lid, van het Universiteitendecreet, toegepast op de desbetreffende hogeschool of universiteit.

Art. 56.

Behoudens in geval van fraude geven wijzigingen van de verstrekte gegevens geen aanleiding tot een retroactieve herziening van de hoogte van de financiering.

Art. 57.

§ 1. [Het instellingsbestuur dient elk jaar bij de Vlaamse Regering een jaarrekening in waarin het rekenschap aflegt over het financiële beheer van de instelling voor het voorgaande begrotingsjaar.

De jaarrekeningen, met inbegrip van een jaarrekening conform het schema van het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie, die betrekking hebben op het begrotingsjaar 2013 worden ingediend vóór 15 april 2014.

Voor de jaarrekeningen die betrekking hebben op het begrotingsjaar 2014 en volgende geldt het volgende tijdsschema :

1° een prefiguratie van de jaarrekening opgemaakt volgens het schema van het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie wordt ingediend bij de Vlaamse Regering vóór 15 februari;

2° de jaarrekening wordt ingediend bij de Vlaamse Regering vóór 15 april.]²

Deze jaarrekening gaat vergezeld van een door het instellingsbestuur opgesteld jaarverslag ten aanzien van alle voorzieningen van de instelling. De jaarrekening en het jaarverslag zijn openbare documenten.

§ 2. De Vlaamse Regering bepaalt de voorschriften betreffende de inhoud en het opstellen van de jaarrekening en het jaarverslag.

In het jaarverslag rapporteren de hogescholen mede over :

1° de besteding van de academiseringsmiddelen, vermeld in artikel 38, § 1. Zij nemen ook een jaarlijkse evaluatie op van de vooropgestelde planning;

2° de besteding van de middelen voor de versteviging van de onderzoeksbetrokkenheid van de academisch gerichte opleidingen, vermeld in artikel 39;

3° de besteding van de middelen voor het [praktijkgericht wetenschappelijke onderzoek], vermeld in artikel 190bis van het Hogescholendecreet.

In het jaarverslag rapporteren de hogescholen en de universiteiten mede over :

1° het aanbieden van flexibele studietrajecten en de keuze- en studievoortgangsbegeleiding van studenten, zoals vermeld in artikel 53 van het Flexibiliseringsdecreet;

2° de voortgang van de uitvoering van de beheersovereenkomsten, vermeld in artikel 45, en over de realisaties in het betreffende jaar;

[3° de besteding van de aanvullende onderzoeksmiddelen, vermeld in artikel 38bis.]¹

Bij de universiteiten omvat het jaarverslag tevens een overzicht van het personeelsbestand dat geheel of gedeeltelijk bezoldigd wordt met overheidsgeld en van het vermogensbestand dat bij middel van bijdragen van de Vlaamse Gemeenschap werd bekomen. [De universiteiten rapporteren ook over de evolutie van het aantal leden van het zelfstandig academisch personeel in relatie tot de bijkomende middelen VOWun2014 ZAP en VOZun ZAP, vermeld in artikel 9, § 9. Ze rapporteren daarbij ook over het gevoerde diversiteitsbeleid en over de resultaten en effecten hiervan, ten aanzien van deze personeelsleden.]¹

§ 3. De rekening van het universitair ziekenhuis dat deel uitmaakt van de rechtspersoon van de universiteit wordt als bijlage gevoegd bij de jaarrekening. Een overzicht van de geldstromen tussen het universitair ziekenhuis en de rest van de universiteit, en voor wat de Universiteit Gent betreft tussen het Universitair Ziekenhuis Gent en de Universiteit Gent, wordt eveneens als bijlage bij de jaarrekening gevoegd.

§ 4. De jaarrekening wordt goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Zij deelt de jaarrekening en haar bijlagen en het jaarverslag mee aan het Vlaams Parlement.

[ ]¹ Decr. 13-7-2012; [ ]² Decr. van 19-7-2013

Art. 58.

De saldi van de verschillende onderdelen van de jaarrekening worden overgedragen naar het volgende begrotingsjaar. Het saldo van de werkingsuitkeringen, beschikbaar op het einde van het begrotingsjaar, behoudt de bestemming bepaald in artikel 6.

HOOFDSTUK VII. - Toezicht op de hogescholen en de universiteiten

Art. 59.

De commissarissen van de Vlaamse Regering bij de hogescholen en de universiteiten vormen één college. Het college vergadert ten minste zes maal per jaar.

Het voorzitterschap van het college wordt onbezoldigd waargenomen volgens een beurtrol en afwisselend door één van de commissarissen bij de universiteiten en door één van de commissarissen bij de hogescholen. De duur van het voorzitterschap bedraagt twee jaar. [Deze termijn kan door het college worden hernieuwd.] Het college bepaalt bij consensus de volgorde van de komende voorzitterschappen.

Een afgevaardigde van de diensten van de Vlaamse overheid die bevoegd zijn voor het hoger onderwijs en een afgevaardigde van de Vlaamse minister, bevoegd voor het hoger onderwijs, kunnen de vergaderingen van het college bijwonen.

Het college is onder meer belast met de volgende taken :

1° het college zorgt voor een coherente interpretatie van de regelgeving bij de uitoefening van zijn controletaken;

2° het college is belast met :

a) de coördinatie van de werkzaamheden van de commissarissen;

b) een billijke en objectieve verdeling van de beschikbare personeelsleden en middelen over de diensten van de commissarissen, desgevallend voor de vorming van regionale teams;

3° het college brengt jaarlijks verslag uit aan de Vlaamse Regering over de werkzaamheden van de commissarissen, over de financiële toestand van de universiteiten, hogescholen en associaties en over de evolutie van het personeelsbestand van universiteiten en hogescholen. Het verslag over de evolutie van het personeelsbestand wordt via de Vlaamse Regering voor advies bezorgd aan het Vlaams Onderhandelingscomité voor het hoger onderwijs.

De Vlaamse Regering kan het college belasten met bijzondere opdrachten.

Decr. van 19-7-2013

HOOFDSTUK VIII. - Wijzigingsbepalingen

Afdeling I. - Wijzigingen in het Universiteitendecreet

Art. 60.

Artikel 168 van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, vervangen bij decreet van 20 april 2001, wordt vervangen door wat volgt : ...

Art. 61.

In hetzelfde decreet, het laatst gewijzigd bij het decreet van 22 december 2006, worden de volgende bepalingen opgeheven :

1° in hoofdstuk VIII : ...

2° in hoofdstuk IX, artikel 172.

Afdeling II. - Wijzigingen in het Hogescholendecreet

Art. 62.

§ 1. In het decreet van 13 juni 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, het laatst gewijzigd bij het decreet van 22 december 2006, worden in titel IV, de volgende bepalingen opgeheven : ...

§ 2. In artikel 304bis, § 1, eerste lid, van het decreet van 13 juli 1994 worden na de woorden "Vlaamse Gemeenschap" de woorden "en het akkoord van sectorale programmatie voor de jaren 2003 en 2004 voor de sector "hoger onderwijs" van de Vlaamse Gemeenschap" ingevoegd.

Afdeling III. - Wijzigingen in het Flexibiliseringsdecreet

Art. 63.

In artikel 2, 5°, van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen, vervangen bij het decreet van 16 juni 2006, worden de volgende wijzigingen aangebracht : ...

Art. 64.

In artikel 31, § 1, van hetzelfde decreet wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt : ...

Art. 65.

In hetzelfde decreet wordt een artikel 31bis ingevoegd, dat luidt als volgt : ...

Art. 66.

Aan artikel 56 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 20 mei 2005, wordt een § 2 toegevoegd, die luidt als volgt : ...

Art. 67.

In artikel 57, § 1, eerste en tweede lid, van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2006, wordt het woord "beursstudenten" vervangen door het woord "beurstariefstudenten".

Art. 68.

Artikel 60 van hetzelfde decreet wordt opgeheven.

Art. 69.

Artikel 62 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij het decreet van 16 juni 2006, wordt vervangen door wat volgt : ...

Art. 70.

Artikel 64 van hetzelfde decreet wordt vervangen door wat volgt : ...

Afdeling IV. - Wijzigingen in het Structuurdecreet

Art. 71.

In titel I van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen wordt hoofdstuk VIbis, bestaande uit artikel 113bis, ingevoegd bij decreet van 30 april 2004, vervangen door wat volgt : ...

Afdeling V. - Wijzigingen in het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen

Art. 72.

Aan artikel II.15 van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de medezeggenschap in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen wordt een derde lid toegevoegd dat luidt als volgt : ...

Art. 73.

Aan deel VI van hetzelfde decreet, gewijzigd bij decreet van 22 december 2006, wordt een titel IVquater, bestaande uit de artikelen VI.9.17 en VI.9.18, toegevoegd, die luidt als volgt : ...

Afdeling VI. - Wijzigingen in het decreet van 21 december 2007 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2008

Art. 74.

In het decreet van 21 december 2007 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2008 wordt in hoofdstuk II, afdeling IX, bestaande uit artikel 15, opgeheven.

HOOFDSTUK IX. - Overgangsmaatregelen

Art. 75.

§ 1. De Katholieke Universiteit Brussel ontvangt voor de personeelskosten die ontstaan in het kader van de reorganisatie van haar opleidingenaanbod in het begrotingsjaar 2008 een eenmalig bedrag van 7,3 miljoen euro. Dit bedrag wordt beschouwd als werkingsuitkeringen, zoals bepaald in hoofdstuk II, afdeling 1, van dit decreet.

Als in het kader van deze reorganisatie van het opleidingenaanbod een personeelslid van de Katholieke Universiteit Brussel gedurende de periode van 2008 tot en met 2012 overgenomen wordt door een andere instelling van hoger onderwijs, hierna de ontvangende instelling te noemen, en aan die instelling benoemd of aangesteld wordt, wordt door de Katholieke Universiteit Brussel, gebruikmakend van de hierboven vermelde middelen, tot uiterlijk 31 december 2012 het bedrag van de brutosalariskosten van dat personeelslid gestort op rekening van de ontvangende instelling. In dat geval wordt tussen de Katholieke Universiteit Brussel en de ontvangende instelling een overeenkomst gesloten in verband met die overdracht van middelen, waarin tevens een aantal overgangsregels kunnen worden vastgelegd inzake de afwerking aan de Katholieke Universiteit Brussel van het onderwijs en onderzoek van het betrokken personeelslid.

Doctoraten die begeleid worden door het betrokken personeelslid gedurende de periode dat het personeelslid verbonden was aan de Katholieke Universiteit Brussel, maar die onder zijn begeleiding tot stand zijn gekomen nadat het lid de Katholieke Universiteit Brussel heeft verlaten, zullen voor de berekening van de financiering van het onderzoeksgedeelte, overeenkomstig artikel 29, toegerekend worden aan de Katholieke Universiteit Brussel.

§ 2. De bepalingen van artikel 24 en artikel 25 van dit decreet zijn niet van toepassing op de Katholieke Universiteit Brussel.

Art. 76.

Bij wijze van overgangsmaatregel worden voor de berekening van de onderwijssokkel van de instellingen hoger onderwijs voor de hierna vermelde begrotingsjaren de volgende parameters in aanmerking genomen :

1° voor het begrotingsjaar 2008 :

a) het aantal hoofdinschrijvingen voor de basisopleidingen in het academiejaar 2001-2002, vermenigvuldigd met factor 60;

b) het aantal hoofdinschrijvingen voor de basisopleidingen en voor de initiële bacheloropleidingen in het academiejaar 2002-2003, vermenigvuldigd met factor 60;

c) het aantal hoofdinschrijvingen voor de basisopleidingen en voor de bacheloropleidingen in het academiejaar 2003-2004, vermenigvuldigd met factor 60;

d) het aantal hoofdinschrijvingen voor de basisopleidingen in afbouw en voor de initiële bacheloropleidingen in het academiejaar 2004-2005, vermenigvuldigd met factor 60;

e) het aantal opgenomen studiepunten in de basisopleidingen in afbouw en in de initiële bachelor- en masteropleidingen in het academiejaar 2005-2006;

2° voor het begrotingsjaar 2009 :

a) het aantal hoofdinschrijvingen voor de basisopleidingen en voor de bacheloropleidingen in het academiejaar 2002-2003, vermenigvuldigd met factor 60;

b) het aantal hoofdinschrijvingen voor de basisopleidingen en voor de bacheloropleidingen in het academiejaar 2003-2004, vermenigvuldigd met factor 60;

c) het aantal hoofdinschrijvingen voor de basisopleidingen in afbouw en voor de bacheloropleidingen in het academiejaar 2004-2005, vermenigvuldigd met factor 60;

d) het aantal opgenomen studiepunten in de basisopleidingen in afbouw en in de initiële bachelor- en masteropleidingen in het academiejaar 2005-2006;

e) het aantal opgenomen studiepunten in de basisopleidingen in afbouw en in de initiële bachelor- en masteropleidingen in het academiejaar 2006-2007;

3° voor het begrotingsjaar 2010 :

a) het aantal hoofdinschrijvingen voor de basisopleidingen en voor de bacheloropleidingen in het academiejaar 2003-2004, vermenigvuldigd met factor 60;

b) het aantal hoofdinschrijvingen voor de basisopleidingen in afbouw en voor de bacheloropleidingen in het academiejaar 2004-2005, vermenigvuldigd met factor 60;

c) het aantal opgenomen studiepunten in de basisopleidingen in afbouw en in de initiële bachelor- en masteropleidingen in het academiejaar 2005-2006;

d) het aantal opgenomen studiepunten in de basisopleidingen in afbouw en in de initiële bachelor- en masteropleidingen in het academiejaar 2006-2007;

e) het aantal opgenomen studiepunten in de basisopleidingen in afbouw en in de initiële bachelor- en masteropleidingen in het academiejaar 2007-2008;

4° voor het begrotingsjaar 2011 :

a) het aantal hoofdinschrijvingen voor de basisopleidingen in afbouw en voor de bacheloropleidingen in het academiejaar 2004-2005, vermenigvuldigd met factor 60;

b) het aantal opgenomen studiepunten in de basisopleidingen in afbouw en in de initiële bachelor- en masteropleidingen in het academiejaar 2005-2006;

c) het aantal opgenomen studiepunten in de basisopleidingen in afbouw en in de initiële bachelor- en masteropleidingen in het academiejaar 2006-2007;

d) het aantal opgenomen studiepunten in de basisopleidingen in afbouw en in de initiële bachelor- en masteropleidingen in het academiejaar 2007-2008;

e) het aantal opgenomen studiepunten in de basisopleidingen in afbouw en in de initiële bachelor- en masteropleidingen in het academiejaar 2008-2009.

Art. 77.

Bij wijze van overgangsmaatregel worden voor de berekening van het variabel onderwijsdeel van de instellingen hoger onderwijs voor de begrotingsjaren 2008 tot en met 2012 de parameters in aanmerking genomen, die als bijlage gevoegd zijn bij dit decreet.

Art. 78.

Bij wijze van overgangsmaatregel worden voor de berekening van het variabel onderzoeksdeel van de universiteiten tot op het ogenblik dat de eerste bachelor- en masterdiploma's uitgereikt worden, de kandidaats- en tweede cyclusdiploma's die uitgereikt zijn aan de hogescholen en universiteiten, in aanmerking genomen.

[Art. 78bis.

Bij wijze van overgangsmaatregel zijn de bepalingen van dit decreet ook van toepassing op de basisopleidingen in afbouw.]

Decr. van 8-5-2009

HOOFDSTUK X. - Slotbepalingen

Art. 79.

De Vlaamse Regering kan de bepalingen van dit decreet, hoofdstuk VIII van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap en titel IV van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap coördineren, met inachtneming van de wijzigingen die daarin uitdrukkelijk of stilzwijgend zijn aangebracht tot aan het tijdstip van de coördinatie.

Daartoe kan de regering :

1° de volgorde en de nummering van de te coördineren bepalingen veranderen en in het algemeen de teksten naar de vorm wijzigen;

2° de verwijzingen die voorkomen in de te coördineren bepalingen, met de nieuwe nummering overeenbrengen;

3° zonder afbreuk te doen aan de beginselen die in de te coördineren bepalingen vervat zijn, de redactie ervan wijzigen om ze onderling te doen overeenstemmen en eenheid in de terminologie te brengen;

4° in de bepalingen die in de coördinatie worden opgenomen, de verwijzingen naar de gecoördineerde bepalingen aanpassen.

De coördinatie zal het volgende opschrift dragen : "Decreet betreffende de financiering van het hoger onderwijs, gecoördineerd op 14 maart 2008."

Art. 80.

Dit decreet treedt in werking op 1 januari 2008, met uitzondering van :

1° hoofdstuk IV, dat in werking treedt vanaf het academiejaar 2008-2009;

2° artikel 62, § 2, dat in werking treedt op 1 oktober 2005.

BIJLAGE

De bijlage is raadpleegbaar via het Belgisch Staatsblad dd. 26-6-2008, waar u bij de wettekst rechts onderaan "beeld" aanklikt.