Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de ondersteuning van de Industriële Onderzoeksfondsen en de interfaceactiviteiten van de associaties in de Vlaamse Gemeenschap
goedkeuringsdatum
29 MEI 2009
publicatiedatum
B.S.23/07/2009
datum laatste wijziging
21/08/2019
COORDINATIE
(1)
B.Vl.R. van 01/04/2011 (B.S. 12/05/2011)
(2)
B.Vl.R. van 23/05/2014 (B.S. 11/09/2014)
(3)
B.Vl.R. van 15/01/2016 (B.S. 11/02/2016)
(4)
B.Vl.R. van 24/05/2019 (B.S. 21/08/2019)
De Vlaamse Regering,
Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 20;
Gelet op het decreet van 23 januari 1991 betreffende de oprichting van een Instituut voor de Aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen, artikel 5;
Gelet op het decreet van 18 mei 1999 betreffende het voeren van een beleid ter aanmoediging van de technologische innovatie, artikel 7, gewijzigd bij het decreet van 19 december 2008;
Gelet op het decreet van 20 december 2002 houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2003, artikel 74bis, ingevoegd bij het decreet van 22 december 2006 en vervangen bij het decreet van 19 december 2008;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2002 betreffende de ondersteuning van interfaceactiviteiten van de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 14 november 2007 en 12 december 2008;
Overwegende dat de communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie, zoals gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie op 30 december 2006 (2006/C 323/01), omgezet moet worden in de Belgische rechtsorde;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister bevoegd voor de begroting, gegeven op 3 april 2009;
Gelet op het advies van de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid, gegeven op 12 maart 2009;
Gelet op het advies van het Instituut voor de Aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie in Vlaanderen, gegeven op 19 maart 2009;
Gelet op het advies 46.458/1 van de Raad van State, gegeven op 30 april 2009, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Economie, Ondernemen, Wetenschap, Innovatie en Buitenlandse Handel;
Na beraadslaging,
Besluit :
HOOFDSTUK I. — Definities en reikwijdte van het besluit
Artikel 1.
In dit besluit wordt verstaan onder :
1°
[...]
2°
[...]
3° toegepast wetenschappelijk onderzoek : oorspronkelijk onderzoek dat verricht wordt om nieuwe kennis te
verkrijgen, in de eerste plaats gericht op een specifiek praktisch doel of een specifieke praktische doelstelling;
4°
[interfacedienst: de binnen de associatie voor valorisatie bevoegde dienst, vermeld in artikel
[II.12, 4°, van de Codex Hoger Onderwijs
van 11 oktober 2013]
;]
5°
[BOF-besluit: het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2012 betreffende de financiering van de
Bijzondere Onderzoeksfondsen aan de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap;]
6° referentieperiode : de periode die loopt vanaf het begrotingsjaar n-6 tot en met het jaar n-2, waarbij n staat voor
het jaar waarin de overeenkomstig hoofdstuk V becijferde verdeelsleutel wordt toegepast;
7°
[...]
8°
[vennootschap : Belgische vennootschap, zoals bedoeld onder art. 1, 12°, of buitenlandse vennootschap,
zoals bedoeld onder art. 1, 14°;]
9°
[VLAIO Netwerk : het netwerk van intermediaire organisaties en kenniscentra die actief zijn op het vlak
van innovatie-ondersteuning, gecoördineerd door het Agentschap voor Innoveren en Ondernemen;]
10°
[IOF: een Industrieel Onderzoeksfonds als vermeld in artikel 57, §1, van het decreet van 30 april 2009
betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid
[;]
]
[11° Agentschap voor Innoveren en Ondernemen, afgekort VLAIO : het intern verzelfstandigd agentschap
zonder rechtspersoonlijkheid, vermeld in artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van
7 oktober 2005 aangaande het Agentschap Innoveren en Ondernemen;
12° Belgische vennootschap : iedere vennootschap, vermeld in artikel 1 :5, § 2 en § 3, van het Wetboek
Vennootschappen en Verenigingen, alsook vermeld in één van de hierna volgende rechtsvormen : de
vennootschap onder firma, de gewone commanditaire vennootschap, de besloten vennootschap met beperkte
aansprakelijkheid, de coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, de coöperatieve met
onbeperkte aansprakelijkheid, de naamloze vennootschap, de naamloze vennootschap van publiek recht, de
commanditaire vennootschap op aandelen, het economisch samenwerkingsverband, de Europese vennootschap, de Europese Coöperatieve Vennootschap, de landbouwvennootschap;
13° bevoegde departement : Departement Economie Wetenschap en Innovatie;
14° buitenlandse vennootschap : iedere vennootschap in het buitenland waarvan de rechtsvorm nauw
aansluit bij een van de in artikel 1, 12° vermelde rechtsvormen;
15° digital object identifier, afgekort DOI : een identificatiecode van elektronische bestanden die deze
ondubbelzinnig identificeerbaar maakt;
16° FRIS : Flanders Research Information Space, de informatieruimte binnen het domein Economie,
Wetenschap en Innovatie waarin onderzoeksinformatie op een transparante en geautomatiseerde manier kan
doorstromen en kan worden uitgewisseld en ontsloten op een open en herbruikbare manier;
17° IOF-raad : Industrieel Onderzoeksfondsraad, zoals vermeld in artikel 58,1°, van het decreet van
30 april 2009 betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid;
18° IOF-reglement : reglement voor het beheer van het Industrieel Onderzoeksfonds van de associatie, zoals
vermeld in artikel 58, van het decreet van 30 april 2009 betreffende de organisatie en financiering van het
wetenschaps- en innovatiebeleid;
19° onderzoeksdiscipline : een van de disciplinaire subdomeinen van de Vlaamse onderzoeksdisciplinestandaard zoals gedefinieerd door ECOOM en gebruikt in FRIS;
20° open researcher and contributor ID, afgekort ORCID : een identificatiecode die wordt gebruikt om
auteurs van wetenschappelijke werken uniek en ondubbelzinnig te identificeren;
21° Technology Readiness Level, afgekort TRL : de schaal die gebruikt wordt om de maturiteit van een
technologie in te schatten.
]
Art. 2.
Dit besluit is van toepassing op de associaties en op de universiteiten en hogescholen die partner zijn bij
een associatie.
HOOFDSTUK II. — Definitie, doelstellingen en beheer van de Industriële Onderzoeksfondsen
Art. 3.
[...]
Art. 4.
[Het strategisch basisonderzoek en het toegepast wetenschappelijk
onderzoek, gefinancierd door IOF-middelen, heeft een economische of gemengd economisch-maatschappelijke
finaliteit. Dit onderzoek kan behoren tot alle wetenschappelijke disciplines.]
Ten
minste
[25]
% van de IOF-middelen wordt besteed aan onderzoeksmandaten
[...]
. Twee verschillende
mandaattypes worden gedefinieerd : junior mandaten en senior mandaten. De invulling van het type mandaat - junior
versus senior - is afhankelijk van de omvang, de doelstelling en het strategische belang ervan. Kandidaten moeten
houder zijn van een doctoraat op proefschrift of moeten minstens 5 jaar ervaring hebben in de uitvoering
[of organisatie]
van toegepast
wetenschappelijk onderzoek of strategisch basisonderzoek.
[Ervaring in de industrie strekt tot aanbeveling.]
[Maximaal 10% van de
IOF-middelen kan besteed worden aan octrooikosten.]
[Ten hoogste 10 % van de IOF-middelen kan worden aangewend ter dekking van de kosten, daaronder
begrepen werkingsuitgaven en loonlasten, verbonden aan het beheer van de via het IOF bekostigde
mandaten en projecten en de werking van het IOF, de IOF-raad, en de werking van daartoe ingestelde
diensten of departementen. Het associatiebestuur kan daartoe dit bedrag geheel of gedeeltelijk transfereren
naar de werkingsuitkering van de partners binnen de associatie.]
De overige IOF-middelen kunnen besteed worden aan :
1° de werkingsuitgaven, uitrustingskosten en loonlasten voor onderzoeksprojecten, met een minimale looptijd van
één jaar
[en een projectbedrag van ten minste
[25.000 euro]
per jaar]
;
2° projectkostenvergoedingen ter ondersteuning van IOF-mandaten.
Art. 5.
1. Het dagelijkse beheer van de via het IOF bekostigde mandaten en projecten en de werking van het IOF
wordt uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de interfacediensten.
§ 2.
[...]
§ 3.
[Een
Industrieel Onderzoeksfondsraad]
bestaat ten minste uit twaalf leden en is onderverdeeld in drie geledingen :
1° geleding 1 : personeelsleden van de universiteit die partner is bij de associatie in kwestie;
2° geleding 2 : personeelsleden van de hogescholen die partner zijn bij de associatie in kwestie;
3° geleding 3 : vertegenwoordigers van het bedrijfsleven.
[Ten minste de helft van de leden van een Industrieel Onderzoeksfondsraad behoort tot geleding 1. Ten minste
twee leden van een Industrieel Onderzoeksfondsraad behoren tot geleding 2. Ten minste een vierde van de leden van
een Industrieel Onderzoeksfondsraad behoort tot geleding 3.]
Ten minste een vierde en ten hoogste de helft van geleding 1 als vermeld in het eerste lid, 1°, is tegelijkertijd lid
van de onderzoeksraad bij de universiteit.
Een persoon kan niet namens twee geledingen zitting hebben in de IOF-raad. Personen die een betrekking
vervullen bij verschillende partners van de associatie in kwestie, worden gerekend bij de geleding waarbij zij de
grootste opdracht uitoefenen. Vertegenwoordigers van het bedrijfsleven die tegelijkertijd een betrekking vervullen bij
een universiteit of een hogeschool, worden gerekend bij geleding 1 of geleding 2 als vermeld in het eerste lid, 1° en 2°,
zodra hun opdracht 50% of meer bedraagt van een voltijdse betrekking.
[Ten hoogste twee derde van de stemgerechtigde leden van de IOF-raad is van hetzelfde geslacht. Als niet
wordt voldaan aan die voorwaarde, kan de IOF-raad geen rechtsgeldig advies uitbrengen. Die regel geldt ook
voor alle selectie- en adviescommissies die betrokken zijn bij de toekenning van de middelen, vermeld in
artikel 9.]
[In het IOF-reglement van de associatie wordt het aantal leden van de IOF-raad vastgelegd en aangetoond
hoe daarmee aan dit artikel wordt voldaan.]
HOOFDSTUK III. — Definitie, doelstellingen en aanwending van de subsidie voor de interfaceactiviteiten
Art. 6.
[...]
Art. 7.
De subsidie, vermeld in artikelen 13 en 14, wordt aangewend voor de financiering van personeels-,
werkings- en overheadkosten voor de volgende mogelijke interfaceactiviteiten :
1° bevordering van de wisselwerking tussen de associatie en het bedrijfsleven, in het bijzonder :
a) stimulering en organisatie van contacten;
b) promotie van het aanbod aan kennis van de associatie;
c) partnersearch;
d) begeleiding bij technologische advisering;
e) ondersteuning bij het opstellen van contracten (juridische en financiële assistentie);
2° bevordering van de economische valorisatie van het wetenschappelijk onderzoek uitgevoerd binnen de
associatie, in het bijzonder :
a) sensibiliserings- en opleidingsactiviteiten voor de valorisatie van het onderzoek;
b) actieve opsporing van valoriseerbare resultaten die ondersteuning nodig hebben bij het valorisatieproces;
c) begeleiding bij het opstellen van een valorisatieplan (inschakeling van externe consultants);
d) marktonderzoek;
e) opsporing van bedrijven voor mogelijke exploitatie;
f) bescherming van intellectuele eigendom (octrooiaanvraag en -beheer, licentie-overeenkomsten, auteursrechten);
g)
[...]
het dagelijkse beheer van de via het IOF bekostigde mandaten en projecten en
werking van het IOF;
h) bevordering van de oprichting van spin-offbedrijven.
[Maximaal 10% van de subsidie
mag besteed worden aan overheadkosten, zijnde centrale beheerskosten en algemene exploitatiekosten die betrekking
hebben op:
1° de huur en het onderhoud van gebouwen, lokalen en vergaderzalen met inbegrip van de normale
kantooruitrusting, de kosten voor verwarming, verlichting, elektriciteit;
2° het centrale beheer van goederen en diensten die voor de interfaceactiviteiten ter beschikking worden gesteld;
3° kosten die niet specifiek verbonden zijn aan de uitvoering van de vermelde interfaceactiviteiten, zoals telefonie,
fax, kopieën, correspondentie, kantoorbenodigdheden.
]
Interfaceactiviteiten beperken zich tot interne activiteiten. Alle inkomsten uit die activiteiten worden opnieuw in
de primaire activiteiten (opleiding, onafhankelijk onderzoek en ontwikkeling en verspreiding van onderzoeksresultaten)
[en in de versterking van IOF- en interfaceactiviteiten]
van de instellingen voor hoger onderwijs geïnvesteerd.
Art. 8.
[
§ 1. Om de vijf jaar stellen de associaties een strategisch plan op voor het IOF en de interfaceactiviteiten.
Het strategische plan, vermeld in het eerste lid, bevat al de volgende elementen :
1° de strategische visie van de associatie op de opbouw van toepassingsgerichte kennis, de samenwerking met
het bedrijfsleven en de valorisatie van wetenschappelijk onderzoek;
2° de strategische en operationele doelstellingen die de associatie met het IOF wil bereiken;
3 ° de strategische en operationele doelstellingen die de associatie met de interfacedienst wil bereiken;
4° de wijze waarop het IOF past in het ruimere kader van strategisch basisonderzoek en toegepast
wetenschappelijk onderzoek, met economische finaliteit, van de associatie;
5° de wijze waarop de associatie tot een optimale interfacewerking wil komen binnen de associatie en op
associatieniveau;
6° de wijze waarop de associatie tot een optimale samenwerking wil komen tussen de associaties onderling en
in het kader van het VLAIO Netwerk;
7° de wijze waarop de werking van de interfacedienst aansluit bij de werking van het IOF.
§ 2. Elke associatie heeft in zijn strategisch plan aandacht voor :
1° samenwerking tussen de Vlaamse instellingen, internationale en regionale samenwerking;
2° responsible research and innovation, afgekort RRI;
3° interdisciplinariteit;
4° diversiteit van het personeel.
§ 3. Het strategisch plan bevat voor de looptijd, uitgesplitst per jaar :
1° een financiële begroting;
2° een personeelsplan;
3° de gekwantificeerde doelstellingen.
§ 4. De Vlaamse minister, bevoegd voor het technologisch innovatiebeleid, kan nadere regels voor dat strategische
plan vastleggen, in het bijzonder voor samenwerkingsinitiatieven tussen de associaties onderling en in het kader van
het VLAIO Netwerk.
§ 5. De associaties sturen, voor 1 oktober van het jaar waarin de lopende strategische plannen aflopen, hun nieuwe
strategische plannen digitaal naar de Vlaamse minister, bevoegd voor het technologisch innovatiebeleid én naar het
bevoegde departement, dat deze op zijn beurt overmaakt aan VLAIO.
Het bevoegde departement beoordeelt het plan binnen drie maanden na de indiendatum op volledigheid en
conformiteit met dit besluit. Voor die beoordeling beoordeelt VLAIO het plan binnen twee maanden na de indiendatum
op de wijze waarop de associaties tot een optimale samenwerking willen komen tussen de associaties onderling en met
de andere partijen in het VLAIO Netwerk.
Als aan sommige voorwaarden niet is voldaan, kunnen de associaties in overleg met het bevoegde departement
aanpassingen doorvoeren in de ingediende, nog niet goedgekeurde strategische plannen.
Op advies van het bevoegde departement keurt de Vlaamse minister, bevoegd voor het technologisch
innovatiebeleid, het plan goed binnen drie maanden na de indiendatum.
]
HOOFDSTUK V. — Subsidiëring
Afdeling 1. — Omvang van de subsidies en de verdeelsleutel
Art. 9.
De totale subsidie voor de IOF wordt onder de associaties verdeeld a rato van het procentuele aandeel van
de associatie in de som van de parameters, vermeld in artikel 10, en gewogen overeenkomstig artikel 11.
[
[In afwijking van het eerste lid wordt voor de volgende associaties een gegarandeerd minimum percentage
van de totale subsidie voor IOF voorzien :
1° Associatie Universiteit & Hogescholen Antwerpen vzw : 10,41 %;
2° Associatie Universiteit-Hogescholen Limburg vzw : 4,00 %;
3° Universitaire Associatie Brussel vzw : 9,51 %.
]
[...]
]
Art. 10.
§ 1. Parameter 1 betreft het procentuele aandeel van de associatie in het totale aantal doctoraatsdiploma’s.
Dat aandeel wordt berekend overeenkomstig de regels die van toepassing zijn op
[de doctoraatsparameter C1, vermeld in artikel 40/2, van het BOF-besluit, maar
dan berekend op het niveau van de associaties in plaats van de universiteiten.]
§ 2. Parameter 2 betreft het gemiddelde procentuele aandeel van de associatie in het totale aantal publicaties
enerzijds en in het totale aantal citaties anderzijds. Dat aandeel wordt berekend overeenkomstig de regels die van
toepassing zijn op de
[citatiedistributieparameter C2, vermeld in
artikel 40/3 en artikel 44/1, § 2, van het BOF-besluit, maar dan berekend op het niveau van de associaties in
plaats van de universiteiten.]
§ 3. Parameter 3 betreft het gemiddelde procentuele aandeel van de associatie, in de referentieperiode, in de
industriële contractinkomsten.
[In het eerste lid wordt verstaan onder industriële contractinkomsten van de associatie: de inkomsten die de
universiteit en de hogescholen, partner bij de associatie, en de universitaire ziekenhuizen, vermeld in artikel 4 van de
[gecoördineerde wet van 10 juli 2008 op de ziekenhuizen en
andere verzorgingsinrichtingen, voor het onderzoek of onderzoekgedeelte dat wordt uitgevoerd door een
onderzoeksgroep van de associatie]
, verwerven:
1° van
[vennootschappen]
op basis van contracten voor onderzoek en dienstverlening. Leerstoelen worden
beschouwd als industriële contractinkomsten op voorwaarde dat er een contract is. Giften, schenkingen en inkomsten
uit permanente vorming zijn uitgesloten;
2° uit klinische studies. Alleen de inkomsten uit klinische studies in de eerste en tweede klinische fase worden in
rekening gebracht.
[...]
;
3° uit licenties. Voor de toepassing van deze inkomsten wordt de volgende trapfunctie
[jaarlijks]
ingebouwd:
a) licentie-inkomsten tot een bedrag van 7,5 miljoen euro hebben een gewicht van 1;
b) licentie-inkomsten van een bedrag tussen 7,5 en 15 miljoen euro hebben een gewicht van 0,75;
c) licentie-inkomsten van een bedrag tussen 15 en 25 miljoen euro hebben een gewicht van 0,5;
d) licentie-inkomsten van een bedrag vanaf 25 miljoen euro hebben een gewicht van 0,25.
]
[De middelen die rechtstreeks afkomstig zijn van de industrie en die verworven zijn door de strategische
onderzoekscentra voor het onderzoek of onderzoeksgedeelte dat wordt uitgevoerd in de met dat strategische
onderzoekscentrum geassocieerde onderzoeksgroepen van de universiteit of van de hogescholen, partner bij de
associatie, worden ook beschouwd als industriële contractinkomsten van de associatie als die inkomsten gebaseerd zijn
op een contract met een
[vennootschappen]
en als een zichtbare overhead uitbetaald wordt aan de partner bij de
associatie.
De contractinkomsten moeten transparant opgenomen zijn in de boekhouding en er moet over worden
gerapporteerd, alsook over de onderliggende overeenkomsten. Dotatiegelden komen niet in aanmerking voor die
aanvullende inkomstencomponent.
]
Voor alle bedragen vermeld in het tweede lid
[...]
die voortvloeien uit een contract in een vreemde
munt, gelden de bedragen die in de boekhouding zijn ingeschreven.
§ 4.
[Parameter 4 betreft het procentuele aandeel van de associatie in het geheel van de verworven
contractinkomsten uit het lopende Europese Kaderprogramma en aangevuld met verworven contractinkomsten uit het laatst afgesloten Europese Kaderprogramma.
De berekening van parameter 4 voor de associaties gebeurt volgens dezelfde werkwijze als de berekening van
de hefboomparameter C4 voor de universiteiten, vermeld in artikel 40/5 en artikel 44/1, § 5 van het
BOF-besluit, maar dan berekend op het niveau van de associaties in plaats van de universiteiten.
]
§ 5. Parameter 5 betreft het procentuele aandeel van de associatie, in de referentieperiode, in het totale aantal :
1° toegekende United States Patent and Trademark Office-octrooien;
2°
[gepubliceerde
aangevraagde]
en toegekende European Patent Office-octrooien;
3°
[gepubliceerde
aangevraagde]
octrooien conform het Patent Cooperation Treaty.
Toegekende octrooien hebben in de telling een gewicht van 1. Gepubliceerde aangevraagde octrooien hebben in de
telling een gewicht van 0,5. Als in de referentieperiode zowel een aanvraag als een toekenning valt, prevaleert de
toekenning en krijgt het octrooi in de telling een gewicht van 1.
[In het eerste lid wordt verstaan onder gepubliceerde aangevraagde of toegekende octrooien van de associatie: de
octrooien die aangevraagd zijn door of toegekend zijn aan de universiteit of aan de hogescholen, partner bij de
associatie, of door of aan een universitair ziekenhuis als vermeld in artikel 4 van de wet op de ziekenhuizen,
gecoördineerd op 7 augustus 1987
[, alsook de octrooien, vermeld in het decreet van
30 april 2009 betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid, artikel 59, tweede lid]
.]
§ 6. Parameter 6 betreft het procentuele aandeel van de associatie in de oprichting, in de referentieperiode, van
spin-offbedrijven.
[In het eerste lid wordt verstaan onder spin-offbedrijven van de associatie: de spin-offbedrijven, opgericht door de
universiteit of door de hogescholen, partner bij de associatie, of door een universitair ziekenhuis als vermeld in artikel
4 van de wet op de ziekenhuizen, gecoördineerd op 7 augustus 1987
[, alsook de spin-offbedrijven, vermeld in het decreet van
30 april 2009 betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid, artikel 59, derde lid.]
]
Er dient, voor de toepassing van het eerste lid, sprake te zijn van een gestaafde inbreng in het spin-offbedrijf :
1° hetzij via het verwerven van een aandeelhouderspositie op basis van een omschreven technologietransfer in de
nieuw opgerichte vennootschap (via het bestaan van een contractuele transferovereenkomst en het inschrijven van een
aandeelhouderspositie in de statuten);
2° hetzij via een exclusieve licentie-overeenkomst
[waarin voorzien wordt in een billijke
vergoeding]
voor de overgedragen technologie en kennis. Dit moet blijken uit
ondertekende en gedateerde contractuele documenten.
Al de documenten waaruit de betrokkenheid
[...]
bij de oprichting van een spin-off moet blijken,
dienen binnen een tijdsperiode van 12 maanden te zijn afgesloten en ondertekend.
§ 7.
[...]
Art. 11.
[
De parameters, vermeld in artikel 10, worden vanaf 2019 gewogen op de volgende wijze :
| gewicht |
parameter 1 | 5 % |
parameter 2 | 5 % |
parameter 3 | 30 % |
parameter 4 | 20 % |
parameter 5 | 20 % |
parameter 6 | 20 % |
]
Art. 12.
[...]
De Vlaamse minister
[, bevoegd voor het technologisch innovatiebeleid,]
kan voor de berekening van de verdeelsleutel nadere regelen bepalen
op het vlak van :
1° de instanties die verantwoordelijk zijn voor het aanleveren of valideren van de nodige cijfergegevens;
2° de termijn waarin de nodige cijfergegevens worden afgeleverd;
3° de vormvoorschriften voor het aanleveren van de nodige cijfergegevens;
4° de technische uitwerking van de berekeningsmodaliteiten.
De exacte verdeling van de middelen over de associaties wordt jaarlijks opgenomen in een ministerieel besluit.
Art. 13.
De Vlaamse Regering legt jaarlijks binnen de perken van de uitgavenbegroting een subsidie vast voor de
interfaceactiviteiten van de associaties.
Art. 14.
[
[De subsidie voor de interfaceactiviteiten wordt op de volgende wijze onder de associaties verdeeld, volgens een
verdeelsleutel die rekening houdt met de verdeling van het wetenschappelijk personeel en met name enkel met de
categorieën “Zelfstandig Academisch Personeel, afgekort ZAP”, “Assisterend Academisch Personeel, afgekort AAP” en
“Wetenschappelijk Personeel, afgekort WP” over de universiteiten in de periode 2014-2018 :
1° de Associatie Katholieke Universiteit Leuven vzw ontvangt 40,58 % van de subsidie;
2° de Associatie Universiteit Gent vzw ontvangt 31,99 % van de subsidie;
3° de Associatie Universiteit & Hogescholen Antwerpen vzw ontvangt 12,25 % van de subsidie;
4° de Associatie Universiteit-Hogescholen Limburg vzw ontvangt 4,28 % van de subsidie;
5° de Universitaire Associatie Brussel vzw ontvangt 10,90 % van de subsidie.
]
In afwijking van het eerste lid ontvangt elke associatie een gegarandeerd minimumbedrag van 150.000 euro. Dat
gegarandeerd minimumbedrag wordt jaarlijks geïndexeerd volgens de formule, vermeld in artikel III.5, §9, eerste lid
van de Codex hoger onderwijs van 20 december 2013.
De associaties die voor de verdeling van de subsidie op basis van het eerste lid boven dat gegarandeerd
minimumbedrag uitkomen, dragen naar rata van die verdeling bij tot het bereiken van het gegarandeerd
minimumbedrag van de associaties die er niet boven uitkomen.
Als de uitbetaling van het minimum niet mogelijk is in het kader van de jaarlijkse algemene uitgavenbegroting van
de Vlaamse Gemeenschap, worden de gegarandeerde minimumbedragen naar rata van de besparing verminderd voor
alle associaties.
]
Afdeling 2. — Interne verdeling, betalingsregeling en gescheiden boekhouding
Art. 15.
De middelen uit het IOF worden toegekend door het associatiebestuur, na gemotiveerd advies van de
[Industrieel Onderzoeksfondsraad]
en door middel van een open oproep binnen de associatie.
De aan het IOF toekomende middelen die na afloop van het kalenderjaar in kwestie niet zijn toegewezen, kunnen
met behoud van bestemming worden overgedragen naar de begroting van de associatie van het daaropvolgende jaar.
[In afwijking van het tweede lid kunnen de aan het IOF toekomende middelen die na afloop van het
kalenderjaar 2019 niet zijn toegewezen, met behoud van bestemming worden overgedragen naar de
begroting van de associatie van het jaar 2020 voor een maximum van 50 % van de in 2019 aan de associatie
toegekende IOF-middelen.]
Art. 16.
80 % van de subsidie voor de interfaceactiviteiten van de associaties wordt betaald met twaalf
maandelijkse schijven.
Maximum 10 % van de subsidie voor de interfaceactiviteiten van de associaties wordt betaald na de goedkeuring
van de rapportering
[...]
, vermeld in artikel 20,
[§ 1, 1°, 3°, 5° en 7°, en artikel 20/1]
[, in het jaar n+1, waarbij n staat voor het begrotingsjaar waarin de subsidie wordt vastgelegd]
[voor een maximum conform artikel 5, § 3 en
§ 4, van het besluit van de Vlaamse Regering van 8 november 2013 betreffende de algemene regels inzake
subsidiëring]
.
Maximum 10% van de subsidie voor de interfaceactiviteiten van de associaties wordt betaald na de goedkeuring
van de rapportering
[...]
, vermeld in artikel 20, § 2
[, in het jaar n+1, waarbij n staat voor het begrotingsjaar waarin de subsidie wordt vastgelegd]
.
Art. 17.
80 % van de subsidie aan de IOF van de associaties wordt betaald met twaalf maandelijkse schijven.
Maximum 20 % van de subsidie aan de IOF van de associaties wordt betaald na de goedkeuring van de
rapportering
[...]
, vermeld in artikel 20,
[“§ 1, 1°, 2°, 4°, 6°, 7°, 8° en § 3 en
artikel 20/1]
[, in het jaar n+1, waarbij n staat voor het begrotingsjaar waarin de subsidie wordt vastgelegd]
.
Art. 18.
Ter naleving van de
[Kaderregeling (Nr. 2014/C 198/01) van 27 juni 2014
betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie]
verbinden de begunstigden van de subsidies zich ertoe een boekhouding te voeren waarbij de kosten en de financiering
van eventuele economische activiteiten van de instelling voor hoger onderwijs duidelijk kunnen worden onderscheiden van de niet-economische activiteiten.
Afdeling 3. — Subsidiëringsvoorwaarden en controle op de naleving ervan
Art. 19.
De bepalingen van artikel 4, 5, 7, 8, 15, eerste lid, en 18 gelden als subsidiëringsvoorwaarde.
[Als de regeringscommissaris of de commissaris die belast is met het toezicht op de associatie, of het bevoegde
departement dat belast is met toezicht op de aanwending van de middelen voor IOF en interfaceactiviteiten, een
overtreding van de subsidiëringsvoorwaarden vaststelt, vervalt overeenkomstig artikel 18 van het besluit van de
Vlaamse Regering van 8 november 2013 betreffende de algemene regels inzake subsidiëring, de beslissing tot
toekenning van de subsidie voor het niet verantwoorde gedeelte.]
HOOFDSTUK VI. — Informatieplicht
Art. 20.
[
§ 1. De associaties rapporteren jaarlijks voor 30 april van jaar n aan de Vlaamse minister, bevoegd voor
het technologisch innovatiebeleid, over jaar n-1 met betrekking tot :
1° de realisaties op het vlak van de implementatie van de strategische visie op de opbouw van toepassingsgerichte kennis, de samenwerking met het bedrijfsleven en de valorisatie van wetenschappelijk onderzoek,
vermeld in artikel 8, tweede lid, 1°;
2° de realisaties op het vlak van de implementatie van de strategische en operationele doelstellingen die de
associatie met het IOF wil bereiken, vermeld in artikel 8, tweede lid, 2°;
3° de realisaties op het vlak van de implementatie van de strategische en operationele doelstellingen die de
associatie met de interfacedienst wil bereiken, vermeld in artikel 8, tweede lid, 3°;
4° de realisaties op het vlak van de inpassing van het IOF in het ruimere kader van strategisch basisonderzoek
en toegepast wetenschappelijk onderzoek, met economische finaliteit, van de associatie, vermeld in artikel 8,
tweede lid, 4°;
5° de realisaties op het vlak van de implementatie van de wijze waarop de associatie tot een optimale
interfacewerking wil komen, binnen de associatie en op associatieniveau als vermeld in artikel 8, tweede lid,
5°;
6° de realisaties op het vlak van de aandachtspunten, vermeld in artikel 8, § 2;
7° de uitvoering van de in het strategisch plan opgenomen elementen, vermeld in artikel 8, § 3, inclusief
cumulatieve reserves en eigen cofinanciering;
8° de concrete samenstelling van de IOF-raad, zo gepresenteerd dat wordt aangetoond dat er aan de bepalingen
van artikel 5 § 3 is voldaan.
Het rapport wordt digitaal bezorgd aan het bevoegde departement, dat het op zijn beurt overmaakt aan VLAIO.
Op advies van het bevoegde departement, beoordeelt de Vlaamse minister, bevoegd voor het technologisch
innovatiebeleid, met oog op de toepassing van artikel 16 en 17, de volgende aspecten van de rapportering binnen drie
maanden na de indiendatum :
1° de volledigheid van de rapportering;
2° de conformiteit van de rapportering met dit besluit;
3° de conformiteit van de rapportering met het strategische plan, vermeld in artikel 8.
§ 2. De associaties rapporteren jaarlijks voor 30 april aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het technologisch
innovatiebeleid, over de realisaties op het vlak van de samenwerking tussen de associaties onderling en in het kader
van het VLAIO Netwerk, vermeld in artikel 8, § 1, tweede lid, 6°.
Het rapport wordt digitaal bezorgd aan het bevoegde departement, dat het op zijn beurt overmaakt aan VLAIO.
Op advies van VLAIO beoordeelt de Vlaamse minister, bevoegd voor het technologisch innovatiebeleid, met oog op de
toepassing van artikel 16, de volgende aspecten van de rapportering binnen drie maanden na de indiendatum :
1° de volledigheid van de rapportering;
2° de conformiteit van de rapportering met dit besluit;
3° de conformiteit van de rapportering met het strategische plan, vermeld in artikel 8.
§ 3. Het associatiebestuur bezorgt het IOF-reglement, aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het technologisch
innovatiebeleid.
Het IOF-reglement bevat eveneens een omschrijving van het loopbaanbeleid voor de onderzoeksmandaten die
worden gefinancierd met IOF-middelen. Bij wijziging van het IOF-reglement wordt de gewijzigde tekst bezorgd.
Het IOF-reglement is ingebed in het Charter Goed Bestuur van de betrokken instellingen.
§ 4. De Vlaamse minister, bevoegd voor het technologisch innovatiebeleid, kan nadere regels vastleggen voor de
rapportering, vermeld in dit artikel.
]
[
Art. 20/1.
§ 1. Het associatiebestuur rapporteert via hun universiteit en hogescholen maximaal over het gebruik van de hun
toegekende IOF- en Interfacemiddelen aan FRIS. Daarbij wordt volgens de geldende procedures en technische
standaarden de nodige detailinformatie bezorgd zodat er vanuit FRIS minstens kan worden gerapporteerd over :
1° de inzet van de IOF-middelen, uitgesplitst naar projecten en mandaten, per type zoals gedefinieerd in
artikel 4, onderzoeksdiscipline, toekenningsjaar, onderzoekers en de onderzoeksgroep van de universiteit of
hogeschool die de financiering ontvangt;
2° de wetenschappelijke publicaties inclusief de publicaties die worden meegerekend voor de berekening van
parameter 2 vermeld in artikel 10, § 2, de doctoraatsproefschriften en de onderzoeksdata;
3° de gepubliceerde aangevraagde en toegekende octrooien, zoals deze worden meegenomen in de berekening
van parameter 5, vermeld in artikel 10, § 5;
4° de wetenschappelijke apparatuur die aangeschaft is met de IOF-middelen;
5° regionale, nationale en internationale samenwerking;
6° interdisciplinariteit.
§ 2. Om een analyse van het hefboomeffect van de IOF-middelen mogelijk te maken, wordt in FRIS ook informatie
aangeleverd over projecten en mandaten die gefinancierd worden via andere kanalen dan de Industriële
Onderzoeksfondsen, inclusief de kanalen uit de derde en de vierde geldstroom. Voor de derde geldstroom wordt de
informatie bezorgd per onderzoeker en per onderzoeksgroep op het niveau van projecten en mandaten; voor de vierde
geldstroom wordt de informatie bezorgd geaggregeerd op niveau 2 van de FRIS onderzoeksdisciplines, zonder de
geldende confidentialiteitsregels te schenden.
§ 3. De associaties stellen samen met het bevoegde departement uiterlijk tegen 1 juli 2019 een plan van aanpak op
dat de precieze definities en de nadere modaliteiten over de aanlevering van deze gegevens, vermeld in paragraaf 1,
bevat en rondt de implementatie hiervan uiterlijk eind 2021 af. De aanlevering van deze informatie aan FRIS heeft
betrekking op de periode vanaf 1 januari 2019. De Vlaamse minister, bevoegd voor het technologisch innovatiebeleid,
kan maximaal één jaar uitstel toestaan op het aanleveren tegen eind 2021 mits een duidelijke motivatie voor de reden
van uitstel wordt voorgelegd.
§ 4. De financiële rapportering over de inzet van de IOF- en interfacemiddelen gebeurt integraal via FRIS. De
toekenningen van onderzoeksprojecten en mandaten worden in FRIS gerapporteerd op detailniveau per kostensoort.
De bestedingen van onderzoeksprojecten worden enkel gerapporteerd aan FRIS na afloop ervan en op projectniveau,
niet per kostensoort. Over de bestedingen van mandaten wordt gerapporteerd via FRIS op het niveau van een
individueel mandaat. Over alle andere bestedingen met de IOF-middelen en bestedingen met de interfacemiddelen
wordt via FRIS op geaggregeerd niveau gerapporteerd. Voor de interfacemiddelen betekent dit een rapportering op
niveau van de hoofdrubrieken personeels-, werkings- en overheadkosten.
Het bevoegde departement gebruikt deze informatie als basis voor de overzichtsrapportering over de inzet van de
IOF-middelen. Het bevoegde departement bezorgt die rapportering jaarlijks proactief aan de associaties ter validering
en gebruikt het gevalideerde overzichtsrapport voor de goedkeuring van de rapportering door de minister, bevoegd
voor technologisch innovatiebeleid, zoals beschreven in artikel 20.
§ 5. In de komende jaren wordt er in het kader van administratieve vereenvoudiging en eenmalige bevraging van
gegevens naar gestreefd om voor alle financiële rapporteringsverplichtingen, zoals onder meer opgelegd in het Besluit
van de Vlaamse regering houdende vastlegging van de voorschriften voor het opstellen van het jaarverslag van de
universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap van 4 februari 1997, FRIS als primaire bron in de onderzoeksverslaggeving
te gebruiken. FRIS wordt gebruikt als basis voor de rapportering over de inzet van de middelen voor onderzoek, om
te voldoen aan de nationale en internationale verplichtingen qua onderzoeksrapportering, voor eigen analyses en voor
analyses door derden, om onderzoeksinformatie openbaar ter beschikking te stellen via FRIS en daarvan afgeleide
producten.
§ 6. Om de kwaliteit van de data in FRIS over de inzet van de IOF-middelen verder te verbeteren, wordt naast de
informatie die de universiteit van de associatie reeds aan FRIS aanlevert, ten minste de volgende informatie bijkomend
aangeleverd :
1° voor onderzoekers : een ORCID, het geslacht, het statuut en waar van toepassing : de datum van verdediging
van doctoraat en de rol van business developer in de interfacewerking inclusief zijn expertise;
2° voor projecten en mandaten : de slaagkansen van de ingediende projecten en mandaten; de goedgekeurde
projecten en mandaten op detailniveau, het toekenningsjaar, de onderzoeksdiscipline, type project, en de
partners zoals vermeld in het contract, inclusief het land waarin ze gevestigd zijn;
3° voor publicaties : waar bestaand, het label voor BOF-WoS en VABB-SHW, een ISBN, een ISSN, een DOI, een
open access-label, en de link naar het digital repository, en waar van toepassing de link naar het IOF-project
of -mandaat;
4° voor datasets : informatie over de inhoud, toegankelijkheid, het technische formaat, een DOI, een open
data-label, de link naar de open data repository, en waar van toepassing de link naar het IOF-project of
-mandaat;
5° voor wetenschappelijke apparatuur : waar van toepassing een link naar het IOF-project of -mandaat en
informatie over de toegankelijkheid en gebruiksmodaliteiten;
6° voor octrooien : waar van toepassing de link naar het IOF-project of -mandaat.
§ 7. Publicaties die resulteren uit het onderzoek gefinancierd met IOF-middelen worden zo snel als mogelijk gratis
en online toegankelijk gemaakt in een open access repository. Data op basis van dat onderzoek worden publiekelijk ter
beschikking gesteld volgens het principe “zo open als mogelijk, zo gesloten als noodzakelijk”. De monitoring en
rapportering hiervan dient te verlopen via FRIS. Hiervoor wordt een gedetailleerde timing opgenomen in het plan van
aanpak, rekening houdend met de afspraken die worden gemaakt in de Flemish Open Science Board.
Gezien FRIS wordt ingezet als centrale hub om metadata van publiek gefinancierd onderzoek te ontsluiten en ook
de connectie met de European Open Science Cloud, afgekort EOSC, zal verzekeren, zijn bijkomende vragen voor de
aanlevering van informatie in de toekomst mogelijk. De Vlaamse minister, bevoegd voor het technologisch
innovatiebeleid, kan, in samenspraak met de Flemish Open Science Board en na toetsing van de technische
haalbaarheid, de open access publicaties en de onderzoeksdata, uit het onderzoek gefinancierd met IOF-middelen,
volgens de FAIR-principes via FRIS toegankelijk maken voor EOSC.
§ 8. De FRIS-data die publiek ontsloten mogen worden, worden ter beschikking gesteld als open data middels de
gratis open data licentie van de Vlaamse overheid. Het bevoegde departement neemt de nodige technische en
organisatorische maatregelen opdat de vertrouwelijkheid, integriteit en beschikbaarheid van de aangeleverde
informatie wordt gegarandeerd. Dit betekent dat minstens de informatie over slaagkansen, over de bestedingen van de
individuele mandaten en de informatie over de vierde geldstroom niet openbaar kan worden gemaakt op FRIS. Waar
de aangeleverde informatie persoonsgegevens zijn, verwerkt het bevoegde departement deze gegevens in overeenstemming met de beginselen van de gegevensverwerking uiteengezet in de Algemene Verordening Gegevensbescherming en zal het bevoegde departement haar verplichtingen onder deze Verordening nakomen.
§ 9. De Vlaamse minister, bevoegd voor het technologisch innovatiebeleid, kan nadere technische modaliteiten met
betrekking tot de hier uitgewerkte principes verder bepalen in een ministerieel besluit.
]
HOOFDSTUK VII. — Monitoring en evaluatie
Art. 21.
[
§ 1. In 2023 en vervolgens vijfjaarlijks laat de Vlaamse minister, bevoegd voor het technologisch
innovatiebeleid, het beheer van en de activiteiten waarvoor de subsidies, vermeld in hoofdstuk V van dit besluit,
worden ingezet, evalueren. Dat gebeurt met oog voor de doelstelling van de subsidie, vermeld in artikel 57, § 3, van
het decreet van 30 april 2009 betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid.
In de evaluatie worden de volgende zaken onderzocht :
1° de toepassing van dit besluit;
2° de realisatie van de strategische plannen, vermeld in artikel 8;
3° de plaats van de subsidies, vermeld in hoofdstuk V, ten opzichte van andere middelen voor onderzoek en
innovatie;
4° de hefboomwerking die de subsidies, vermeld in hoofdstuk V, eventueel bewerkstelligen, bijvoorbeeld in
termen van het werven van andere financiering;
5° het ontwerp van strategisch plan van elk van de associaties dat betrekking heeft op de periode die volgt op
het kalenderjaar van de evaluatie;
6° de wetenschappelijke output en de resultaten op het vlak van economische valorisatie, met aandacht voor het
Technology Readiness Level;
7° de kwaliteit en volledigheid van de informatie over de besteding van de IOF- en de Interfacesubsidie in FRIS;
8° de mogelijkheden voor actualisatie van het juridisch kader.
Ter ondersteuning van de uitvoering van de evaluatie stellen de associaties een zelfevaluatie op die bestaat uit een
ex-post- en een ex-anteluik. Het ex-postluik heeft betrekking op de periode sinds de vorige evaluatie en het ex-anteluik
op de periode van vijf jaar die volgt op het kalenderjaar van de evaluatie. Die zelfevaluatie kan opgesteld worden op
basis van een vragenlijst die het bevoegde departement heeft opgesteld en aan de associaties aanreikt. Het ex-anteluik
bevat het ontwerp van strategisch plan. De volledige zelfevaluatie wordt beschouwd als een werkdocument dat input
levert voor de evaluatie.
Tijdens de evaluatie worden de nodige elementen verzameld om de ondersteuning van de interfaceactiviteiten en
de IOF van de associaties eventueel bij te sturen. Daarbij wordt rekening gehouden met het feit dat de overheid, voor
wat betreft de interfaceactiviteiten, een co-financierder is.
§ 2. Voor de evaluatie, vermeld in paragraaf 1, stelt het bevoegde departement een plan van aanpak op dat nadere
bepalingen bevat over de inhoud en reikwijdte van de evaluatie en licht dat uiterlijk in de eerste helft van het jaar van
de evaluatie toe aan de associaties. Dat plan van aanpak wordt vervolgens aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het
technologisch innovatiebeleid, meegedeeld.
§ 3. Voor de uitvoering van de evaluatie, vermeld in paragraaf 1, wijst het bevoegde departement de gepaste
evaluatieorganen aan die over de expertise beschikken om die evaluatie vakkundig uit te voeren. Daarbij worden de
algemene en specifieke procedures gevolgd die het bevoegde departement heeft uitgewerkt.
§ 4. Het finale evaluatierapport van de evaluatieorganen vermeld in paragraaf 3 wordt overgemaakt aan de
Vlaamse minister, bevoegd voor het technologisch innovatiebeleid.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het technologisch innovatiebeleid, kan nadere regels vastleggen voor de
evaluatie, vermeld in paragraaf 1.
]
HOOFDSTUK VIII. — Slotbepalingen
Art. 22.
[In artikel 10, §3, tweede en derde lid, worden voor de jaren binnen de referentieperiode tot en met 2014
de woorden “de partners bij de associatie” gelezen als “de universiteit, partner bij de associatie,”
Artikel 10, §3, tweede lid, 2°, is niet van toepassing voor het jaar 2008 binnen de referentieperiode.”
]
Art. 23.
[...]
Art. 24.
[...]
Art. 25.
[...]
Art. 26.
[...]
Art. 27.
Het besluit van de Vlaamse Regering van 13 september 2002 betreffende de ondersteuning van
interfaceactiviteiten van de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse
Regering van 14 november 2007 en 12 december 2008, wordt opgeheven.
Art. 28.
Dit besluit treedt in werking op 5 juni 2009, met uitzondering van artikel 5, § 2, dat in werking treedt op
1 maart 2010.
Art. 29.
De Vlaamse minister
[, bevoegd voor het technologisch innovatiebeleid,]
is belast met de uitvoering van dit besluit.