OPGEHEVEN: Besluit van de Vlaamse Regering betreffende het verlof voor
onderbreking of vermindering van de arbeidsprestaties voor sommige
personeelsleden van de Centra voor Basiseducatie
goedkeuringsdatum
03 JULI 2009
publicatiedatum
B.S.03/09/2009
datum laatste wijziging
20/12/2017
COORDINATIE
B.Vl.R.
1-10-2010 - B.S. 17-11-2010
B.Vl.R. 15-7-2011 - B.S.
16-8-2011
B.Vl.R. 12-10-2012 - B.S. 21-11-2012
B.Vl.R. 3-7-2015 - B.S. 4-8-2015
B.Vl.R. 17-11-2017 - B.S. 20-12-2017
De Vlaamse Regering,
Gelet op het decreet van 15 juni 2007 betreffende het
volwassenenonderwijs, artikel 114, tweede zin, en 128, § 1 en § 2,
gewijzigd bij het decreet van 8 mei 2009;
Gelet
op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 9
september 2008;
Gelet op protocol nr. 10 van 20
maart 2009 houdende de conclusies van de onderhandelingen die werden gevoerd in
het Vlaams Onderhandelingscomité voor de Basiseducatie, vermeld in het
decreet van 23 januari 2009 tot oprichting van onderhandelingscomités
voor de basiseducatie en voor het Vlaams Ondersteuningscentrum voor het
Volwassenenonderwijs;
Gelet op het advies 46.561/1
van de Raad van State, gegeven op 18 juni 2009, met toepassing van artikel 84,
§ 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van State,
gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel
van de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming;
Na beraadslaging,
Besluit :
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied
Artikel 1.
Dit besluit is uitsluitend van toepassing
op de personeelsleden vermeld in artikel 127, § 1, 1°, van het decreet van
15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs [die op 31 augustus 2012 genieten van een verlof voor onderbreking of voor vermindering van de arbeidsprestaties in toepassing van artikel 3, 6, 9, 21, 23 of 28 van dit besluit].
[Voor de personeelsleden die op 31 augustus 2012 genieten van een verlof voor vermindering van de arbeidsprestaties vanaf de leeftijd van 50 jaar, zoals vermeld in artikel 9 van dit besluit, is het besluit van toepassing tot op de vooravond van de eerste instapdatum volgend op hun 55e verjaardag.]
B.Vl.R.
van 12-10-2012
HOOFDSTUK II. - Terminologie
Art. 2.
Voor de toepassing van dit besluit wordt
verstaan onder de CAO : de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77bis van 19
december 2001 tot vervanging van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 77 van
14 februari 2001 tot invoering van een stelsel van tijdskrediet,
loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een
halftijdse betrekking, gewijzigd door de collectieve arbeidsovereenkomsten nr.
77ter van 10 juli 2002 en nr. 77quater van 30 maart
2007.
HOOFDSTUK III. - Algemene stelsels
Afdeling I. - Verlof voor onderbreking of voor
vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse
betrekking
Art. 3.
De personeelsleden, vermeld in artikel
1, hebben recht op een verlof voor onderbreking van de arbeidsprestaties of
voor vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, voor
een maximumperiode van drie jaar over de gehele loopbaan, op te nemen per
minimumperiode van drie maanden :
1° hetzij door hun
arbeidsprestaties te onderbreken ongeacht de arbeidsregeling waarin zij in het
centrum tewerkgesteld zijn op het ogenblik van de schriftelijke kennisgeving,
verricht overeenkomstig artikel 18;
2° hetzij door hun
arbeidsprestaties te verminderen tot een halftijdse betrekking voor zover zij
ten minste voor drie vierden van een voltijdse betrekking in het centrum
tewerkgesteld zijn gedurende de twaalf maanden die voorafgaan aan de
schriftelijke kennisgeving, verricht overeenkomstig artikel 18.
Met behoud van de toepassing van het eerste lid, kan het
personeelslid het tweede jaar van het verlof, vermeld in het eerste lid,
opnemen vanaf het ogenblik dat ze vijf jaar dienst telt bij het centrum. Het
derde jaar kan opgenomen worden vanaf het ogenblik dat het personeelslid tien
jaar dienst telt in het centrum. Het centrumbestuur kan daar om
billijkheidsredenen van afwijken.
Art. 4.
§ 1. Op de maximumduur van drie jaar
als vermeld in artikel 3, eerste lid, worden de perioden van onderbreking of
vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking in
mindering gebracht, die opgenomen zijn op basis van :
1°
artikel 3 van de CAO;
2° de herstelwet van 22 januari 1985
houdende sociale bepalingen.
Op de maximumduur van drie jaar,
vermeld in artikel 3, eerste lid, worden de perioden van onderbreking of
vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking niet in
mindering gebracht, als ze opgenomen zijn op basis van :
1° het koninklijk besluit van 22 maart 1995 inzake
palliatief verlof en houdende uitvoering van artikel 100bis, § 4, van de
herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en tot wijziging van
het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van
onderbrekingsuitkeringen;
2° de collectieve
arbeidsovereenkomst nr. 64 van 29 april 1997 tot instelling van een recht op
ouderschapsverlof;
3° het koninklijk besluit van 29
oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van
de onderbreking van de beroepsloopbaan;
4° het koninklijk
besluit van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op
loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of
familielid;
5° de bepalingen, vermeld in hoofdstuk IV van
dit besluit.
§ 2. De totale duur van de
onderbreking of vermindering van de arbeidsprestaties op basis van de
herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, artikel 3 van de
CAO, en het verlof, vermeld in artikel 3, mag over de gehele loopbaan niet meer
dan 36 maanden bedragen.
Art. 5.
Om recht te hebben op het verlof,
vermeld in artikel 3, moeten de personeelsleden door een arbeidsovereenkomst
met het centrumbestuur verbonden zijn geweest gedurende twaalf maanden in de
loop van de vijftien maanden die voorafgaan aan de schriftelijke kennisgeving,
vermeld in artikel 18.
Afdeling II. - Verlof voor vermindering van de
arbeidsprestaties met een vijfde
Art. 6.
De personeelsleden, vermeld in artikel
1, hebben recht op een loopbaanvermindering met een vijfde ten belope van een
dag of twee halve dagen per week voor maximaal vijf jaar over de gehele
loopbaan. Dat recht wordt uitgeoefend per periode van minimaal zes
maanden.
Art. 7.
Om recht te hebben op een
loopbaanvermindering, vermeld in artikel 6 moeten de personeelsleden
gelijktijdig aan de volgende voorwaarden voldoen :
1° door
een arbeidsovereenkomst met het centrumbestuur verbonden zijn geweest gedurende
de vijf jaar die voorafgaan aan de schriftelijke kennisgeving, verricht
overeenkomstig artikel 18. In afwijking hiervan wordt die termijn voor
werknemers van 50 jaar of ouder teruggebracht tot drie jaar. Deze laatste
termijn kan in onderling akkoord tussen de werknemer en de werkgever verder
worden ingekort tot minimum twee jaar voor werknemers die vanaf de leeftijd van
50 jaar worden aangeworven en tot minimum één jaar voor
werknemers die vanaf de leeftijd van 55 jaar worden aangeworven;
2° in een voltijdse arbeidsregeling tewerkgesteld zijn
geweest gedurende de twaalf maanden die voorafgaan aan de schriftelijke
kennisgeving verricht overeenkomstig artikel 18.
Art. 8.
Op de maximumduur van vijf jaar,
vermeld in artikel 6, worden de perioden van vermindering van de
arbeidsprestaties met een vijfde in mindering gebracht, die opgenomen zijn op
basis van artikel 6 van de CAO, en de perioden van vermindering van de
arbeidsprestaties met een vijfde, een vierde en een derde die opgenomen zijn op
basis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.
Op de maximumduur, vermeld in het eerste lid, worden de
perioden van vermindering van de arbeidsprestaties met minder dan een tweede
niet in mindering gebracht, die opgenomen zijn op basis van :
1° het koninklijk besluit van 22 maart 1995 inzake
palliatief verlof en houdende uitvoering van artikel 100bis, § 4, van de
herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en tot wijziging van
het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van
onderbrekingsuitkeringen;
2° de collectieve
arbeidsovereenkomst nr. 64 van 29 april 1997 tot instelling van een recht op
ouderschapsverlof;
3° het koninklijk besluit van 29 oktober
1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de
onderbreking van de beroepsloopbaan;
4° het koninklijk
besluit van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op
loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of
familielid;
5° de bepalingen, vermeld in hoofdstuk III van
dit besluit.
Afdeling III. - Verlof voor vermindering van de
arbeidsprestaties vanaf de leeftijd van 50 jaar
Art. 9.
De personeelsleden, vermeld in artikel
1, hebben zonder maximumduur recht op :
1° een verlof voor
vermindering van de arbeidsprestaties met een vijfde ten belope van een dag of
twee halve dagen per week, uitgeoefend per periode van minimaal zes
maanden;
2° een verlof voor vermindering van de
arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking, uitgeoefend per periode van
minimaal drie maanden.
Art. 10.
§ 1. Om recht te hebben op een
verlof, vermeld in artikel 9, 1°, moeten de personeelsleden voltijds of ten
belope van vier vijfden van een voltijdse betrekking in het centrum
tewerkgesteld zijn in het kader van artikel 6 van dit besluit, artikel 6 van de
CAO, of van artikel 102 van de herstelwet van 22 januari 1985, aangesteld zijn
gedurende de twaalf maanden die voorafgaan aan de schriftelijke kennisgeving,
verricht overeenkomstig artikel 18.
Om recht te hebben op een
verlof, vermeld in artikel 9, 2°, moeten de personeelsleden ten minste voor
drie vierden van een voltijdse betrekking of ten belope van een halftijdse
betrekking in het centrum tewerkgesteld zijn in het kader van artikel 6 van de
CAO of van artikel 102 van de herstelwet van 22 januari 1985, gedurende de
twaalf maanden die voorafgaan aan de schriftelijke kennisgeving, verricht
overeenkomstig artikel 18.
Om recht te hebben op een verlof,
vermeld in artikel 9, moeten de personeelsleden de voorwaarden, vermeld in het
eerste en tweede lid, vervullen en bovendien gelijktijdig aan de volgende
voorwaarden voldoen :
1° ten minste 50 jaar oud zijn op
het ogenblik van de gewenste begindatum van de uitoefening van het recht;
2° door een arbeidsovereenkomst met het centrumbestuur
verbonden zijn geweest gedurende de drie jaar die voorafgaan aan de
schriftelijke kennisgeving, verricht overeenkomstig artikel
18.
De termijn van drie jaar kan in onderling akkoord tussen de
personeelsleden en het centrumbestuur verder worden ingekort tot minimaal twee
jaar voor personeelsleden die vanaf de leeftijd van 50 jaar worden aangeworven
en tot minimaal één jaar voor personeelsleden die vanaf de
leeftijd van 55 jaar worden aangeworven;
3° een
anciënniteit van twintig jaar als werknemer hebben op het ogenblik van de
schriftelijke kennisgeving als verricht overeenkomstig artikel
18.
§ 2. Om de anciënniteit van
twintig jaar als werknemer vast te stellen, worden de arbeidsdagen in
aanmerking genomen. Met arbeidsdagen, uitgezonderd de volledige onderbreking
van de arbeidsprestaties ingevolge de CAO, het verlof, vermeld in artikel 3,
eerste lid, 1°, en artikel 100 van de herstelwet van 22 januari 1985
houdende sociale bepalingen, worden gelijkgesteld :
1° de
dagen die aanleiding hebben gegeven tot betaling van een uitkering met
toepassing van de wetgeving op de verplichte ziekte- en
invaliditeitsverzekering, de schadeloosstelling voor arbeidsongevallen,
ongevallen op de weg naar en van het werk en beroepsziekten, de
werkloosheidsverzekering, de jaarlijkse vakantie en het invaliditeitspensioen
voor mijnwerkers;
2° de dagen waarop niet werd gewerkt en
waarvoor een loon werd betaald waarop sociale zekerheidsbijdragen, met inbegrip
van de sector werkloosheid, werden ingehouden;
3° de
feestdagen waarvoor, overeenkomstig de wettelijke bepalingen, een loon werd
betaald, waarop geen sociale zekerheidsbijdragen werden ingehouden;
4° de dagen van arbeidsongeschiktheid waarvoor,
overeenkomstig de wettelijke bepalingen, een loon werd betaald, waarop geen
sociale zekerheidsbijdragen werden ingehouden;
5° de
inhaalrustdagen waarop de personeelsleden recht heeft op basis van de
arbeidswet van 16 maart 1971 of op basis van een regeling tot vermindering van
de arbeidsduur;
6° de dagen van staking of
lock-out;
7° de carensdagen, vermeld in de wetgeving op de
verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering;
8° de
dagen waarop de personeelsleden het ambt van rechter in sociale zaken of van
rechter in handelszaken, of van raadsheer in sociale zaken heeft vervuld;
9° andere niet-bezoldigde afwezigheidsdagen voor ten
hoogste tien dagen per kalenderjaar;
10° de dagen van
aanwezigheid onder de wapens wegens oproeping of wederoproeping, alsmede de
dagen van dienst als gewetensbezwaarde of de dagen van prestaties als
dienstplichtige die krachtens de betrokken wetgeving met legerdienst
gelijkgesteld worden.
Afdeling IV. - Gemeenschappelijke
bepalingen
Art. 11.
§ 1. Voor de berekening van de
twaalf maanden vermeld in artikelen 3, eerste lid, 2°, 7, 2°, en 10,
§ 1, worden met een tewerkstelling gelijkgesteld :
1°
de perioden van schorsing van de arbeidsovereenkomst, vermeld in artikelen 26,
27, 28, 29, 30, 30bis, 31, 49, 50 en 51, van de wet van 3 juli 1978 betreffende
de arbeidsovereenkomsten. De periode van schorsing van de arbeidsovereenkomst,
vermeld in artikel 31 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de
arbeidsovereenkomsten, is evenwel beperkt tot de door het gewaarborgd loon
gedekte perioden;
2° de verlofdagen.
§ 2. Voor de berekening van de twaalf
maanden vermeld in artikelen 3, eerste lid, 2°, 7, 2°, en 10, § 1,
worden de perioden van onderbreking van de arbeidsovereenkomst niet in
aanmerking genomen, die opgenomen zijn op basis van :
1°
het koninklijk besluit van 22 maart 1995 inzake palliatief verlof en houdende
uitvoering van artikel 100bis, § 4, van de herstelwet van 22 januari 1985
houdende sociale bepalingen en tot wijziging van het koninklijk besluit van 2
januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen;
2° de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 64 van 29 april
1997 tot instelling van een recht op ouderschapsverlof;
3°
het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 tot invoering van een recht op
ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de
beroepsloopbaan;
4° het koninklijk besluit van 10 augustus
1998 tot invoering van een recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of
verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid;
5° de
perioden van schorsing van de arbeidsovereenkomst ten gevolge van een verlof
zonder wedde of staking en lock-out;
6° de periode van
schorsing van de arbeidsovereenkomst, bepaald in artikel 31 van de wet van 3
juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, voor vijf maanden die niet
gedekt zijn door het gewaarborgd loon.
Die periode van vijf
maanden wordt verlengd met zes maanden in geval van tijdelijke volledige
arbeidsongeschiktheid ten gevolge van een arbeidsongeval of
beroepsziekte;
7° de bepalingen, vermeld in hoofdstuk IV
van dit besluit.
Deze perioden schorten de termijn van twaalf
maanden op.
§ 3. In geval van een schriftelijke
kennisgeving, verricht overeenkomstig artikel 18, § 2, moeten de
voorwaarden, vermeld in artikelen 3, 7, 2°, en 10, § 1, vervuld zijn
op het ogenblik van de schriftelijke kennisgeving zoals aanvankelijk verricht
overeenkomstig artikel 18, § 1.
Art. 12.
De directeur heeft geen automatisch
recht op een verlof voor onderbreking of vermindering van de arbeidsprestaties
overeenkomstig artikelen 3, 6 en 9.
Het centrumbestuur moet
akkoord zijn met de aanvraag.
Art. 13.
Om uitzonderlijke redenen en mits
toestemming van de werkgever kan het personeelslid dat het verlof voor
onderbreking of vermindering van de arbeidsprestaties genomen heeft, van de
Vlaamse minister of zijn gemachtigde, de toelating krijgen om zijn functie
opnieuw op te nemen vooraleer de periode van het verlof voor onderbreking of
vermindering van de arbeidsprestaties is verstreken.
Deze
opzegging moet worden gericht aan de Vlaamse minister bevoegd voor het
onderwijs, door tussenkomst en met akkoord van het
centrumbestuur.
Afdeling V. - Organisatieregels
[...]
B.Vl.R.
van 15-7-2011
Afdeling VI. - Aanvraag van het
verlof
Art. 18.
§ 1. De personeelsleden, vermeld in
artikel 1 die het recht op verlof, vermeld in artikelen 3, 6 en 9, willen
opnemen, brengen het centrumbestuur daarvan vier maanden vooraf schriftelijk op
de hoogte.
Na onderhandelingen in het lokaal comité kan
een kortere termijn worden afgesproken.
Elke aanvraag voor een
onderbreking of vermindering van de arbeidsprestaties vermeld in artikelen 3 en
6, is beperkt tot een periode van twaalf maanden.
§ 2. De schriftelijke kennisgeving en
de termijnen, vermeld in § 1, zijn van toepassing op de personeelsleden
die de uitoefening van het recht op verlof, vermeld in artikelen 3, 6 en 9
willen verlengen.
[De uitoefening van het
voormeld recht op verlof wordt verlengd volgens de regels vermeld in artikel 3,
6 en 9.]²
§ 3. De termijn van vier maanden,
vermeld in § 1, wordt verminderd tot twee weken als de personeelsleden het
recht op verlof, vermeld in de artikelen 3, 6 en 9, zonder onderbreking willen
uitoefenen nadat zij het recht hebben opgebruikt in het kader van palliatief
verlof.
§ 4. [...]¹
§ 5. Als voormelde personeelsleden
het recht op verlof, vermeld in artikelen 3 en 6, willen uitoefenen, wordt bij
de aanvraag vermeld tijdens welke periode of perioden de personeelsleden :
1° een onderbreking of een loopbaanvermindering hebben
genoten als vermeld in artikelen 3 en 6 van de CAO of ingevolge artikelen 3 en
6 van dit besluit;
2° een onderbreking of een vermindering
van de arbeidsprestaties op basis van artikelen 100 en 102 van de herstelwet
van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, hebben
genoten.
§ 6. Bij het geschrift worden
eveneens attesten gevoegd als de personeelsleden het recht op verlof, vermeld
in de artikelen 3, 6 en 9, uitoefenen, nadat zij het recht hebben opgebruikt in
het kader van :
1° het koninklijk besluit van 22 maart
1995 inzake palliatief verlof en houdende uitvoering van artikel 100bis, §
4, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen en tot
wijziging van het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de
toekenning van onderbrekingsuitkeringen;
2° het koninklijk
besluit van 29 oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in
het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan;
3°
het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op
loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of
familielid;
4° de bepalingen van hoofdstuk IV van dit
besluit.
§ 7. Het geschrift bevat met
betrekking tot de uitoefening van het recht op verlof, vermeld in artikelen 3,
6 en 9 :
1° het voorstel van het personeelslid over de
wijze van uitoefening van het recht;
2° de gewenste
begindatum, alsook de duur van de uitoefening van het recht;
3°[...]²
§ 8. De kennisgeving gebeurt door
middel van een aangetekende brief of door de overhandiging van het geschrift,
vermeld in § 1, waarvan het duplicaat door het centrumbestuur voor
ontvangst wordt getekend.
[ ]¹ B.Vl.R.
1-10-2010; [ ]² B.Vl.R.
van 15-7-2011
Afdeling VII. - Wijze van uitstel en
intrekking
Art. 19.
Binnen een maand na de schriftelijke
kennisgeving als verricht overeenkomstig artikel 18, kan het centrumbestuur de
uitoefening van het recht op onderbreking of vermindering van de
arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking of met een vijfde, vermeld in
artikelen 3, 6 en 9, uitstellen om ernstige redenen.
De
redenen moeten in het lokaal comité worden vastgelegd.
Het recht op onderbreking of vermindering van de
arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking of met een vijfde, vermeld in
artikelen 3, 6 en 9, gaat in uiterlijk zes maanden te rekenen vanaf de dag
waarop het uitgeoefend zou zijn als er geen uitstel was geweest.
Het centrumbestuur en het personeelslid kunnen evenwel een
andere regeling overeenkomen.
Het centrumbestuur kan de
uitoefening van het recht op vermindering van de arbeidsprestaties, vermeld in
artikelen 6 en 9, intrekken of wijzigen om redenen en voor de duur van deze
redenen, als bepaald in het lokaal comité.
Art. 20.
Binnen een maand na de schriftelijke
kennisgeving als verricht overeenkomstig artikel 18, kan de werkgever de
uitoefening van het recht op een vermindering van de arbeidsprestaties met een
vijfde, vermeld in artikelen 6 en 9, gedurende maximum twaalf maanden
uitstellen voor de directeurs van 55 jaar of ouder.
De
werkgever is verplicht dit uitstel te motiveren.
Het recht op
een vermindering van de arbeidsprestaties met een vijfde, vermeld in artikelen
6 en 9, 1°, voor de directeurs van 55 jaar of ouder, gaat in uiterlijk
twaalf maanden te rekenen vanaf de dag waarop het uitgeoefend zou zijn als er
geen uitstel was geweest. Het centrumbestuur en de werknemer kunnen evenwel een
andere regeling overeenkomen.
In onderling akkoord kan de
uitoefening van het recht op een vermindering van de arbeidsprestaties met een
vijfde, als bedoeld in artikelen 6 en 9, 1°, voor directeurs vanaf de
leeftijd van 50 jaar of ouder tijdelijk worden gewijzigd om ernstige redenen en
voor de duur van deze redenen.
HOOFDSTUK IV. - Specifieke stelsels
Afdeling I. - Palliatief verlof
Art. 21.
De personeelsleden, vermeld in artikel
1 die een palliatief verlof voor een periode van 1 maand, eventueel verlengbaar
met één maand, willen opnemen, hebben recht om :
1° hun arbeidsprestaties volledig te
onderbreken;
2° hun arbeidsprestaties te verminderen tot de
helft van een voltijdse betrekking, wanneer zij voor ten minste drie vierden
van een voltijdse betrekking in het centrum tewerkgesteld
waren;
3° hun arbeidsprestaties te verminderen met een
vijfde, wanneer zij voltijds in het centrum tewerkgesteld
waren.
Art. 22.
§ 1. De personeelsleden die gebruik
willen maken van het recht op palliatief verlof, moeten een attest indienen,
afgeleverd door de behandelende geneesheer van de persoon die palliatieve
verzorging behoeft en waaruit blijkt dat zij zich bereid hebben verklaard die
palliatieve verzorging te verlenen, zonder dat daarbij de identiteit van de
patiënt wordt vermeld. Onder palliatieve verzorging wordt verstaan, elke
vorm van bijstand en inzonderheid medische, sociale, administratieve en
psychologische bijstand en verzorging van personen die lijden aan een
ongeneeslijke ziekte en die zich in een terminale fase
bevinden.
§ 2. Het recht gaat in op de eerste
dag van de week die volgt op de week waarin het attest door de personeelsleden
werd overhandigd aan het centrumbestuur of op een vroeger tijdstip met akkoord
van het centrumbestuur.
In geval de personeelsleden gebruik
willen maken van de verlenging van de periode met één maand
moeten zij opnieuw een dergelijk attest afleveren.
Een
personeelslid kan maximaal twee attesten afleveren voor de palliatieve
verzorging van eenzelfde persoon.
Afdeling II. - Verlof voor bijstand of verzorging
van een zwaar ziek gezins- of familielid
Art. 23.
De personeelsleden, vermeld in artikel
1 die een verlof voor het verlenen van bijstand of verzorging aan een gezinslid
of een familielid tot de tweede graad dat lijdt aan een zware ziekte willen
opnemen, hebben recht om :
1° hun arbeidsprestaties
volledig te onderbreken;
2° hun arbeidsprestaties te
verminderen tot de helft van een voltijdse betrekking, wanneer zij voor ten
minste drie vierden van een voltijdse betrekking in het centrum tewerkgesteld
waren;
3° hun arbeidsprestaties te verminderen met een
vijfde van wanneer zij voltijds in het centrum tewerkgesteld waren.
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder
gezinslid, elke persoon die samenwoont met het personeelslid en als familielid
zowel de bloed- als de aanverwanten.
Voor de toepassing van dit
artikel wordt onder zware ziekte verstaan, elke ziekte of medische ingreep die
door de behandelende arts als dusdanig wordt beschouwd en waarbij de arts
oordeelt dat elke vorm van sociale, familiale of emotionele bijstand of
verzorging noodzakelijk is voor het herstel.
Art. 24.
Het bewijs van de reden tot
onderbreking of vermindering van de arbeidsprestaties, vermeld in artikel 23,
wordt geleverd door de personeelsleden bij middel van een attest, afgeleverd
door de behandelende geneesheer van het zwaar zieke gezinslid of familielid tot
de tweede graad, waaruit blijkt dat zij zich bereid verklaard hebben bijstand
of verzorging te verlenen aan de zwaar zieke persoon.
Art. 25.
Het recht op verlof voor onderbreking
van de arbeidsovereenkomst, vermeld in artikel 23 wordt beperkt tot maximaal
twaalf maanden per patiënt. De onderbrekingsperioden kunnen enkel
opgenomen worden met periodes van minimaal één maand of maximaal
drie maanden, aaneensluitend of niet, tot de maximumtermijn van twaalf maanden
bereikt is.
Het recht op verlof voor vermindering van de
arbeidsprestaties tot de helft of met een vijfde, vermeld in artikel 23, 2°
en 3°, wordt beperkt tot maximum 24 maanden per patiënt. De periodes
van verlof voor vermindering van arbeidsprestaties kunnen enkel opgenomen
worden met periodes van minimaal één maand tot maximaal drie
maanden, aaneensluitend of niet tot de maximumtermijn van 24 maanden bereikt
is.
De maximumduur van 12 maanden of 24 maanden wordt evenwel
verminderd met de duur van de onderbreking of de vermindering van de
arbeidsprestaties die het personeelslid in om het even welke hoedanigheid bij
een andere werkgever heeft genoten voor de bijstand of verzorging van dezelfde
patiënt.
Art. 26.
Voor de personeelsleden die
alleenstaand zijn, wordt, in geval van zware ziekte van hun kind dat hoogstens
16 jaar oud is, de maximumperiode van verlof voor onderbreking van de
arbeidsprestaties, vermeld in artikel 25, eerste lid, uitgebreid tot 24 maanden
en wordt de maximumperiode van verlof voor vermindering van arbeidsprestaties,
vermeld in artikel 25, tweede lid, uitgebreid tot achtenveertig maanden.
De maximumduur van 48 maanden wordt evenwel verminderd met de
duur van de onderbreking of de vermindering van de arbeidsprestaties die het
personeelslid in om het even welke hoedanigheid bij een andere werkgever heeft
genoten voor de bijstand of verzorging van dezelfde
patiënt.
De periodes van onderbreking en van vermindering
van arbeidsprestaties kunnen alleen worden opgenomen met periodes van minimaal
één maand en maximaal drie maanden, aaneensluitend of niet.
Onder alleenstaande in de zin van dit artikel wordt verstaan
de personeelsleden die uitsluitend en effectief samenwonen met
één of meerdere van hun kinderen.
Art. 27.
§ 1. De personeelsleden die van het
recht op dit verlof willen gebruik maken, moeten dat schriftelijk bekend maken
aan het centrumbestuur. Die kennisgeving gebeurt minstens zeven dagen
vóór de aanvangsdatum van de onderbreking of de vermindering van
de arbeidsprestaties, tenzij de partijen schriftelijk een andere termijn
overeenkomen. Deze kennisgeving kan gebeuren door de overhandiging van een
geschrift aan het centrumbestuur waarbij het centrumbestuur een duplicaat
tekent als bericht van ontvangst, of met een aangetekende brief die geacht
wordt ontvangen te zijn de derde werkdag na de afgifte ervan bij de
post.
In de kennisgeving, vermeld in het eerste lid, vermelden
de personeelsleden de periode waarin zij hun arbeidsprestaties willen
onderbreken of verminderen en zij voegen er het attest bij, vermeld in artikel
24. In geval van toepassing van artikel 26 moeten de personeelsleden bovendien
het bewijs leveren van de samenstelling van het gezin door middel van een
attest dat wordt afgeleverd door de gemeentelijke overheid en waaruit blijkt
dat de personeelsleden op het moment van de aanvraag uitsluitend en effectief
samenwonen met één of meer van hun kinderen.
Voor iedere verlenging van een periode van onderbreking of
vermindering van de arbeidsprestaties moeten de personeelsleden dezelfde
procedure volgen en de attesten, vereist krachtens artikel 24 en in voorkomend
krachtens artikel 26 indienen.
§ 2. Binnen twee werkdagen na de
ontvangst van de schriftelijke kennisgeving, vermeld in § 1, kan het
centrumbestuur het personeelslid ervan in kennis stellen dat de ingangsdatum
wordt uitgesteld om redenen die verband houden met het functioneren van het
centrum. De kennisgeving gebeurt door overhandiging van een geschrift aan het
personeelslid waarin de duur en de reden van het uitstel worden vermeld. De
duur van het uitstel bedraagt zeven dagen.
Afdeling III. - Ouderschapsverlof
Art. 28.
§ 1. Om voor hun kind te zorgen
hebben de personeelsleden, vermeld in artikel 1, het recht om :
1° gedurende een periode van drie maanden, de uitvoering
van hun arbeidsovereenkomst te onderbreken. Die periode kan naar keuze van de
personeelsleden worden opgesplitst in maanden;
2°
gedurende een periode van zes maanden hun arbeidsprestaties te verminderen tot
een halftijdse betrekking, als zij voltijds tewerkgesteld zijn. Die periode kan
naar keuze van de personeelsleden worden opgesplitst in periodes van twee
maanden of een veelvoud daarvan;
3° gedurende een periode
van vijftien maanden hun arbeidsprestaties te verminderen met een vijfde als
zij voltijds tewerkgesteld zijn. Die periode kan naar keuze van de
personeelsleden worden opgesplitst in periodes van vijf maanden of een veelvoud
daarvan.
De maximumduur van 3 maanden, 6 maanden of 15 maanden
wordt evenwel verminderd met de duur van de onderbreking of de vermindering van
de arbeidsprestaties die het personeelslid in om het even welke hoedanigheid
bij een andere werkgever heeft genoten voor het ouderschapsverlof voor
hetzelfde kind.
§ 2. De personeelsleden hebben de
mogelijkheid om bij het opnemen van hun ouderschapsverlof gebruik te maken van
de verschillende voorwaarden, vermeld in § 1. Bij een wijziging van
opnamevorm moet rekening worden gehouden met het principe dat een verlof voor
de onderbreking van de arbeidsprestaties voor één maand
overeenstemt met een verlof voor vermindering van de arbeidsprestaties tot de
helft voor twee maanden, of met een verlof voor vermindering van de
arbeidsprestaties met één vijfde voor 15
maanden.
Art. 29.
[De personeelsleden hebben recht op
ouderschapsverlof als vermeld in artikel 28, in de volgende gevallen :
1° naar aanleiding van de geboorte van hun kind tot het
kind twaalf jaar wordt;
2° in het kader van de adoptie van
een kind, gedurende een periode die loopt vanaf de inschrijving van het kind
als deel uitmakend van zijn gezin in het bevolkingsregister of in het
vreemdelingenregister van de gemeente waar de personeelsleden hun
verblijfplaats hebben, en dit uiterlijk tot het kind twaalf jaar
wordt.
Aan de voorwaarde van de twaalfde verjaardag moet zijn
voldaan uiterlijk gedurende de periode van het ouderschapsverlof. De twaalfde
verjaardag kan bovendien worden overschreden als het verlof op verzoek van het
centrumbestuur wordt uitgesteld en voor zover de schriftelijke kennisgeving is
gebeurd overeenkomstig artikel 32.]
B.Vl.R.
van 1-10-2010
Art. 30.
Om recht te hebben op
ouderschapsverlof moeten de personeelsleden gedurende de vijftien maanden die
voorafgaan aan de schriftelijke kennisgeving, vermeld in artikel 32, twaalf
maanden door een arbeidsovereenkomst verbonden zijn geweest met het
centrumbestuur dat hen tewerkstelt.
Art. 31.
De personeelsleden verstrekken
uiterlijk op het ogenblik waarop het ouderschapsverlof ingaat, het document of
de documenten tot staving van de gebeurtenis die overeenkomstig artikel 29 het
recht op ouderschapsverlof doet ontstaan.
Art. 32.
§ 1. De personeelsleden die gebruik
willen maken van het recht op ouderschapsverlof, doen hun aanvraag
overeenkomstig de volgende procedure :
1° de
personeelsleden brengen ten minste twee maanden en ten hoogste drie maanden
vooraf zijn werkgever schriftelijk op de hoogte. Na onderhandelingen in het
lokaal comité kan een kortere termijn worden
afgesproken;
2° de kennisgeving gebeurt door middel van een
aangetekende brief of door de overhandiging van de kennisgeving, vermeld in
punt 1°, waarvan het duplicaat voor ontvangst wordt ondertekend door het
centrumbestuur;
3° de kennisgeving, vermeld in punt 1°,
vermeldt de begin- en einddatum van het ouderschapsverlof.
§ 2. Per aanvraag mag slechts
één aaneengesloten periode van ouderschapsverlof worden
gevraagd.
§ 3. Tenzij anders wordt bepaald,
moet aan alle voorwaarden in het kader van dit besluit zijn voldaan op het
moment waarop het ouderschapsverlof
ingaat.
Art. 33.
§ 1. Binnen een maand na de
schriftelijke kennisgeving, vermeld in artikel 32, kan de werkgever
schriftelijk de uitoefening van het recht op ouderschapsverlof uitstellen om
gerechtvaardigde redenen die verband houden met het functioneren van het
centrum.
§ 2. Met behoud van de toepassing van
§ 1, gaat het recht op ouderschapsverlof in uiterlijk zes maanden na de
maand waarin het gemotiveerde uitstel
plaatsheeft.
HOOFDSTUK V. - Toekenning van de
premies
Art. 34.
§ 1. Aan de personeelsleden wordt een
premie toegekend die samengesteld is uit de volgende bedragen :
1° een bedrag dat toegekend wordt, naargelang van het
opgenomen stelsel, overeenkomstig de bepalingen van :
a) het
koninklijk besluit van 12 december 2001 tot uitvoering van hoofdstuk IV van de
wet van 10 augustus 2001 betreffende verzoening van werkgelegenheid en
kwaliteit van het leven betreffende het stelsel van tijdskrediet,
loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een
halftijdse betrekking voor de verloven, vermeld in artikelen 2, 5 en
8;
b) het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de
toekenning van onderbrekingsuitkeringen, het laatst gewijzigd bij koninklijk
besluit van 7 juni 2007 voor het palliatief verlof;
c) het
koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op
loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of
familielid;
d) het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 tot
invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking
van de beroepsloopbaan;
2° een bedrag dat toegekend wordt
overeenkomstig de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 mei
2002 tot instelling van de aanmoedigingspremies in de Vlaamse private sociale
profit-sector.
§ 2. Het recht op de premie, vermeld in
§ 1, 1°, is bij een verlof voor volledige onderbreking van de
arbeidsprestaties beperkt tot één jaar.
Het recht
op de voormelde premie kan uitgebreid worden tot drie jaar om volgende redenen
om :
1° zorg te dragen voor een eigen kind tot de leeftijd
van 8 jaar. Het verlof moet beginnen voordat het kind de leeftijd van 8 jaar
heeft bereikt. Betreft het een adoptiekind, dan mag het verlof aanvangen vanaf
de inschrijving in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van
de gemeente waartoe het personeelslid behoort;
2°
palliatieve zorgen te verstrekken;
3° een zwaar ziek
gezins- of familielid tot de tweede graad bij te staan;
4°
zorg te dragen voor een inwonend en thuis verzorgd gehandicapt
kind;
5° een de volgende opleidingen te volgen :
a) een opleiding, erkend door de gemeenschappen van minstens
360 uren of 27 studiepunten per jaar of 120 uren of 9 studiepunten per
schooltrimester of per ononderbroken periode van drie maanden;
b) onderwijs, verstrekt in een Centrum voor Basiseducatie of
een opleiding, gericht op het behalen van een diploma of getuigschrift van het
secundair onderwijs, waarbij de grens wordt vastgesteld op 300 uren per jaar of
100 uren per schooltrimester of per ononderbroken periode van drie
maanden.
Art. 35.
[Het Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs, Kwalificaties en Studietoelagen] betaalt de premie maandelijks uit. Het
personeelslid verliest het recht op de premie vanaf de eerste dag van de maand,
volgend op de datum waarop niet meer voldaan is aan de voorwaarden tot het
verkrijgen van de premie. Elke wijziging in de persoonlijke situatie moet
onmiddellijk aan [het Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs, Kwalificaties en Studietoelagen] meegedeeld worden. De onrechtmatig verkregen premies worden
teruggevorderd.
B.Vl.R.
van 3-7-2015
HOOFDSTUK VI. - Slotbepalingen
Art. 36.
Dit besluit heeft uitwerking met ingang
van 1 september 2008.
Art. 37.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het
onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.