Decreet betreffende de kwaliteit van
onderwijs
goedkeuringsdatum
08 MEI 2009
publicatiedatum
B.S.28/08/2009
datum laatste wijziging
12/09/2024
COORDINATIE
(1)
Decr. van 18/12/2009 (B.S. 30/12/2009)
detail
Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2010 ;
(2)
Decr. van 18/12/2009 (B.S. 29/01/2010)
detail
Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de derde aanpassing van de begroting 2009 ;
(3)
Decr. van 09/07/2010 (B.S. 31/08/2010)
(4)
B.Vl.R. van 17/12/2010 (B.S. 24/06/2011)
(5)
Decr. van 01/07/2011 (B.S. 30/08/2011)
(6)
Decr. van 08/07/2011 (B.S. 25/07/2011)
(7)
Decr. van 01/06/2012 (B.S. 22/06/2012)
(8)
Decr. van 29/06/2012 (B.S. 27/07/2012)
(9)
Decr. van 13/07/2012 (B.S. 24/07/2012)
(10)
Decr. van 21/12/2012 (B.S. 31/12/2012)
detail
Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2013 ;
(11)
Decr. van 21/12/2012 (B.S. 19/02/2013)
detail
Decreet betreffende het onderwijs XXII ;
(12)
Decr. van 05/07/2013 (B.S. 30/07/2013)
(13)
Decr. van 19/07/2013 (B.S. 27/08/2013)
(14)
Decr. van 20/12/2013 (B.S. 31/12/2013)
(15)
Decr. van 21/03/2014 (B.S. 28/08/2014)
(16)
Decr. van 25/04/2014 (B.S. 25/09/2014)
(17)
Decr. van 19/12/2014 (B.S. 30/12/2014)
detail
Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2015 ;
(18)
Decr. van 19/12/2014 (B.S. 27/01/2015)
detail
Decreet houdende diverse bepalingen onderwijs ;
(19)
Decr. van 19/06/2015 (B.S. 17/07/2015)
detail
Decreet tot wijziging van sectorale decreten naar aanleiding van de integratie van het intern verzelfstandigd agentschap Zorginspectie in het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin ;
(20)
Decr. van 19/06/2015 (B.S. 21/08/2015)
detail
Decreet betreffende het onderwijs XXV ;
(21)
Decr. van 17/06/2016 (B.S. 10/08/2016)
(22)
Decr. van 23/12/2016 (B.S. 13/02/2017)
(23)
B.Vl.R. van 28/10/2016 (B.S. 29/12/2016)
(24)
Decr. van 16/06/2017 (B.S. 18/08/2017)
(25)
Decr. van 23/03/2018 (B.S. 16/04/2018)
(26)
Decr. van 27/04/2018 (B.S. 25/06/2018)
(27)
Decr. van 08/06/2018 (B.S. 26/06/2018)
(28)
Decr. van 15/06/2018 (B.S. 17/08/2018)
(29)
Decr. van 07/12/2018 (B.S. 19/12/2019)
(30)
Decr. van 15/03/2019 (B.S. 08/05/2019)
(31)
Decr. van 05/04/2019 (B.S. 24/06/2019)
(32)
Decr. van 20/12/2019 (B.S. 30/12/2019)
(33)
Decr. van 26/06/2020 (B.S. 17/07/2020)
detail
Programmadecreet bij de aanpassing van de begroting 2020 ;
(34)
Decr. van 03/07/2020 (B.S. 24/08/2020)
detail
Decreet over het onderwijs XXX ;
(35)
Decr. van 18/12/2020 (B.S. 30/12/2020)
detail
Programmadecreet bij de begroting 2021 ;
(36)
Decr. van 09/07/2021 (B.S. 20/08/2021)
detail
Programmadecreet bij de aanpassing van de begroting 2021 ;
(37)
Decr. van 09/07/2021 (B.S. 26/08/2021)
detail
Decreet over het onderwijs XXXI ;
(38)
Decr. van 23/12/2021 (B.S. 29/12/2021)
detail
Programmadecreet bij de begroting 2022 ;
(39)
Decr. van 25/02/2022 (B.S. 25/05/2022)
detail
Decreet tot uitvoering van maatregelen over het onderwijs uit cao XII Leerplicht, cao V Basiseducatie en cao VI Hoger onderwijs vanaf het school- of academiejaar 2021-2022 ;
(40)
Decr. van 08/07/2022 (B.S. 23/08/2022)
detail
Decreet over diverse maatregelen voor het onderwijs ;
(41)
Decr. van 16/12/2022 (B.S. 29/12/2022)
detail
Programmadecreet bij de begroting 2023 ;
(42)
Decr. van 21/04/2023 (B.S. 16/05/2023)
detail
Decreet tot wijziging van diverse decreten door de fusie van het Departement Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en het intern verzelfstandigd agentschap Zorg en Gezondheid tot het Departement Zorg ;
(43)
Decr. van 28/04/2023 (B.S. 18/07/2023)
detail
Decreet over de Vlaamse toetsen in het onderwijs ;
(44)
Decr. van 05/05/2023 (B.S. 02/08/2023)
detail
Decreet over leersteun ;
(45)
Decr. van 16/06/2023 (B.S. 14/08/2023)
detail
Decreet over de onderwijsinternaten ;
(46)
Decr. van 14/07/2023 (B.S. 24/08/2023)
detail
Decreet tot uitvoering van maatregelen over het lerarenambt ;
(47)
Decr. van 07/07/2023 (B.S. 28/08/2023)
detail
Decreet over het onderwijs XXXIII ;
(48)
Decr. van 30/06/2023 (B.S. 29/08/2023)
detail
Programmadecreet houdende
bepalingen tot begeleiding van de begrotingsaanpassing 2023 ;
(49)
Decr. van 23/11/2023 (B.S. 20/12/2023)
detail
Decreet tot opheffing van meerdere onderwijsbepalingen ;
(50)
Decr. van 26/04/2024 (B.S. 05/06/2024)
detail
Decreet tot wijziging van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010 en het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van het onderwijs, wat de opleiding Basisverpleegkunde betreft ;
(51)
Decr. van 19/04/2024 (B.S. 28/06/2024)
detail
Decreet over het onderwijs XXXIV ;
(52)
Decr. van 17/05/2024 (B.S. 15/07/2024)
detail
Decreet over het onderwijs in de gemeenschapsinstellingen
die ter uitvoering van het jeugddelinquentierecht zijn opgericht ;
Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij,
Regering, bekrachtigen hetgeen volgt : Decreet betreffende de kwaliteit van
onderwijs.
DEEL I. - ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1.
Dit decreet regelt een
gemeenschapsaangelegenheid.
Art. 2.
Voor de toepassing van dit decreet wordt
verstaan onder :
1° basisonderwijs : het gewoon en
buitengewoon basisonderwijs;
2° bestuur : het orgaan dat
voor de onderwijsinstelling
[, het
CLB of het leersteuncentrum]
de bestuurshandelingen verricht,
overeenkomstig de door de wet, het decreet, het bijzonder decreet of de
statuten toegewezen bevoegdheden;
3° CLB : een centrum voor
leerlingenbegeleiding
[als vermeld in artikel 2, 3°, van het decreet van 27 april 2018 betreffende de leerlingenbegeleiding in het basisonderwijs, het secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding]
4°
consortium : het consortium zoals vermeld in
artikel 2, 8°, van
het decreet van 15 juni 2007 betreffende het
volwassenonderwijs;
5° competenties : de kennis,
vaardigheden en attitudes die het personeelslid nodig heeft om zijn taken naar
behoren te kunnen uitoefenen;
6° decretale en reglementaire
bepalingen inzake minimumdoelen : de specifieke reglementering per
onderwijsniveau inzake ontwikkelingsdoelen, eindtermen, basiscompetenties,
leerplannen,
[individueel aangepaste curricula]
, minimumleerplannen en
minimumlessenroosters;
7° deeltijds kunstonderwijs :
[het deeltijds kunstonderwijs]
;
[7° /1 doorlichting : elke vorm van kwaliteitstoezicht door de onderwijsinspectie die resulteert in een verslag en in een advies aan de Vlaamse Regering over de voorlopige erkenning of erkenning van de instelling of van afzonderlijke structuuronderdelen;]
8° erkenningsvoorwaarden : de wettelijke of
decretale voorwaarden waaraan een onderwijsinstelling moet voldoen om aan haar
leerlingen of cursisten de van rechtswege geldende studiebewijzen toe te
kennen
[of de wettelijke of decretale voorwaarden
waaraan een CLB of een leersteuncentrum moet voldoen]
;
9° gezondheidsindex : het prijsindexcijfer dat
berekend en benoemd wordt voor de toepassing van artikel 2 van het koninklijk
besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot
vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, bekrachtigd bij wet van 30 maart
1994 houdende sociale bepalingen;
[9°/1 GI-afdeling: een entiteit als vermeld in artikel 2, 10°, van het decreet van 17 mei 2024 over het onderwijs in
de gemeenschapsinstellingen die ter uitvoering van het jeugddelinquentierecht zijn opgericht;]
10° hoger
beroepsonderwijs : het onderwijs zoals vermeld in
[de Codex Hoger
Onderwijs van 11 oktober 2013]
;
11° instelling :
[onderwijsinstelling,
onderwijsinternaat]
[, CLB
of leersteuncentrum]
;
[11°/1 leersteuncentrum: een centrum als vermeld in artikel 5, 10°, van het
decreet van 5 mei 2023 over leersteun;]
12° nascholing : het geheel van vormingsactiviteiten
die tot doel hebben de kennis, vaardigheden en attitudes die personeelsleden
tijdens hun opleiding of tijdens hun werkervaring hebben verworven, te
verbreden en te verdiepen met het oog op hun verdere
professionalisering;
13° onderwijsinstelling : een
pedagogisch geheel waar onderwijs georganiseerd wordt en waaraan een uniek
instellingsnummer toegekend is;
[13°/1 onderwijsinternaat: een onderwijsinternaat dat erkend is overeenkomstig artikel 6 van het decreet van
16 juni 2023 over de onderwijsinternaten;]
14° onderwijskoepels : een
van volgende representatieve groeperingen van inrichtende machten van
gesubsidieerde instellingen :
a)
[Onderwijsvereniging van Steden en Gemeenten;]
b) Provinciaal
Onderwijs Vlaanderen;
c)
[Katholiek Onderwijs Vlaanderen;]
d) Federatie van Onafhankelijke Pluralistische
Emancipatorische Methodescholen;
e) Vlaams Onderwijs
Overlegplatform;
f)
[Federatie Steinerscholen;]
g)
[Raad van Inrichtende Machten van het Protestants-Christelijk Onderwijs (IPCO);]
15° organieke
betrekkingen : het geheel van organieke betrekkingen, omgerekend in voltijdse
eenheden, waarop de instelling recht heeft bij toepassing van de bestaande
reglementering voor de personeelscategorieën, vermeld in
:
a) artikel 2,
§ 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de
rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, met
uitzondering van het personeel van de pedagogische begeleidingsdienst en het
statutair meesters-, vak- en dienstpersoneel;
b)
artikel 4, § 1,
van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige
personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra
voor leerlingenbegeleiding;
16°
[;pedagogische begeleiding: de externe professionele ondersteuning van
onderwijsinstellingen, CLB’s en leersteuncentra in hun zorg voor kwaliteitsonderwijs, kwaliteitsvolle leerlingenbegeleiding en kwaliteitsvolle
leersteun ingebed in een duurzame instellingsnabije relatie;]
[
16° /1 referentiekader onderwijskwaliteit : het kader dat de verwachtingen voor kwaliteitsvol onderwijs door onderwijsinstellingen
[, met
uitzondering van de GI-afdelingen,]
uitzet; het kader is opgebouwd rond de vier rubrieken : resultaten en effecten, ontwikkeling stimuleren, kwaliteitsontwikkeling en beleid en het houdt rekening met context en input van de onderwijsinstelling;
16° /2 referentiekader CLB-kwaliteit : het kader dat de verwachtingen voor kwaliteitsvolle leerlingenbegeleiding door de CLB's uitzet; het kader is opgebouwd rond de vier rubrieken : resultaten en effecten, ontwikkeling stimuleren, kwaliteitsontwikkeling en beleid en het houdt rekening met context en input van het CLB;
]
[
16°/3 referentiekader kwaliteitsvolle leersteun: het kader dat de verwachtingen voor kwaliteitsvolle leersteun door de leersteuncentra uitzet; het
kader is opgebouwd rond de drie rubrieken: resultaten en effecten,
ontwikkeling en beleid en het houdt rekening met context en input van
het leersteuncentrum;
]
[16°/3/1 referentiekader kwaliteit van de GI-afdelingen: het kader dat de verwachtingen voor kwaliteitsvolle
onderwijstrajecten door de GI-afdelingen uitzet. Dat kader is opgebouwd rond de volgende vier rubrieken: resultaten
en effecten, stimuleren van ontwikkeling, kwaliteitsontwikkeling en beleid, en het houdt rekening met de context en
input van de onderwijsinstelling;]
[
16°/4 referentiekader onderwijsinternaatskwaliteit: het kader dat de verwachtingen voor kwaliteitsvol verblijf en
kwaliteitsvolle begeleiding uitzet. Het kader is opgebouwd rond de vier rubrieken: resultaten en effecten, ontwikkeling
stimuleren, beleid en kwaliteitsontwikkeling en het houdt rekening met context en input van het onderwijsinternaat;
]
17° representatieve vakorganisatie :
personeelsvereniging die aangesloten is bij een syndicale organisatie die
vertegenwoordigd is in de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen en die een
werking ontplooit ten behoeve van de inspectie;
18°
scholengemeenschap : de scholengemeenschap zoals bedoeld in
[artikel 3, 39°, van de codificatie betreffende
het secundair onderwijs]
en de scholengemeenschap basisonderwijs zoals bedoeld
in artikel 3, 52bis, van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het
basisonderwijs;
19° secundair onderwijs : het gewoon
voltijds secundair onderwijs, het buitengewoon secundair onderwijs en het
deeltijds beroepssecundair onderwijs;
20°
structuuronderdeel : onderverdeling in het onderwijsaanbod die afzonderlijk
erkend kan worden;
[20° /1 toezichtkader : kader dat de onderwijsinspectie gebruikt om haar doorlichtingsinstrumenten te ontwikkelen, gebaseerd op de referentiekaders zoals bedoeld in punt
[16°/1, 16°/2, 16°/3 en
16°/4]
. Het toezichtkader heeft betrekking op de vier rubrieken : resultaten en effecten, ontwikkeling stimuleren, kwaliteitsontwikkeling, en beleid en houdt rekening met context en input van de instelling;]
21° volwassenenonderwijs : onderwijs
dat erkend en gefinancierd of gesubsidieerd wordt door de Vlaamse Gemeenschap
en dat georganiseerd wordt door de erkende centra voor volwassenenonderwijs en
de erkende centra voor basiseducatie, vermeld in het
decreet
van 15 juni 2007 betreffende het
volwassenenonderwijs;
[
22° leeftijdsgrens : na het einde van het jaar waarin een personeelslid de leeftijd van 65 heeft bereikt.]
[
Voor de toepassing van dit decreet, worden de GI-afdeling en de school voor secundair onderwijs waaraan de
GI-afdeling verbonden is, als twee aparte onderwijsinstellingen beschouwd.
]
DEEL II. -
[Waarborgen voor kwaliteitsvol onderwijs, kwaliteitsvolle leerlingenbegeleiding, kwaliteitsvolle leersteun
en kwaliteitsvolle onderwijsinternaatswerking]
TITEL I. - Algemene bepalingen
Art. 3.
Dit deel is, tenzij uitdrukkelijk
anders bepaald, van toepassing op de door de Vlaamse Gemeenschap erkende,
gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstellingen van het basisonderwijs,
het secundair onderwijs, het volwassenenonderwijs, het deeltijds
[
[kunstonderwijs]
[kunstonderwijs, de GI-afdelingen,]
]
[
[, op de
door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, op de door de
Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde leersteuncentra, op de door de Vlaamse Gemeenschap erkende,
gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinternaten en op de pedagogische begeleidingsdiensten.]
]
TITEL II. -
[Instellingen]
HOOFDSTUK I. - Rol van de
instellingen
Art. 4.
§ 1. Elke onderwijsinstelling
is, rekening houdend met haar pedagogisch of agogisch project, ervoor
verantwoordelijk kwaliteitsonderwijs te verstrekken en het geboden onderwijs
kwaliteitsvol te ondersteunen.
Elk CLB is, rekening houdend met
de eigen missie en het eigen begeleidingsproject, ervoor verantwoordelijk een
kwaliteitsvolle leerlingenbegeleiding te verstrekken en de schoolinterne
leerlingenbegeleiding te ondersteunen en te helpen
optimaliseren.
[Elk leersteuncentrum is, rekening houdend met de eigen visie en het eigen
beleid, ervoor verantwoordelijk kwaliteitsvolle leersteun te verstrekken aan de
scholen voor gewoon onderwijs.]
[Elk onderwijsinternaat zorgt, rekening houdend met de eigen missie en visie, voor kwaliteitsvol verblijf voor en
begeleiding van internen, gericht op hun ontwikkeling en de realisatie van hun schoolloopbaan.]
§ 2.
[Het verstrekken van kwaliteitsonderwijs, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, houdt minimaal in dat de onderwijsinstelling :
1° de onderwijsreglementering respecteert;
2° aan de kwaliteitsverwachtingen, opgenomen in het referentiekader onderwijskwaliteit, vastgelegd door de Vlaamse Regering, tegemoetkomt.
Het verstrekken van kwaliteitsvolle leerlingenbegeleiding, vermeld in paragraaf 1, tweede lid, houdt minimaal in dat het CLB :
1° de CLB-reglementering respecteert;
2° aan de kwaliteitsverwachtingen, opgenomen in het referentiekader CLB-kwaliteit, vastgelegd door de Vlaamse Regering, tegemoetkomt.
]
[
Het verstrekken van kwaliteitsvolle leersteun, vermeld in paragraaf 1, derde
lid, houdt minimaal in dat het leersteuncentrum:
1° de reglementering die van toepassing is op de leersteuncentra, respecteert;
2° tegemoetkomt aan de kwaliteitsverwachtingen die opgenomen zijn in het
referentiekader kwaliteitsvolle leersteun, dat is vastgelegd door de Vlaamse
Regering.
]
[Het verstrekken van een kwaliteitsvolle onderwijsinternaatswerking als vermeld in paragraaf 1, vierde lid, houdt
minimaal in dat het onderwijsinternaat:
1° de onderwijsinternaatsreglementering respecteert;
2° aan de kwaliteitsverwachtingen tegemoetkomt die opgenomen zijn in het referentiekader onderwijsinternaatskwaliteit, vastgelegd door de Vlaamse Regering.
]
[Het verstrekken van kwaliteitsonderwijs als vermeld in paragraaf 1, eerste lid, houdt minimaal in dat een
GI-afdeling:
1° de reglementering respecteert die van toepassing is op een GI-afdeling;
2° voldoet aan de kwaliteitsverwachtingen die opgenomen zijn in het referentiekader kwaliteit van de
GI-afdelingen, vastgelegd door de Vlaamse Regering.]
Art. 5.
De realisatie van het in artikel 4
bepaalde, veronderstelt dat de instelling beschikt over het beleidsvoerend
vermogen dat haar in staat stelt om zelfstandig een kwaliteitsvol beleid te
voeren. Dat zelfstandige beleid respecteert de beleidscontext die door de
overheid wordt vastgelegd in de regelgeving.
Art. 6.
Elke instelling onderzoekt en
bewaakt op systematische wijze haar eigen kwaliteit. De instelling kiest zelf
de wijze waarop zij dit doet.
[
Art. 6/1.
Onder de in dit artikel vastgelegde voorwaarden verleent de Vlaamse Regering een subsidie aan één
kenniscentrum voor onderwijs, Leerpunt.
Het Leerpunt heeft de volgende doelstellingen:
1° het ontwikkelen van een onafhankelijke, toegankelijke en wetenschappelijk onderbouwde kennisbasis over wat
werkt op het vlak van didactisch handelen rekening houdende met diverse contexten en leermiddelen;
2° het doorvertalen van deze kennisbasis naar de Vlaamse klas- en schoolpraktijk om leraren te ondersteunen in
hun dagelijkse klaspraktijk;
3° het gericht en helder communiceren, verspreiden en valoriseren van de kennis;
4° het ondersteunen en
stimuleren van het gebruik van deze kennis door leraren(teams) in de dagelijkse klas- en schoolpraktijk, met respect
voor de eigen pedagogische projecten. Hierbij is expliciet aandacht voor het versterken van het reflecterend en
onderzoekend handelen van de leraren.
De inhoudelijke focus van het Leerpunt ligt op het ondersteunen van het pedagogisch-didactisch handelen van
leraren in het basis- en secundair onderwijs.
Het Leerpunt werkt samen met onderwijsverstrekkers, pedagogische begeleidingsdiensten, lerarenopleidingen,
onderzoekersinstellingen, andere actoren in het onderwijs en gelijkaardige instellingen in binnen- en buitenland.
Binnen de beschikbare begrotingskredieten stelt de Vlaamse Regering aan het Leerpunt jaarlijks een subsidie ter
beschikking als tegemoetkoming om de vooropgestelde doelstellingen van het Leerpunt te realiseren. Deze subsidies
worden toegekend in de vorm van een vierjaarlijks financieringsbudget. De Vlaamse Regering kan een bijkomende
subsidie verlenen voor de uitvoering van specifieke bijkomende opdrachten die passen binnen de vooropgestelde
doelstellingen. De Vlaamse Regering bepaalt de nadere voorwaarden voor de uitbetaling van de middelen en de
evaluatie van de werking van het Leerpunt. Deze voorwaarden waarborgen dat het Leerpunt samenwerkt met of
beroep doet op bestaande initiatieven.
]
HOOFDSTUK II. - Ondersteuning van de
kwaliteit
Afdeling I. - Algemene
bepalingen
Art. 7.
Dit hoofdstuk is, met
uitzondering van afdeling II, niet van toepassing op de basiseducatie en de
Centra voor Volwassenenonderwijs, vermeld in
artikel 44 van het
decreet van 15 juni 2007 betreffende het
volwassenenonderwijs.
Afdeling II. - Nascholingsmiddelen voor de
instellingen
Art. 8.
Elke instelling stelt
jaarlijks een
[professionaliseringsplan]
op. Dat
[professionaliseringsplan]
bevat op een
samenhangende wijze alle vormingsinspanningen die erop gericht zijn de kennis,
vaardigheden en attitudes van de personeelsleden van de instelling te
ontwikkelen, te verbreden of te verdiepen en begeleidingsinitiatieven die
gericht zijn op organisatieontwikkeling.
[In het professionaliseringsplan worden ook de aanpak en uitwerking opgenomen van de aanvangsbegeleiding voor de personeelsleden die aangesteld zijn voor bepaalde duur als vermeld in artikel 20bis van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991 en artikel 20bis van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991.]
Het
[professionaliseringsplan]
wordt goedgekeurd door ofwel het lokaal comité ofwel, bij ontstentenis
hiervan, door de algemene personeelsvergadering.
Onder lokaal
comité wordt verstaan : het voor arbeidsvoorwaarden en
personeelsaangelegenheden bevoegde lokale overlegorgaan of
onderhandelingsorgaan.
[Als aan personeelsleden professionalisering wordt opgelegd, komen de kosten ten laste van het
[bestuur]
.]
Art. 9.
§ 1. De Vlaamse Gemeenschap
stelt elk jaar nascholingsmiddelen ter beschikking van de instellingen om het
nascholingsplan uit te voeren.
§ 2.
[
[De
volgende bedragen worden per begrotingsjaar en met ingang vanaf begrotingsjaar 2023 toegekend, met uitzondering
van de leersteuncentra waarvoor het toe te kennen bedrag vanaf het begrotingsjaar 2024 wordt vermeld]
:
1° voor het basisonderwijs:
[5.342.667 euro in begrotingsjaar 2023 en 7.931.000 euro
vanaf begrotingsjaar 2024]
;
2° voor het secundair onderwijs:
[7.307.000 euro in begrotingsjaar 2023 en 9.419.000 euro
vanaf begrotingsjaar 2024]
;
3° voor het volwassenenonderwijs, met uitzondering van de basiseducatie:
[354.000 euro]
;
4° voor het deeltijds kunstonderwijs: 255.000 euro;
5° voor de CLB's: 178.000 euro;
6° voor de basiseducatie:
[77.500 euro]
.
[7° voor de leersteuncentra: 167.000 euro.]
Vanaf het begrotingsjaar
[2025]
worden deze bedragen aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex.
]
§ 3. Het aandeel in de
middelen waarop elke instelling recht heeft, wordt pro rata berekend op basis
van het aantal organieke betrekkingen in de instelling op 1 februari van het
voorafgaande begrotingsjaar, rekening houdend met het niveau waarvoor de
middelen, vermeld in § 2, bestemd zijn.
[...]
[
§4. In afwijking van paragraaf 3 worden voor de telling op 1 februari 2023
de ondersteuners die zijn aangesteld in scholen voor buitengewoon onderwijs,
niet meegeteld, en wordt voor de leersteuncentra in het jaar 2024 het aandeel
in de middelen, bepaald in paragraaf 2, 7°, waarop elk leersteuncentrum recht
heeft, pro rata berekend op basis van het aantal organieke betrekkingen in het
leersteuncentrum op 1 oktober 2023.
]
Art. 10.
De nascholingsmiddelen worden
in twee schijven aan de besturen van de instellingen uitbetaald. De eerste
schijf van zestig procent wordt uitbetaald voor het einde van de maand februari
van het betreffende begrotingsjaar, de tweede schijf van veertig procent wordt
uitbetaald voor het einde van de maand juni van het betreffende begrotingsjaar.
[Indien het decreet houdende de aanpassing van de algemene uitgavenbegroting of het programmadecreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begrotingsaanpassing, van het begrotingsjaar waarin de nascholingsmiddelen voor het betrokken begrotingsjaar zijn opgenomen, aanleiding geeft tot meer nascholingsmiddelen voor de instellingen, dan worden deze bijkomende middelen uitbetaald binnen de twee maanden na de bekrachtiging door de Vlaamse Regering van betrokken decreet.]
Elk bestuur wendt de middelen uitsluitend aan voor de
nascholing van de personeelsleden van de instelling die recht heeft op de
nascholingsmiddelen, en dit overeenkomstig het goedgekeurde
nascholingsplan.
Er kan een reserve worden opgebouwd ten
bedrage van maximaal 50 % van de jaarlijkse middelen.
Art. 11.
Nascholingsmiddelen die niet
tijdig aangewend worden, moeten onmiddellijk worden terugbetaald.
Bij afwending van de middelen kan de Vlaamse Regering een
administratieve geldboete opleggen van ten hoogste het vijfvoud van de
afgewende nascholingsmiddelen. De geldboete kan in mindering worden gebracht
van de nog aan het bestuur verschuldigde middelen, met inbegrip van de
werkingsmiddelen of -toelagen.
Een terugvordering of inhouding
van de nascholingsmiddelen kan er niet toe leiden dat het gedeelte van de
werkingsmiddelen voor personeelsaangelegenheden in absolute cijfers kleiner
wordt dan wanneer de maatregel niet zou getroffen
zijn.
Afdeling III. - Nascholing op initiatief
van de Vlaamse Regering
Art. 12.
§ 1.
[De Vlaamse Regering stelt voor scholen, centra,
[onderwijsinternaten]
en instellingen beleidsprioriteiten vast voor de nascholingsinitiatieven die noodzakelijk zijn om de implementatie van onderwijshervormingen te ondersteunen. Ze bepaalt eveneens de doelgroepen die kunnen deelnemen aan deze nascholingsinitiatieven.]
Ze bepaalt de wijze
waarop die beleidsprioriteiten worden vastgesteld. Deze beleidsprioriteiten
worden meegedeeld aan het Vlaams Parlement.
§ 2. De Vlaamse Gemeenschap
stelt elk jaar een bedrag ter beschikking voor deze
nascholingsinitiatieven.
[Voor het begrotingsjaar
[2015]
is dit
bedrag gelijk aan
[614.000]
euro. Vanaf het begrotingsjaar
[2016]
wordt dit
bedrag aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex.]
§ 3. De Vlaamse Regering
wijst de uitvoering van de nascholingsinitiatieven projectmatig toe aan
nascholingsorganisaties volgens de regels die ze zelf
vaststelt.
[Afdeling IV. - Databank Beleidsinformatie Onderwijs en Vorming]
[
Art. 12/1.
Deze afdeling is ook van toepassing op de universiteiten en hogescholen.
]
[
Art. 12/2.
De Vlaamse Regering regelt de uitbouw en het beheer van een databank Beleidsinformatie Onderwijs en Vorming, met informatie rond onderwijs en vorming in Vlaanderen.
Die databank heeft de volgende doelstellingen :
1° het ondersteunen van de voorbereiding en evaluatie van het Vlaamse onderwijsbeleid;
2° het ondersteunen van het beleidsvoerend vermogen en de interne en externe kwaliteitszorg van en over de onderwijsinstellingen door een aanbod van informatierijke omgevingen;
3° het aanleveren van data voor wetenschappelijk onderzoek rond onderwijs en vorming;
4° het beantwoorden van informatievragen van derden rond onderwijs en vorming;
5° het genereren van officiële onderwijsstatistieken voor historische en beleidsdoeleinden.
Om de doelstellingen, vermeld in het eerste lid, te bereiken, worden in de databank Beleidsinformatie Onderwijs en Vorming de volgende categorieën van gegevens verzameld over het Vlaamse onderwijsbeleid :
1° gegevens over de instroom, doorstroom en uitstroom van lerenden, hun socio-economische situatie en hun prestaties, met inbegrip van hun identificatiegegevens, financiële bijzonderheden, persoonlijke kenmerken, gezinssamenstelling, opleiding en vorming, beroep en betrekking;
2° gegevens over de instroom, doorstroom en uitstroom van personeelsleden en hun prestaties, met inbegrip van hun identificatiegegevens, financiële bijzonderheden, persoonlijke kenmerken, gezinssamenstelling, opleiding en vorming, beroep en betrekking;
3° gegevens over de werking en organisatie van de instellingen.
De entiteiten van het beleidsdomein Onderwijs en Vorming en de onderwijsinspectie verstrekken daarvoor de voor het Vlaamse onderwijsbeleid noodzakelijke gegevens waarover ze beschikken,
[met toepassing van de regelgeving inzake de bescherming van natuurlijke personen bij de verwerking van persoonsgegevens die van toepassing is bij de mededeling van persoonsgegevens, zoals ze in voorkomend geval op federaal of Vlaams niveau verder is of wordt gespecificeerd]
. De entiteit die door de Vlaamse Regering wordt belast met de voorbereiding van het Vlaamse onderwijsbeleid is
[verwerkingsverantwoordelijke als vermeld in artikel 4, 7), van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming)]
.
De gecodeerde persoonsgegevens kunnen onder contractuele voorwaarden ook doorgegeven worden met het oog op wetenschappelijk onderzoek.
Met het oog op statistische verwerkingen die de tijdsevolutie van het onderwijs in Vlaanderen weergeven, worden een aantal gegevens permanent bewaard, maar gegevens die niet langer nuttig zijn voor de doeleinden worden verwijderd.
De Vlaamse Regering kan de voorwaarden voor de raadpleging, het gebruik en de verkrijging van de verwerkte gegevens bepalen. Ze kan ook de algemene organisatorische en technische maatregelen bepalen die genomen moeten worden om de kwaliteit, de vertrouwelijkheid en de veiligheid van de gegevens te garanderen.]
]
TITEL III. - De pedagogische
[begeleiding]
HOOFDSTUK I. - Algemene
bepalingen
Art. 13.
[Deze titel, met uitzondering van artikel 14, § 3, eerste lid, van dit decreet, is niet van toepassing op
[de basiseducatie, de centra voor
volwassenenonderwijs en de onderwijsinternaten]
, die niet in rekening worden gebracht voor het vaststellen van
de personeelsformatie van de pedagogische begeleidingsdiensten, vermeld in artikel 16.]
HOOFDSTUK II. - Oprichting en kerntaken van de
pedagogische begeleidingsdiensten
Art. 14.
§ 1. De pedagogische
begeleidingsdiensten worden georganiseerd door verenigingen zonder winstoogmerk
die zijn opgericht door de onderwijskoepels.
Per
onderwijskoepel kan één pedagogische begeleidingsdienst in de
toelageregeling worden opgenomen.
§ 2. Met behoud van de
toepassing van artikel 33, §
1, 6°, van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende
het gemeenschapsonderwijs wordt in het gemeenschapsonderwijs door de Raad voor
het Gemeenschapsonderwijs, op voorstel van de afgevaardigd bestuurder, een
pedagogische begeleidingsdienst opgericht.
§ 3. Instellingen die geen deel
uitmaken van een onderwijskoepel of van het gemeenschapsonderwijs, kunnen zich
voor de taken beschreven in artikel 15
[...]
contractueel laten begeleiden door één pedagogische
begeleidingsdienst.
Gesubsidieerde instellingen die wel deel
uitmaken van een onderwijskoepel kunnen zich voor de taken beschreven in
artikel 15
[...]
contractueel
laten begeleiden door één andere pedagogische begeleidingsdienst
dan deze georganiseerd door de eigen
onderwijskoepel.
Art. 15.
[
§ 1.
[De pedagogische begeleidingsdiensten begeleiden de onderwijsinstellingen,
de CLB’s en de leersteuncentra in kwestie en hun personeelsleden in het verstrekken van kwaliteitsonderwijs, kwaliteitsvolle leerlingenbegeleiding en kwaliteitsvolle leersteun, zoals bepaald in artikel 4, §2.
Dit houdt in dat de pedagogische begeleidingsdiensten de volgende doelstellingen realiseren met de begeleiding die ze opzetten, waarbij ze vertrekken vanuit het pedagogisch, artistiek-pedagogisch of agogisch project van de
onderwijsinstelling in kwestie, van de eigen missie en het eigen begeleidingsproject van het CLB in kwestie of van de eigen visie en het beleid van de
leersteuncentra in kwestie en ze steeds rekening houden met de noden en de
vragen van de onderwijsinstelling, het CLB of het leersteuncentrum in kwestie:
1° het versterken van de beroepsbekwaamheid van de personeelsleden van
onderwijsinstellingen, de CLB’s en de leersteuncentra in kwestie, in rechtstreeks contact, met aandacht voor het versterken van hun pedagogische en didactische handelen en met het oog op de ontwikkeling van alle
lerenden;
2° het versterken van de onderwijsinstellingen, CLB’s en leersteuncentra in
kwestie als professionele lerende organisatie. De pedagogische begeleidingsdiensten geven hierbij voorrang aan de onderwijsinstellingen, CLB’s
of leersteuncentra waar zich de grootste noden op deze vlakken situeren.
Om deze onderwijsinstellingen, CLB’s of leersteuncentra te identificeren
kunnen de pedagogische begeleidingsdiensten gebruikmaken van verschillende bronnen zoals de gegevens van de pedagogische begeleidingsdienst
zelf, de gegevens van de onderwijsinstelling, het CLB of het leersteuncentrum in kwestie, de gegevens uit doorlichtingstrajecten uitgevoerd door de
onderwijsinspectie van de onderwijsinstelling, het CLB of het leersteuncentrum in kwestie, de gegevens die aan de basis liggen van het profiel van
de onderwijsinstelling, het CLB of het leersteuncentrum, vermeld in artikel
38, §4, of andere resultaten of gegevens die wijzen op een lage kwaliteit
van onderwijs, leerlingenbegeleiding of leersteun;
3° het ondersteunen van de onderwijsinstellingen in kwestie bij de realisatie
van hun eigen pedagogisch, artistiek-pedagogisch of agogisch project, het
ondersteunen van de CLB’s in kwestie bij de realisatie van hun eigen missie
en hun eigen begeleidingsproject en het ondersteunen van de leersteuncentra bij de realisatie van hun eigen visie en beleid;
4° het begeleiden van de implementatie van bepaalde beleidsprioriteiten van
de Vlaamse Regering bij de onderwijsinstellingen, de CLB’s en de leersteuncentra in kwestie, zoals bepaald in artikel 19/2.
De nadruk van de begeleiding van de pedagogische begeleidingsdiensten
ligt steeds op de ontwikkeling van onderwijsinstellingen, CLB’s en leersteuncentra in kwestie. Hiervoor is een duurzame relatie met de betrokken instellingen noodzakelijk.
]
§ 2. Iedere pedagogische begeleidingsdienst stelt vijfjaarlijks een begeleidingsplan op voor de volgende vijf
schooljaren. Zij dient dit uiterlijk in bij de bevoegde dienst op 1 april voorafgaand aan de start van het eerste schooljaar
van de periode van in totaal vijf schooljaren waarop het begeleidingsplan betrekking heeft. In afwijking hiervan dient
iedere pedagogische begeleidingsdienst uiterlijk op 30 september 2022 een begeleidingsplan in bij de bevoegde dienst
voor een periode van drie schooljaren die betrekking heeft op de schooljaren 2022-2023, 2023-2024 en 2024-2025.
De Vlaamse Regering keurt de begeleidingsplannen goed op basis van de volgende criteria:
1° de uitwerking en de volledigheid van het begeleidingsplan. Daarvoor bevat elk begeleidingsplan een
beschrijving van ten minste de volgende elementen en een globale motivering bij de gemaakte keuzes:
a) een visie op begeleiding en een duurzame vertaling van deze visie in de begeleidingspraktijk;
b) een vertaling van de doelstellingen, vermeld in artikel 15, § 1, 1° tot en met 4°, naar operationele doelstellingen,
inclusief het vooropgestelde tijdspad en de geraamde inzet van personeel en werkingsmiddelen;
c) de beoogde doelgroepen;
d) de wijze waarop de instellingen met de grootste noden, vermeld in artikel 15, § 1, 2°, van het decreet, worden
geïdentificeerd en begeleid;
e) de wijze waarop rechtstreekse contacten met de beoogde doelgroepen gerealiseerd worden met het oog op de
realisatie van een duurzame instellingsnabije relatie als vermeld in paragraaf 1, laatste lid;
f) het verwachte bereik van de begeleidingsactiviteiten en de wijze waarop de effectiviteit van deze activiteiten in
kaart zal worden gebracht;
2° de ontwikkeling van de pedagogische begeleidingsdienst als organisatie. Daarvoor bevat elk begeleidingsplan
een beschrijving van ten minste de volgende elementen en een globale motivering bij de gemaakte keuzes:
a) het personeels- en professionaliseringsbeleid;
b) het interne kwaliteitszorgbeleid;
c) de wijze waarop doelgerichte samenwerking met de andere pedagogische begeleidingsdiensten of permanente
ondersteuningscellen wordt gekozen;
d) de wijze waarop doelgerichte samenwerking met andere actoren betrokken bij de kwaliteit van onderwijs en
leerlingenbegeleiding wordt gekozen;
e) de wijze waarop de wetenschappelijke onderbouwing van de begeleiding vorm krijgt;
f) de wijze waarop wordt omgegaan met onverwachte of nieuwe vragen en uitdagingen.
De Vlaamse Regering bepaalt een sjabloon waarin de begeleidingsplannen worden opgesteld en de verdere
procedure voor de goedkeuring van de begeleidingsplannen. De pedagogische begeleidingsdiensten delen de
goedgekeurde begeleidingsplannen mee aan de onderwijsinstellingen
[, CLB’s en leersteuncentra]
in kwestie.
Jaarlijks rapporteren de pedagogische begeleidingsdiensten aan de Vlaamse Regering over de activiteiten van het
vorige schooljaar. Na de periode van vijf schooljaren waarop het begeleidingsplan betrekking heeft, rapporteren de
pedagogische begeleidingsdiensten in hun jaarlijkse rapport over de activiteiten van de ganse periode van vijf
schooljaren. De stukken ter verantwoording van de ingezette middelen worden op de zetel van de pedagogische
begeleidingsdiensten bewaard, waar ze voor controle ter beschikking zijn van de bevoegde diensten.
De Vlaamse Regering bepaalt welke elementen minimaal in de jaarlijkse rapporten worden opgenomen en bepaalt
de procedure voor goedkeuring van de jaarlijkse rapporten.
(voetnoot 1)
§ 3. Iedere pedagogische begeleidingsdienst stelt een werkingscode op en maakt die bekend bij de onderwijsinstellingen
[, CLB’s en leersteuncentra]
in kwestie en hun personeelsleden.
§ 4. Elke pedagogische begeleidingsdienst onderzoekt en bewaakt op systematische wijze de kwaliteit van de
geboden begeleiding. De pedagogische begeleidingsdienst kiest zelf de wijze waarop zij dit doet, waarbij ze er rekening
mee houdt dat een kwaliteitsvolle begeleiding minimaal inhoudt dat de pedagogische begeleidingsdiensten:
1° zowel inhoudelijk als agogisch werken op een wetenschappelijk onderbouwde wijze en functioneren als
professionele organisaties;
2° deelnemen aan overleg met de Vlaamse overheid en andere actoren over de kwaliteit van onderwijs
[, leerlingenbegeleiding en leersteun.]
;
3° doelgericht samenwerken, zowel onderling als met andere relevante actoren zoals de lerarenopleidingen, de
instellingen hoger onderwijs en de onderwijsinspectie. Doelgericht betekent met het oog op het versterken van de
voorbereiding, uitvoering en evaluatie van de begeleiding en kan voor de pedagogische begeleidingsdienst betekenen
dat zij een makelaarsrol opneemt. In dit artikel wordt verstaan onder makelaarsrol, de rol die de pedagogische
begeleidingsdiensten hebben om de onderwijsinstellingen
[, CLB’s of de leersteuncentra]
in kwestie gericht te adviseren over het aanbod
van een andere organisatie die expertise kan binnenbrengen die niet bij de pedagogische begeleidingsdiensten zelf
aanwezig is. In dat geval voeren de pedagogische begeleidingsdiensten de begeleiding niet zelf uit, maar blijven ze wel
de onderwijsinstellingen
[, CLB’s en leersteuncentra]
in kwestie verder opvolgen.
]
HOOFDSTUK III. - Omkadering en
werkingsmiddelen
Afdeling I. -
Personeelsformatie
Art. 16.
§ 1. De personeelsformatie
van de pedagogische begeleidingsdiensten wordt per schooljaar vastgesteld,
afzonderlijk voor :
1° het
basisonderwijs;
2° het secundair onderwijs,
[de GI-afdelingen,]
het
volwassenenonderwijs en het deeltijds kunstonderwijs
samen;
3° de CLB's.
[4° de leersteuncentra.]
§ 2.
[Per 350 organieke betrekkingen in een van de niveaus, vermeld in § 1, heeft een pedagogische begeleidingsdienst recht op een halftijdse betrekking van pedagogisch adviseur.
Per pedagogische begeleidingsdienst die overeenkomstig het eerste lid over een personeelsformatie beschikt, wordt in een halftijdse betrekking van pedagogisch adviseur voor de centra voor leerlingenbegeleiding
[en voor de leersteuncentra]
voorzien.
]
§ 3.
[De berekening gebeurt op basis van het aantal organieke betrekkingen,
vastgesteld op 1 februari van het voorafgaande schooljaar in de onderwijsinstellingen, CLB’s en leersteuncentra die verbonden zijn aan de pedagogische
begeleidingsdienst. Voor de berekening kan een onderwijskoepel ervoor kiezen
om de organieke betrekkingen van de leersteuncentra, vermeld in paragraaf 1,
4°, te laten meetellen bij de personeelsformatie, vermeld in paragraaf 1, 1° of
2°. In voorkomend geval meldt de onderwijskoepel dit aan AGODI uiterlijk op
31 januari 2024.]
§ 4. Als een pedagogische
begeleidingsdienst recht heeft op twintig halftijdse betrekkingen van
pedagogisch adviseur, kunnen twee halftijdse betrekkingen van pedagogisch
adviseur worden omgezet in één voltijdse of twee halftijdse
betrekkingen van adviseur-coördinator.
[Per aanvullende schijf van 35
halftijdse betrekkingen van pedagogisch adviseur waarop een pedagogische
begeleidingsdienst recht heeft, kan een halftijdse betrekking van pedagogisch
adviseur worden omgezet in één bijkomende halftijdse betrekking
van adviseur-coördinator.]
Een pedagogische
begeleidingsdienst die recht heeft op minder dan twintig halftijdse
betrekkingen, heeft het recht om één halftijdse betrekking van
pedagogisch adviseur om te zetten in één halftijdse betrekking
van adviseur-coördinator.
§ 5. Maximaal 85 % van de
vastgestelde personeelsformatie van elke pedagogische begeleidingsdienst kan
worden ingenomen door personeelsleden die vastbenoemd zijn in een betrekking
van pedagogisch adviseur of adviseur-coördinator.
§ 6. Binnen iedere
pedagogische begeleidingsdienst kan, met het oog op de uitoefening van
bestuurlijke en organisatorische taken ten behoeve van deze pedagogische
begeleidingsdienst, aan maximum drie voltijdse of zes halftijdse vastbenoemde
pedagogische adviseurs een verlof wegens opdracht worden toegekend, zoals
vermeld in artikel 51quater, §
3, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie
van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de
gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding of
artikel 77quater, §
3, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie
van bepaalde personeelsleden van het
Gemeenschapsonderwijs.
[
§ 7.
[...]
]
Afdeling II. - Verloven wegens bijzondere
opdracht
Art. 17.
§ 1. De pedagogische
begeleidingsdiensten kunnen beschikken over een aantal personeelsleden uit de
instellingen aan wie een verlof wegens bijzondere opdracht, zoals vermeld in
artikel 51quater, § 2, 1°, van het decreet van 27 maart 1991
betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd
onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding of artikel
77quater, § 2, 1°, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de
rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, is
toegekend.
[
[...]
Vanaf schooljaar 2023-2024 kunnen er 53,5 voltijdse betrekkingen verlof wegens bijzondere
opdracht worden uitgeoefend.]
§ 2.
[ De pedagogische begeleidingsdiensten die niet beschikken over een personeelsformatie hebben samen elk
schooljaar recht op 1,5 voltijdse betrekkingen verlof wegens bijzondere opdracht. De overige betrekkingen worden
verdeeld over de pedagogische begeleidingsdiensten met personeelsformatie naar rato van het aandeel in de organieke
betrekkingen in de onderwijsinstellingen die verbonden zijn aan die pedagogische begeleidingsdiensten.]
Afdeling III. -
Werkingsmiddelen
Art. 18.
§ 1. De werkingsmiddelen van
de pedagogische begeleidingsdiensten die beschikken over een personeelsformatie
als vermeld in artikel 16, worden berekend als volgt :
1°
het aantal halftijdse adviseurs of adviseurs-coördinatoren wordt
vermenigvuldigd met een forfaitair bedrag van
[1.864,26 euro]
;
2°
het aantal punten wordt vermenigvuldigd met een forfaitair bedrag van
[5.734,08 euro]
per punt.
De berekening van het aantal punten per pedagogische
begeleidingsdienst gebeurt als volgt :
- een eerste schijf van
20 halftijdse betrekkingen wordt vermenigvuldigd met een factor
2;
- een tweede schijf van 15 halftijdse betrekkingen wordt
vermenigvuldigd met een factor 1,6;
- een derde schijf van 15
halftijdse betrekkingen wordt vermenigvuldigd met een factor
1,3;
- een laatste schijf met het resterende aantal halftijdse
betrekkingen wordt vermenigvuldigd met 1.
§ 2. De pedagogische
begeleidingsdiensten die geen personeelsformatie hebben als vermeld in artikel
16, ontvangen een forfaitaire toelage van
[139,76 euro]
per organieke betrekking
in het basis- en secundair onderwijs
[en in de leersteuncentra]
.
Art. 19.
De pedagogische
begeleidingsdiensten ontvangen jaarlijks 84.000 euro aan aanvullende
werkingsmiddelen voor de ondersteuning van het gelijkeonderwijskansenbeleid. De
aanvullende werkingsmiddelen worden verdeeld over de pedagogische
begeleidingsdiensten naar rato van het aantal organieke betrekkingen in het
basis- en secundair onderwijs en de centra voor
leerlingenbegeleiding.
[
Art. 19/1.
De pedagogische begeleidingsdiensten van het Katholiek Onderwijs Vlaanderen, de Onderwijsvereniging van Steden en Gemeenten, het Provinciaal Onderwijs Vlaanderen en het Onderwijs van de Vlaamse
Gemeenschap, GO! ontvangen in begrotingsjaar 2021 3,5 miljoen euro aan aanvullende werkingsmiddelen voor de
ondersteuning van scholen voor gewoon basisen secundair onderwijs in de versterking van hun brede basiszorg en
verhoogde zorg.
De aanvullende werkingsmiddelen, vermeld in het eerste lid, worden verdeeld over deze pedagogische
begeleidingsdiensten naar rato van het aantal organieke betrekkingen in de onderwijsinstellingen verbonden aan de
pedagogische begeleidingsdienst
]
[
Art. 19/2.
Voor het begeleiden van de implementatie van bepaalde beleidsprioriteiten van de Vlaamse Regering,
zoals bepaald in artikel 15, § 1, eerste lid, 4°, ontvangen de pedagogische begeleidingsdiensten:
1° in het begrotingsjaar 2022 5.000.000 euro aan aanvullende werkingsmiddelen;
2° in het begrotingsjaar 2023 6.500.000 euro aan aanvullende werkingsmiddelen;
3° vanaf het begrotingsjaar 2024 8.000.000 euro aan aanvullende werkingsmiddelen.
De aanvullende werkingsmiddelen, vermeld in het eerste lid, worden verdeeld over alle pedagogische
begeleidingsdiensten naar rato van het aantal organieke betrekkingen in de onderwijsinstellingen verbonden aan de
pedagogische begeleidingsdienst. De Vlaamse Regering bepaalt de beleidsprioriteiten waarvoor de middelen
aangewend worden en de verdeling van de middelen over deze beleids prioriteiten.
De aanvullende werkingsmiddelen, vermeld in het eerste lid, kunnen aangewend worden voor salarissen en
werkingskosten. De uitgaven voor de salarissen bedragen minimaal 80 procent van de jaarlijkse middelen. De
aanvullende werkingsmiddelen worden vanaf begrotingsjaar 2025 geïndexeerd. 80% van het bedrag volgt de evolutie
van de gezondheidsindex en 20% van het bedrag volgt 75% van de gezondheidsindex.
De indexering is gebaseerd op de toename van de gezondheidsindex in de maand januari van het begrotingsjaar
x-1 ten opzichte van de gezondheidsindex in de maand januari van het begrotingsjaar x-2.
]
Art. 20.
Om nascholings- en
begeleidingsactiviteiten te organiseren voor de eigen personeelsleden en voor
de personeelsleden van de door hen begeleide instellingen ontvangen de
pedagogische begeleidingsdiensten jaarlijks een bedrag van
[
[1.148.000 euro]
]
.
[...]
De middelen
[...]
worden verdeeld over de pedagogische begeleidingsdiensten naar rato
van het aantal organieke betrekkingen.
Art. 21.
[...]
[
Art. 21/1.
[
[De pedagogische begeleidingsdiensten die beschikken over een personeelsforma- tie als vermeld in artikel 16,
ontvangen in begrotingsjaar 2021 1.606.000 euro aan aanvullende werkingsmiddelen. Van het voormelde bedrag wordt
voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 30 juni 2021 956.000 euro gebruikt voor de begeleiding van leerkrachten
bij de remediëring van leerlingen in de klas. Deze aanvullende middelen verdwijnen vanaf begrotingsjaar 2022]
De werkingsmiddelen, vermeld in het eerste lid, worden verdeeld over deze pedagogische begeleidingsdiensten naar rato van het aantal organieke betrekkingen in de instellingen verbonden aan de pedagogische begeleidingsdienst.
]
]
Art. 22.
De bedragen
[vermeld in de artikelen 18 en 19]
in deze afdeling
hebben betrekking op het begrotingsjaar
[2012]
. Vanaf het begrotingsjaar
[2014]
worden deze bedragen aangepast aan de evolutie van de
gezondheidsindex.
[
[Het
bedrag, vermeld in het artikel 20 in deze afdeling, heeft]
betrekking op het begrotingsjaar 2015. Vanaf het begrotingsjaar 2016 worden deze bedragen aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex.]
[
Art. 22/1.
De bedragen verkregen door toepassing van de artikelen 18, 19, 21/1, 22, 27/2 en 28 worden vanaf het
begrotingsjaar 2020 verminderd met 580.000 euro.
]
Art. 23.
[
De werkingsmiddelen, vermeld in deze afdeling, worden uitbetaald in twee schijven:
1° een eerste schijf van zestig procent wordt uitbetaald voor het einde van de maand februari van het betreffende
begrotingsjaar;
2° een tweede schijf van veertig procent wordt uitbetaald voor het einde van de maand juni van het betreffende
begrotingsjaar.
Er kan een reserve worden opgebouwd ten bedrage van maximaal twintig procent van de jaarlijkse middelen.
]
Art. 24.
[De pedagogische begeleidingsdiensten wenden de werkingsmiddelen, vermeld in deze afdeling, uitsluitend aan
voor de begeleiding van de onderwijsinstellingen
[, de CLB’s en de leersteuncentra]
in kwestie, en dit overeenkomstig de goedgekeurde
begeleidingsplannen. Indien uit de jaarlijkse rapporten, vermeld in artikel 15, § 2, blijkt, met toepassing van de
procedure voor goedkeuring van de jaarlijkse rapporten, dat deze middelen niet worden aangewend voor de
begeleiding overeenkomstig de goedgekeurde begeleidingsplannen, dan kan een gedeeltelijke terugbetaling van het
werkingsbudget worden opgelegd. Deze terugbetaling kan maximaal tien procent van het werkingsbudget bedragen
en wordt in mindering gebracht van de werkingsmiddelen van het daarop volgende werkingsjaar]
Werkingsmiddelen die niet
tijdig aangewend worden, moeten onmiddellijk worden terugbetaald.
Bij afwending van de middelen kan de Vlaamse Regering een
administratieve geldboete opleggen van ten hoogste het vijfvoud van de
afgewende werkingsmiddelen. De geldboete kan in mindering worden gebracht van
de nog aan het bestuur verschuldigde middelen, met inbegrip van andere
werkingsmiddelen of -toelagen.
Een terugvordering of inhouding
van de werkingsmiddelen kan er niet toe leiden dat het gedeelte van de
werkingsmiddelen voor personeelsaangelegenheden in absolute cijfers kleiner
wordt dan wanneer de maatregel niet zou getroffen
zijn.
HOOFDSTUK IV. - Samenwerkingsverband
Netgebonden Pedagogische Begeleidingsdiensten
Art. 25 en 26.
[...]
HOOFDSTUK V. - Tijdelijke
subsidies
Art. 27.
[...]
[HOOFDSTUK V/1. -
[Extra ondersteuning voor de Nederlandstalige scholen gelegen in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad]
]
[
Art. 27/1.
[...]
]
[
Art. 27/2.
[
[
De pedagogische begeleidingsdiensten die beschikken over een personeelsformatie als vermeld in artikel 16, ontvangen jaarlijks 609.000 euro aan aanvullende werkingsmiddelen voor de uitvoering van volgende opdrachten :
1° de competentieontwikkeling ondersteunen voor de implementatie van
het decreet van 21 maart 2014
betreffende maatregelen voor leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften in een hoofdstedelijke context ten aanzien van de scholen van het basisonderwijs en secundair onderwijs die erkend, gefinancierd of gesubsidieerd zijn door de Vlaamse Gemeenschap en gelegen zijn in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad;
2° een transfer voorzien van de inzichten opgedaan onder 1° naar het Vlaamse onderwijs en de ontsluiting van de kennis op het gebied van taalvaardigheidsonderwijs met prioriteit naar de scholen van de Vlaamse Rand realiseren.
De pedagogische begeleidingsdiensten werken nauw samen met het Onderwijscentrum Brussel van de Vlaamse Gemeenschapscommissie teneinde deze opdrachten te kunnen vervullen. Een protocol tussen deze actoren teneinde vorm te geven aan deze samenwerking wordt afgesloten. In hun regulier werkingsverslag/jaarverslag rapporteren de pedagogische begeleidingsdiensten en het Onderwijscentrum Brussel van de Vlaamse Gemeenschapscommissie op welke wijze invulling wordt gegeven aan de opdrachten, welke goede voorbeelden evenals andere multiplicatoreffecten gerealiseerd werden.
De werkingsmiddelen, vermeld in het eerste lid, worden verdeeld over deze pedagogische begeleidingsdiensten naar rato van het aantal organieke betrekkingen in
[de scholen en de centra van het basisonderwijs en secundair onderwijs die erkend, gefinancierd of gesubsidieerd zijn door de Vlaamse Gemeenschap en gelegen zijn in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad en die zij begeleiden]
.
]
]
]
[
Art. 27/3.
[
De bedragen vermeld in dit hoofdstuk hebben betrekking op begrotingsjaar 2015. Vanaf begrotingsjaar 2016 worden deze bedragen aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex.
]
]
[Hoofdstuk V/2. Extra financiering en subsidiëring in het kader van de maatregelen VV15 Digisprong en VV17
Van kwetsbaar naar weerbaar, van het Vlaams relanceplan voor schooljaren 2021-2022 en
2022-2023]
[
Art. 27/4.
In het kader van de uitvoering van de speerpunten in de maatregelen VV15 Digisprong, met
deelenveloppe van 375 miljoen euro binnen de relanceprovisie en VV17 Van kwetsbaar naar weerbaar, van het
relanceplan Vlaamse Veerkracht, met deelenveloppe van 90 miljoen euro binnen de relanceprovisie, zoals opgenomen
in de visienota’s Digisprong. Van achterstand naar voorsprong, goedgekeurd op de ministerraad van de Vlaamse
Regering van 11 december 2020 (VR 2020 1112 DOC.1425/2QUATER) en Van kwetsbaar naar weerbaar, goedgekeurd
op de ministerraad van de Vlaamse Regering van 7 mei 2021 (VR 2021 0705 VV DOC.0055-1 en 2), voor de schooljaren
2021-2022 en 2022-2023 bijkomendewerkingsbudgetten, investeringsmiddelen of omkadering toekennen aan de
pedagogische begeleidingsdiensten. De Vlaamse Regering stelt per actie de verdere modaliteiten vast.
]
HOOFDSTUK VI. - Extra ondersteuning in het
volwassenenonderwijs
Art. 28.
[...]
HOOFDSTUK VII. - Permanente
ondersteuningscellen in de CLB's
Art. 29.
§ 1.
[De bepalingen van artikel 15, §§ 2, 3 en 4, zijn van toepassing op de permanente ondersteuningscellen in de
CLB’s, vermeld in artikel 15 van het decreet van 27 april 2018 betreffende de leerlingenbegeleiding in het
basisonderwijs, secundair onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding. Zij maken hierover afspraken met de
pedagogische begeleidingsdienst van het betrokken centrumnet]
§ 2.
[...]
§ 3.
[...]
§ 4.
[...]
§ 5.
[Het begeleidingsplan, de jaarlijkse rapportering en de werkingscode van de pedagogische begeleidingsdiensten en de permanente ondersteuningscellen kunnen geïntegreerd worden.]
HOOFDSTUK VIII. -
[Evaluatie van de werking van de pedagogische begeleidingsdiensten en de permanente ondersteuningscellen]
Art. 30.
Ten minste eenmaal om de zes jaar,
en voor het eerst tijdens
[het schooljaar
2012-2013]
, wordt de werking geëvalueerd van de
pedagogische begeleidingsdiensten
[en de permanente ondersteuningscellen]
. De
evaluaties worden uitgevoerd door een door de Vlaamse Regering samengestelde
commissie.
[ De Vlaamse Regering richt de commissie op en bepaalt de wijze waarop de leden van de commissie worden vergoed.]
De commissie bestaat uit vertegenwoordigers van de
academische wereld, vertegenwoordigers van de instellingen en ambtenaren van
het Ministerie van Onderwijs en Vorming. De commissie wordt aangevuld met
externe leden, deskundig op het vlak van kwaliteitszorg. De vertegenwoordigers
van de academische wereld en de vertegenwoordigers van de instellingen worden
aangeduid op voorstel van de Vlaamse Onderwijsraad.
De Vlaamse
Regering stelt voor de commissie een werkingsprotocol op en maakt die bekend
aan de pedagogische begeleidingsdiensten, de permanente ondersteuningscellen,
in voorkomend geval het samenwerkingsverband en hun personeelsleden. Dit
protocol bevat ten minste het beoordelingskader, de deontologische regels die
gelden voor de leden van de commissie, de wijze van verslaggeving en de wijze
waarop de personeelsleden van de instellingen zullen worden
betrokken.
De conclusies van de evaluatie worden meegedeeld aan
het Vlaams Parlement.
De permanente ondersteuningscellen, de
pedagogische begeleidingsdiensten en in voorkomend geval het
samenwerkingsverband geven gevolg aan de uitkomsten van de
kwaliteitsbeoordeling in het beleid van hun
organisatie.
TITEL IV. - Inspectie
HOOFDSTUK I. - Algemene
bepalingen
Art. 31.
[Deze titel is niet van toepassing op het hoger beroepsonderwijs, met uitzondering van de opleidingen Verpleegkunde en Basisverpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs. De onderwijsinspectie oefent voor die opleidingen haar opdracht uit in samenwerking met de accreditatieorganisatie, vermeld in artikel II.26 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013, en in overeenstemming met artikel 168/5 van de Codex Secundair Onderwijs.]
[
Art. 31/1.
In titel IV wordt verstaan onder kalenderdag : elke dag van het jaar, uitgezonderd de dagen tijdens de herfst-, de kerst-, de krokus-, de paas- en de zomervakantie.
]
HOOFDSTUK II. - Opdrachten en bevoegdheden van
de inspectie
Afdeling I. - Algemene
bepalingen
Art. 32.
De inspectie oefent volgende
opdrachten uit :
1°
[het verlenen van advies voor de voorlopige erkenning van instellingen;]
2° het uitvoeren van
doorlichtingen van instellingen;
3° alle andere opdrachten
die haar worden toegekend bij decreet of besluit van de Vlaamse
Regering.
Art. 33.
De inspectie is niet bevoegd
voor de controle op de invulling van het pedagogisch of agogisch project, noch
voor de controle op de gebruikte pedagogische, agogische, artistieke of
begeleidingsmethoden. Ze is evenmin bevoegd voor het toezicht op het onderwijs
in de levensbeschouwelijke vakken.
De inspectie oefent haar
opdrachten uit op zodanige wijze dat de gelijke behandeling van de instellingen
gegarandeerd wordt.
De inspectie oefent haar opdrachten uit op
zodanige wijze dat de instellingen niet meer worden belast dan voor een
zorgvuldige uitoefening van het toezicht noodzakelijk is. Daarbij waakt zij
erover bij de instellingen alleen gegevens of documenten op te vragen die met
het oog op het toezicht noodzakelijke informatie bevatten.
De
Vlaamse Regering stelt voor de inspectie een werkingscode op en maakt die
bekend bij de instellingen en hun personeelsleden.
Art. 34.
De Vlaamse Regering bezorgt
aan het Vlaams Parlement jaarlijks een verslag van de inspectie. Dit verslag is
gebaseerd op de werkzaamheden van de inspectie en behandelt een of meer
kwaliteitsaspecten van onderwijs.
Afdeling II. - Advies bij opname in de
erkenning
Art. 35.
[
§ 1. Bij iedere aanvraag tot voorlopige erkenning van een nieuwe instelling onderzoekt de onderwijsinspectie of de decretaal vastgelegde voorwaarden voor een voorlopige erkenning, vervuld zijn.
[Voor scholen kan de inspecteur-generaal de
leden van de inspectie en begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken belasten met een specifieke opdracht als
vermeld in artikel 8 van het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en begeleiding van de
levensbeschouwelijke vakken.]
De betrokken inspecteurs-adviseurs van de levensbeschouwelijke vakken maken een verslag op over die specifieke opdracht.
Na het onderzoek bezorgt de onderwijsinspectie een rapport met een advies over de voorlopige erkenning aan de Vlaamse Regering.
De Vlaamse Regering beslist uiterlijk op 31 augustus volgend op de aanvraag van de voorlopige erkenning.
[Dit is een
termijn van orde.]
[Voor onderwijsinternaten geldt de termijn, vermeld in
artikel 7 van het decreet van 16 juni 2023 over de onderwijsinternaten.]
§ 2. Uiterlijk zes maanden na de start van het schooljaar onderzoekt de onderwijsinspectie, via een doorlichting, of de school voldoet aan de decretaal vastgelegde voorwaarden voor een erkenning.
De inspecteur-generaal kan de leden van de inspectie en begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken belasten met een specifieke opdracht als vermeld in artikel 8 van het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken. De betrokken inspecteurs-adviseurs van de levensbeschouwelijke vakken maken een verslag op over die specifieke opdracht.
Na de doorlichting bezorgt de onderwijsinspectie een rapport met een advies als vermeld in artikel 39, § 4, aan de Vlaamse Regering.
De Vlaamse Regering beslist uiterlijk op 31 maart van het schooljaar van voorlopige erkenning over de erkenning.
[Dit is een
termijn van orde.]
]
[
§3. In afwijking van paragraaf 1 wordt de voorlopige erkenning van de leersteuncentra geregeld in artikel 29 en 30 van het decreet van [...] over leersteun.
]
[Afdeling IIbis. -
[...]
]
[
Art. 35bis.
[...]
]
[
Art. 35ter.
[...]
]
[
Art. 35quater.
[...]
]
Afdeling III. -
Doorlichtingen
Art. 36.
[
Iedere instelling komt binnen een periode van zes jaar minimum een keer aan bod om te worden doorgelicht.
De doorlichtingscyclus van zes jaar start op 1 september 2018. Met het oog op de organisatie van de doorlichtingen zal de verkorte doorlichtingscyclus in 2021 geëvalueerd worden. Het doel van de evaluatie is de haalbaarheid van de verkorte cyclus en het effect op de personeelsbezetting in relatie met de totaliteit van de opdrachten na te gaan. De gevolgen van de verkorte cyclus op de uitvoerbaarheid van de opdrachten door de inspecteurs zal deel uitmaken van deze evaluatie. Deze evaluatie wordt besproken in de bevoegde onderhandelingscomités voor de sector onderwijs bij de Vlaamse overheid.
]
Art. 37.
Een doorlichting wordt
uitgevoerd door een doorlichtingsteam dat bestaat uit ten minste twee
inspecteurs. Het doorlichtingsteam kan worden uitgebreid met een of meer
externe deskundigen.
De inspectie motiveert de deelname van
die deskundigen aan het doorlichtingsteam en stelt de instelling hiervan vooraf
in kennis.
De externe deskundige die deelneemt aan een
doorlichting, is volwaardig lid van het doorlichtingsteam. Hij participeert in
de voorbereiding, de feitelijke doorlichting en de verslaggeving. Hij is
eveneens gehouden aan de werkingscode, vermeld in artikel 33, vierde
lid.
De externe deskundige ontvangt voor zijn prestaties een
vergoeding, zoals vastgelegd door de Vlaamse
Regering.
[
De inspecteur-generaal kan tijdens de doorlichting de leden van de inspectie en begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken belasten met een specifieke opdracht als vermeld in artikel 8 van het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken.
De betrokken inspecteurs-adviseurs maken een verslag op over die specifieke opdracht.
]
Art. 38.
§ 1.
[Tijdens een doorlichting van een onderwijsinstelling
[, met uitzondering van een GI-afdeling,]
gaat de onderwijsinspectie na of de onderwijsinstelling :
1° de onderwijsreglementering respecteert;
2°
[aan de kwaliteitsverwachtingen, opgenomen in het referentiekader onderwijskwaliteit, vermeld in artikel
4, §2, eerste lid, tegemoetkomt.
In het basis- en het secundair onderwijs, met uitzondering voor de nieuwe onderwijsinstellingen, spreekt de
onderwijsinspectie ook een evaluatie uit over het gelijke onderwijskansenbeleid.
]
[3° in het basis- en het secundair onderwijs een kwaliteitsvol beleid op leerlingenbegeleiding ontwikkelt,
implementeert en evalueert, in toepassing van de reglementaire verplichtingen van instellingen op het vlak
van leerlingenbegeleiding.]
[4° in het basis- en het secundair onderwijs voor leerlingen met een IAC-verslag
kwaliteitsvolle individueel aangepaste curricula realiseert, waarbij er in het
buitengewoon onderwijs bijkomende aandacht is voor de mogelijkheid tot
terugkeer naar het gewoon onderwijs en er in het gewoon onderwijs bijkomende aandacht is voor de afweging van redelijke aanpassingen;
5° in het secundair onderwijs voor leerlingen met een OV4-verslag kwaliteitsvolle onderwijstrajecten realiseert, waarbij er in het buitengewoon
onderwijs bijkomende aandacht is voor de mogelijkheid tot terugkeer
naar het gewoon onderwijs en er in het gewoon onderwijs bijkomende
aandacht is voor de afweging van redelijke aanpassingen.
]
Tijdens een doorlichting van een CLB gaat de onderwijsinspectie na of het CLB :
1° de CLB-reglementering respecteert;
2° aan de kwaliteitsverwachtingen, opgenomen in het referentiekader CLB-kwaliteit, vermeld in artikel 4, § 2, tweede lid, tegemoetkomt.
]
[3° de kernactiviteiten
signaalfunctie en consultatieve leerlingenbegeleiding kwaliteitsvol uitvoert.]
[Tijdens een doorlichting van een onderwijsinternaat gaat de onderwijsinspectie na of het internaat:
1° de onderwijsinternaatsreglementering respecteert;
2° aan de kwaliteitsverwachtingen die opgenomen zijn in het referentiekader onderwijsinternaatskwaliteit,
vermeld in artikel 4, § 2, vierde lid, tegemoetkomt.
]
[Tijdens een doorlichting van een leersteuncentrum gaat de onderwijsinspectie na of het leersteuncentrum:
1° de reglementering die van toepassing is op de leersteuncentra respecteert;
2° tegemoetkomt aan de kwaliteitsverwachtingen die opgenomen zijn in het
referentiekader kwaliteitsvolle leersteun, vermeld in artikel 4, §2, tweede
lid.
]
[
Tijdens een doorlichting van een GI-afdeling gaat de onderwijsinspectie na of de GI-afdeling:
1° de reglementering die van toepassing is op een GI-afdeling respecteert;
2° voldoet aan de kwaliteitsverwachtingen die opgenomen zijn in het referentiekader kwaliteit van de
GI-afdelingen, vermeld in artikel 4, § 2, vijfde lid.
]
De inspectie
onderzoekt daarbij ook de opdrachten die de instelling eventueel heeft
toegewezen aan de scholengemeenschap
[of de scholengroep]
waartoe
zij behoort. De scholengemeenschappen
[of de scholengroepen]
zijn ertoe
gehouden de inspectie alle informatie hierover te
verstrekken.
Als de inspectie tijdens een doorlichting tekorten
vaststelt, onderzoekt ze of de instelling deze tekorten al dan niet zelfstandig
en zonder externe ondersteuning weg kan werken.
§ 2.
[...]
§ 3.
[
[
[De onderwijsinspectie stelt op basis van het referentiekader onderwijskwaliteit, op basis van het
referentiekader CLB-kwaliteit, op basis van het referentiekader kwaliteitsvolle leersteun en op basis van het
referentiekader onderwijsinternaatskwaliteit, vermeld in artikel 4, § 2, eerste tot en met vierde lid, het toezichtkader en
de doorlichtingsinstrumenten op en maakt die bekend.
]
[De onderwijsinspectie stelt op basis van het referentiekader onderwijskwaliteit, op basis van het referentiekader
CLB-kwaliteit, op basis van het referentiekader kwaliteitsvolle leersteun, op basis van het referentiekader onderwijsinternaatskwaliteit en op basis van het referentiekader kwaliteit van de GI-afdelingen, vermeld in artikel 4, § 2, eerste
tot en met vijfde lid, het toezichtkader en de doorlichtingsinstrumenten op en maakt die bekend.]
]
Voor scholen peilt het toezichtkader in ieder geval vanuit het referentiekader onderwijskwaliteit naar de
reglementaire verplichtingen van instellingen inzake de minimumdoelen, de erkenningsvoorwaarden en de
financierings- en subsidiëringsvoorwaarden en naar de reglementaire verplichtingen van instellingen op het vlak van:
1° het beleid inzake gelijke onderwijskansen;
2° het zorgbeleid, de leerlingenbegeleiding en de leersteun;
3° het talenbeleid;
4° het beleid inzake de oriëntering van leerlingen;
5° het evaluatiebeleid met betrekking tot leerlingen en cursisten;
6° de beleidskeuzes die erop gericht zijn de personeelsleden optimaal in te zetten en te ondersteunen;
7° het nascholings- en professionaliseringsbeleid;
8° het beleid inzake participatie.
]
§ 4. De inspectie baseert
zich voor de bepaling van de frequentie en de intensiteit van de doorlichting
op het profiel van de instelling dat tot stand komt op basis van :
1°
[
[
[een reeks vooraf vastgestelde en meegedeelde gegevens over de instelling. Die gegevens zijn te relateren aan
elementen in het referentiekader onderwijskwaliteit, het referentiekader CLB-kwaliteit, het referentiekader kwaliteitsvolle leersteun of het referentiekader onderwijsinternaatskwaliteit, vermeld in artikel 4, § 2, eerste tot en met
vierde lid;]
[een reeks vooraf vastgestelde en meegedeelde gegevens over de instelling. Die gegevens zijn te relateren aan
elementen in het referentiekader onderwijskwaliteit, het referentiekader CLB-kwaliteit, het referentiekader kwaliteitsvolle leersteun, het referentiekader onderwijsinternaatskwaliteit of het referentiekader kwaliteit van de GI-afdelingen,
vermeld in artikel 4, § 2, eerste tot en met vijfde lid;]
]
]
2° het vorige
doorlichtingsverslag en, in voorkomend geval, de
opvolgingsverslagen.
In afwijking van het eerste lid, kan de
inspectie, naar aanleiding van ernstige klachten over een instelling, op vraag
van de Vlaamse Regering een doorlichting uitvoeren.
[De inspectie kan een doorlichting uitvoeren op grond van herhaaldelijk mindere prestaties op de Vlaamse toetsen of minder leerwinst.]
§ 5. Het toezicht op de
voorwaarden inzake hygiëne, veiligheid en bewoonbaarheid van gebouwen en
lokalen, vermeld in de reglementering, kan afzonderlijk van de doorlichting
uitgevoerd worden.
[De Vlaamse Regering bepaalt de verdere procedure.]
§ 6. De inspectie spreekt
zich in haar oordeel nooit uit over de rol van het bestuur van de instelling,
noch over individuele personeelsleden.
Art. 39.
§ 1.
[Elke doorlichting resulteert in een schriftelijk doorlichtingsverslag en een advies aan de Vlaamse Regering. Het doorlichtingsverslag bevat een onderbouwing van het advies.]
Het doorlichtingsteam, met inbegrip van de
deelnemende externe deskundigen, stelt in consensus het doorlichtingsverslag
op.
§ 2.
[...]
§ 3.
[...]
§ 4.
[Voor een nieuwe instelling zijn de volgende adviezen mogelijk :
1° advies "voorlopige erkenning" : dit houdt in dat de nieuwe instelling voor één schooljaar erkend wordt;
2° advies "geen voorlopige erkenning" : dit houdt in dat de nieuwe instelling geen voorlopige erkenning krijgt;
3° advies "erkenning" : dit houdt in dat de nieuwe instelling met ingang van 1 september van het volgende schooljaar erkend is;
4° advies "geen erkenning" : dit houdt in dat de nieuwe instelling niet erkend wordt.
]
[
§ 5.
[Voor de hele instelling of voor een afzonderlijk structuuronderdeel, en dit
eventueel binnen een vestigingsplaats, of voor een leersteuncentrum dat deel uitmaakt van een school voor buitengewoon onderwijs, zijn de volgende adviezen
mogelijk:
1° gunstig advies: dit houdt in dat de erkenning van de instelling, of van structuuronderdelen, of van het leersteuncentrum dat deel uitmaakt van een school
voor buitengewoon onderwijs, voortgezet wordt. Een gunstig advies kan het
bestuur verplichten zich te engageren om aan de tekorten te werken;
2° ongunstig advies: dit houdt in dat de procedure tot intrekking van de erkenning
van de instelling, of van structuuronderdelen, of van het leersteuncentrum dat
deel uitmaakt van een school voor buitengewoon onderwijs, opgestart wordt,
met daarbij de vermelding van:
a) de mogelijkheid tot opschorting: dit houdt in dat het bestuur kan verzoeken
dat de procedure tot intrekking van de erkenning niet opgestart wordt op
voorwaarde dat het bestuur het engagement aangaat om zich bij het
werken aan de tekorten extern te laten begeleiden;
b) de onmogelijkheid tot opschorting: dit houdt in dat het bestuur niet kan
verzoeken dat de procedure tot intrekking van de erkenning niet opgestart
wordt.
Een ongunstig advies voor een structuuronderdeel binnen een vestigingsplaats
of van het leersteuncentrum dat deel uitmaakt van een school voor buitengewoon
onderwijs, kan nooit automatisch leiden tot de intrekking van de erkenning van
dat structuuronderdeel als datzelfde structuuronderdeel ook aangeboden wordt op
andere vestigingsplaatsen.
Een ongunstig advies voor een leersteuncentrum dat deel uitmaakt van een
school voor buitengewoon onderwijs, heeft betrekking op het leersteuncentrum en
kan nooit automatisch leiden tot de intrekking van de erkenning van de school voor
buitengewoon onderwijs.
Een ongunstig advies voor een school voor buitengewoon onderwijs waar een
leersteuncentrum deel van uitmaakt, heeft betrekking op de school voor buitengewoon onderwijs en kan nooit automatisch leiden tot de intrekking van de erkenning
van het leersteuncentrum.
Een tekort op het vlak van het beleid op leerlingenbegeleiding, vermeld in
artikel 38, §1, eerste lid, 3°, kan leiden tot de verplichting voor de school om zich
extern te laten begeleiden.
Een tekort op het vlak van de signaalfunctie en consultatieve leerlingenbegeleiding, vermeld in artikel 38, §1, tweede lid, 3°, kan leiden tot de verplichting voor
het CLB om zich extern te laten begeleiden.
Een tekort op het vlak van de kwaliteit van de leersteun, vermeld in artikel
38, §1, derde lid, kan leiden tot de verplichting voor het leersteuncentrum om zich
extern te laten begeleiden.
]
]
[
§6. Tijdens de eerste twee schooljaren van inwerkingtreding van bij decreet of besluit vastgelegde
onderwijsdoelen, kan het niet of niet in voldoende mate bereiken of nastreven, naargelang van het geval, van
die onderwijsdoelen, niet leiden tot een advies als vermeld in paragraaf 5, eerste lid, 2°.
]
[
§7. Voor het basisen secundair onderwijs zijn volgende evaluaties van het gelijkeonderwijskansenbeleid
mogelijk:
1° een positieve evaluatie: dit heeft als gevolg dat de school het werkingsbudget op basis van de
leerlingenkenmerken, alsook, naargelang het geval, de SES-lestijden, de aanvullende lestijden, de extra
uren-leraar of de extra lesuren ontvangt tot de daaropvolgende schooldoorlichting, conform de
berekeningen gebaseerd op, naargelang het geval, artikel 85, §2, 134 en 139ter decies van het decreet
basisonderwijs van 25 februari 1997 en artikel 227, 235, 249 of 319 van de Codex Secundair Onderwijs van
17 december 2010;
2° een negatieve evaluatie: dit heeft als gevolg dat de school een engagement tot remediëring met externe
begeleiding en ondersteuning moet aangaan. Als de eerstvolgende evaluatie door de onderwijsinspectie
opnieuw negatief is, dan ontvangt de school vanaf het daaropvolgend schooljaar, slechts de helft van het
werkingsbudget op basis van de leerlingenkenmerken, alsook, naargelang het geval, de helft van het
aantal SES-lestijden, aanvullende lestijden, extra uren-leraar of extra lesuren waarop ze normaliter recht
heeft en dat tot en met het schooljaar waarin een evaluatie positief is. De onderwijsinspectie evalueert de
school opnieuw binnen een termijn van 1 jaar.
]
Art. 40.
[...]
Art. 41.
[
§ 1. Bij een advies als vermeld in artikel 39, § 5, 2°, a) of b), of een advies als vermeld in artikel 39, § 4, 4°, brengt de Vlaamse Regering het bestuur van de instelling daarvan op de hoogte.
§ 2. Bij een advies als vermeld in artikel 39, § 5, 2°, a), kan het bestuur van de instelling binnen een termijn van dertig kalenderdagen na de mededeling, vermeld in paragraaf 1, verzoeken om de procedure tot intrekking van de erkenning niet op te starten.
Als het bestuur van de instelling verzoekt om de procedure tot intrekking van de erkenning niet op te starten, volgt een nieuwe doorlichting binnen een tijdspanne die de onderwijsinspectie bepaalt op basis van de ernst en de aard van de tekorten.
Als het bestuur geen gebruik maakt van de mogelijkheid om te verzoeken de procedure tot intrekking van de erkenning niet op te starten, start de procedure tot intrekking van de erkenning.
Na een advies als vermeld in artikel 39, § 5, 2°, b), kan het bestuur binnen een termijn van dertig kalenderdagen na de mededeling, vermeld in paragraaf 1, beroep aantekenen tegen de onmogelijkheid om te verzoeken dat de procedure tot intrekking van de erkenning niet wordt opgestart.
Ook tegen het advies "geen erkenning", vermeld in artikel 39, § 4, 4°, kan door het bestuur beroep aangetekend worden binnen een termijn van dertig kalenderdagen na de mededeling.
§ 3. De Vlaamse Regering bepaalt de procedure voor de opheffing van de erkenning en de procedure voor het beroep, vermeld in paragraaf 2, vierde lid. Die procedures waarborgen de rechten van de verdediging.
De beroepsprocedure in geval van een advies conform artikel 39, § 5, 2°, b), voorziet in een paritair samengesteld doorlichtingsteam.
]
[
Art. 41bis.
[...]
]
Art. 42.
§ 1. De Vlaamse Regering
bepaalt de verdere procedureregels voor de organisatie van de doorlichtingen.
Daarbij wordt onder meer aandacht besteed aan :
1° de
manier waarop personeelsleden van de instelling,
[ouders van leerlingen en internen, en leerlingen, internen of cursisten]
worden gehoord bij de
doorlichting;
2° de manier waarop personeelsleden van de
instelling,
[ouders van leerlingen en internen, en leerlingen, internen of cursisten]
worden
geïnformeerd over het resultaat van de doorlichting.
§ 2. Het bestuur en de
personeelsleden van de instelling, de
[ouders van leerlingen en internen, en leerlingen, internen of cursisten]
worden als eersten geïnformeerd over het resultaat van de
doorlichting, vóór de verslagen openbaar worden, zoals bepaald
door artikel 44 van dit decreet.
[
§ 3. Bij het bepalen van de verdere procedureregels, vermeld in paragraaf 1, draagt de Vlaamse Regering er zorg voor dat de start van de doorlichting tijdig aangekondigd wordt door de onderwijsinspectie. In afwijking hiervan, kan de doorlichting
[...]
slechts zeven kalenderdagen op voorhand worden aangekondigd, indien de doorlichting of de opvolgingsdoorlichting beperkt is tot een controle van de bewoonbaarheid, veiligheid en hygiëne.
]
Afdeling IV. - Specifieke
opdrachten
Art. 43.
[
De onderwijsinspectie is, volgens de door de Vlaamse Regering bepaalde modaliteiten, belast met het kwaliteitstoezicht op de opleidings- en vormingsprogramma's georganiseerd door organisaties die geen onderwijsinstellingen zijn maar die leiden tot attesten, certificaten, diploma's of getuigschriften met eenzelfde civiel effect als deze die van rechtswege worden uitgereikt door onderwijsinstellingen.
De onderwijsinspectie is tevens, volgens de door de Vlaamse Regering bepaalde modaliteiten, belast met het kwaliteitstoezicht op de opleidings- en vormingsprogramma's georganiseerd door organisaties waarvan de erkenning of subsidiëring bij decreet of besluit afhankelijk wordt gesteld van desbetreffend toezicht.
]
[
Art. 43bis.
§ 1. De onderwijsinspectie is belast met het kwaliteitstoezicht op de diagnostische praktijk van de centra voor leerlingenbegeleiding in functie van de opmaak van de verslagen, vermeld in de
artikelen 15 en 16
van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997 en in de
artikelen 294
en
352
van de Codex Secundair Onderwijs.
[De onderwijsinspectie heeft daarbij bijzondere
aandacht voor CLB’s die systematisch meer GC-verslagen, IAC-verslagen en
OV4-verslagen opmaken in vergelijking met andere CLB’s.]
Dit kwaliteitstoezicht kan afzonderlijk van de doorlichting uitgevoerd worden
[en kan scholen die begeleid worden door het
CLB meenemen in het toezicht]
. Als beide doorlichtingen ingepland zijn tijdens hetzelfde schooljaar, gebeuren ze geïntegreerd.
De inspectie stemt voor de uitvoering van deze opdrachten af met
[
[de afdeling Zorginspectie van het Departement Zorg, vermeld in artikel 23, § 1, van het
besluit van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie]
]
.
De inspectie rapporteert jaarlijks over het kwaliteitstoezicht aan de Vlaamse Regering.
§ 2. De onderwijsinspectie is tevens belast met de toekenning van vrijstelling van leerplicht en het adviseren over aanvragen voor permanent onderwijs aan huis.
]
HOOFDSTUK III. - Openbaarheid van de verslagen
en adviezen
Art. 44.
De doorlichtingsverslagen
[...]
en de adviezen met betrekking tot de erkenning van de
instelling zijn bestuursdocumenten die vallen onder de toepassing van
[titel II, hoofdstuk 3, van het Bestuursdecreet van 7 december 2018]
, met
uitzondering van vrijwillig door de instelling ter beschikking gestelde
documenten in het kader van :
1° de resultaten van
wetenschappelijke onderzoeken waaraan de instelling vrijwillig heeft
deelgenomen;
2° de interne
kwaliteitszorg;
3° de resultaten van voorbereidende en
periodieke onderzoeken waaraan een instelling deelneemt met het oog op de
interne of externe kwaliteitscontrole.
[Hoofdstuk IIIbis. De toegang tot persoonsgegevens]
[
Art. 44bis.
§1.
[De inspecteurs hebben het recht om voor de uitoefening van hun opdracht inzage te krijgen in of kopie te krijgen
van persoonsgegevens. De persoonsgegevens hebben betrekking op leerlingen die verbonden zijn aan de onderwijsinstelling, of begeleid worden door het centrum voor leerlingenbegeleiding, of ondersteund worden door een
leersteuncentrum en op internen die ingeschreven zijn in een onderwijsinternaat. Het betreft de gegevens die de
onderwijsinstelling, het centrum voor leerlingenbegeleiding, het leersteuncentrum of het onderwijsinternaat krachtens
de onderwijs-, onderwijsinternaats- of CLB-reglementering of de reglementering over de leersteuncentra in het dossier
verwerken, zoals de administratieve gegevens, inschrijvingsgegevens, afwezigheden, studieresultaten
[, de registratie van gegevens inzake afzondering en fixatie, vermeld in artikel 33/5, §1, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, en artikel 123/24/5 van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010,]
en zorggegevens. De bevoegdheid heeft ook betrekking op gegevens die toegankelijk zijn via een informaticasysteem of via elk
ander elektronisch apparaat.]
Als anonieme gegevens beschikbaar en actueel zijn, vragen de inspecteurs in eerste instantie inzage in die
gegevens. Als dat nodig is in het licht van de opdracht, kunnen de inspecteurs inzage vragen in persoonsgegevens, als
daarvoor de Europese, federale en Vlaamse regels over het verwerken van die gegevens worden gevolgd. Onder
anonieme gegevens wordt verstaan: gegevens die geen betrekking hebben op een geïdentificeerde of identificeerbare
natuurlijke persoon of op persoonsgegevens die zodanig anoniem zijn gemaakt dat de betrokkene niet of niet meer
identificeerbaar is.
De Vlaamse Regering stelt voorwaarden vast om de transparantie en de uitoefening van de rechten van de
betrokkenen te verzekeren.
§2. De inspecteurs respecteren het vertrouwelijke karakter van de gegevens waarvan ze kennis hebben gekregen
bij de uitoefening van hun opdracht met betrekking tot de controle op de kwaliteit en op de toepassing van de
onderwijsreglementering, conform artikel 32 en artikel 38 van dit decreet. Ze wenden die gegevens uitsluitend aan voor
de vervulling van hun opdracht en delen die niet mee aan andere instanties.
In afwijking van artikel 57, dragen de inspecteurs die belast zijn met de inspectie van
[
[de centra voor
leerlingenbegeleiding]
[de centra voor leerlingenbegeleiding en
de GI-afdelingen]
]
kennis van geheimen die hun zijn toevertrouwd, in de zin van artikel 458 van het Strafwetboek,
voor wat betreft de persoonsgegevens die door
[
[de centra voor
leerlingenbegeleiding]
[de centra voor leerlingenbegeleiding en
de GI-afdelingen]
]
worden meegedeeld. De
personeelsleden van
[
[de centra voor
leerlingenbegeleiding]
[de centra voor leerlingenbegeleiding en
de GI-afdelingen]
]
delen de persoonsgegevens mee aan de onderwijsinspectie,
in afwijking van artikel 11 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden
van het Gemeenschapsonderwijs of artikel 14 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van
sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding en
artikel 7 van het decreet van 12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp.
De inspecteurs bewaren de persoonsgegevens die ze bij de uitoefening van hun opdracht verwerken, niet langer
dan nodig voor de uitoefening van die opdracht en in elk geval niet langer dan nodig voor de eindredactie van het
verslag of het rapport.
§3. De onderwijsinspectie is de verwerkingsverantwoordelijke, vermeld in artikel 4, 7), van de verordening (EU)
2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke
personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en
tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming), voor de persoonsgegevens die
inspecteurs bij de uitoefening van hun opdracht verwerken.
]
HOOFDSTUK IV. - Organisatie en
financiering
Afdeling I. - Algemene
bepalingen
Art. 45.
Bij de Vlaamse Regering wordt
een inspectie opgericht, onder leiding van een inspecteur-generaal.
[...]
[
De onderwijsinspectie kan voor de uitoefening van haar opdracht beschikken over de leden van de onderwijsinspectie, ondersteunende personeelsleden van de diensten van de Vlaamse Regering en middelen ingeschreven in de Vlaamse begroting.
De Vlaamse Regering kan personeelsleden van het Agentschap Kwaliteit in Onderwijs en Vorming overdragen naar de onderwijsinspectie.
]
Afdeling II. - Organisatie van de
inspectie
Art. 46.
§ 1. De inspectie bestaat
voor minstens 35 % uit personeelsleden afkomstig uit instellingen die behoren
tot het gemeenschapsonderwijs of het gesubsidieerd officieel onderwijs, en voor
minstens 35 % uit personeelsleden afkomstig uit de instellingen van het
gesubsidieerd vrij onderwijs.
De afkomst wordt bepaald door de
laatste instelling waar de kandidaat functioneert voor hij aangesteld wordt tot
inspecteur en door de instelling waar de kandidaat de grootste opdracht heeft.
Bij gelijke opdracht telt de instelling waarin het personeelslid de meeste
dienstanciënniteit heeft.
§ 2. De inspectie bestaat
voor :
1° minstens 40 % uit personeelsleden met relevante
beroepservaring in het gewoon basisonderwijs;
2° minstens
26 % uit personeelsleden met relevante beroepservaring in het gewoon secundair
onderwijs;
3° minstens 3 % uit personeelsleden met
relevante beroepservaring in het volwassenenonderwijs of in de
basiseducatie;
4° minstens 2 % van de personeelsleden met
relevante beroepservaring inzake de coördinatie van leerlingenbegeleiding
of in de CLB's;
5° minstens 2 % van de personeelsleden met
relevante beroepservaring in het kunstonderwijs of in kunstvakken;
6° minstens 7 % van de personeelsleden met relevante
beroepservaring in het buitengewoon onderwijs.
[7° minstens 3% uit personeelsleden met relevante beroepservaring in het onderwijsinternaatsgebeuren.]
§ 3. De Vlaamse Regering
bepaalt wat moet verstaan worden onder relevante beroepservaring.
De Vlaamse Regering kan nadere regels bepalen voor de
samenstelling van de inspectie, rekening houdend met de bepalingen, vermeld in
§ 1 en § 2.
Afdeling III. -
Financiering
Art. 47.
[
Binnen de perken van de begrotingskredieten stelt de Vlaamse Gemeenschap jaarlijks middelen ter beschikking voor de salarissen en voor de werkingskosten van de onderwijsinspectie.
De uitgaven voor de salarissen bedragen minimaal 80 procent van de jaarlijkse middelen. Het aandeel voor de salarissen volgt de evolutie van de gezondheidsindex aan 100 %. Het aandeel voor de werkingskosten volgt 75 % van de evolutie van de gezondheidsindex.
]
TITEL V. - Overleg tussen de pedagogische
begeleidingsdiensten en de inspectie
Art. 48.
De Vlaamse Regering richt een
permanent overlegorgaan op waarin de inspectie en de pedagogische
begeleidingsdiensten elkaar regelmatig ontmoeten in functie van hun
opdrachten.
Voor zover het overleg ook betrekking heeft op het
volwassenenonderwijs, wordt ook
[de representatieve groepering van de Centra voor Basiseducatie]
, vermeld in artikel 43 van het decreet van 15 juni 2007
betreffende het volwassenenonderwijs betrokken.
Het
overlegorgaan maakt jaarlijks een rapport op over haar werking en bezorgt dit
aan de Vlaamse Regering.
DEEL III. - RECHTSPOSITIE INSPECTIE
HOOFDSTUK I. -
Aanwervingsvoorwaarden
Art. 49.
§ 1. De volgende personeelsleden
kunnen lid worden van de inspectie :
1° de
personeelsleden, vermeld in artikel
2, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de
rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs;
2° de personeelsleden, vermeld in
artikel 4, § 1,
a), van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie
van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de
gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding;
3° het
zelfstandig en het assisterend academisch personeel van de
universiteiten;
4° het onderwijzend personeel van de
hogescholen;
5° de leraars basiseducatie, de
stafmedewerkers en de directeurs in een centrum voor basiseducatie en de
educatieve personeelsleden tewerkgesteld
[bij de representatieve groepering van de Centra voor
Basiseducatie]
.
§ 2. De personeelsleden, vermeld in
§ 1, kunnen zich kandidaat stellen voor een ambt van de inspectie als ze
ten minste acht jaar dienstanciënniteit hebben in het onderwijs, ten
minste acht jaar gepresteerde diensten in de basiseducatie hebben of ten minste
acht jaar dienstanciënniteit/gepresteerde diensten hebben in het onderwijs
als in de basiseducatie samen.
§ 3. In afwijking van § 1 en
§ 2 kan iemand zich ook kandidaat stellen als hij ten minste acht jaar
relevante ervaring heeft in of met het onderwijs of de basiseducatie, aangevuld
met ervaring in kwaliteitszorg en evaluatie in educatieve
sectoren.
§ 4. De algemene voorwaarden voor de
toelating tot een ambt bij de inspectie zijn :
1°
onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese
Vrijhandelsassociatie, behoudens een door de Vlaamse Regering te verlenen
vrijstelling;
2° van onberispelijk gedrag zijn, zoals dat
blijkt uit een uittreksel uit het strafregister dat niet langer dan
één jaar tevoren werd afgegeven;
3° de
burgerlijke en politieke rechten genieten behoudens een door de Vlaamse
Regering te verlenen vrijstelling die samengaat met de vrijstelling, vermeld in
punt 1°;
4°
[...]
5° voldoen aan de taalvereisten zoals
bepaald in artikel 50 van dit decreet.
§ 5.
[...]
§ 6.
[...]
§ 7. De Vlaamse Regering bepaalt hoe
de dienstanciënniteit in het onderwijs en de gepresteerde diensten in de
basiseducatie worden berekend.
Art. 50.
§ 1. Een personeelslid bedoeld in
artikel 49, § 1, 1°, 2° en 5°, voldoet voor zijn toelating tot
een ambt van de inspectie aan de taalvereisten voor de onderwijstaal, als hij
aan de taalvereisten inzake onderwijstaal voldoet die worden vastgelegd in de
regelgeving van kracht op het onderwijsniveau, waar hij volgens artikel 49,
§ 1, 1°, 2° en 5°, voorafgaand aan toelating tot een ambt van
de inspectie, was aangesteld.
§ 2. Een personeelslid dat niet
voldoet aan § 1, moet de onderwijstaal minstens beheersen op niveau C1 van
het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen.
§ 3. Het personeelslid bewijst de in
§ 2 vereiste taalkennis :
1° aan de hand van alle
studiebewijzen van door de Vlaamse Gemeenschap erkende, gefinancierde of
gesubsidieerde onderwijsinstellingen die het in § 2 vereiste niveau van
taalkennis aantonen; of
2° aan de hand van alle
studiebewijzen die gelijkwaardig zijn met de in 1° vermelde studiebewijzen
en die het in § 2 vereiste niveau van taalkennis aantonen;
of
3°
[of aan de hand van een getuigschrift, een certificaat of een attest dat het personeelslid heeft behaald, op voorwaarde dat het getuigschrift, het certificaat of het attest het vereiste niveau van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen aantoont. De Vlaamse Regering is gemachtigd een examencommissie in te richten of examens te laten organiseren door een of meerdere instellingen van door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs. De Vlaamse Regering is gemachtigd om een getuigschrift, een certificaat of een attest dat behaald is via een wettelijk of reglementair bepaalde examencommissie, in te schalen in de niveaus van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen.]
[
§ 3bis. De personeelsleden
die de doorlichtingen doen in de scholen waar de onderwijstaal het Frans is,
moeten het Frans beheersen op niveau C1 van het Gemeenschappelijk Europees
referentiekader voor Talen. Onverminderd de bepalingen van § 3 bewijzen de
personeelsleden hun kennis van het vak Frans indien ze in het bezit zijn van
een vereist bekwaamheidsbewijs om Frans te onderwijzen in een instelling voor
secundair onderwijs.
]
§ 4. Als het personeelslid bij zijn
toelating tot een ambt van de inspectie de in § 3 vereiste bewijzen niet
kan voorleggen, kent de Vlaamse Regering op aanvraag aan het personeelslid een
tijdelijke afwijking toe die geldt voor een termijn van drie jaren, te rekenen
vanaf de datum van de eerste aanstelling als lid van de
inspectie.
Tijdens voormelde periode van drie jaren komt het
personeelslid niet in aanmerking voor een vaste benoeming, tenzij het
personeelslid voor het einde van deze periode voldoet aan de voorwaarde inzake
taalvereisten zoals bedoeld in § 2.
HOOFDSTUK II. - Plichten en
onverenigbaarheden
Afdeling I. - Plichten
Art. 51.
Het personeelslid moet de belangen
behartigen van het onderwijs in de Vlaamse
Gemeenschap.
Art. 52.
Het personeelslid vervult de taken
die hem worden opgedragen nauwgezet, met inachtneming van de verplichtingen die
hem door of krachtens de wet of het decreet of bij dienstorder zijn
opgelegd
[en respecteert daarbij de internationale en grondwettelijke beginselen inzake de rechten van de mens en van het kind in het bijzonder]
.
[ Het personeelslid moet de uitdrukkelijke toestemming krijgen van de inspecteur-generaal om naast het ambt van inspecteur of coördinerend inspecteur andere activiteiten te ondernemen die een inhoudelijke band hebben met het ambt en, of gebruikmaken van het prestige van het ambt van inspecteur of coördinerend inspecteur. De inspecteur-generaal moet de uitdrukkelijke toestemming krijgen van de Vlaamse Regering om naast het ambt van inspecteur-generaal andere activiteiten te ondernemen die een inhoudelijke band hebben met het ambt en, of gebruikmaken van het prestige van het ambt van inspecteur-generaal.]
Art. 53.
Het personeelslid moet zich in
zijn dienstbetrekkingen op een correcte wijze
gedragen.
Art. 54.
Het personeelslid moet alles
vermijden, wat het vertrouwen van het publiek kan schaden of afbreuk kan doen
aan de eer of de waardigheid van zijn ambt.
Art. 55.
Het is het personeelslid verboden
rechtstreeks of door een tussenpersoon, zelfs buiten zijn ambt maar omwille
ervan, giften, geschenken, beloningen of enig ander voordeel aan te
nemen.
Art. 56.
Behoudens overmacht mag het
personeelslid de uitoefening van zijn ambt niet onderbreken zonder voorafgaande
toestemming van de leidinggevende.
Art. 57.
Het personeelslid is ertoe
gehouden het ambtsgeheim te bewaren.
Art. 58.
[ De plichten worden nader toegelicht in een deontologische code, vastgesteld door de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering stelt een deontologische adviescommissie aan die zal toezien op de toepassing en de interpretatie van de deontologische code. ]
Afdeling II. -
Onverenigbaarheden
Art. 59.
Een mandaat bij een bestuur is
onverenigbaar met de hoedanigheid van lid van de inspectie, tenzij het gaat om
een politiek mandaat. De inspecteur die een politiek mandaat opneemt, dient dit
onmiddellijk te melden.
Een opdracht in een onderwijsinstelling
[, in een centrum voor leerlingenbegeleiding of in een leersteuncentrum]
, waarover de inspectie toezicht
houdt, is onverenigbaar met de hoedanigheid van lid van de
inspectie.
De uitoefening van een ambt bij de inspectie en de
begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken, vermeld in artikel 10 van het
decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en begeleiding van de
levensbeschouwelijke vakken, is onverenigbaar met de uitoefening van een ambt
als lid van de inspectie.
Art. 60.
Indien het betrokken personeelslid
niet vrijwillig een einde stelt aan een vastgestelde onverenigbaarheid wordt
hij ontslagen.
Voor een personeelslid dat tijdelijk is
aangesteld voor onbepaalde duur
[...]
of vastbenoemd
is, geldt de procedure van ontslag bij tucht zoals vermeld in hoofdstuk IX.
Voor een personeelslid dat tijdelijk is aangesteld voor
bepaalde duur of een mandaat bekleedt, geldt de procedure voor ontslag om
dringende redenen zoals bepaald in respectievelijk artikel 87, § 4, en
artikelen 96 en 105.
[Hoofdstuk II/1. Flexibele werkregeling]
[
Art. 60/1.
Dit hoofdstuk voorziet in de gedeeltelijke omzetting van richtlijn 2019/1158 van het Europees
Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende het evenwicht tussen werk en privéleven voor ouders en
mantelzorgers en tot intrekking van Richtlijn 2010/18/EU van de Raad.
]
[
Art. 60/2.
Een personeelslid dat aan de voorwaarden voldoet om volgens de geldende regelgeving recht te
hebben op loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof, voor medische bijstand, voor mantelzorg of voor palliatieve
zorgen, heeft, ongeacht of dat personeelslid die loopbaanonderbreking al of niet opneemt, het recht om voor een
aaneengesloten periode van maximaal twaalf maanden een flexibele werkregeling aan te vragen voor zorgdoeleinden.
Een flexibele werkregeling als vermeld in het eerste lid, is een aanpassing van het bestaande werkpatroon van het
personeelslid.
]
[
Art. 60/3.
Het personeelslid dat een flexibele werkregeling wil voor zorgdoeleinden als vermeld in artikel 60/2,
bezorgt daarvoor een schriftelijke aanvraag aan de inspecteur-generaal minstens twee maanden vóór de gewenste
begindatum of, als het gaat om een aanvraag voor palliatieve zorgen, minstens twee weken vóór de gewenste
begindatum. De voormelde termijnen kunnen in onderling akkoord tussen de inspecteur-generaal en het personeelslid
worden ingekort. De voormelde aanvraag vermeldt de gewenste begin- en einddatum en het ingeroepen
zorgdoeleinde.
De inspecteur-generaal heeft het recht om een document of documenten te vragen om het zorgdoeleinde te staven
dat conform het eerste lid wordt ingeroepen.
]
[
Art. 60/4.
De inspecteur-generaal kan de aanvraag, vermeld in artikel 60/3, rekening houdend met de behoeften
van het personeelslid en de continuïteit van het onderwijs en de dienstverlening inwilligen, weigeren of een
gemotiveerd tegenvoorstel doen dat bestaat uit een andere flexibele werkregeling of een andere periode voor de
uitoefening van de flexibele werkregeling. Het uitstel van een flexibele werkregeling mag niet tot gevolg hebben dat
de flexibele werkregeling onmogelijk wordt.
De inspecteur-generaal bezorgt het personeelslid een schriftelijk antwoord binnen dertig dagen nadat hij de
voormelde aanvraag heeft ontvangen. Als de inspecteur-generaal weigert, deelt hij de gemotiveerde weigeringsbeslissing schriftelijk mee aan het personeelslid.
Het uitblijven van een antwoord van de inspecteur-generaal of een niet of onvoldoende gemotiveerde
weigeringsbeslissing wordt gelijkgesteld met een akkoord.
]
[
Art. 60/5.
Het personeelslid heeft het recht om na afloop van de flexibele werkregeling, vermeld in artikel 60/2,
zijn oorspronkelijke werkpatroon te hervatten.
]
[
Art. 60/6.
De flexibele werkregeling, vermeld in artikel 60/2, kan vervroegd worden stopgezet. De
inspecteur-generaal kan een opzeggingstermijn vastleggen voor de aanvraag van de stopzetting.
]
HOOFDSTUK III. - Vaststelling van de
ambten
Art. 61.
De ambten die de leden van de
inspectie kunnen uitoefenen, worden als volgt vastgesteld
:
1° inspecteur;
2° coördinerend
inspecteur;
3°
inspecteur-generaal.
HOOFDSTUK IV. - Het ambt van
inspecteur
Afdeling I. - Algemene
bepalingen
Art. 62.
§ 1. Het ambt van inspecteur
wordt uitgeoefend door personeelsleden die tijdelijk zijn aangesteld
[...]
of die vastbenoemd zijn.
§ 2. Maximaal 85 % van de ambten
van inspecteur wordt uitgeoefend door inspecteurs
[...]
of die vastbenoemd zijn.
§ 3. Bij de werving wordt
rekening gehouden met de waarborgregeling en met de vereiste samenstelling van
de inspectie zoals vermeld in artikel 46.
§ 4. Het ambt van inspecteur
wordt toegewezen volgens de hieronder bepaalde
regels.
Afdeling II. - De selectie
Art. 63.
[
§ 1. Voor de werving in het ambt van inspecteur worden op basis van de behoeften vergelijkende selecties georganiseerd volgens een systeem dat naar vorm en inhoud de nodige waarborgen biedt voor de gelijke behandeling, de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid.
§ 2. De Vlaamse Regering legt per ambt een generiek selectiereglement vast.
§ 3. Het generieke selectiereglement regelt ten minste :
1° welke diploma's, getuigschriften, ervaringsbewijzen of toegangsbewijzen toegang verlenen tot de selectieprocedure;
2° de datum waarop de aanwervingsvoorwaarden, vermeld in artikel 49, moeten zijn vervuld;
3° de vormvereisten en de termijn van de kandidaatstelling;
4° de aard en het aantal van de testen;
5° de mogelijkheid om een bijkomende test te organiseren;
6° de criteria op basis waarvan wordt beoordeeld of de kandidaat geschikt is en geslaagd is;
7° de mogelijke voorselectie, naargelang het aantal kandidaten;
8° een mogelijk beperkte procedure in geval van dringende noodzakelijkheid;
9° de samenstelling en de werking van de selectiecommissies, die voor de helft bestaan uit personen uit de organisatie en de helft uit personen extern aan de organisatie;
10° de regels van de rangschikking;
11° de geldigheidsduur van de werving.
§ 4. Onverminderd paragraaf 3 van dit artikel, kan per specifieke werving en na advies van het onderhandelingscomité, vermeld in artikel 185 van dit decreet, een specifiek selectiereglement opgesteld worden door de inspecteur-generaal en de betrokken coördinerend inspecteur. Het specifieke selectiereglement concretiseert de specifieke verwachtingen en bevat ten minste :
1° welke specifieke diploma's, getuigschriften, ervaringsbewijzen of toegangsbewijzen toegang verlenen tot de selectieprocedure;
2° de aard en het aantal van de specifieke testen;
3° de criteria op basis waarvan wordt beoordeeld of de kandidaat geschikt is en geslaagd is;
4° de samenstelling en de werking van de selectiecommissies, die voor de helft bestaan uit personen uit de organisatie en de helft uit personen extern aan de organisatie.
]
Art. 64.
[
Elke vacature wordt minstens bekendgemaakt volgens de door de Vlaamse Regering bepaalde regels en via Jobpunt Vlaanderen of zijn rechtsopvolger.
De bekendmaking, vermeld in het eerste lid, bevat de functiebeschrijving, waarin de inzetbaarheid wordt gespecificeerd, en het selectiereglement, vermeld in artikel 63, § 3.
]
Art. 65.
[
§ 1. Voorafgaand aan de selectie sluit de inspecteur-generaal de kandidaten uit die niet voldoen aan de statutaire aanwervingsvoorwaarden, vermeld in artikel 49. Hij deelt de beslissing tot uitsluiting schriftelijk mee aan de betrokken kandidaten.
Bij een uitsluiting kan een kandidaat binnen zeven kalenderdagen nadat hij op de hoogte is gebracht van de beslissing, vragen om gehoord te worden.
§ 2. De selectie van inspecteurs verloopt conform het selectiereglement, vermeld in artikel 63, § 3 en § 4.
]
[
Art. 65/1.
[...]
]
Art. 66.
[Als een kandidaat tijdelijk wordt aangesteld voor onbepaalde duur of wordt vastbenoemd, wordt die kandidaat uit de wervingsreserve geschrapt.]
Art. 67.
[...]
.
Afdeling III. -
[...]
Art. 68. t.e.m. art. 76.
[...]
HOOFDSTUK V. - Het ambt van coördinerend
inspecteur en inspecteur-generaal
Afdeling I. - Mandaat
Art. 77.
Elke aanstelling in het ambt van
coördinerend inspecteur of in het ambt van inspecteur-generaal wordt
toegewezen bij mandaat.
Het mandaat heeft een duur van vier
jaar.
Art. 78.
Prestaties die geleverd zijn
tijdens een mandaat, worden in aanmerking genomen voor de
dienstanciënniteit bedoeld in dit decreet en voor de geldelijke
anciënniteit van het personeelslid.
Afdeling II. -
Aanwervingsvoorwaarden
Art. 79.
§ 1. Om tot het mandaat van
coördinerend inspecteur te worden toegelaten, moet de kandidaat voldoen
aan de volgende voorwaarden :
1° vastbenoemd inspecteur
zijn;
2° ten minste drie jaar dienstanciënniteit
hebben in het ambt van inspecteur;
3° geen definitieve
eindevaluatie met eindconclusie onvoldoende in het ambt van inspecteur gekregen
hebben;
4° zich kandidaat hebben gesteld, zoals bepaald in
de vacature.
In afwijking van de bepalingen in het eerste lid
kan het ambt van coördinerend inspecteur ook bij mandaat worden toegewezen
aan een externe kandidaat, wanneer tijdens een eerste selectieprocedure geen
kandidaat of geen geschikte kandidaat wordt gevonden bij inspecteurs die
voldoen aan de aanwervingsvoorwaarden, vermeld in § 1. De externe
kandidaat moet voldoen aan de volgende voorwaarden :
1°
gedurende ten minste vijf jaar een leidinggevende functie hebben
uitgeoefend;
2° ten minste acht jaar relevante ervaring
hebben in of met het onderwijs;
3° zich kandidaat hebben
gesteld volgens de vorm en binnen de termijn vermeld in het schrijven waarbij
de vacature ter kennis werd gebracht;
4° voldoen aan de
algemene aanwervingsvoorwaarden zoals vermeld in artikel 49, §
4.
§ 2. Om tot het mandaat van
inspecteur-generaal te worden toegelaten, moet de kandidaat voldoen aan de
volgende voorwaarden :
1° vastbenoemd inspecteur of
coördinerend inspecteur zijn of een mandaat bekleden van coördinerend
inspecteur;
2° ten minste drie jaar
dienstanciënniteit hebben in het ambt van
inspecteur;
3° geen definitieve eindevaluatie met
eindconclusie onvoldoende in het ambt van inspecteur of coördinerend
inspecteur gekregen hebben;
4° zich kandidaat hebben
gesteld, zoals bepaald in de vacature.
In afwijking van de
bepalingen in het eerste lid kan het ambt van inspecteur-generaal ook bij
mandaat worden toegewezen aan een kandidaat extern aan de inspectie die voldoet
aan de volgende voorwaarden :
1° gedurende ten minste tien
jaar een leidinggevende functie hebben uitgeoefend;
2° ten
minste vijftien jaar relevante ervaring hebben in of met het
onderwijs;
3° zich kandidaat hebben gesteld volgens de vorm
en binnen de termijn vermeld in het schrijven waarbij de vacature ter kennis
werd gebracht;
4° voldoen aan de algemene toelatingsvoorwaarden zoals
vermeld in artikel 49, § 4.
§ 3.
[...]
§ 4.
[...]
§ 5. De extern geworven
inspecteur-generaal wordt beschouwd als een tijdelijk personeelslid, tot op het
ogenblik van de vaste benoeming conform artikel 88.
§ 6. De Vlaamse Regering bepaalt
hoe de dienstanciënniteit, vermeld in § 1 en § 2 wordt
berekend.
Afdeling III. -
Selectieprocedure
Art. 80.
[
Voor de werving in het ambt van coördinerend inspecteur worden op basis van de behoeften vergelijkende selecties georganiseerd volgens een systeem dat naar vorm en inhoud de nodige waarborgen biedt voor de gelijke behandeling, de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid.
Artikel 63, § 2, § 3 en § 4, en artikel 64 en 65 zijn van toepassing.
]
Art. 81.
[
§ 1. Conform artikel 65, § 1, sluit de inspecteur-generaal voorafgaand aan de selectie de kandidaten uit die niet voldoen aan de statutaire voorwaarden, vermeld in artikel 49. Hij deelt de beslissing tot uitsluiting schriftelijk mee aan de betrokken kandidaten.
Bij een uitsluiting kan een kandidaat binnen zeven kalenderdagen nadat hij op de hoogte is gebracht van de beslissing, vragen om gehoord te worden.
§ 2. De selectie van coördinerend-inspecteur verloopt conform het selectiereglement, vermeld in artikel 63, § 3 en § 4.
]
Art. 82.
[
Met behoud van toepassing van artikel 77, 78 en 79 van dit decreet zijn de bepalingen van deel III "Recrutering en selectie van het personeel", hoofdstuk 2, "De selectie via een objectief wervingssysteem", van het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006 van toepassing voor de werving in het ambt van inspecteur-generaal.
]
Art. 83.
§ 1.
[De Vlaamse Regering wijst de mandaten van coördinerend-inspecteur en van inspecteur-generaal toe.]
§ 2. De toewijzing van het
mandaat wordt schriftelijk vastgelegd. Dit geschrift wordt aan het
personeelslid overhandigd en vermeldt ten minste :
1° de
identiteit van het personeelslid;
2° het uit te oefenen
ambt;
3° de ingangsdatum van het mandaat;
4° de standplaats.
§ 3. Bij ontstentenis van een
geschrift bij de aanvang van het mandaat, wordt het personeelslid geacht het
mandaat te bekleden in het ambt en voor de opdracht die het werkelijk
uitoefent.
Art. 84.
[...]
Afdeling IV. - Einde mandaat
Art. 85.
§ 1. Drie maanden voor het einde
van het mandaat van een coördinerend inspecteur vindt een algemene
eindevaluatie plaats door de evaluatoren, vermeld in artikel 109, § 2. Als
die eindevaluatie niet resulteert in een eindconclusie onvoldoende, wordt het
mandaat vernieuwd voor vier jaar.
§ 2. De bepalingen van artikel
114 tot en met artikel 116 zijn van toepassing op de eindevaluatie van het
mandaat van een coördinerend inspecteur.
§ 3. Het personeelslid dat er
niet mee kan instemmen dat de eindevaluatie wordt besloten met een
eindconclusie onvoldoende, kan binnen twintig kalenderdagen na ontvangst van de
ondertekende kopie van het evaluatieverslag met de eindconclusie onvoldoende,
beroep aantekenen bij de raad van beroep vermeld in artikel 135, volgens de
procedure vermeld in artikel 138.
§ 4. De raad van beroep hoort het
personeelslid en kan de betrokken evaluatoren horen.
§ 5. De raad van beroep brengt
een met redenen omkleed advies uit binnen dertig kalenderdagen na de ontvangst
van het beroepschrift. Zo niet wordt het advies van de raad geacht eenparig
gunstig te zijn. Bij eenparigheid is het advies van de raad van beroep bindend
en neemt de raad van beroep de eindbeslissing.
[
Als het einde van de termijn, vermeld in het eerste lid, valt binnen de herfst-, kerst-, krokus-, paas- of
zomervakantie, vermeld in artikel 4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 april 1991 tot organisatie van het
schooljaar in het basisonderwijs en in het deeltijds onderwijs georganiseerd, erkend of gesubsidieerd door de Vlaamse
Gemeenschap of in artikel 7 van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 augustus 2001 houdende de organisatie
van het schooljaar in het secundair onderwijs, wordt die termijn opgeschort gedurende de duur van de betrokken
vakantie.
]
§ 6. Indien de raad van beroep
geen eenparig advies uitbrengt, wordt het dossier van een coördinerend
inspecteur binnen vijftien kalenderdagen voorgelegd aan de Vlaamse Regering die
bevoegd is voor de definitieve beslissing over de toekenning van de
eindconclusie onvoldoende. De Vlaamse Regering beslist binnen dertig
kalenderdagen na ontvangst van het advies van de raad van beroep, zoniet wordt
de beslissing geacht gunstig te zijn.
§ 7. Als het personeelslid
binnen de termijn, vermeld in § 3, geen beroep aantekent, is de evaluatie
met eindconclusie onvoldoende definitief, nadat die termijn verstreken
is.
§ 8. Als het personeelslid
binnen de termijn, vermeld in § 3, beroep aantekent, is de evaluatie met
eindconclusie onvoldoende definitief als respectievelijk de raad van beroep of
de Vlaamse Regering beslist om de eindconclusie onvoldoende te
bevestigen.
Art. 86.
Als de eindevaluatie van het
mandaat van de inspecteur-generaal niet resulteert in een vermelding
onvoldoende, wordt het mandaat vernieuwd voor vier
jaar.
Art. 87.
§ 1. Een personeelslid dat belast
is met een mandaat, kan vrijwillig afzien van het mandaat. Hij deelt dat per
aangetekende brief mee aan de Vlaamse Regering ten minste zes maanden voor het
neerleggen van het mandaat. In onderling overleg kan van die periode van zes
maanden worden afgeweken.
§ 2. Het mandaat wordt
beëindigd na een definitieve evaluatie met eindconclusie
onvoldoende.
§ 3. Het mandaat wordt
beëindigd op het ogenblik dat het personeelslid wordt vastbenoemd bij
toepassing van
[artikel 88, behalve indien het een vaste benoeming betreft volgens artikel 88, § 1/1]
.
§ 4. Het personeelslid dat
belast is met een mandaat kan, zonder opzegging, om dringende redenen worden
ontslagen.
Onder dringende redenen wordt verstaan de ernstige
tekortkoming die het voortduren van het mandaat onmiddellijk en definitief
onmogelijk maakt. Ontslag om dringende redenen overeenkomstig de bepalingen van
deze paragraaf kan niet meer worden gegeven, wanneer het feit ter
rechtvaardiging ervan sedert ten minste drie werkdagen bekend is bij de Vlaamse
Regering.
Alleen de dringende redenen waarvan kennis is
gegeven per aangetekende brief, verzonden binnen drie werkdagen na het ontslag,
kunnen worden aangewend ter rechtvaardiging van het ontslag. Deze brief
vermeldt, op straffe van nietigheid, de
beroepsmogelijkheden.
Het personeelslid kan binnen vijf
kalenderdagen na ontvangst van het ontslag om dringende redenen per
aangetekende brief beroep aantekenen bij de raad van beroep, vermeld in artikel
135, volgens de procedure, vermeld in artikel 138. Bij ontvangst van het
ontslag tijdens een periode van ten minste zeven opeenvolgende vakantiedagen,
wordt voornoemde periode van vijf kalenderdagen verlengd met de duur van de
vakantieperiode.
Het beroep wordt ingesteld bij
bezwaarschrift. Het beroep heeft een opschortende werking. Het personeelslid
kan tijdens het beroep preventief worden geschorst. De Vlaamse Regering bepaalt
de nadere regels voor de preventieve schorsing. Dit besluit garandeert het
recht van verdediging.
§ 5. Bij de beëindiging van
het mandaat neemt het vastbenoemde personeelslid opnieuw zijn ambt als
inspecteur op.
Afdeling V. - Vaste benoeming
Art. 88.
§ 1. Het personeelslid belast
met een mandaat van coördinerend inspecteur wordt op zijn verzoek in dat
ambt benoemd als aan de volgende voorwaarden is voldaan
:
1° het personeelslid heeft de leeftijd van ten minste 55
jaar bereikt op het ogenblik van de vaste benoeming;
2° het
personeelslid heeft op het ogenblik van de vaste benoeming ten minste vier jaar
het mandaat van coördinerend inspecteur uitgeoefend.
[§ 1/1. Het volgens artikel 79, § 1, extern geworven personeelslid dat belast is met een mandaat van coördinerend inspecteur wordt op zijn verzoek in het onderliggend ambt van inspecteur benoemd, als aan de volgende voorwaarden is voldaan :
1° het personeelslid heeft in het ambt van coördinerend inspecteur geen definitieve eindevaluatie met eindconclusie onvoldoende gekregen;
2° het personeelslid wordt voorgedragen door de inspecteur-generaal;
3° het personeelslid heeft op het ogenblik van de vaste benoeming ten minste 2 jaar het mandaat van coördinerend inspecteur voltijds uitgeoefend.
]
§ 2. Het personeelslid belast met
een mandaat van inspecteur-generaal wordt op zijn verzoek in dat ambt benoemd
als aan de volgende voorwaarden is voldaan :
1° het
personeelslid heeft de leeftijd van ten minste 55 jaar bereikt op het ogenblik
van de vaste benoeming;
2° het personeelslid heeft op het
ogenblik van de vaste benoeming ten minste vier jaar het mandaat van
inspecteur-generaal uitgeoefend.
§ 3. De vaste benoeming gaat
steeds in op de eerste dag van de maand die volgt op de aanvraag bij de Vlaamse
Regering.
§ 4. Indien op het ogenblik dat
het personeelslid de vaste benoeming aanvraagt, een beroepsprocedure loopt
tegen een evaluatie met eindconclusie onvoldoende of tegen een ontslag om
dringende redenen, wordt de vaste benoeming uitgesteld tot er een definitieve
uitspraak in deze zaak is. Indien na de beroepsprocedure de evaluatie met
eindconclusie onvoldoende of het ontslag om dringende redenen niet wordt
bevestigd, gaat de vaste benoeming in op de eerste dag van de maand die volgt
op het ogenblik van de definitieve uitspraak.
§ 5. De vaste benoeming wordt
schriftelijk vastgelegd. Dit geschrift wordt aan het personeelslid overhandigd
en vermeldt ten minste :
1° de identiteit van het
personeelslid;
2° het uit te oefenen
ambt;
3° de ingangsdatum;
4° het
functieprofiel waarop de vaste benoeming is gebaseerd;
5°
de standplaats.
§ 6. Bij ontstentenis van een
geschrift bij de aanvang van de vaste benoeming, wordt het personeelslid geacht
vastbenoemd te zijn in het ambt en voor de opdracht die het werkelijk
uitoefent.
HOOFDSTUK VI. - Tijdelijke uitoefening van de
ambten, vermeld in artikel 61
Afdeling I. - De tijdelijke aanstelling van
bepaalde duur in het ambt van inspecteur
Art. 89.
De Vlaamse Regering kan binnen de
toegekende enveloppe een personeelslid tijdelijk aanstellen voor bepaalde
duur.
Art. 90.
§ 1.
[...]
.
§ 2. Het eerste jaar van de
tijdelijke aanstelling van bepaalde duur volgt het tijdelijk personeelslid een
opleidingsprogramma, indien het voor de tijdelijke aanstelling van bepaalde
duur nog niet was aangesteld bij de
inspectie.
Art. 91.
§ 1.
[...]
§ 2. Bij ontstentenis van een
geschrift bij de aanvang van de tijdelijke aanstelling, wordt het personeelslid
geacht tijdelijk aangesteld te zijn voor onbepaalde duur in het ambt en voor de
opdracht die het werkelijk uitoefent.
Art. 92.
Een aanstelling van bepaalde duur
heeft een
[...]
duur van een jaar.
Art. 93.
De tijdelijke aanstelling die
volgt op twee aaneensluitende tijdelijke aanstellingen van bepaalde duur is een
tijdelijke aanstelling van onbepaalde duur.
Art. 94.
§ 1. Het personeelslid dat
tijdelijk is aangesteld voor bepaalde duur in het ambt van inspecteur wordt op
zijn verzoek in dat ambt benoemd als aan de volgende voorwaarden is voldaan
:
1° het personeelslid heeft de leeftijd van ten minste 55
jaar bereikt op het ogenblik van de vaste benoeming;
2° het
personeelslid heeft op het ogenblik van de vaste benoeming ten minste vier jaar
het ambt van inspecteur uitgeoefend;
3° het personeelslid
heeft geen definitieve evaluatie met eindconclusie onvoldoende gekregen in de
vier jaar die de aanvraag tot vaste benoeming voorafgaan.
§ 2. De vaste benoeming gaat
steeds in op de eerste dag van de maand die volgt op de aanvraag bij de Vlaamse
Regering.
§ 3. Indien op het ogenblik dat
het personeelslid de vaste benoeming aanvraagt, een beroepsprocedure loopt
tegen een evaluatie met eindconclusie onvoldoende of tegen een ontslag om
dringende redenen, wordt de vaste benoeming uitgesteld tot er een definitieve
uitspraak in deze zaak is. Indien na de beroepsprocedure de evaluatie met
eindconclusie onvoldoende of het ontslag om dringende redenen niet wordt
bevestigd gaat de vaste benoeming in op de eerste dag van de maand die volgt op
het ogenblik van de definitieve uitspraak.
§ 4. De vaste benoeming moet
schriftelijk worden vastgelegd. Dit geschrift wordt aan het personeelslid
overhandigd, en vermeldt ten minste :
1° de identiteit van
het personeelslid;
2° het uit te oefenen
ambt;
3° de ingangsdatum;
4° het
functieprofiel waarop de vaste benoeming is gebaseerd;
5°
de standplaats.
§ 5. Bij ontstentenis van een
geschrift bij aanvang van de vaste benoeming, wordt het personeelslid geacht
vastbenoemd te zijn in het ambt en voor de opdracht die het werkelijk
uitoefent.
Art. 95.
De aanstelling van een
personeelslid dat is aangesteld voor bepaalde duur wordt zonder opzegging
beëindigd :
1° op het ogenblik dat het personeelslid
[...]
vastbenoemd wordt;
2° als
het personeelslid een definitieve evaluatie met eindconclusie onvoldoende heeft
gekregen;
3° na afloop van de aanstellingsperiode zonder
dat hiervoor formaliteiten te vervullen zijn;
4° om
dringende redenen, onder de voorwaarden vermeld in artikel
96;
5° door vrijwillig ontslag.
Art. 96.
De Vlaamse Regering kan een
tijdelijk personeelslid dat aangesteld is voor bepaalde duur in het ambt van
inspecteur zonder opzegging om dringende redenen ontslaan.
Onder dringende redenen wordt verstaan de ernstige
tekortkoming die het voortduren van de tijdelijke aanstelling onmiddellijk en
definitief onmogelijk maakt. Ontslag om dringende reden overeenkomstig de
bepalingen van dit artikel kan niet meer worden gegeven, wanneer het feit ter
rechtvaardiging ervan sedert ten minste drie werkdagen bekend is bij de Vlaamse
Regering.
Alleen de dringende redenen waarvan kennis is gegeven
per aangetekende brief, verzonden binnen drie werkdagen na het ontslag, kunnen
worden aangewend ter rechtvaardiging van het ontslag. Deze brief vermeldt, op
straffe van nietigheid, de beroepsmogelijkheden.
Het
personeelslid kan binnen vijf kalenderdagen na ontvangst van het ontslag om
dringende redenen bij een ter post aangetekende brief beroep aantekenen bij de
raad van beroep, vermeld in artikel 135, volgens de procedure, vermeld in
artikel 138. Bij ontvangst van het ontslag tijdens een periode van ten minste
zeven opeenvolgende vakantiedagen, wordt voornoemde periode van vijf
kalenderdagen verlengd met de duur van de vakantieperiode.
Het
beroep wordt ingesteld bij bezwaarschrift. Het beroep heeft een opschortende
werking. Het personeelslid kan tijdens het beroep preventief worden geschorst.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regels voor de preventieve schorsing. Dit
besluit garandeert het recht van verdediging.
Deze preventieve
schorsing beslaat de periode vanaf het ogenblik dat de beslissing aan het
betrokken personeelslid wordt meegedeeld en tot de beroepsprocedure is
beëindigd, met dien verstande dat de periode alleszins nooit langer kan
zijn dan de oorspronkelijke tijdelijke aanstelling waarop het ontslag
betrekking heeft.
Afdeling II. - De tijdelijke aanstelling van
onbepaalde duur in het ambt van inspecteur
Art. 97.
De Vlaamse Regering kan binnen de
toegekende enveloppe een personeelslid tijdelijk aanstellen voor onbepaalde
duur.
Art. 98.
§ 1. Voor de tijdelijke
aanstelling van onbepaalde duur wordt de selectieprocedure gevolgd zoals
vermeld in
[artikel 63 tot en met artikel 65/1]
.
§ 2. Het eerste jaar van de
tijdelijke aanstelling van onbepaalde duur volgt het tijdelijk personeelslid
een opleidingsprogramma, indien het voor de tijdelijke aanstelling van
onbepaalde duur nog niet was aangesteld bij de
inspectie.
Art. 99.
§ 1. Elke tijdelijke aanstelling
voor onbepaalde duur in het ambt van inspecteur moet schriftelijk worden
vastgelegd. Dit geschrift wordt aan het personeelslid overhandigd en vermeldt
ten minste :
1° de identiteit van het
personeelslid;
2° het uit te oefenen
ambt;
3° de ingangsdatum van de aanstelling;
4° de aard van de tijdelijke
aanstelling;
5° het functieprofiel waarop de aanstelling is
gebaseerd;
6° de standplaats.
§ 2. Bij ontstentenis van een
geschrift bij aanvang van de tijdelijke aanstelling, wordt het personeelslid
geacht aangesteld te zijn voor onbepaalde duur in het ambt en voor de opdracht
die het werkelijk uitoefent.
[
Art. 99bis.
§ 1. De Vlaamse Regering benoemt het personeelslid dat tijdelijk is aangesteld voor onbepaalde duur in het ambt van inspecteur als dat personeelslid het voorwerp uitmaakt van een gemotiveerd voorstel tot benoeming in vast verband.
§ 2. De vaste benoeming wordt schriftelijk vastgelegd. Dit geschrift wordt overhandigd aan het personeelslid en vermeldt ten minste :
1° de identiteit van het personeelslid;
2° het uit te oefenen ambt;
3° de ingangsdatum van de vaste benoeming;
4° het functieprofiel waarop de vaste benoeming is gebaseerd;
5° de standplaats.
]
§ 3. Bij ontstentenis van een geschrift bij de aanvang van de vaste benoeming, wordt het personeelslid geacht benoemd te zijn in het ambt en voor de opdracht die het werkelijk uitvoert.
Art. 100.
§ 1. Het personeelslid dat
tijdelijk is aangesteld voor onbepaalde duur in het ambt van inspecteur, wordt
op zijn verzoek in dat ambt benoemd als aan de volgende voorwaarden is voldaan
:
1° het personeelslid heeft de leeftijd van ten minste 55
jaar bereikt op het ogenblik van de vaste benoeming;
2° het
personeelslid heeft op het ogenblik van de vaste benoeming ten minste vier jaar
het ambt van inspecteur uitgeoefend;
3° het personeelslid
heeft geen definitieve evaluatie met eindconclusie onvoldoende gekregen in de
vier jaar die de aanvraag tot vaste benoeming voorafgaan.
§ 2. De vaste benoeming gaat
steeds in op de eerste dag van de maand die volgt op de aanvraag bij de Vlaamse
Regering.
§ 3. Indien op het ogenblik dat
het personeelslid de vaste benoeming aanvraagt, een beroepsprocedure loopt
tegen een evaluatie met eindconclusie onvoldoende of tegen een tuchtstraf,
wordt de vaste benoeming uitgesteld tot er een definitieve uitspraak in deze
zaak is. Indien na de beroepsprocedure de evaluatie met eindconclusie
onvoldoende of de tuchtstraf niet wordt bevestigd gaat de vaste benoeming in op
de eerste dag van de maand die volgt op het ogenblik van de definitieve
uitspraak.
§ 4. De vaste benoeming moet
schriftelijk worden vastgelegd. Dit geschrift wordt aan het personeelslid
overhandigd en vermeldt ten minste :
1° de identiteit van
het personeelslid;
2° het uit te oefenen
ambt;
3° de ingangsdatum;
4° het
functieprofiel waarop de vaste benoeming is gebaseerd;
5°
de standplaats.
§ 5. Bij ontstentenis van een
geschrift bij aanvang van de vaste benoeming, wordt het personeelslid geacht
vastbenoemd te zijn in het ambt en voor de opdracht die het werkelijk
uitoefent.
Art. 101.
De aanstelling van een
personeelslid dat tijdelijk is aangesteld voor onbepaalde duur wordt zonder
opzegging beëindigd :
1° op het ogenblik dat het
personeelslid tot de proeftijd toegelaten of vastbenoemd wordt;
2° als het personeelslid gedurende twee opeenvolgende
evaluaties of drie keer tijdens de loopbaan in hetzelfde ambt bij de inspectie
een definitieve evaluatie met eindconclusie onvoldoende heeft
gekregen;
3° als het personeelslid ontslagen wordt na een
tuchtmaatregel;
4° door vrijwillig ontslag.
Afdeling III. - De tijdelijke aanstelling van
bepaalde duur in het ambt van coördinerend inspecteur of
inspecteur-generaal
Art. 102.
§ 1. De Vlaamse Regering kan, in
afwijking van artikel 77, binnen de toegekende enveloppe een personeelslid
tijdelijk aanstellen voor bepaalde duur in het ambt van coördinerend
inspecteur ter vervanging van een afwezige coördinerend inspecteur. Dit
personeelslid moet voldoen aan de aanwervingsvoorwaarden, vermeld in artikel
79, § 1.
§ 2. De Vlaamse Regering kan, in
afwijking van artikel 77, binnen de toegekende enveloppe een personeelslid
tijdelijk aanstellen voor bepaalde duur in het ambt van inspecteur-generaal ter
vervanging van de afwezige inspecteur-generaal. Dit personeelslid moet voldoen
aan de aanwervingsvoorwaarden, vermeld in artikel 79, §
2.
§ 3. De tijdelijke aanstelling in
het ambt van coördinerend inspecteur of inspecteur-generaal heeft een
maximale duur van vier jaar.
§ 4. Het vastbenoemd
personeelslid van de inspectie dat tijdelijk wordt aangesteld in het ambt van
coördinerend inspecteur of inspecteur-generaal, wordt tijdelijk belast met
een andere opdracht. Tijdens de periode dat het personeelslid tijdelijk belast
is met een andere opdracht, gelden de regels die van toepassing zijn op de
tijdelijke personeelsleden in het ambt waarin het personeelslid tijdelijk
fungeert.
§ 5. In afwijking van § 4,
wordt het vastbenoemd personeelslid tijdens de periode van tijdelijke
aanstelling verder beschouwd als vastbenoemd personeelslid voor de toepassing
van de reglementaire bepalingen inzake :
1° het
bevallingsverlof;
2° het verlof wegens een bedreiging door
een beroepsziekte en het verlof wegens
moederschapsbescherming;
3° het verlof wegens ziekte of
gebrekkigheid, met inbegrip van arbeidsongevallen, van ongevallen op de weg van
en naar het werk en van beroepsziekten;
4° de
anciënniteit voor het bepalen van het recht op verlof wegens ziekte of
gebrekkigheid;
5° de toekenning van een vergoeding wegens
begrafeniskosten.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere
regeling van de administratieve en geldelijke toestand van deze
personeelsleden.
Art. 103.
§ 1. Elke tijdelijke aanstelling
van bepaalde duur in het ambt van coördinerend inspecteur of
inspecteur-generaal moet schriftelijk worden vastgelegd. Dit geschrift wordt
aan het personeelslid overhandigd en vermeldt ten minste
:
1° de identiteit van het personeelslid; 2° het uit te
oefenen ambt;
3° de duur van de
aanstelling;
4° de ingangsdatum;
5° de
standplaats;
6° de naam van het afwezige
personeelslid.
§ 2. Bij ontstentenis van een
geschrift bij de aanvang van de tijdelijke aanstelling, wordt het personeelslid
geacht aangesteld te zijn voor een jaar in het ambt en voor de opdracht die het
werkelijk uitoefent.
Art. 104.
De aanstelling van een
personeelslid dat is aangesteld voor bepaalde duur in het ambt van
coördinerend inspecteur of inspecteur-generaal wordt, zonder opzegging,
beëindigd :
1° na afloop van de aanstellingsperiode
zonder dat hiervoor formaliteiten te vervullen zijn;
2°
als het personeelslid een definitieve evaluatie met eindconclusie onvoldoende
heeft gekregen;
3° om dringende redenen, onder de
voorwaarden vermeld in artikel 105;
4° door vrijwillig
ontslag.
Art. 105.
De Vlaamse Regering kan een
tijdelijk personeelslid dat aangesteld is voor bepaalde duur in het ambt van
coördinerend inspecteur of inspecteur-generaal zonder opzegging om
dringende redenen ontslaan.
Onder dringende redenen wordt
verstaan de ernstige tekortkoming die het voortduren van de tijdelijke
aanstelling onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt. Ontslag om dringende
reden overeenkomstig de bepalingen van dit artikel kan niet meer worden
gegeven, wanneer het feit ter rechtvaardiging ervan sedert ten minste drie
werkdagen bekend is bij de Vlaamse Regering.
Alleen de
dringende redenen waarvan kennis is gegeven per aangetekende brief, verzonden
binnen drie werkdagen na het ontslag, kunnen worden aangewend ter
rechtvaardiging van het ontslag. Deze brief vermeldt, op straffe van
nietigheid, de beroepsmogelijkheden.
Het personeelslid kan
binnen vijf kalenderdagen na ontvangst van het ontslag om dringende redenen per
aangetekende brief beroep aantekenen bij de raad van beroep, vermeld in artikel
135, volgens de procedure, vermeld in artikel 138. Bij ontvangst van het
ontslag tijdens een periode van ten minste zeven opeenvolgende vakantiedagen,
wordt voornoemde periode van vijf kalenderdagen verlengd met de duur van de
vakantieperiode.
Het beroep wordt ingesteld bij
bezwaarschrift. Het beroep heeft een opschortende werking. Het personeelslid
kan tijdens het beroep preventief worden geschorst.
De Vlaamse
Regering bepaalt de nadere regels voor de preventieve schorsing. Dit besluit
garandeert het recht van verdediging.
Deze preventieve
schorsing beslaat de periode vanaf het ogenblik dat de beslissing aan het
betrokken personeelslid wordt meegedeeld en tot de beroepsprocedure is
beëindigd, met dien verstande dat de periode alleszins nooit langer kan
zijn dan de oorspronkelijke tijdelijke aanstelling waarop het ontslag
betrekking heeft.
[Hoofdstuk VI/1. Vastbenoemde personeelsleden die tijdelijk belast zijn met een andere opdracht]
[
Art. 105/1.
Een vastbenoemd personeelslid van de inspectie kan, met zijn instemming, geheel of gedeeltelijk afzien van de uitoefening van de opdracht waarvoor het vastbenoemd is om tijdelijk belast te worden met een andere opdracht waarvoor het niet vastbenoemd is. Het vastbenoemde personeelslid vraagt daarvoor aan de inspecteur-generaal een verlof om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen. De inspecteur-generaal kan dat verlof toestaan.
Het personeelslid kan het verlof, vermeld in het eerste lid, ook aanvragen aan de inspecteur-generaal om een opdracht op te nemen in een wervings-, selectie- of bevorderingsambt in een instelling als vermeld in artikel 2, § 1, van het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs van 27 maart 1991 of in artikel 4, § 1, a), van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs van 27 maart 1991, in een centrum voor basiseducatie, in een hogeschool of bij de inspectie en begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken. De inspecteur-generaal kan dat verlof toestaan.
Tijdens de periode waarin het personeelslid tijdelijk belast wordt met een andere opdracht en voor de beëindiging ervan, gelden de regels die voor de tijdelijke personeelsleden van toepassing zijn op het ambt waarin het personeelslid tijdelijk aangesteld is.
In afwijking van het derde lid wordt het vastbenoemde personeelslid tijdens de periode van tijdelijke aanstelling verder beschouwd als vastbenoemd personeelslid voor de toepassing van de reglementaire bepalingen over:
1° het bevallingsverlof;
2° het verlof wegens een bedreiging door een beroepsziekte en het verlof wegens moederschapsbescherming;
3° het verlof wegens ziekte of gebrekkigheid, met inbegrip van arbeidsongevallen, van ongevallen op de weg van en naar het werk en van beroepsziekten;
4° de anciënniteit voor het bepalen van het recht op verlof wegens ziekte of gebrekkigheid;
5° de toekenning van een vergoeding wegens begrafeniskosten.
Dit lid is niet van toepassing op het personeelslid dat een tijdelijke opdracht uitoefent bij een hogeschool.
De Vlaamse Regering bepaalt de nadere regeling van de administratieve en geldelijke toestand van de vastbenoemde personeelsleden van de inspectie die een verlof nemen om tijdelijk een andere opdracht uit te oefenen.
]
HOOFDSTUK VII. - Functiebeschrijving en
evaluatie
Afdeling I. -
Functiebeschrijving
Art. 106.
Voor elk lid van de inspectie
wordt in het kader van zijn begeleiding een geïndividualiseerde
functiebeschrijving opgesteld.
Een functiebeschrijving moet
gezien worden als een constructief en positief
beleidsinstrument.
Art. 107.
§ 1. Een functiebeschrijving
wordt opgesteld op basis van een functieprofiel en bevat twee delen, namelijk :
de permanente opdracht en de periodegebonden doelstellingen.
De permanente opdracht bestaat uit de volgende twee delen :
1° de resultaatgebieden : de taken die het personeelslid
tot een goed einde moet brengen;
2° de
competenties.
§ 2. De functiebeschrijving kan
worden aangepast :
1° bij een substantiële wijziging
van de opdracht;
2° na afspraken die de eerste evaluator en
het personeelslid maken tijdens een
functioneringsgesprek;
3° bij de aanvang van een nieuwe
evaluatieperiode.
Art. 108.
Elke functiebeschrijving of
wijziging wordt opgemaakt in onderling overleg tussen de eerste evaluator en
het betrokken personeelslid. Als geen consensus bereikt kan worden, ligt de
beslissing bij de inspecteur-generaal, indien het om de functiebeschrijving van
een inspecteur gaat. In het geval van de coördinerend inspecteur en de
inspecteur-generaal ligt de beslissing, als er geen consensus kan bereikt
worden, bij de minister bevoegd voor onderwijs.
Afdeling II. - De evaluatoren
Art. 109.
§ 1. Voor een inspecteur gelden
de volgende bepalingen :
1° de eerste evaluator is een
coördinerend inspecteur;
2° de tweede evaluator is de
inspecteur-generaal of een ander coördinerend
inspecteur.
§ 2. Voor een coördinerend
inspecteur gelden de volgende bepalingen :
1° de eerste
evaluator is de inspecteur-generaal;
2° de tweede evaluator
is de minister bevoegd voor onderwijs.
§ 3. De eerste evaluator heeft
als voornaamste taak het personeelslid te coachen bij zijn functioneren. Het
houden van functioneringsgesprekken is een onderdeel van die
taak.
§ 4. De tweede evaluator is
tijdens het volledige proces belast met de
kwaliteitsbewaking.
Art. 110.
De inspecteur-generaal wordt
geëvalueerd zoals bepaald in artikel V.13 van het besluit van de Vlaamse
Regering van 13 januari 2006 houdende vaststelling van de rechtspositie van het
personeel van de diensten van de Vlaamse overheid.
[
Art. 110/1.
De artikelen VII. 35 en VII.39 van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 houdende vaststelling van de rechtspositie van het personeel van de diensten van de Vlaamse overheid zijn van toepassing op de inspecteur-generaal voor zover hij deel uitmaakt van de beleidsraad van het beleidsdomein onderwijs en het management orgaan.
]
Afdeling III. - De evaluatie
Art. 111.
De evaluatie is het beoordelen van
het functioneren van een personeelslid op basis van de functiebeschrijving en
is de appreciatie van het totale functioneren van het betrokken
personeelslid.
Een personeelslid voor wie geen
functiebeschrijving werd opgesteld volgens de bepalingen, vermeld in artikel
107, kan niet worden geëvalueerd.
Art. 112.
In de loop van de evaluatieperiode
kan de geëvalueerde bij zijn evaluatoren terecht voor opvolging en
ondersteuning om de verwachte resultaten te behalen.
Art. 113.
De evaluatie moet op een
zorgvuldige wijze uitgevoerd worden.
Een opleiding tot
evaluator is verplicht voor alle leden van de inspectie die met evaluatie
belast zijn. Alleen de evaluaties, opgemaakt door personeelsleden die de
opleiding hebben gevolgd, zijn geldig.
De evaluatoren worden
geëvalueerd op de kwaliteit van de evaluaties die ze
opmaken.
Art. 114.
§ 1. Met het oog op de evaluatie,
vermeld in artikel 111, wordt er een evaluatiegesprek gehouden tussen de eerste
evaluator en het betrokken personeelslid.
Het evaluatiegesprek
heeft als eerste doel het functioneren van het personeelslid te verbeteren waar
dat nodig is, en het te ondersteunen. Het is niet louter op het verleden
gericht. Na het gesprek moeten niet alleen de goede en sterke punten, maar ook
de eventueel te verbeteren punten van het personeelslid duidelijk zijn. Het
evaluatiegesprek kan bijgevolg aanleiding geven tot bijsturingen in de toekomst
en kan leiden tot nieuwe, duidelijke afspraken.
Op verzoek van
de geëvalueerde of één van zijn evaluatoren vindt het
evaluatiegesprek plaats met twee evaluatoren.
Het evaluatiegesprek leidt altijd
tot een evaluatieverslag.
§ 2. Het evaluatieverslag
opgesteld door de eerste evaluator, beschrijft op zorgvuldige wijze het
volledige functioneren van het personeelslid ten opzichte van de
functiebeschrijving en bevat steeds een eindconclusie.
Het
verslag wordt door beide evaluatoren ondertekend. De eerste evaluator legt het
evaluatieverslag voor aan het betrokken personeelslid. Het personeelslid
ondertekent en dateert het evaluatieverslag ter kennisneming en bezorgt het
onmiddellijk terug aan de eerste evaluator. De eerste evaluator bezorgt
onmiddellijk een kopie van het evaluatieverslag aan het
personeelslid.
§ 3. Als het evaluatieverslag de
eindconclusie onvoldoende bevat, moet het, op straffe van nietigheid, altijd de
beroepsmogelijkheden bevatten.
Art. 115.
Het originele evaluatieverslag,
vermeld in artikel 114 en de opmerkingen van het personeelslid worden bewaard
in het evaluatiedossier van het personeelslid.
Het
personeelslid ontvangt een afschrift. Het personeelslid kan op elk ogenblik
zijn evaluatiedossier inzien.
Art. 116.
Een evaluatie kan leiden tot een
evaluatieverslag met eindconclusie onvoldoende.
Art. 117.
§ 1. Een personeelslid van de
inspectie dat er niet mee akkoord gaat dat zijn evaluatieverslag wordt besloten
met de eindconclusie onvoldoende, kan binnen twintig kalenderdagen na ontvangst
van de ondertekende kopie van het evaluatieverslag beroep aantekenen bij de
raad van beroep, vermeld in artikel 135, volgens de procedure, vermeld in
artikel 138.
§ 2. De raad van beroep hoort het
betrokken personeelslid en kan de betrokken evaluatoren
horen.
§ 3. De raad van beroep brengt
een met redenen omkleed advies uit binnen dertig kalenderdagen na de ontvangst
van het beroepschrift. Zo niet wordt het advies van de raad geacht eenparig
gunstig te zijn. Bij eenparigheid is het advies van de raad van beroep bindend
en neemt de raad van beroep de eindbeslissing.
[
Als het einde van de termijn, vermeld in het eerste lid, valt binnen de herfst-, kerst-, krokus-, paas- of
zomervakantie, vermeld in artikel 4 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 april 1991 tot organisatie van het
schooljaar in het basisonderwijs en in het deeltijds onderwijs georganiseerd, erkend of gesubsidieerd door de Vlaamse
Gemeenschap of in artikel 7 van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 augustus 2001 houdende de organisatie
van het schooljaar in het secundair onderwijs, wordt die termijn opgeschort gedurende de duur van de betrokken
vakantie.
]
§ 4. Indien de raad van beroep
geen eenparig advies uitbrengt, wordt het dossier, in het geval van een
inspecteur of een coördinerend inspecteur, binnen vijftien kalenderdagen
voorgelegd aan de Vlaamse Regering die bevoegd is voor de definitieve
beslissing over de toekenning van de eindconclusie onvoldoende. De Vlaamse
Regering beslist binnen dertig kalenderdagen na ontvangst van het advies van de
raad van beroep, zoniet wordt de beslissing geacht gunstig te
zijn.
§ 5. Als het personeelslid binnen
de termijn, vermeld in § 1, geen beroep aantekent, is de evaluatie met
eindconclusie onvoldoende definitief nadat die termijn verstreken
is.
§ 6. Als het personeelslid
binnen de termijn, vermeld in § 1, beroep aantekent is, de evaluatie
definitief als respectievelijk de raad van beroep of de Vlaamse Regering
beslist om de eindconclusie onvoldoende te
bevestigen.
Art. 118.
De gemotiveerde beslissing na het
beroep wordt bij het evaluatiedossier van de geëvalueerde
gevoegd.
Art. 119.
§ 1. Het vastbenoemde lid van de
inspectie en het tijdelijk personeelslid dat is aangesteld voor onbepaalde duur
wordt ontslagen wegens beroepsongeschiktheid als hij gedurende twee
opeenvolgende evaluaties of drie keer tijdens zijn loopbaan in hetzelfde ambt
bij de inspectie de definitieve evaluatie met eindconclusie onvoldoende heeft
gekregen.
Bij het ontslag van een vastbenoemd personeelslid
gelden de opzeggingstermijnen en voorwaarden, vermeld in artikel 131. De
opzeggingstermijn gaat in op het ogenblik van de definitieve uitspraak in de
beroepsprocedure of op het ogenblik dat de termijn van twintig kalenderdagen,
vermeld in artikel 117, verstreken is.
§ 2. Het personeelslid dat
tijdelijk is aangesteld voor bepaalde duur wordt ontslagen als hij
één definitieve evaluatie met eindconclusie onvoldoende heeft
gekregen.
§ 3. Het ontslag wordt
uitgesproken door de Vlaamse Regering.
Afdeling IV. - De
evaluatieperiode
Art. 120.
§ 1. Elk personeelslid dat
tijdelijk is aangesteld of vast benoemd is in het ambt van inspecteur moet
eenmaal per jaar geëvalueerd worden in de eerste drie jaar van zijn
loopbaan bij de inspectie.
[...]
§ 2. Vanaf het vierde jaar moet
het personeelslid dat tijdelijk is aangesteld of vast benoemd is in het ambt
van inspecteur minstens om de drie jaar geëvalueerd worden, tenzij het
personeelslid vraagt om sneller geëvalueerd te worden.
Als
een personeelslid dat vast benoemd is in het ambt van inspecteur een
definitieve evaluatie met eindconclusie onvoldoende krijgt, moet het na
één jaar opnieuw geëvalueerd worden.
§ 3. Het personeelslid dat een
mandaat bekleedt of tijdelijk is aangesteld in het ambt van coördinerend
inspecteur of inspecteur-generaal moet jaarlijks worden
geëvalueerd.
§ 4. De eindevaluatie van het
mandaat vervangt in het desbetreffend jaar de evaluatie zoals bedoeld in §
3.
§ 5. Indien er geen evaluatie
heeft plaatsgevonden, wordt de evaluatie geacht gunstig te
zijn.
HOOFDSTUK VIII. - Preventieve
schorsing
Art. 121.
De bepalingen van dit hoofdstuk zijn
van toepassing op de personeelsleden die :
- tijdelijk zijn
aangesteld voor onbepaalde duur;
-
[...]
- vast benoemd zijn.
Art. 122.
Met behoud van de bepalingen inzake
preventieve schorsing bij een ontslag om dringende redenen zoals vermeld in
artikel 87, § 4, artikel 96 en artikel 105, is een preventieve schorsing
alleen mogelijk indien het personeelslid tuchtrechtelijk of strafrechtelijk
wordt vervolgd en zijn aanwezigheid onverenigbaar is met het belang van de
dienst. De preventieve schorsing is een bewarende maatregel, uitgesproken door
de Vlaamse Regering, en mag, behoudens bij strafrechtelijke vervolging voor
dezelfde feiten, niet meer dan één jaar bedragen.
[
Wanneer het personeelslid strafrechtelijk vervolgd wordt of
wanneer het personeelslid tuchtrechtelijk vervolgd wordt wegens een ernstig
vergrijp waarbij het personeelslid op heterdaad betrapt is of waarvoor er
afdoende aanwijzingen zijn, kan de Vlaamse Regering beslissen tot een inhouding
van salaris. Er mag niet meer dan een vijfde van het laatste
bruto-activiteitssalaris of het laatste bruto-wachtgeld worden afgehouden. De
afhouding van het salaris of van het wachtgeld mag niet tot gevolg hebben dat
het salaris of het wachtgeld van het personeelslid verminderd wordt tot een
bedrag, dat lager is dan het belastbare nettobedrag van de
werkloosheidsuitkering, waarop de betrokkene recht zou hebben, als hij het
voordeel zou genieten van het stelsel van sociale zekerheid van
werknemers.
Indien in aansluiting op een preventieve schorsing
met afhouding van salaris beslist wordt geen tuchtstraf of de tuchtstraf blaam
op te leggen, wordt het afgehouden salaris betaald.
Indien in
aansluiting op een preventieve schorsing met afhouding van salaris een
tuchtstraf opgelegd wordt waar een salarisverlies aan verbonden is, dan wordt
het bedrag van het tijdens de preventieve schorsing afgehouden salaris in
mindering gebracht op het bedrag van het salarisverlies verbonden aan de
tuchtstraf. Indien het bedrag van het afgehouden salaris groter is dan het
bedrag van het salarisverlies verbonden aan de tuchtstraf, wordt het verschil
aan de betrokkene betaald.
]
De Vlaamse Regering bepaalt de
nadere regels voor de preventieve schorsing. Dit besluit garandeert het recht
van verdediging.
Art. 123.
Het personeelslid kan tegen de
preventieve schorsing
[of, als dat van toepassing is, tegen de
afhouding van salaris,]
in beroep gaan bij de raad van beroep
vermeld in artikel 135. Op straffe van verval dient het beroep ingesteld te
worden binnen een termijn van twintig kalenderdagen volgend op de schriftelijke
mededeling van de preventieve schorsing.
Het beroep wordt
ingesteld bij bezwaarschrift.
De procedure, vermeld in artikel
138, is van toepassing.
HOOFDSTUK IX. - Tuchtregeling
Art. 124.
De bepalingen van dit hoofdstuk zijn
van toepassing op de personeelsleden die :
- tijdelijk zijn
aangesteld voor onbepaalde duur;
-
[...]
- vast benoemd zijn.
Afdeling I. - Tuchtstraffen
Art. 125.
§ 1. In geval van tekortkoming
aan zijn plichten kan het personeelslid één van de volgende
tuchtstraffen worden opgelegd :
1° blaam;
2° afhouding van salaris;
3°
schorsing bij tuchtmaatregel;
4° terbeschikkingstelling
bij tuchtmaatregel;
5° ontslag;
6°
afzetting.
§ 2.
[Een tuchtmaatregel is
definitief op het ogenblik dat de Vlaamse Regering de tuchtstraf definitief
heeft uitgesproken of op het ogenblik dat de raad van beroep na een
beroepsprocedure een eenparig advies heeft
uitgebracht.]
Art. 126.
Een coördinerend inspecteur
stelt de tuchtstraf van een inspecteur voor.
De
inspecteur-generaal stelt de tuchtstraf van een coördinerend inspecteur
voor.
De minister bevoegd voor onderwijs stelt de tuchtstraf
van de inspecteur-generaal voor.
De Vlaamse Regering spreekt de
tuchtstraf definitief uit.
[
In beroep wordt een tuchtstraf
uitgesproken door :
1° de Vlaamse Regering, als de raad van
beroep geen eenparig advies heeft uitgebracht;
2° de raad
van beroep, als de raad van beroep een eenparig advies heeft
uitgebracht.
]
Art. 127.
Afhouding van het salaris wordt
toegepast gedurende ten minste een maand en ten hoogste twaalf maanden en mag
niet meer dan een vijfde van het laatste brutoactiviteitssalaris of het laatste
brutowachtgeld bedragen.
Art. 128.
De schorsing bij tuchtmaatregel
wordt uitgesproken voor ten hoogste één jaar. Het personeelslid
wordt uit zijn ambt verwijderd, maar blijft in de administratieve stand waarin
het zich bevond op de dag voor de schorsing.
De schorsing bij
tuchtmaatregel heeft de halvering van het laatste brutoactiviteitssalaris of
het laatste brutowachtgeld tot gevolg.
Art. 129.
De terbeschikkingstelling bij
tuchtmaatregel mag niet minder dan één jaar duren en niet langer
dan twee jaar.
Het personeelslid wordt uit zijn ambt
verwijderd en ontvangt een wachtgeld ten bedrage van de helft van zijn laatste
brutoactiviteitssalaris of zijn laatste
brutowachtgeld.
Art. 130.
De afhouding of de halvering van
het salaris of van het wachtgeld of de toekenning van een wachtgeld mag niet
tot gevolg hebben dat het salaris of het wachtgeld van het personeelslid
verminderd wordt tot een bedrag, dat lager is dan het belastbare nettobedrag
van de werkloosheidsuitkering, waarop de betrokkene recht zou hebben, als hij
het voordeel zou genieten van het stelsel van sociale zekerheid van
werknemers.
Art. 131.
In geval van ontslag of afzetting
bij tuchtmaatregel wordt
[...]
het vastbenoemd personeelslid definitief uit zijn ambt verwijderd na een
opzeggingstermijn waarvan de duur wordt vastgesteld afhankelijk van het aantal
arbeidsdagen dat vereist is om aanspraak te kunnen maken op uitkeringen in het
kader van de werkloosheidsreglementering en van de verplichte ziekte- en
invaliditeitsverzekering.
Tijdens die opzeggingstermijn wordt
het personeelslid geacht als tijdelijk te zijn aangesteld en wordt het met een
opdracht belast. Het personeelslid geniet het brutoactiviteitssalaris of het
brutowachtgeld dat verbonden is aan het ambt waarin het vast benoemd was.
Het personeelslid kan geheel of gedeeltelijk afstand doen van
die opzeggingstermijn.
Art. 132.
Het personeelslid kan binnen
twintig kalenderdagen, ingaande op de dag waarop hem een tuchtstraf ter
visering is voorgelegd, hiertegen beroep aantekenen bij de raad van beroep,
vermeld in artikel 135, volgens de procedure, vermeld in artikel 138.
Het beroep wordt ingesteld bij bezwaarschrift.
Het beroep heeft een opschortende
werking.
Art. 133.
De Vlaamse Regering bepaalt de
nadere regels voor de uitoefening van de tuchtmacht, alsmede de toepasselijke
procedure.
Het besluit, vermeld in het eerste lid, garandeert
het recht van verdediging.
Afdeling II. - Doorhaling van
tuchtstraffen
Art. 134.
§ 1. De doorhaling van de
tuchtstraf gebeurt, het ontslag en de afzetting uitgezonderd, van rechtswege na
een termijn waarvan de duur is vastgesteld op :
1°één jaar voor de blaam;
2° drie jaar voor de
afhouding van het salaris;
3° vijf jaar voor de
tuchtschorsing;
4° zeven jaar voor de
terbeschikkingstelling bij tuchtmaatregel.
De periode loopt
vanaf de datum van de tuchtuitspraak.
§ 2. De doorhaling heeft tot
gevolg dat met de doorgehaalde tuchtstraf geen rekening meer mag worden
gehouden. De doorgehaalde tuchtstraf wordt uit het personeelsdossier
verwijderd.
Afdeling III. - Raad van
beroep
Art. 135.
Bij het Vlaams ministerie van
Onderwijs en Vorming wordt een raad van beroep ingesteld, bevoegd voor de
inspecteurs, de coördinerend inspecteurs, en de
inspecteur-generaal.
Art. 136.
De raad van beroep heeft tot
opdracht advies uit te brengen in beroepsprocedures tegen
:
1° een tuchtstraf;
2° een evaluatie
met eindconclusie onvoldoende, met uitzondering van deze van de
inspecteur-generaal;
3°
[...]
4° een ontslag om
dringende redenen;
5° een preventieve schorsing
[of, als dat van toepassing is, tegen de afhouding van
salaris]
.
De raad van beroep heeft een
adviserende bevoegdheid. Bij eenparigheid is het advies van de raad van beroep
bindend en neemt de raad van beroep de
eindbeslissing.
Art. 137.
De Vlaamse Regering bepaalt de
nadere regelen inzake de samenstelling en de uitoefening van het mandaat van de
leden van de raad van beroep, met dien verstande dat :
1°
de raad van beroep wordt voorgezeten door een onafhankelijk
persoon;
2° er een pariteit is tussen de vertegenwoordigers
van de representatieve vakorganisaties en de vertegenwoordigers van de
inspectie.
De Vlaamse Regering wijst de voorzitter en zijn
plaatsvervanger aan. Hij wijst eveneens de leden en hun plaatsvervangers
aan.
Art. 138.
De Vlaamse Regering bepaalt de
regels betreffende de procedure voor het instellen en behandelen van het
beroep. Zij bepaalt eveneens de nadere regels voor de vergoedingen, de werking
van de raad van beroep, de procedure en de redenen tot wraking, met dien
verstande dat de rechten van verdediging tijdens de procedure worden
gewaarborgd.
HOOFDSTUK X. - Administratieve
standen
Afdeling I. - Algemene
bepalingen
Art. 139.
De administratieve standen waarin
een personeelslid zich geheel of gedeeltelijk kan bevinden zijn :
1° dienstactiviteit;
2°
non-activiteit;
3°
terbeschikkingstelling.
Art. 140.
Een personeelslid wordt voor de
vaststelling van zijn administratieve stand altijd geacht zich in
dienstactiviteit te bevinden, behoudens een uitdrukkelijke bepaling die het
personeelslid van rechtswege of bij beslissing van de Vlaamse Regering in een
andere administratieve stand plaatst.
Afdeling II. -
Dienstactiviteit
Art. 141.
Behoudens uitdrukkelijk strijdige
bepalingen heeft het personeelslid in dienstactiviteit recht op een salaris en
op een verhoging van het salaris.
Art. 142.
Het personeelslid krijgt onder de
door de Vlaamse Regering bepaalde voorwaarden verlof, gelijkgesteld met
dienstactiviteit.
In afwachting van de uitvaardiging van die
verlofstelsels door de Vlaamse Regering blijven de op het ogenblik van het van
kracht worden van dit decreet geldende wettelijke of reglementaire
verlofstelsels van toepassing.
[
Als in de voormelde wettelijke of reglementaire bepalingen of in de door de Vlaamse Regering uitgevaardigde verlofstelsels wordt vermeld dat als gevolg van een tijdens het schooljaar of dienstjaar genoten verlof het salaris tijdens het jaarlijkse vakantieverlof in evenredige mate wordt verminderd, heeft dat tot gevolg dat in de zomervakantie van dat schooljaar of dienstjaar, enkel voor de bezoldiging, een aantal kalenderdagen eveneens als dergelijk verlof wordt beschouwd. De aldus met een periode van verlof gelijkgestelde dagen worden niet meegerekend om de duur te bepalen van de periode van verlof waarop het personeelslid nog recht heeft. Voor het berekenen van dit aantal kalenderdagen :
1° worden het aantal kalenderdagen genoten verlof opgeteld met een maximum van driehonderd dagen per schooljaar of dienstjaar;
2° wordt het resultaat met 0,2 vermenigvuldigd;
3° wordt het resultaat naar de lagere eenheid afgerond.
]
De Vlaamse Regering bepaalt
eveneens de prestatieregeling van de personeelsleden.
Afdeling III. - Non-activiteit
Art. 143.
Behoudens uitdrukkelijk strijdige
bepalingen heeft het personeelslid in de stand non-activiteit geen recht op een
salaris. Het personeelslid kan alleen onder de door de Vlaamse Regering
bepaalde voorwaarden aanspraak maken op een
salarisverhoging.
Art. 144.
Onder de door de Vlaamse Regering
bepaalde voorwaarden is het personeelslid in de stand non-activiteit als :
1° het in vredestijd sommige militaire prestaties vervult
of voor de civiele bescherming of voor taken van openbaar nut wordt aangewezen
op grond van de wetten houdende het statuut van de gewetensbezwaarden,
gecoördineerd op 20 februari 1980;
2°
[...]
3° het personeelslid afwezig is op grond van een
machtiging om zijn ambt met verminderde prestaties
[...]
uit te oefenen, in dit geval is het personeelslid in
non-activiteit voor de niet-uitgeoefende prestaties;
4° het
met politiek verlof is, met inbegrip van de periode van eventuele uitgestelde
indiensttreding na de beëindiging van het mandaat.
In
afwachting dat de Vlaamse Regering de voorwaarden, vermeld in het eerste lid,
vastlegt, gelden voor de personeelsleden de bepalingen die van toepassing zijn
op de personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs.
[
De wettelijke feestdagen, de weekends en de herfst-, kerst-, krokus- en paasvakantie die, geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk aansluiten bij een voorafgaande periode van afwezigheid voor verminderde prestaties, en die een nieuwe periode van afwezigheid voor verminderde prestaties onmiddellijk voorafgaan, worden eveneens als een periode van afwezigheid voor verminderde prestaties beschouwd.
Onverminderd de berekeningswijze van de tijdens de zomervakantie toe te kennen uitgestelde bezoldiging en als in wettelijke of reglementaire bepalingen of in de door de Vlaamse Regering vastgelegde voorwaarden wordt vermeld dat als gevolg van een tijdens het schooljaar of dienstjaar genoten afwezigheid voor verminderde prestaties het salaris tijdens het jaarlijkse vakantieverlof in evenredige mate wordt verminderd, heeft dat tot gevolg dat in de zomervakantie van dat schooljaar of dienstjaar een aantal kalenderdagen niet worden bezoldigd. Om dat aantal kalenderdagen te berekenen :
1° worden alle kalenderdagen genoten afwezigheid voor verminderde prestaties opgeteld met een maximum van driehonderd dagen per schooljaar of dienstjaar;
2° wordt het resultaat met 0,2 vermenigvuldigd;
3° wordt het resultaat naar de lagere eenheid afgerond.
Als ten gevolge van die berekening het maandsalaris niet volledig verschuldigd is, wordt het in dertigsten verdeeld in overeenstemming met de regeling die in dit geval voor de vastbenoemde personeelsleden wordt toegepast.
Onverminderd de berekeningswijze van de geldelijke anciënniteit voor tijdelijke personeelsleden met het recht op uitgestelde bezoldiging, komen de voormelde dagen wel in aanmerking voor de berekening van de geldelijke anciënniteit en worden niet meegerekend om de duur te bepalen van de periode van afwezigheid voor verminderde prestaties waarop het personeelslid nog recht heeft.
In afwijking van de bepalingen van het vierde lid eindigt de afwezigheid voor verminderde prestaties, toegekend voor een volledig schooljaar of dienstjaar steeds bij het einde van dat schooljaar of dienstjaar, de zomervakantie inbegrepen.
]
Art. 145.
Ongewettigde afwezigheid plaatst
het personeelslid ambtshalve in de stand non-activiteit.
Tijdens de periodes van ongewettigde afwezigheid kan het
personeelslid zijn aanspraak op verhoging van het salaris en op een ander ambt
niet doen gelden.
Afdeling IV. -
Terbeschikkingstelling
Art. 146.
[
Het personeelslid kan, onder de door de Vlaamse Regering bepaalde voorwaarden, ter beschikking worden gesteld wegens :
1° ziekte;
2° persoonlijke aangelegenheden, voorafgaand aan het rustpensioen.
Een personeelslid dat ter beschikking gesteld is om de reden, vermeld in het eerste lid, 1°, kan gedurende twee jaar zijn aanspraak op een ander ambt en op bevordering tot een hoger salaris doen gelden.
In afwachting dat de Vlaamse Regering de voorwaarden, vermeld in het eerste lid, vaststelt, gelden voor de personeelsleden de bepalingen die van toepassing zijn op de personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs.
]
Art. 147.
Niemand kan ter beschikking
gesteld of gehouden worden wegens ziekte
[vanaf de datum waarop hij aanspraak kan maken op een rustpensioen]
en dertig dienstjaren telt die in
aanmerking komen voor de berekening van het
rustpensioen.
[ “Het eerste lid is niet van toepassing op de personeelsleden die gedeeltelijk ter beschikking gesteld zijn wegens
ziekte of gebrekkigheid tijdens een verlof voor verminderde prestaties wegens ziekte.]
Art. 148.
De Vlaamse Regering bepaalt de
voorwaarden waaronder een personeelslid ter beschikking gesteld wordt om de
redenen, vermeld
[in artikel 146, eerste lid]
.
Het wachtgeld, de toelagen en de vergoedingen die eventueel
aan dat personeelslid wordt toegekend, zijn onderworpen aan de
mobiliteitsregeling die geldt voor de bezoldiging van een personeelslid in
dienst-activiteit.
HOOFDSTUK XI. - Definitieve
ambtsneerlegging
Art. 149.
§ 1. Voor zover dat niet anders is
bepaald, wordt het personeelslid dat tijdelijk is aangesteld,
[...]
vastbenoemd is of een mandaat bekleedt, zonder opzegging uit
zijn ambt ontslagen als :
1° hij niet meer voldoet aan een
van de volgende voorwaarden :
a) onderdaan zijn van een
lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Vrijhandelsassociatie,
behoudens een door de Vlaamse Regering te verlenen
vrijstelling;
b) de burgerlijke en politieke rechten
genieten;
c) voldoen aan de
dienstplichtwetten;
2° hij na een geoorloofde afwezigheid
zonder geldige redenen, behoudens overmacht, zijn dienst niet hervat en
gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien kalenderdagen afwezig
blijft;
3° hij zonder geldige redenen zijn betrekking
verlaat en gedurende een ononderbroken periode van meer dan tien kalenderdagen
afwezig blijft;
4° hij zich bevindt in een van de gevallen
waarin de toepassing van de burgerlijke wetten en van de strafwetten, de
ambtsneerlegging tot gevolg heeft;
5° is vastgesteld dat
hij wegens een overeenkomstig de wet, het decreet of een reglement erkende
blijvende arbeidsongeschiktheid niet meer in staat is zijn ambt naar behoren te
vervullen.
§ 2. Met behoud van de toepassing
van de bepalingen in § 1, wordt een vastbenoemd personeelslid uit zijn
ambt ontslagen als :
1° hij gedurende twee opeenvolgende
evaluaties of drie keer tijdens de loopbaan in hetzelfde ambt bij de inspectie
een definitieve evaluatie met eindconclusie onvoldoende heeft
gekregen;
2° hij wordt ontslagen of afgezet na een
tuchtmaatregel.
Bij ontslag van een vastbenoemd personeelslid
op grond van § 2, 1° en 2°, wordt een opzeggingstermijn bepaald
waarvan de duur wordt vastgesteld volgens het aantal arbeidsdagen dat vereist
is om aanspraak te kunnen maken op uitkeringen in het kader van de
werkloosheidsreglementering en van de verplichte ziekte- en
invaliditeitsverzekering.
Tijdens die opzeggingstermijn
:
1° wordt het personeelslid beschouwd als tijdelijk
aangesteld in zijn ambt;
2° geniet het personeelslid het
brutoactiviteitssalaris dat verbonden is aan het ambt waarin het vastbenoemd
was.
Het personeelslid kan geheel of gedeeltelijk afstand doen
van die opzeggingstermijn.
Art. 150.
Voor zover dat niet anders is bepaald,
geven de volgende situaties voor een tijdelijk aangesteld
[...]
en een vastbenoemd personeelslid eveneens aanleiding tot definitieve
ambtsneerlegging of tot beëindiging van de tijdelijke aanstelling
:
1° het vrijwillige ontslag. De opzeggingstermijn bedraagt
vijftien kalenderdagen, tenzij bij onderlinge overeenkomst een andere termijn
wordt overeengekomen. Het personeelslid deelt het vrijwillig ontslag mee per
aangetekende brief;
2° de pensionering wegens het bereiken
van de leeftijdsgrens.
[ In afwijking van artikel 150, eerste lid, 2°, en zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van artikel 62, § 2 en § 3, eindigt de aanstelling niet na het bereiken van de leeftijdsgrens indien het betrokken personeelslid en de inspecteur-generaal overeenkomen de aanstelling te verlengen. Dergelijke verlenging van de aanstelling geldt telkens enkel voor de duur van maximum één jaar.]
Art. 151.
Voor zover dat niet anders is bepaald,
geven de volgende situaties voor een personeelslid dat een mandaat bekleedt,
eveneens aanleiding tot beëindiging van het mandaat
:
1° het vrijwillige ontslag. De opzeggingstermijn zoals
vermeld in artikel 87, § 1, moet worden nageleefd;
2°
de pensionering wegens het bereiken van de leeftijdsgrens.
[ In afwijking van artikel 151, eerste lid, 2°, en zonder afbreuk te doen aan de bepalingen van artikel 62, § 2 en § 3, eindigt het mandaat niet na het bereiken van de leeftijdsgrens indien het betrokken personeelslid en de inspecteur-generaal overeenkomen het mandaat te verlengen. Dergelijke verlenging van het mandaat geldt telkens enkel voor de duur van maximum één jaar.
]
Art. 152.
De Vlaamse Regering bezorgt de
gemotiveerde beslissing tot ontslag met toepassing van artikel 149 aan het
personeelslid per aangetekende brief.
HOOFDSTUK XII. -
Bezoldigingsregeling
Art. 153.
[Met behoud van de toepassing van de bepalingen van de geldelijke rechtspositie, zoals vermeld in de
Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs
]
blijven het
koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het
onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het
Ministerie van Openbaar Onderwijs en de ter uitvoering ervan genomen bepalingen
van toepassing op de leden van de inspectie.
DEEL IV. - WIJZIGINGS-, OVERGANGS- EN
SLOTBEPALINGEN
TITEL I. - Wijzigingsbepalingen met betrekking tot de
pedagogische begeleidingsdiensten
HOOFDSTUK I. - Wijzigingen in het decreet van
27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het
gemeenschapsonderwijs
...
HOOFDSTUK II. - Wijzigingen in het decreet van
27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het
gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor
leerlingenbegeleiding
...
TITEL II. - Wijzigingsbepalingen met betrekking tot
het syndicaal statuut
...
Art. 185.
In afwijking van
artikel 34 van het
koninklijk besluit van 28 september 1984, zoals gewijzigd bij het koninklijk
besluit van 20 juli 2007, wordt met betrekking tot de materies, bedoeld in
artikel 11, § 1 en § 2, van de wet van 19 december 1974 tot regeling
van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, een
onderhandelingscomité opgericht. De
[...]
inspecteur-generaal
of zijn gemandateerde zit dit onderhandelingscomité
voor.
TITEL III. - Overige
wijzigingsbepalingen
HOOFDSTUK I. - Wijzigingen in de wet van 29
mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de
onderwijswetgeving
...
HOOFDSTUK II. - Wijzigingen in het decreet van
5 juli 1989 betreffende het onderwijs
...
HOOFDSTUK III. - Wijzigingen in het decreet
van 28 april 1993 betreffende het onderwijs IV
...
HOOFDSTUK IV. - Wijzigingen in het decreet van
1 december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de
levensbeschouwelijke vakken
...
HOOFDSTUK V. - Wijzigingen in het decreet van
16 april 1996 betreffende het mentorschap en de nascholing in
Vlaanderen
...
HOOFDSTUK VI. - Wijzigingen in het decreet
basisonderwijs van 25 februari 1997
...
HOOFDSTUK VII. - Wijzigingen in het decreet
van 14 juli 1998 houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair
onderwijs en tot wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het
basisonderwijs
...
HOOFDSTUK VIII. - Wijzigingen in het decreet
van 1 december 1998 betreffende de centra voor
leerlingenbegeleiding
...
HOOFDSTUK IX. - Wijzigingen in het decreet van
13 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek
...
HOOFDSTUK X. - Wijzigingen in het decreet van
4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in
Vlaanderen
...
HOOFDSTUK XI. - Wijzigingen aan het decreet
van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs
...
HOOFDSTUK XII. - Wijzigingen aan het decreet
van 10 juli 2008 betreffende het stelsel van leren en werken in de Vlaamse
Gemeenschap
...
TITEL IV. - Opheffings- en
overgangsbepalingen
Art. 215.
[
§ 1. De instellingen en CLB's die uiterlijk op 30 juni 2018 een beperkt gunstig advies hebben gekregen, worden geacht een "gunstig advies" als vermeld in artikel 39, § 5, 1°, te hebben gekregen.
§ 2. De instellingen en CLB's die uiterlijk op 30 juni 2018 een ongunstig advies hebben gekregen, worden geacht een "ongunstig advies" als vermeld in artikel 39, § 5, 2°, a), te hebben gekregen.
Een nieuwe doorlichting volgt binnen een periode van negentig kalenderdagen na de periode van opschorting van de procedure tot intrekking van de erkenning, die is meegedeeld door de Vlaamse Regering aan het bestuur.
§ 3. De doorlichting, vermeld in paragraaf 2, wordt uitgevoerd door een paritair college van inspecteurs dat de Vlaamse Regering heeft samengesteld. Dat college bestaat voor de helft uit inspectieleden die afkomstig zijn uit het vrij onderwijs, en voor de helft uit inspectieleden die afkomstig zijn uit het officieel onderwijs. De Vlaamse Regering kan aan dat paritair college een voorzitter toevoegen, die niet behoort tot de onderwijsinspectie.
Het paritair college kan een beroep doen op externe deskundigen. De externe deskundige neemt niet deel aan de deliberaties. Zijn rapport, dat hij onafhankelijk opstelt, wordt bij de eindbespreking van het paritair college ter bespreking voorgelegd.
Bij staking van stemmen bepaalt de inspecteur-generaal het advies nadat hij het college heeft gehoord.
§ 4. Na de doorlichting brengt het paritair college aan de Vlaamse Regering een definitief advies uit over de verdere erkenning van de instelling. Dat advies kan alleen betrekking hebben op de elementen die in het eerdere advies expliciet zijn opgesomd.
Het advies, dat betrekking heeft op de hele instelling of op een of meer structuuronderdelen, kan op twee manieren worden uitgebracht :
1° "gunstig advies" als vermeld in artikel 39, § 5, 1° ;
2° "ongunstig advies" als vermeld in artikel 39, § 5, 2°.
]
Art. 216.
[...]
Art. 217.
In afwijking van artikel 28, § 3
en § 4 van onderhavig decreet, wordt het krediet, vermeld in artikel 28,
§ 1, aan de pedagogische begeleidingsdiensten die in uitvoering van
artikel 92ter van het
decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor
Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten een
samenwerkingsovereenkomst gesloten hebben, toegekend gedurende de resterende
looptijd van deze overeenkomst, indien voldaan wordt aan de voorwaarden gesteld
door artikel 92ter van het decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie,
Dienst voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische
begeleidingsdiensten.
[ In afwijking van artikel 28, § 4, wordt de in 2008 afgesloten vijfjaarlijkse samenwerkingsovereenkomst tussen de Vlaamse Regering en de pedagogische begeleidingsdiensten over de aanwending van de toegekende middelen en de uitvoering van de opdrachten, vermeld in artikel 28, § 1, verlengd tot uitvoering is gegeven aan de evaluatie, zoals vermeld in artikel 30. Deze verlenging kan maximum twee jaar duren. ]
Art. 218.
§ 1. De personeelsleden van de
inspectie die op 31 augustus 2009 als coördinerend inspecteur op basis van
het decreet van 17 juli 1991 betreffende de inspectie, Dienst voor
Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten tijdelijk zijn
aangesteld, een mandaat bekleden of vastbenoemd zijn, worden vanaf 1 september
2009 beschouwd als respectievelijk tijdelijk aangesteld, mandaathouder of
vastbenoemd in het ambt van coördinerend inspecteur, indien ze werden
aangesteld conform artikel 34 tot
en met 47 van voornoemd decreet. Ze behouden de salarisschaal en
forfaitaire vergoeding voor reis-, verblijfs- en werkingskosten verbonden aan
het ambt van coördinerend inspecteur, tenzij de nieuwe
bezoldigingsregeling voor dat ambt gunstiger is.
De
personeelsleden van de inspectie die op 31 augustus 2009 als
inspecteur-generaal basisonderwijs of inspecteur-generaal secundair onderwijs
op basis van het decreet van 17 juli 1991 betreffende de inspectie, Dienst voor
Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten tijdelijk zijn
aangesteld, een mandaat bekleden of vastbenoemd zijn, worden vanaf 1 september
2009 beschouwd als respectievelijk tijdelijk aangesteld, mandaathouder of
vastbenoemd in het ambt van coördinerend inspecteur, indien ze werden
aangesteld conform artikel 34 tot en met 47 van voornoemd decreet. Ze behouden
de salarisschaal en forfaitaire vergoeding voor reis-, verblijfs- en
werkingskosten verbonden aan het ambt van inspecteur-generaal basisonderwijs of
inspecteur-generaal secundair onderwijs, tenzij de nieuwe bezoldigingsregeling
voor het ambt van coördinerend inspecteur gunstiger is.
De diensten tot 31 augustus 2009 gepresteerd in het ambt van
coördinerend inspecteur, van inspecteur-generaal basisonderwijs of
inspecteur-generaal secundair onderwijs worden vanaf 1 september 2009 beschouwd
als diensten gepresteerd in het ambt van coördinerend
inspecteur.
§ 2. Het personeelslid dat op 31
augustus 2009 als coördinerend inspecteur-generaal op basis van het
decreet van 17 juli 1991 betreffende de inspectie, Dienst voor
Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten vastbenoemd is,
wordt vanaf 1 september 2009 beschouwd als vastbenoemd in het ambt van
inspecteur-generaal. Het behoudt de salarisschaal en forfaitaire vergoeding
voor reis-, verblijfs- en werkingskosten verbonden aan het ambt van
coördinerend inspecteur-generaal, tenzij de nieuwe bezoldigingsregeling
voor het ambt van inspecteur-generaal gunstiger is.
De
diensten tot 31 augustus 2009 gepresteerd in het ambt van coördinerend
inspecteur-generaal worden vanaf 1 september 2009 beschouwd als diensten
gepresteerd in het ambt van inspecteur-generaal.
§ 3. De personeelsleden vermeld in
§ 1, worden op hun verzoek de eerste dag van de maand volgend op hun
verzoek vastbenoemd in het ambt van coördinerend inspecteur indien zij
:
- de leeftijd van 55 jaar hebben bereikt;
-
ten minste vier jaar het mandaat van coördinerend inspecteur hebben
uitgeoefend of ten minste vier jaar tijdelijk zijn aangesteld in voormelde
ambt.
§ 4. De personeelsleden vermeld in
§ 1 en die gebruik maken van de benoemingsmogelijkheid voorzien in §
3, behouden ook na hun benoeming de salarisschaal en forfaitaire vergoeding
voor reis-, verblijfs- en werkingskosten die hen op basis van § 1 werd
toegekend.
§ 5. De personeelsleden die in
toepassing van § 1, tweede lid, geconcordeerd worden in het ambt van
coördinerend inspecteur en die voorheen bij mandaat waren aangesteld in
het ambt van inspecteur-generaal basisonderwijs of in het ambt van
inspecteur-generaal secundair onderwijs mogen ten persoonlijken titel verder de
naam van het ambt gebruiken dat zij op 31 augustus 2009 uitoefenden en dit ook
nadat zij in toepassing van § 3 vastbenoemd worden in het ambt van
coördinerend inspecteur.
Art. 219.
De personeelsleden van de inspectie
die op 31 augustus 2009 tijdelijk zijn aangesteld
[...]
of vastbenoemd zijn in het ambt van inspecteur basisonderwijs,
inspecteur secundair onderwijs, inspecteur kunstonderwijs, inspecteur
volwassenenonderwijs of inspecteur van de centra op basis van het decreet van
17 juli 1991 betreffende de inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en
pedagogische begeleidingsdiensten, worden vanaf 1 september 2009 beschouwd als
respectievelijk tijdelijk aangesteld
[...]
of
vastbenoemd in het ambt van inspecteur. Ze behouden hun salarisschaal en
forfaitaire vergoeding voor reis-, verblijfs- en werkingskosten, tenzij de
nieuwe bezoldigingsregeling gunstiger is.
De diensten
gepresteerd in het ambt van inspecteur basisonderwijs, inspecteur secundair
onderwijs, inspecteur kunstonderwijs, inspecteur volwassenenonderwijs of
inspecteur van de centra worden beschouwd als diensten gepresteerd in het ambt
van inspecteur.
Art. 220.
In afwijking van artikel 62, wordt,
zolang er kandidaten zijn opgenomen op een lijst, vermeld in
artikel 28 van het
decreet van 17 juli 1991 betreffende inspectie, Dienst voor
Onderwijsontwikkeling en pedagogische begeleidingsdiensten en voor zover de
periode van vier jaar te rekenen vanaf de datum van het afsluiten van de
werkzaamheden van de selectiecommissie nog niet verstreken is, aan deze
kandidaten prioritair de mogelijkheid geboden om zich kandidaat te stellen
wanneer er een vacature ontstaat voor het ambt van inspecteur. Zij worden
vrijgesteld van de eerste fase van de selectieprocedure. Zij ontvangen een
oproep zoals vermeld in artikel 65, § 1. De bepalingen, vermeld in artikel
65, § 1 tot en met § 6, zijn van toepassing. Indien er zich geen
enkele kandidaat uit voormelde lijst kandidaat stelt of indien er geen enkele
kandidaat geslaagd is in de tweede fase van de selectie, wordt de
selectieprocedure, vermeld in artikel 63 tot en met 65,
gevolgd.
Art. 221.
Personeelsleden van de Dienst voor
Onderwijsontwikkeling die op 31 augustus 2009 vastbenoemd
[...]
of tijdelijk zijn aangesteld in het ambt van adviseur bij de
Dienst voor Onderwijsontwikkeling of in het ambt van navorser bij de Dienst
voor Onderwijsontwikkeling op basis van het decreet van 17 juli 1991
betreffende de inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische
begeleidingsdiensten, worden vanaf 1 september 2009 beschouwd als
respectievelijk vastbenoemd
[...]
of tijdelijk
aangesteld in het ambt van inspecteur. Ze behouden hun salarisschaal en
forfaitaire vergoeding voor reis-, verblijfs- en werkingskosten, tenzij de
nieuwe bezoldigingsregeling gunstiger is.
De diensten
gepresteerd in het ambt van adviseur bij de Dienst voor Onderwijsontwikkeling
of navorser bij de Dienst voor Onderwijsontwikkeling worden beschouwd als
diensten gepresteerd in het ambt van inspecteur.
Art. 222.
Het personeelslid dat op 31 augustus
2009 vastbenoemd is in het ambt van directeur bij de Dienst voor
Onderwijsontwikkeling op basis van het decreet van 17 juli 1991 betreffende de
inspectie, Dienst voor Onderwijsontwikkeling en pedagogische
begeleidingsdiensten, wordt vanaf 1 september 2009 beschouwd als vastbenoemd in
het ambt van coördinerend inspecteur. Hij behoudt daarbij de salarisschaal
en forfaitaire vergoeding voor reis-, verblijfs- en werkingskosten verbonden
aan het ambt van directeur bij de Dienst voor Onderwijsontwikkeling, tenzij de
bezoldigingsregeling verbonden aan het ambt van coördinerend inspecteur
gunstiger is. Hij mag eveneens ten persoonlijken titel verder de naam van het
ambt gebruiken dat hij op 31 augustus 2009 uitoefende.
De
diensten gepresteerd in het ambt van directeur bij de Dienst voor
Onderwijsontwikkeling worden beschouwd als diensten gepresteerd in het ambt van
coördinerend inspecteur.
Art. 223.
[...]
Art. 224.
[...]
Art. 225.
Er kunnen geen personeelsleden
[...]
vastbenoemd worden in het ambt van inspecteur, zolang
het percentage, vermeld in artikel 62, § 2, bereikt of overschreden
is.
[
[...]
]
TITEL V. - Slotbepaling
Art. 226.
Dit decreet treedt in werking op 1
september 2009, met uitzondering van :
1° artikel 26, dat
uitwerking heeft met ingang van 1 januari 2009;
2° artikel
185, dat uitwerking heeft met ingang van 1 april 2009;
3°
artikel 224, dat uitwerking heeft met ingang van 1 mei
2009.
- (1):
Artikel 15, § 2, laatste lid, heeft uitwerking vanaf de datum dat de
pedagogische begeleidingsdiensten en de permanente ondersteuningscellen het jaarlijkse rapport indienen voor het
schooljaar 2022-2023. (artikel 83, decr. 23/12/2021, B.S. 29/12/2021)