Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de regeling van de jaarlijkse vakantie voor de administratief medewerker en voor bepaalde personeelsleden van het administratief personeel in het onderwijs
goedkeuringsdatum
27/05/2011
publicatiedatum
B.S.29/06/2011
datum laatste wijziging
20/08/2019
(1)
B.Vl.R. van 04/05/2018 (B.S. 28/08/2018)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering betreffende het opleidingsaanbod, de organisatie, de personeelsformatie, de inning van het inschrijvingsgeld en de certificering van het deeltijds kunstonderwijs ;
(2)
B.Vl.R. van 24/05/2019 (B.S. 20/08/2019)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van sommige bepalingen voor de personeelsleden van de academies voor deeltijds kunstonderwijs ;
De Vlaamse Regering,
Gelet op het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het
Gemeenschapsonderwijs, artikel 77, eerste lid;
Gelet op het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het
gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, artikel 51, eerste lid;
Gelet op het decreet van 14 februari 2003 betreffende het onderwijs-XIV, artikel X.61, 1o en 2o
;
Gelet op het koninklijk besluit van 8 december 1967, genomen ter uitvoering van artikel 3 van het koninklijk besluit
van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het administratief personeel
en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager,
buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 25 oktober 2002 houdende maatregelen betreffende het
prestatiestelsel, het jaarlijks vakantieverlof, sommige administratieve standen en de bezoldigingsregeling van het
ondersteunend personeel tewerkgesteld in het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs;
Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 27 januari 2011;
Gelet op protocol nr. 743 van 8 april 2011 houdende de conclusies van de onderhandelingen die werden gevoerd
in de gemeenschappelijke vergadering van Sectorcomité X en van onderafdeling Vlaamse Gemeenschap van afdeling 2
van het Comité voor de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;
Gelet op protocol nr. 510 van 8 april 2011 houdende de conclusies van de onderhandelingen die werden gevoerd
in het overkoepelend onderhandelingscomité, vermeld in het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van
onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd onderwijs;
Gelet op advies 49.509/1 van de Raad van State, gegeven op 5 mei 2011, met toepassing van artikel 84, § 3, eerste lid
van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel;
Na beraadslaging,
Besluit :
HOOFDSTUK 1. — Algemene bepalingen
Artikel 1.
Dit besluit is van toepassing op de personeelsleden die vastbenoemd zijn in een ambt van :
1° administratief medewerker in de personeelscategorie van het beleids- en ondersteunend personeel in het
basisonderwijs;
2° administratief medewerker in de personeelscategorie van het ondersteunend personeel in het secundair
onderwijs
[, het deeltijds kunstonderwijs]
of het volwassenenonderwijs;
3° het administratief personeel in een instelling van het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs
[...]
.
Dit besluit is ook van toepassing op de personeelsleden die tijdelijk aangesteld zijn in een ambt als vermeld in het
eerste lid, als de vakantieperiodes, vermeld in dit besluit, binnen de periode van hun tijdelijke aanstelling vallen.
Art. 2.
Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
1° inrichtende macht : de inrichtende machten van instellingen van het basisonderwijs, het deeltijds kunstonderwijs, het secundair onderwijs en het volwassenenonderwijs waarop de bepalingen van het decreet van 27 maart 1991
rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs of het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden
gesubsidieerd onderwijs van toepassing zijn;
2° herfstvakantie : de vakantie die begint op de maandag van de week waarin 1 november valt, en die één week
duurt. Als 1 november op een zondag valt, begint de herfstvakantie op 2 november;
3° kerstvakantie : de vakantie die begint op de maandag van de week waarin 25 december valt, en die twee weken
duurt. Als 25 december op een zaterdag of een zondag valt, begint de kerstvakantie de maandag na 25 december;
4° krokusvakantie : de vakantie die begint op de zevende maandag vóór Pasen, en die één week duurt;
5° paasvakantie : de vakantie die begint op de eerste maandag van april, en die twee weken duurt. Als Pasen in
de maand maart valt, begint de paasvakantie op de maandag na Pasen. Als Pasen na 15 april valt, begint de
paasvakantie op de tweede maandag vóór Pasen;
6° zomervakantie : de vakantie die begint op 1 juli en eindigt op 31 augustus.
7° wettelijke feestdagen : 1 januari, paasmaandag, 1 mei, Hemelvaartsdag, pinkstermaandag, 21 juli, 15 augustus,
1 november, 11 november en 25 december. Voor de toepassing van dit besluit wordt de dag na Hemelvaartsdag ook als
een wettelijke feestdag beschouwd;
8° decretale feestdag : 11 juli;
9° facultatieve vakantiedagen : de facultatieve vakantiedag of -dagen die een instelling kan organiseren. Voor een
instelling van het basisonderwijs gaat het om de facultatieve vakantiedagen, vermeld in artikelen 6 en 7 van het besluit
van de Vlaamse Regering van 17 april 1991 tot organisatie van het schooljaar in het basisonderwijs en in het deeltijds
onderwijs georganiseerd, erkend of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap. Voor een instelling van het
secundair onderwijs gaat het om de facultatieve vakantiedagen, vermeld in artikel 6, 3° en in artikel 7, 7° van het besluit
van de Vlaamse Regering van 31 augustus 2001 houdende de organisatie van het schooljaar in het secundair onderwijs.
Voor een instelling van het volwassenenonderwijs gaat het om de facultatieve vakantiedagen, vermeld in
artikelen 8quinquies en 8sexies van het besluit van de Vlaamse Regering van 21 september 2007 tot regeling van een
aantal aangelegenheden voor de Centra voor Volwassenenonderwijs in uitvoering van het decreet van 15 juni 2007
betreffende het volwassenenonderwijs.
[Voor een instelling van het deeltijds kunstonderwijs gaat het om de facultatieve vakantiedagen, vermeld in
artikel 28, eerste lid en artikel 29 van het besluit van de Vlaamse Regering van 4 mei 2018 betreffende het
opleidingsaanbod, de organisatie, de personeelsformatie, de inning van het inschrijvingsgeld en de certificering van het
deeltijds kunstonderwijs.]
HOOFDSTUK 2. — De jaarlijkse vakantie
Art. 3.
§ 1. De personeelsleden, vermeld in artikel 1, genieten een jaarlijkse vakantie die bestaat uit de periodes
vermeld in artikel 2, 2° tot en met 9°, eventueel verminderd met een aantal te presteren dagen als vermeld in artikel 5.
Een personeelslid heeft alleszins recht op een ononderbroken vakantie van 5 weken tijdens de zomervakantie,
waarin in ieder geval de periode van 15 juli tot en met 15 augustus valt.
§ 2. Als een instelling een afwijkende regeling voor de vakantieperiodes heeft, wordt de jaarlijkse vakantie in
afwijking van paragraaf 1 overeenkomstig aangepast.
Voor een instelling van het basisonderwijs betreft het de regeling, vermeld in artikel 8 van het besluit van de
Vlaamse Regering van 17 april 1991 tot organisatie van het schooljaar in het basisonderwijs en in het deeltijds
onderwijs, erkend of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap.
Voor een instelling van het secundair onderwijs betreft het de regeling, vermeld in artikel 8 van het besluit van de
Vlaamse Regering van 31 augustus 2001 houdende de organisatie van het schooljaar in het secundair onderwijs.
Voor een instelling van het volwassenenonderwijs betreft het de regeling, vermeld in artikel 8septies van het besluit
van de Vlaamse Regering van 21 september 2007 tot regeling van een aantal aangelegenheden voor de Centra voor
Volwassenenonderwijs in uitvoering van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs.
Voor een instelling van het deeltijds kunstonderwijs betreft het de regeling, vermeld in artikel 13 van het besluit
van de Vlaamse Regering van 17 april 1991 tot organisatie van het schooljaar in het basisonderwijs en in het deeltijds
onderwijs, erkend of gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap.
Art. 4.
De jaarlijkse vakantie, vermeld in artikel 3, wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
HOOFDSTUK 3. — Prestaties tijdens de jaarlijkse vakantie
Art. 5.
§ 1. De inrichtende macht kan de personeelsleden van het administratief personeel en de administratief
medewerkers, vermeld in artikel 1, tijdens de jaarlijkse vakantie, vermeld in artikel 3, verplichten om maximaal twaalf
dagen prestaties te leveren, waarvan maximaal tien prestatiedagen tijdens de zomervakantie.
Deze prestatiedagen zijn steeds volledige dagen. De inrichtende macht kan na akkoord met het betrokken
personeelslid ook beslissen om de prestatiedagen in halve prestatiedagen op te delen.
§ 2. De inrichtende macht legt jaarlijks het globale aantal in paragraaf 1 vermelde prestatiedagen vast, alsook de
verdeling van die prestatiedagen. Ze deelt uiterlijk vóór de kerstvakantie aan de betrokken personeelsleden voor het
daaropvolgende kalenderjaar hun prestatiedagen mee evenals de verdeling ervan. Als de inrichtende macht
- behoudens in geval van overmacht - vóór de kerstvakantie geen prestatiedagen meedeelt, betekent dit dat de
inrichtende macht voor het daaropvolgende kalenderjaar geen gebruik maakt van paragraaf 1. Als een personeelslid
in dienst treedt na de kerstvakantie, deelt de inrichtende macht aan dat personeelslid op het ogenblik van de
indiensttreding het aantal volgens paragraaf 1 bepaalde prestatiedagen mee evenals de verdeling van die
prestatiedagen over de resterende vakantieperiodes van het kalenderjaar.
In afwijking op het eerste lid deelt de inrichtende macht voor de zomervakantie van het kalenderjaar 2011 de te
leveren prestatiedagen uiterlijk op 1 mei 2011 mee aan de betrokken personeelsleden. Deze bepaling geldt niet als de
inrichtende macht de te leveren prestatiedagen, vermeld in paragraaf 1, al eerder heeft meegedeeld.
§ 3. De inrichtende macht spreidt de prestatiedagen, vermeld in paragrafen 1 en 2, over de betrokken
personeelsleden volgens een regeling die zo veel mogelijk rekening houdt met de aard van het ambt, de omvang van
de opdracht, de concrete mogelijkheden van de betrokkene en de werkzaamheden die in de instelling moeten worden
verricht, en die bovendien rekening houdt met een billijke verdeling van de taken.
Die regeling maakt het voorwerp uit van onderhandelingen die worden gevoerd binnen het bevoegde
onderhandelingscomité.
§ 4. Het personeelslid dat, naast de prestatiedagen, vermeld in paragraaf 1, om uitzonderlijke dienstredenen op
vraag van de inrichtende macht instemt om een of meer extra prestatiedagen te werken tijdens de jaarlijkse vakantie,
vermeld in artikel 3, krijgt voor deze extra prestatiedagen in evenredige mate vervangende vakantiedagen, die hij
buiten de jaarlijkse vakantie kan opnemen.
Art. 6.
§ 1. De prestatiedagen tijdens de jaarlijkse vakantie, vermeld in artikel 5, gelden altijd voor personeelsleden
die belast zijn met een voltijdse opdracht.
Als een personeelslid belast is met een deeltijdse opdracht, wordt het aantal gevraagde prestatiedagen
verhoudingsgewijs aangepast.
§ 2. Een begonnen dag wordt altijd aangerekend als een volledige prestatiedag.
Als de inrichtende macht na akkoord met een personeelslid beslist heeft om de prestatiedagen in te delen in halve
prestatiedagen, in overeenstemming met artikel 5, § 1, tweede lid, wordt een begonnen dag als een halve prestatiedag
aangerekend.
HOOFDSTUK 4. — Wijzigingsbepalingen
Art. 7.
Aan hoofdstuk I van het koninklijk besluit van 8 december 1967, genomen ter uitvoering van artikel 3 van
het koninklijk besluit van 28 februari 1967 houdende vaststelling van de administratieve stand van de leden van het
administratief personeel en van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs,
voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, gewijzigd bij de koninklijke besluiten
van 30 mei 1975, 16 december 1981 en 20 juli 1982 en het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juni 1993, wordt een
artikel 3bis toegevoegd, dat luidt als volgt :
"Art. 3bis. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op de personeelsleden die vastbenoemd of
tijdelijk aangesteld zijn in een ambt :
1° van administratief medewerker in de personeelscategorie van het beleids- en ondersteunend personeel in het
basisonderwijs;
2° van administratief medewerker in de personeelscategorie van het ondersteunend personeel in het secundair
onderwijs of het volwassenenonderwijs;
3° van het administratief personeel in een instelling van het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs of van
het deeltijds kunstonderwijs."
Art. 8.
Artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 oktober 2002 houdende maatregelen betreffende
het prestatiestelsel, het jaarlijks vakantieverlof, sommige administratieve standen en de bezoldigingsregeling van het
ondersteunend personeel tewerkgesteld in het gewoon en buitengewoon secundair onderwijs, gewijzigd bij het besluit
van de Vlaamse Regering van 8 september 2006, wordt vervangen door wat volgt :
"Art. 3. Voor de personeelsleden, vermeld in artikel 1, 1°
, geldt vanaf 1 januari 2011 het volgende vakantieverlof :
1° voor het ambt van administratief medewerker gelden de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering
van 20 mei 2011 betreffende de regeling van de jaarlijkse vakantie voor de administratief medewerker en voor bepaalde
personeelsleden van het administratief personeel in het onderwijs;
2° voor het ambt van opvoeder gelden de bepalingen van artikel 1, § 4, en artikelen 2, 3 en 4 van het koninklijk
besluit van 15 januari 1974, genomen ter toepassing van artikel 160 van het koninklijk besluit van 22 maart 1969 tot
vaststelling van het statuut van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend
hulppersoneel, van het paramedisch personeel der inrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar,
technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat, alsmede der internaten die van deze inrichtingen afhangen en van
de leden van de inspectiedienst die belast is met het toezicht op deze inrichtingen."
HOOFDSTUK 5. — Slotbepalingen
Art. 9.
Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2011.
Art. 10.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het Onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.