Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de
loopbaanonderbreking van de personeelsleden van het onderwijs en de centra voor
leerlingenbegeleiding
goedkeuringsdatum
09 SEPTEMBER 2011
publicatiedatum
B.S.05/12/2011
datum laatste wijziging
14/11/2022
COORDINATIE
(1)
B.Vl.R. van 12/10/2012 (B.S. 21/11/2012)
(2)
B.Vl.R. van 06/09/2013 (B.S. 04/10/2013)
(3)
B.Vl.R. van 12/06/2015 (B.S. 06/07/2015)
(4)
B.Vl.R. van 03/07/2015 (B.S. 04/08/2015)
(5)
B.Vl.R. van 15/04/2016 (B.S. 19/05/2016)
(6)
B.Vl.R. van 30/08/2016 (B.S. 12/09/2016)
(7)
B.Vl.R. van 28/10/2016 (B.S. 29/12/2016)
(8)
B.Vl.R. van 21/04/2017 (B.S. 30/05/2017)
(9)
B.Vl.R. van 17/11/2017 (B.S. 20/12/2017)
(10)
B.Vl.R. van 17/07/2020 (B.S. 25/08/2020)
(11)
B.Vl.R. van 28/08/2020 (B.S. 03/09/2020)
(12)
B.Vl.R. van 26/02/2021 (B.S. 19/04/2021)
(13)
B.Vl.R. van 16/07/2021 (B.S. 14/09/2021)
(14)
B.Vl.R. van 21/01/2022 (B.S. 18/03/2022)
(15)
B.Vl.R. van 08/07/2022 (B.S. 14/11/2022)
De Vlaamse Regering,
Gelet op het decreet van 27 maart 1991 betreffende de
rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs,
artikel 77, eerste lid, artikel 80, eerste lid, gewijzigd bij de decreten van
28 april 1993 en 13 juli 2001, en artikel 82, eerste lid;
Gelet
op het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige
personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra
voor leerlingenbegeleiding, artikel 51, eerste lid, artikel 54, eerste lid,
gewijzigd bij het decreet van 13 juli 2001, en artikel 56, eerste lid,
gewijzigd bij het decreet van 14 februari 2003;
Gelet op het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie
en de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken, artikel 21, vervangen bij
het decreet van 8 mei 2009;
Gelet op het decreet
van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs, artikel
142;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering
van 16 december 1997 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van de
personeelsleden van het onderwijs en de centra voor
leerlingenbegeleiding;
Gelet op het advies van de
Inspectie van Financiën, gegeven op 26 april 2011;
Gelet op protocol nr. 752 van 10 juni 2011 houdende de conclusies
van de onderhandelingen, gevoerd in de gemeenschappelijke vergadering van
Sectorcomité X en van onderafdeling Vlaamse Gemeenschap van afdeling 2
van het Comité voor de provinciale en plaatselijke
overheidsdiensten;
Gelet op protocol nr. 519 van
10 juni 2011 houdende de conclusies van de onderhandelingen, gevoerd in het
overkoepelend onderhandelingscomité, vermeld in het decreet van 5 april
1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in het vrij gesubsidieerd
onderwijs;
Gelet op advies 49.916/1 van de Raad
van State, gegeven op 12 juli 2011, met toepassing van artikel 84, § 1,
eerste lid, 1° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12
januari 1973;
Op voorstel van de Vlaamse minister
van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel;
Na beraadslaging,
Besluit :
HOOFDSTUK 1. - Toepassingsgebied
Artikel 1.
[ § 1.]
Dit besluit is van toepassing op :
1° de personeelsleden, vermeld in
artikel 2, § 1 van
het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde
personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs;
2° de
personeelsleden, vermeld in artikel
4, § 1 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de
rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de
gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding;
3° de
leden van de inspectie, vermeld in artikel 61 van het decreet van 8 mei 2009
betreffende de kwaliteit van onderwijs;
4° de
personeelsleden, vermeld in artikel
10 van het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en
de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken.
[5° de personeelsleden vermeld in artikel 3 van het decreet van 7 juli 2017 betreffende de rechtspositie van de personeelsleden in de basiseducatie.]
[§ 2. De bepalingen van hoofdstuk 3,
[afdeling 1, afdeling 2 en afdeling 4]
, over de loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof en de loopbaanonderbreking voor medische bijstand, zijn ook van toepassing op de contractuele personeelsleden van het onderwijs en van de centra voor leerlingenbegeleiding, voor zover ze vallen onder het toepassingsgebied van het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen.]
[
Art. 1/1.
In afwijking van artikel 12 en 13 kunnen de stelsels van loopbaanonderbreking, vermeld in hoofdstuk 2, uiterlijk ingaan op 1 september 2016.
]
HOOFDSTUK 2. - Algemene stelsels
Afdeling 1. - Volledige
loopbaanonderbreking
Art. 2.
De personeelsleden, vermeld in artikel
1, die vast benoemd of tot de proeftijd toegelaten zijn, mogen hun loopbaan
volledig onderbreken op voorwaarde dat zij :
1° een ambt
uitoefenen dat beschouwd wordt als hoofdambt;
2° belast
zijn met een of meer betrekkingen die samen ten minste de helft van het aantal
prestatie-eenheden omvatten die vereist zijn voor een ambt met volledige
prestaties.
Voor de toepassing van het eerste lid, 2°
wordt het aantal prestatie-eenheden waarvoor het personeelslid ter beschikking
is gesteld wegens ontstentenis van betrekking en waarvoor het niet
gereaffecteerd of wedertewerkgesteld is, ook in aanmerking
genomen.
Art. 3.
De personeelsleden, vermeld in artikel
1, die tijdelijk aangesteld zijn, mogen hun loopbaan volledig onderbreken op
voorwaarde dat zij aangesteld zijn :
1° in een of meer
betrekkingen die in hun geheel niet vatbaar zijn voor reaffectatie of
wedertewerkstelling;
2° voor een volledig schooljaar in
een of meer vacante of niet-vacante betrekkingen;
3° in
een ambt dat beschouwd wordt als hoofdambt;
4° in een of
meer betrekkingen die samen ten minste de helft van het aantal
prestatie-eenheden omvatten die vereist zijn voor een ambt met volledige
prestaties.
Voor tijdelijke personeelsleden eindigt de
loopbaanonderbreking in ieder geval als de aanstelling
eindigt.
Art. 4.
De volledige loopbaanonderbreking
omvat al de door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde en gesubsidieerde ambten
die het personeelslid uitoefent in het onderwijs en in de centra voor
leerlingenbegeleiding en die als hoofdambt beschouwd worden.
Afdeling 2. - Gedeeltelijke
loopbaanonderbreking
Onderafdeling 1. - Halftijdse
loopbaanonderbreking
Art. 5.
De personeelsleden, vermeld in
artikel 1, die vast benoemd of tot de proeftijd toegelaten zijn, mogen hun
loopbaan halftijds onderbreken op voorwaarde dat zij :
1°
een ambt uitoefenen dat beschouwd wordt als hoofdambt;
2°
een of meer betrekkingen blijven uitoefenen die samen de helft van het aantal
prestatie-eenheden omvatten die vereist zijn voor een ambt met volledige
prestaties. De nog te verrichten prestaties moeten altijd worden afgerond naar
de hogere eenheid, naar gelang van het geval, tot een volledige lestijd of tot
een volledig uur.
Voor de toepassing van het eerste lid,
2° wordt het aantal prestatie-eenheden waarvoor het personeelslid ter
beschikking is gesteld wegens ontstentenis van betrekking en waarvoor het niet
gereaffecteerd of wedertewerkgesteld is, ook in aanmerking genomen. Als het
personeelslid ter beschikking gesteld is wegens gedeeltelijke ontstentenis van
betrekking op het ogenblik dat het een gedeeltelijke loopbaanonderbreking
krijgt, worden voor de loopbaanonderbreking eerst die prestatie-eenheden in
aanmerking genomen waarvoor het personeelslid ter beschikking gesteld is wegens
ontstentenis van betrekking en waarvoor het niet gereaffecteerd of
wedertewerkgesteld is.
Art. 6.
De personeelsleden, vermeld in
artikel 1, die tijdelijk aangesteld zijn, mogen hun loopbaan halftijds
onderbreken op voorwaarde dat zij :
1° aangesteld zijn in
een of meer betrekkingen die in hun geheel niet vatbaar zijn voor reaffectatie
of wedertewerkstelling;
2° aangesteld zijn voor een
volledig schooljaar in een of meer vacante of niet-vacante betrekkingen;
3° aangesteld zijn in een ambt dat beschouwd wordt als
hoofdambt;
4° een of meer betrekkingen blijven uitoefenen
die samen de helft van het aantal prestatie-eenheden omvatten die vereist zijn
voor een ambt met volledige prestaties. De nog te verrichten prestaties moeten
altijd worden afgerond naar de hogere eenheid, naar gelang van het geval, tot
een volledige lestijd of tot een volledig uur.
Voor tijdelijke
personeelsleden eindigt de loopbaanonderbreking in ieder geval als de
aanstelling eindigt.
Onderafdeling 2. - Loopbaanonderbreking
met een vijfde
Art. 7.
De personeelsleden, vermeld in
artikel 1, die vast benoemd of tot de proeftijd toegelaten zijn, mogen hun
loopbaan onderbreken met een vijfde op voorwaarde dat zij :
1° een ambt uitoefenen dat beschouwd wordt als hoofdambt;
2° aangesteld zijn in een ambt met volledige prestaties;
3° een of meer betrekkingen blijven uitoefenen die samen
vier vijfde van het aantal prestatie-eenheden omvatten die vereist zijn voor
een ambt met volledige prestaties. De nog te verrichten prestaties moeten
altijd worden afgerond naar de hogere eenheid, naar gelang van het geval, tot
een volledige lestijd of tot een volledig uur.
Voor de
toepassing van het eerste lid, 3° wordt het aantal prestatie-eenheden
waarvoor het personeelslid ter beschikking is gesteld wegens ontstentenis van
betrekking en waarvoor het niet gereaffecteerd of wedertewerkgesteld is, ook in
aanmerking genomen. Als het personeelslid ter beschikking gesteld is wegens
gedeeltelijke ontstentenis van betrekking op het ogenblik dat het een
loopbaanonderbreking voor een vijfde krijgt, worden voor de
loopbaanonderbreking eerst die prestatie-eenheden in aanmerking genomen
waarvoor het personeelslid ter beschikking gesteld is wegens ontstentenis van
betrekking en waarvoor het niet gereaffecteerd of wedertewerkgesteld
is.
Art. 8.
De personeelsleden, vermeld in
artikel 1, die tijdelijk aangesteld zijn, mogen hun loopbaan onderbreken met
een vijfde op voorwaarde dat zij :
1° aangesteld zijn in
een of meer betrekkingen die in hun geheel niet vatbaar zijn voor reaffectatie
of wedertewerkstelling;
2° aangesteld zijn voor een
volledig schooljaar in een of meer vacante of niet-vacante betrekkingen;
3° aangesteld zijn in een ambt dat beschouwd wordt als
hoofdambt;
4° een ambt met volledige prestaties
uitoefenen;
5° een of meer betrekkingen blijven uitoefenen
die samen vier vijfde van het aantal prestatie-eenheden omvatten die vereist
zijn voor een ambt met volledige prestaties. De nog te verrichten prestaties
moeten altijd worden afgerond naar de hogere eenheid, naar gelang van het
geval, tot een volledige lestijd of tot een volledig uur.
Voor
tijdelijke personeelsleden eindigt de loopbaanonderbreking in ieder geval als
de aanstelling eindigt.
Onderafdeling 3. - Gedeeltelijke
loopbaanonderbreking vanaf de leeftijd van
[55 jaar]
Art. 9.
§ 1. De personeelsleden, vermeld
in artikel 1, kunnen op 1 september of 1 oktober nadat ze de leeftijd van
[55 jaar]
hebben bereikt, tot aan de vooravond van hun pensionering, een
gedeeltelijke loopbaanonderbreking krijgen in de vorm van :
1° een halftijdse loopbaanonderbreking, zoals vermeld in
artikel 5;
2° een loopbaanonderbreking met een vijfde,
zoals vermeld in artikel 7.
De personeelsleden die een
loopbaanonderbreking genieten zoals vermeld in het eerste lid, 2° hebben
telkens op 1 september de mogelijkheid om over te stappen naar een
loopbaanonderbreking vermeld in het eerste lid, 1°.
[De personeelsleden die een loopbaanonderbreking genieten als vermeld in het eerste lid, 1°, hebben telkens op 1 september de mogelijkheid om over te stappen naar een loopbaanonderbreking als vermeld in het eerste lid, 2°, op voorwaarde dat de inrichtende macht daarmee instemt.]
De
betrokken personeelsleden moeten vast benoemd of tot de proeftijd toegelaten
zijn, zowel voor de prestatie-eenheden waarvoor ze de gedeeltelijke
loopbaanonderbreking krijgen, als voor de prestatie-eenheden die ze blijven
uitoefenen.
§ 2. De personeelsleden die in
toepassing van artikel 44 van het besluit van de Vlaamse Regering van 4
februari 2000 betreffende de overdracht van personeel van de
psycho-medisch-sociale centra of de centra voor medisch schooltoezicht naar de
centra voor leerlingenbegeleiding worden overgedragen, worden voor de
toepassing van dit artikel beschouwd als ressorterend onder dit artikel, als
zij :
1° ofwel op 31 augustus 2000 een gedeeltelijke
loopbaanonderbreking genoten zoals vermeld in paragraaf
1;
2° ofwel de leeftijd van 50 jaar bereikt hebben
uiterlijk op 31 augustus 2000 en sedert 1 september 2000 een gedeeltelijke
loopbaanonderbreking genieten.
Artikel 5, eerste lid, 2° is
niet van toepassing op de personeelsleden vermeld in het eerste lid,
1°.
[
§ 3. In afwijking van paragraaf 1 wordt de leeftijd op vijftig jaar gebracht voor de personeelsleden die voor 1 juli 2012 al van een gedeeltelijke loopbaanonderbreking vanaf de leeftijd van vijftig jaar genieten.
§ 4. In afwijking van paragraaf 1 wordt de leeftijd op vijftig jaar gebracht voor de personeelsleden van wie de eerste aanvraag of verlengingsaanvraag voor 1 september 2012 werd ontvangen bij de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, voor zover de inrichtende macht of de Vlaamse Regering vóór 16 maart 2012 de schriftelijke aanvraag van het personeelslid ontving.
§ 5. In afwijking van paragraaf 1 wordt voor de personeelsleden die hun loopbaan onderbreken met een vijfde, de leeftijd op 50 jaar gebracht voor de personeelsleden die op het ogenblik van de begindatum van de loopbaanonderbreking een beroepsloopbaan van ten minste 28 jaar, zoals bepaald in
artikel 3, § 4,
van het Koninklijk Besluit van 12 augustus 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra, doorlopen hebben.
De personeelsleden die een loopbaanonderbreking genieten zoals vermeld in het eerste lid, hebben telkens op 1 september de mogelijkheid om over te stappen naar een loopbaanonderbreking zoals vermeld in paragraaf 1, eerste lid, 1°, zodra zij de leeftijd van 55 jaar bereikt hebben.
]
Art. 10.
De personeelsleden die de
gedeeltelijke loopbaanonderbreking vermeld in artikel 9 krijgen en die tijdens
de vermelde periode hun ambt opnieuw volledig opnemen, behouden de
onderbrekingsuitkeringen die aan hen werden uitbetaald op grond van
artikel 4, § 3 van
het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 betreffende de toekenning van
onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van het onderwijs en de
psycho-medisch-sociale centra.
De personeelsleden vermeld in
het eerste lid, kunnen niet opnieuw het voordeel krijgen van artikel 9 en van
voormeld artikel 4, § 3 van het koninklijk besluit van 12 augustus 1991
betreffende de toekenning van de onderbrekingsuitkeringen aan de
personeelsleden van het onderwijs en de psycho-medisch-sociale
centra.
Afdeling 3. - Gemeenschappelijke
bepalingen
Onderafdeling 1. -
Prestatie-eenheden
Art. 11.
Voor het bepalen van het aantal
prestatie-eenheden, vermeld in artikel 5, eerste lid, 2°, 6, eerste lid,
4°, 7, eerste lid, 3° of 8, eerste lid, 5° worden ook als
prestatie-eenheden beschouwd :
1° de prestaties, verstrekt
door personeelsleden met verlof wegens bijzondere opdracht of verlof wegens
opdracht, vermeld in artikel
51quater, § 2 en § 3 van het decreet van 27 maart 1991
betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd
onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding en
artikel 77quater, § 2 en
§ 3 van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de
rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het
gemeenschapsonderwijs;
2° de prestaties, verstrekt door de
personeelsleden met verlof wegens vakbondsopdracht, vermeld in
artikel 17 van de wet
van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de
vakbonden van haar personeel en artikel 77 van het koninklijk besluit van 28
september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van
de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar
personeel;
3° de prestaties, verstrekt in het kader van de
begeleiding en ondersteuning van de scholen en de centra voor
leerlingenbegeleiding bij de implementatie van het decreet van 28 juni 2002
betreffende gelijke onderwijskansen I, vermeld in artikel VI.21 van dit
decreet;
4° de prestaties, verstrekt ten behoeve van in de
wetgevende vergaderingen van de Staat en van de gemeenschappen of de gewesten
erkende politieke groepen, respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van
die groepen, vermeld in artikel
2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 19 december 1991
betreffende het verlof dat aan de personeelsleden van het onderwijs en de
centra voor leerlingenbegeleiding wordt verleend voor het verrichten van
bepaalde prestaties ten behoeve van in de wetgevende vergaderingen van de Staat
en van de gemeenschappen of de gewesten erkende politieke groepen,
respectievelijk ten behoeve van de voorzitters van die
groepen;
5° de prestaties, verstrekt door de
personeelsleden met verlof, vermeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van
21 november 1980 betreffende het verlof toegekend aan bepaalde, ter beschikking
van de Koning gestelde personeelsleden van de
Rijksdiensten;
6° de prestaties, verstrekt door
personeelsleden in een ministerieel kabinet van een lid van een gemeenschaps-
of gewestregering, van een lid van de federale regering of van een gewestelijk
staatssecretaris, en bij een secretariaat, de cel Algemene
Beleidscoördinatie en een cel Algemeen Beleid bij een lid van de federale
regering, vermeld in artikel
2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 28 juli 1995
betreffende het verlof om een ambt uit te oefenen in een ministerieel kabinet
van een lid van een gemeenschaps- of gewestregering, van een lid van de
federale regering of van een gewestelijk staatssecretaris, en bij een
secretariaat, de cel Algemene Beleidscoördinatie en een cel Algemeen
Beleid bij een lid van de federale regering door personeelsleden van het
onderwijs en van de centra voor leerlingenbegeleiding;
7°
de prestaties, verstrekt door personeelsleden als medewerker, door een
regeringslid ter beschikking gesteld van zijn voorganger, vermeld in artikel 8,
derde lid van het koninklijk besluit van 19 juli 2001 betreffende de invulling
van de beleidsorganen van de federale overheidsdiensten en betreffende de
personeelsleden van de federale overheidsdiensten aangewezen om deel uit te
maken van een kabinet van een lid van een regering of van een college van een
gemeenschap of een gewest;
8° de prestaties, verstrekt door
een personeelslid ter ondersteuning van het college van commissarissen van de
Vlaamse Regering bij de hogescholen, vermeld in
artikel 245, § 2
van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse
Gemeenschap;
9° de prestaties, verstrekt door de
personeelsleden met verlof vermeld in
artikel 166, § 1
van het decreet Basisonderwijs van 25 februari 1997;
10° de
prestaties, verstrekt door de personeelsleden met verlof, vermeld in
artikel 53 van het
decreet van 5 april 1995 tot oprichting van de onderhandelingscomités in
het vrij gesubsidieerd onderwijs;
11° de prestaties,
verstrekt door de personeelsleden met verlof, vermeld in
[artikel 69 van de Codex Secundair Onderwijs]
;
12° de prestaties,
verstrekt door personeelsleden belast met een opdracht aan een hogeschool,
vermeld in artikel 2,
39° van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen
in de Vlaamse Gemeenschap. De ambten, uitgeoefend in de hogescholen worden
altijd beschouwd als hoofdambt.
[
Art. 11/1.
Voor het bepalen van het opdrachtvolume waarvoor loopbaanonderbreking kan worden genomen krachtens de artikelen 2 tot en met 9 wordt eveneens rekening gehouden met de prestaties, verstrekt door de personeelsleden belast met een opdracht aan een hogeschool.
]
Onderafdeling 2. - Begin en einde van de
loopbaanonderbreking
Art. 12.
§ 1. Een loopbaanonderbreking
wordt toegestaan voor een periode die begint op 1 september of 1 oktober van
het school- of dienstjaar en eindigt op 31 augustus van hetzelfde school- of
dienstjaar voor alle personeelsleden vermeld in artikel 1, met uitzondering van
de personeelsleden vermeld in paragraaf 2 van dit artikel.
§ 2. Een loopbaanonderbreking
wordt toegestaan voor periodes van ten minste zes maanden en van ten hoogste
één jaar aan :
1° de leden van het
administratief personeel;
2° de leden van het statutair
meesters-, vak- en dienstpersoneel;
3° de administratief
medewerker van het ondersteunend personeel;
4° de
administratief medewerker van het beleids- en ondersteunend
personeel.
Deze periodes, vermeld in het eerste lid, moeten
altijd aanvangen op de eerste dag van de maand.
§ 3. In afwijking van paragraaf
1 en paragraaf 2 eindigt de volledige of de gedeeltelijke loopbaanonderbreking
ook als ze de maximumduur van
[60 maanden]
heeft
bereikt.
Art. 13.
§ 1. In afwijking van artikel
12, § 1 wordt de volledige of de gedeeltelijke loopbaanonderbreking
toegestaan voor een periode die begint de dag na het einde van het
bevallingsverlof, met toepassing van artikel 39 van de Arbeidswet van 16 maart
1971 of na een periode van verlof wegens moederschapsbescherming of bedreiging
door een beroepsziekte, toegestaan door artikel 42 van de arbeidswet van 16
maart 1971, en die eindigt op 31 augustus van het lopende school- of dienstjaar
voor de personeelsleden, vermeld in artikel 12, § 1 die op 1 september of
op 1 oktober van het school- of dienstjaar, of op beide data, met
bevallingsverlof, met verlof wegens moederschapsbescherming of met verlof
wegens bedreiging door een beroepsziekte zijn.
§ 2. In afwijking van artikel 12,
§ 1 wordt de volledige loopbaanonderbreking toegestaan voor een periode
die begint de dag na het einde van het volledig ouderschapsverlof met
toepassing van afdeling 1 van hoofdstuk 3 van dit besluit en eindigt op 31
augustus van het lopende school- of dienstjaar, op voorwaarde dat het
personeelslid bij de aanvang van het volledig ouderschapsverlof heeft
meegedeeld dat het zijn beroepsloopbaan na het verstrijken van het verlof
verder wil onderbreken.
§ 3. In afwijking van artikel 12,
§ 1 wordt de halftijdse loopbaanonderbreking toegestaan voor een periode
die begint de dag na het einde van het halftijds ouderschapsverlof toegestaan
met toepassing van afdeling 1 van hoofdstuk 3 van dit besluit en eindigt op 31
augustus van het lopende school- of dienstjaar, op voorwaarde dat het
personeelslid bij de aanvang van het halftijds ouderschapsverlof heeft
meegedeeld dat het zijn beroepsloopbaan na het verstrijken van dit verlof
verder wil onderbreken.
§ 4. In afwijking van artikel
12, § 1 wordt de loopbaanonderbreking met een vijfde toegestaan voor een
periode die begint de dag na het einde van het ouderschapsverlof met een vijfde
toegestaan met toepassing van afdeling 1 van hoofdstuk 3 van dit besluit en
eindigt op 31 augustus van het lopende school- of dienstjaar, op voorwaarde dat
het personeelslid bij de aanvang van het ouderschapsverlof met een vijfde heeft
meegedeeld dat het zijn beroepsloopbaan na het verstrijken van dit verlof
verder wil onderbreken.
§ 5. In afwijking van artikel 12,
§ 1 en § 2 wordt de loopbaanonderbreking beëindigd op het
ogenblik dat het personeelslid het recht doet gelden op een
loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof, voor medische bijstand of voor
palliatieve zorgen, op voorwaarde dat :
1° het
personeelslid, vermeld in artikel 12, § 1, bij de aanvang van een van die
onderbrekingen van de beroepsloopbaan heeft meegedeeld dat het de daaraan
voorafgaande loopbaanonderbreking op dezelfde wijze wil voortzetten tot 31
augustus van het lopende school- of dienstjaar;
2° het
personeelslid, vermeld in artikel 12, § 2, bij aanvang van
één van deze onderbrekingen van de beroepsloopbaan heeft
meegedeeld dat het de daaraan voorafgaande loopbaanonderbreking op dezelfde
wijze wil voortzetten voor het nog resterend gedeelte van de oorspronkelijk
aangevraagde periode van loopbaanonderbreking.
De periodes van
loopbaanonderbreking, vermeld in het eerste lid, moeten onmiddellijk op elkaar
aansluiten. In dat geval wordt afgeweken van de ingangsdatum, vermeld in
artikel 12, § 1 en § 2 van dit besluit.
[
§ 5/1. In afwijking van artikel 9, § 1 wordt de gedeeltelijke loopbaanonderbreking vanaf de leeftijd van 55 jaar of vanaf de leeftijd van vijftig jaar indien artikel 9, § 3, § 4 of § 5 van toepassing is, beëindigd op het ogenblik dat het personeelslid het recht doet gelden op een loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof, voor medische bijstand of voor palliatieve zorgen. Dit kan enkel op voorwaarde dat het personeelslid, vermeld in artikel 9, § 1, of vanaf de leeftijd van vijftig jaar indien artikel 9, § 3, § 4 of § 5 van toepassing is, bij de aanvang van een van die onderbrekingen van de beroepsloopbaan heeft meegedeeld dat het de daaraan voorafgaande gedeeltelijke loopbaanonderbreking vanaf de leeftijd van 55 jaar, of vanaf de leeftijd van vijftig jaar indien artikel 9, § 3, § 4 of § 5 van toepassing is, op dezelfde wijze wil voortzetten na beëindiging van de loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof, voor medische bijstand of voor palliatieve zorgen.
De periodes van loopbaanonderbreking, vermeld in het eerste lid, moeten onmiddellijk op elkaar aansluiten. In dat geval wordt afgeweken van de ingangsdatum, vermeld in artikel 9, § 1 van dit besluit.
]
[
§ 5/2. De gedeeltelijke loopbaanonderbreking vanaf de leeftijd van 55 jaar of vanaf de leeftijd van vijftig jaar
indien artikel 9, § 3, § 4 of § 5 van toepassing is, wordt geschorst op het ogenblik dat het personeelslid het recht doet
gelden op een loopbaanonderbreking voor palliatieve zorgen of voor het hervatten van het werk binnen de periode van
[16 maart 2020 tot en met 30 juni 2020 of 3 mei 2021 tot en met 31 augustus 2021]
ingevolge de coronacrisis.
]
[
De gedeeltelijke loopbaanonderbreking vanaf de leeftijd van 55 jaar of vanaf de leeftijd van vijftig jaar indien
artikel 9, § 3, § 4 of § 5 van toepassing is, kan vanaf 1 september 2022 ook geschorst worden om het werk te hervatten,
op voorwaarde dat het bevoegde bestuur akkoord gaat met de werkhervatting. De minimumduur van de schorsing
bedraagt twee weken.”.
Tijdens de voormelde periode van schorsing kan het personeelslid de arbeidsprestaties niet verminderen of voltijds
onderbreken, met uitzondering van ziekteverlof, de afwezigheid wegens arbeidsongeval, wegens ongeval op weg naar
en van het werk, wegens beroepsziekte en verlof tijdelijk andere opdracht.
]
§ 6. In afwijking van artikel 12,
§ 1 en § 2 wordt de volledige en de gedeeltelijke
loopbaanonderbreking toegestaan tijdens de periode waarin het personeelslid een
beroepsopleiding volgt.
Voor de toepassing van het eerste lid
wordt onder beroepsopleiding verstaan :
1°
[de beroepsopleiding zoals bepaald door het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 2009 houdende de organisatie van de arbeidsbemiddeling en de beroepsopleiding;]
2° elke andere vorm van
onderwijs en opleiding georganiseerd, gefinancierd, gesubsidieerd of erkend
door de Vlaamse overheid, waarvan het programma ten minste 120 uur op jaarbasis
omvat.
§ 7. Het ziekteverlof, het
bevallingsverlof, de afwezigheid wegens arbeidsongeval, wegens ongeval op weg
naar en van het werk, wegens beroepsziekte, de terbeschikkingstelling wegens
ziekte, de afwezigheid wegens een bedreiging door een beroepsziekte en het
verlof wegens moederschapsbescherming maken geen einde aan de
loopbaanonderbreking.
Art. 14.
Elke loopbaanonderbreking eindigt
uiterlijk op de vooravond van de pensionering.
Onderafdeling 3. - Duur van de
loopbaanonderbreking
Art. 15.
De totale duur van de volledige
loopbaanonderbreking mag voor de hele loopbaan niet meer dan
[60 maanden]
bedragen.
Art. 16.
De totale duur van de
gedeeltelijke loopbaanonderbreking mag voor de hele loopbaan niet meer dan
[60 maanden]
bedragen. De periodes van gedeeltelijke loopbaanonderbreking vanaf de
leeftijd van
[55 jaar zoals vermeld in artikel 9, § 1 of vanaf de leeftijd van vijftig jaar indien artikel 9, § 3, § 4 of § 5 van toepassing is]
worden daarbij niet
meegerekend.
Onderafdeling 4. - Toekenning van de
loopbaanonderbreking
Art. 17.
§ 1. De volledige en de
halftijdse loopbaanonderbreking moeten worden toegestaan als er een
kandidaat-vervanger is die aan al de volgende voorwaarden voldoet :
1° hij is in het bezit van het vereiste
bekwaamheidsbewijs;
2° hij voldoet aan de eisen van het
opvoedingsproject van de inrichtende macht.
De inrichtende
macht mag nagaan of de kandidaat-vervanger de eventueel vereiste nuttige
ervaring heeft voor het bekwaamheidsbewijs, vermeld in het eerste lid, 1°.
Dat onderzoek moet uitgevoerd worden op dezelfde wijze als de wijze die door de
inrichtende macht gevolgd wordt bij de aanwerving van een personeelslid op
grond van de bepalingen van de hierna volgende decreten :
1° het decreet van 27 maart 1991 betreffende de
rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs;
2° het decreet van 27 maart 1991 betreffende de
rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de
gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding.
§ 2. De bepalingen van paragraaf
1 gelden voor een periode van
[vijf]
jaar loopbaanonderbreking, ongeacht of de
loopbaan volledig of halftijds onderbroken wordt. De bepalingen van paragraaf 1
gelden ook voor de vastbenoemde of tot de proeftijd toegelaten personeelsleden
voor de volledige periode van de gedeeltelijke loopbaanonderbreking vanaf 1
september of 1 oktober nadat het personeelslid de leeftijd van
[55 jaar heeft bereikt of de leeftijd van vijftig jaar indien artikel 9, § 3, § 4 of § 5 van toepassing is]
.
§ 3. De loopbaanonderbreking met
een vijfde kan door de inrichtende macht worden
toegestaan.
Onderafdeling 5. - Procedure en
administratieve verplichtingen
Art. 18.
§ 1. Het personeelslid dat zijn
loopbaan wil onderbreken, dient daartoe een aanvraag in bij de inrichtende
macht van de instelling(en) of het/de centr(um)(a) waar hij werkt, met
uitzondering van de personeelsleden van de inspectie die hun aanvraag indienen
bij de Vlaamse Regering. Bij de aanvraag vermeldt het personeelslid de datum
waarop hij wil dat de loopbaanonderbreking zou aanvangen en de duur
ervan.
De inrichtende macht dient haar principiële
beslissing mee te delen aan het personeelslid binnen vijftien kalenderdagen te
rekenen vanaf de ontvangst van de aanvraag. Het invullen en overhandigen van
het formulier vermeld in artikel
16, § 2 van het voormeld koninklijk besluit van 12 augustus
1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen geldt als
definitieve toestemming.
§ 2. In geval van weigering moet
de inrichtende macht haar weigering schriftelijk motiveren en uiterlijk zeven
kalenderdagen voor de aanvang van de loopbaanonderbreking meedelen zowel aan
het personeelslid dat de loopbaanonderbreking aanvraagt, als aan de
kandidaat-vervanger.
Art. 19.
Het personeelslid dat zijn
loopbaan wil onderbreken om een beroepsopleiding te volgen, voegt bij zijn
aanvraag een attest van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling, afgekort
VDAB, de Brusselse Gewestelijke Dienst voor Arbeidsbemiddeling, afgekort
Actiris, en de onderwijs- of vormingsinstelling waaruit de inschrijving voor,
de aanvangsdatum, de duur en het aantal lesuren van de beroepsopleiding
blijken.
Art. 20.
§ 1. Als bij een beslissing van
de directeur van het werkloosheidsbureau het recht op uitkeringen wordt ontzegd
aan een personeelslid dat zijn beroepsloopbaan heeft onderbroken, moet de
overheid, vermeld in artikel 21, § 1, tweede lid, dit onmiddellijk
meedelen aan het personeelslid en aan de Vlaamse minister bevoegd voor het
onderwijs, met vermelding van de datum waarop de beslissing
ingaat.
§ 2.
[...]
§ 3.
[Het verlof van een personeelslid dat zijn beroepsloopbaan heeft onderbroken, maar geen recht heeft op een loopbaanonderbreking op basis van een beslissing van de directeur van het werkloosheidsbureau of op basis van de bepalingen van dit besluit, wordt ambtshalve omgezet in een
[afwezigheid voor verminderde prestaties]
.]
[In dat geval]
mag de duur overschreden worden van
de
[afwezigheid voor verminderde prestaties]
waarop het
betrokken personeelslid aanspraak kan maken krachtens de reglementaire
bepalingen die terzake op hem van toepassing zijn. Deze
[afwezigheid]
eindigt in elk geval bij het verstrijken van de lopende periode waarvoor de
loopbaanonderbreking was aangevraagd.
Art. 21.
§ 1.
[Om uitzonderlijke familiale redenen kan het personeelslid dat zijn loopbaan onderbroken heeft, van de
inrichtende macht de toelating krijgen om zijn ambt opnieuw op te nemen of opnieuw volledig uit te oefenen vooraleer
de periode van loopbaanonderbreking is verstreken.
De opzegging moet worden gericht aan de inrichtende macht. Voor de personeelsleden van de inspectie wordt
deze opzegging via hiërarchische weg gericht aan de Vlaamse Regering.
]
§ 2. Stopzetting van de
loopbaanonderbreking om uitzonderlijke familiale redenen is niet mogelijk na 1
mei van het school- of dienstjaar, met uitzondering voor de personeelsleden,
vermeld in artikel 12, § 2.
§ 3. Naast de mogelijkheid
voorzien in paragraaf 1 en 2, kunnen de personeelsleden met een gedeeltelijke
loopbaanonderbreking vanaf de leeftijd van
[55 jaar of de leeftijd van vijftig jaar, indien artikel 9, § 3, § 4 of § 5 van toepassing is]
hun ambt pas opnieuw
volledig uitoefenen met ingang van 1 september. Ze moeten hun voornemen
meedelen aan de inrichtende macht vóór 1
mei.
§ 4.
[...]
§ 5.
[...]
HOOFDSTUK 3. - Specifieke stelsels
Afdeling 1. - Loopbaanonderbreking voor
ouderschapsverlof
Art. 22.
[
De personeelsleden hebben recht op ouderschapsverlof om voor hun kind te zorgen. Ze hebben daarvoor
één van de volgende opties:
1° hun beroepsloopbaan volledig onderbreken in periodes van een maand of een veelvoud daarvan, met een
maximumduur van vier maanden;
2° hun beroepsloopbaan halftijds onderbreken in periodes van twee maanden of een veelvoud daarvan, met een
maximumduur van acht maanden;
3° hun beroepsloopbaan met een vijfde onderbreken, in periodes van vijf maanden of een veelvoud daarvan, met
een maximumduur van twintig maanden;
4° hun beroepsloopbaan met een tiende onderbreken, in periodes van tien maanden of een veelvoud daarvan, met
een maximumduur van veertig maanden, na akkoord van de inrichtende macht. Als de inrichtende macht weigert,
deelt de inrichtende macht die gemotiveerde beslissing schriftelijk mee aan het personeelslid.
De personeelsleden hebben de mogelijkheid om bij het opnemen van hun ouderschapsverlof gebruik te maken van
de verschillende opnamevormen, vermeld in het eerste lid. Bij een wijziging van opnamevorm wordt rekening
gehouden met het principe dat één maand volledige loopbaanonderbreking overeenstemt met twee maanden halftijdse
loopbaanonderbreking of met vijf maanden loopbaanonderbreking met een vijfde of met tien maanden loopbaanonderbreking met een tiende.
Als een periode van loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof eindigt binnen een periode van zeven
kalenderdagen voor een herfst-, kerst-, krokus- of paasvakantie of eindigt gedurende een herfst-, kerst-, krokus- of
paasvakantie, en het personeelslid neemt een nieuwe periode van loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof
gedurende diezelfde vakantie of binnen een periode van 7 kalenderdagen na diezelfde vakantie, dan wordt de
tussenliggende vakantieperiode of een deel ervan, beschouwd als een afwezigheid voor verminderde prestaties. In dat
geval mag de duur van de afwezigheid voor verminderde prestaties van zestig maanden overschreden worden waarop
het betrokken personeelslid aanspraak kan maken krachtens de reglementaire bepalingen die van toepassing zijn op
dat personeelslid. Met behoud van de berekeningswijze van de geldelijke anciënniteit voor tijdelijke personeelsleden
met het recht op uitgestelde bezoldiging, komen de voormelde dagen wel in aanmerking voor de berekening van de
geldelijke anciënniteit en worden ze niet meegerekend om de duur te bepalen van de periode van afwezigheid voor
verminderde prestaties waarop het personeelslid nog recht heeft.
]
[
Art. 22/1.
In afwijking van artikel 22, eerste lid, 1°, kan de periode van vier maanden, na akkoord van de
inrichtende macht van de instelling of instellingen of het centrum of de centra waar hij werkt, volledig of gedeeltelijk
worden opgesplitst in periodes van een week of een veelvoud daarvan. De inrichtende macht kan die opnamevorm
weigeren. De inrichtende macht deelt die gemotiveerde beslissing schriftelijk mee aan het personeelslid. Als in geval
van een gedeeltelijke opsplitsing in weken, het resterende gedeelte minder dan vier weken bedraagt, heeft het
personeelslid het recht om dat saldo zonder akkoord van de inrichtende macht op te nemen.
In afwijking van artikel 22, eerste lid, 2°, kan de periode van acht maanden, na akkoord van de inrichtende macht
volledig of gedeeltelijk worden opgesplitst in periodes van een maand of een veelvoud daarvan. De inrichtende macht
kan die opnamevorm weigeren. De inrichtende macht deelt die gemotiveerde beslissing schriftelijk mee aan het
personeelslid. Als in geval van een gedeeltelijke opsplitsing in maanden, het resterende gedeelte een maand bedraagt,
heeft het personeelslid het recht om dat saldo zonder akkoord van de inrichtende macht op te nemen.
]
Art. 23.
[§ 1.]
[...]
§ 2. In afwijking van artikel 22 kan een personeelslid dat al voor 1 september 2012
[een volledige of halftijdse]
loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof genomen heeft, een bijkomende ononderbroken periode van loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof opnemen :
1° gedurende maximum één maand bij een volledige loopbaanonderbreking;
2° gedurende maximum twee maanden bij een halftijdse loopbaanonderbreking;
3° gedurende maximum vijf maanden bij een loopbaanonderbreking met een vijfde.
[
§ 2/1. In afwijking van artikel 22 kan een personeelslid dat al voor 1 september 2012 loopbaanonderbreking met een vijfde voor ouderschapsverlof genomen heeft, een bijkomende ononderbroken periode van loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof opnemen :
1° gedurende maximaal één maand bij een volledige loopbaanonderbreking;
2° gedurende maximaal twee maanden bij een halftijdse loopbaanonderbreking;
3° gedurende maximaal veertien maanden bij een loopbaanonderbreking met een vijfde.
]
§ 3.
[...]
[§ 4.
[...]
]
Art. 24.
Het personeelslid heeft recht op het
ouderschapsverlof :
1° vanaf de geboorte van zijn kind tot
op de vooravond van de dag waarop het kind twaalf jaar
wordt;
2° in het kader van de adoptie van een kind,
gedurende een periode die loopt vanaf de inschrijving van het kind als deel
uitmakend van zijn gezin in het bevolkingsregister of in het
vreemdelingenregister van de gemeente waar het personeelslid zijn
verblijfplaats heeft, uiterlijk tot op de vooravond van de dag waarop het kind
twaalf jaar wordt.
Wanneer het kind voor ten minste 66 %
getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of een
aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden
in pijler I van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving
betreffende de kinderbijslag,
[of dat ten minste negen punten toegekend worden in alle drie de pijlers samen van de
medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving over de kinderbijslag,]
geldt de leeftijdsgrens van 21 jaar in plaats van
12 jaar.
Art. 25.
Het personeelslid dat zijn loopbaan
wil onderbreken om voor zijn kind te zorgen in het kader van ouderschapsverlof,
deelt dat mee aan de inrichtende macht van de instelling(en) of het/de
centr(um)(a) waar hij werkt, met uitzondering van de personeelsleden van de
inspectie, die dat meedelen aan de Vlaamse Regering. Bij die mededeling moeten
de begin- en einddatum van het ouderschapsverlof worden vermeld.
Het personeelslid verstrekt uiterlijk op het ogenblik dat het
ouderschapsverlof ingaat, naar gelang van het geval, de volgende bewijsstukken
:
1°
[...]
2° een attest waaruit de adoptie
blijkt;
3° een attest waaruit blijkt dat het kind voor ten
minste 66 % getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid of
een aandoening heeft die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend
worden in pijler I van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving
betreffende de kinderbijslag
[, of dat ten minste negen punten toegekend worden in alle drie de
pijlers samen van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving over de kinderbijslag]
.
Bij de documenten, vermeld in
het tweede lid,
[...]
2°, moet altijd een uittreksel uit het
bevolkings- of vreemdelingenregister worden gevoegd, waaruit de samenstelling
van het gezin blijkt.
[
Art. 25/1.
De personeelsleden die voor 1 september 2020 een loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof
hebben opgenomen, blijven voor de opname van ouderschapsverlof voor datzelfde kind ressorteren onder de
regelgeving die van kracht was voor die datum, met uitzondering van de periodes die genomen werden op basis van
artikel 25/5, § 3.
]
[Afdeling 1/1. Loopbaanonderbreking voor corona-ouderschapsverlof]
[
Art. 25/2.
Tijdens de periode die loopt van 1 mei 2020 tot en met 30
[september]
2020 kan een personeelslid
corona-ouderschapsverlof opnemen om voor zijn kind te zorgen. Het personeelslid kan:
1° ofwel zijn loopbaan gedeeltelijk onderbreken tot een halftijdse betrekking, op voorwaarde dat het personeelslid
belast is met een of meer betrekkingen die samen ten minste 75% van het aantal prestatie-eenheden omvatten die
vereist zijn voor een ambt met volledige prestaties;
2° ofwel zijn loopbaan gedeeltelijk onderbreken door hun prestaties te verminderen met een vijfde, op voorwaarde
dat het personeelslid een ambt met volledige prestaties uitoefent.
In afwijking van het eerste lid kunnen nieuwe aanvragen voor corona-ouderschapsverlof ingaan vanaf 11 mei 2020.
[Tijdens de periode die loopt van 1 juli 2020 tot en met 30 september 2020 kan een personeelslid voltijds corona-ouderschapsverlof opnemen om voor zijn kind te zorgen:
1° als het kind een gehandicapt kind is als bedoeld in artikel 25/3, tweede of derde lid, of,
2° als de ouder van het kind alleenwonend is. Onder alleenwonende ouder wordt verstaan, de persoon die uitsluitend samenwoont met één of meerdere kinderen die hij ten laste heeft.
]
Het corona-ouderschapsverlof kan enkel worden opgenomen met akkoord van de inrichtende macht van de
instelling of instellingen of het centrum of de centra waar hij werkt.
]
[
Art. 25/3.
Het corona-ouderschapsverlof kan worden genomen:
1° naar aanleiding van de geboorte van zijn kind tot het kind twaalf jaar wordt;
2° naar aanleiding van de adoptie van zijn kind, gedurende een periode die loopt vanaf de inschrijving van het
kind als deel uitmakend van zijn gezin in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar
het personeelslid zijn verblijfplaats heeft, en dit uiterlijk tot het kind twaalf jaar wordt.
3° door een pleegouder aangesteld als pleegouder door de rechtbank of door een door de gemeenschap erkende
dienst, en dit uiterlijk tot het kind twaalf jaar wordt.
De leeftijdsgrens wordt vastgesteld op 21 jaar als het kind een gehandicapt kind is.
In afwijking van het vorige lid, is er geen leeftijdsgrens als een kind of volwassene met een handicap opgevangen
wordt door zijn ouders indien hij geniet van een intramurale of extramurale dienstverlening of behandeling
georganiseerd of erkend door de Gemeenschappen.
]
[
Art. 25/4.
De opname van het corona-ouderschapsverlof gebeurt met een periode van één kalendermaand of een
veelvoud daarvan. Als de opname van een corona-ouderschapverlof met een kalendermaand niet mogelijk is, dan kan
het personeelslid de resterende duur corona-ouderschapsverlof opnemen, met een week of een veelvoud ervan.
]
[
Art. 25/5.
§ 1 . Een personeelslid dat conform afdeling 1, 2 of 3 van hoofdstuk 3 van dit besluit of conform
hoofdstuk 3, afdeling 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 juli 2016 tot toekenning van
onderbrekingsuitkeringen voor zorgkrediet zijn loopbaan onderbreekt tot een halftijdse betrekking of zijn loopbaan
gedeeltelijk onderbreekt door zijn prestaties te verminderen met een vijfde, kan, met akkoord van zijn inrichtende
macht die loopbaanonderbreking of dat zorgkrediet omzetten in het corona-ouderschapsverlof .
Als de loopbaanonderbreking of het zorgkrediet conform artikel 1, 2 of 3 van hoofdstuk 3 van dit besluit of
conform hoofdstuk 3, afdeling 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 juli 2016 tot toekenning van
onderbrekingsuitkeringen voor zorgkrediet een voorziene duurtijd heeft die langer is dan die van het coronaouderschapsverlof, dan wordt de loopbaanonderbreking of het zorgkrediet onmiddellijk na afloop van het
corona-ouderschapsverlof hernomen tot de oorspronkelijk aangevraagde einddatum.
§ 2. Een personeelslid dat conform afdeling 1, 2 of 3 van hoofdstuk 3 van dit besluit of conform hoofdstuk 3,
afdeling 3 van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 juli 2016 tot toekenning van onderbrekingsuitkeringen voor
zorgkrediet zijn loopbaan volledig onderbreekt of zijn loopbaan gedeeltelijk onderbreekt tot een halftijdse betrekking
of zijn loopbaan gedeeltelijk onderbreekt door zijn prestaties te verminderen met een vijfde, kan, met akkoord van zijn
inrichtende macht, die loopbaanonderbreking of dat zorgkrediet schorsen met het oog op het opnemen van het
corona-ouderschapsverlof.
Als de loopbaanonderbreking of het zorgkrediet een voorziene duurtijd heeft die langer is dan die van het
corona-ouderschapsverlof, dan wordt die loopbaanonderbreking of dat zorgkrediet onmiddellijk na afloop van het
corona-ouderschapsverlof hernomen tot de oorspronkelijk aangevraagde einddatum.
§ 3. De periode waarin de loopbaanonderbreking wordt omgezet in een corona-ouderschapsverlof volgens de
paragrafen 1 of 2, wordt niet aangerekend voor de maximale duur van de loopbaanonderbreking.
]
[
Art. 25/6.
§ 1. Het personeelslid dat gebruik wenst te maken van het corona-ouderschapsverlof, doet een aanvraag
bij zijn inrichtende macht overeenkomstig de volgende bepalingen:
1° het personeelslid brengt ten minste drie werkdagen op voorhand zijn inrichtende macht hiervan schriftelijk op
de hoogte;
2° de kennisgeving gebeurt door middel van een aangetekend schrijven of de overhandiging van het in 1° van deze
paragraaf bedoelde geschrift waarvan het duplicaat voor ontvangst wordt ondertekend door de inrichtende macht ,
hetzij op elektronische wijze mits ontvangstbevestiging van het bericht door de inrichtende macht;
3° het in 1° van deze paragraaf bedoelde geschrift vermeldt de begin- en einddatum van het ouderschapsverlof.
§ 2. De inrichtende macht geeft het personeelslid schriftelijk zijn akkoord binnen een termijn van maximaal drie
werkdagen na aanvraag en in ieder geval ten laatste voor de aanvang van het corona-ouderschapsverlof. Hij geeft
binnen dezelfde termijn zijn akkoord met, naar gelang het geval, de omzetting van de loopbaanonderbreking in
corona-ouderschapsverlof of met de schorsing van de loopbaanonderbreking in toepassing van artikel 25/5
§ 3. De onderbrekingsuitkering wordt aangevraagd met toepassing van de ter zake geldende federale regels.
De omzetting van de loopbaanonderbreking en de schorsing van de loopbaanonderbreking, zoals voorzien in
artikel 25/5, worden schriftelijk meegedeeld aan de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
]
Afdeling 2. - Loopbaanonderbreking voor medische
bijstand
Art. 26.
De personeelsleden hebben recht op
loopbaanonderbreking om bijstand of verzorging te verlenen aan een familielid
tot de tweede graad of aan een gezinslid dat lijdt aan een zware ziekte. Ze
kunnen :
1° ofwel hun beroepsloopbaan volledig
onderbreken;
2° ofwel hun loopbaan gedeeltelijk onderbreken
tot een halftijdse betrekking;
3° ofwel hun loopbaan
gedeeltelijk onderbreken door hun prestaties te verminderen met een vijfde, op
voorwaarde dat het personeelslid aangesteld is in een ambt met volledige
prestaties.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt
verstaan onder :
1° gezinslid : elke persoon die
samenwoont met het personeelslid;
2° familielid : zowel de
bloed- als de aanverwanten;
3° zware ziekte : elke ziekte
of medische ingreep die door de behandelende arts als dusdanig wordt beschouwd
en waarbij de arts oordeelt dat elke vorm van sociale, familiale of emotionele
bijstand of verzorging noodzakelijk is voor het
herstel.
Art. 27.
[§ 1.]
De volledige of gedeeltelijke
loopbaanonderbreking kan alleen opgenomen worden in periodes van minimaal
één en maximaal drie maanden, al dan niet aaneensluitend, tot een
maximumperiode van twaalf maanden per patiënt bij een volledige
loopbaanonderbreking of vierentwintig maanden per patiënt voor een
gedeeltelijke loopbaanonderbreking.
[...]
[
§ 2. Voor het personeelslid dat alleenstaand is, wordt, in geval van zware ziekte van zijn kind dat ten hoogste 16 jaar is, de maximumperiode van 12 maanden per patiënt, vermeld in paragraaf 1, voor de volledige loopbaanonderbreking uitgebreid naar 24 maanden per patiënt en wordt de maximumperiode van 24 maanden per patiënt, vermeld in paragraaf 1, voor de gedeeltelijke loopbaanonderbreking uitgebreid naar 48 maanden per patiënt.
Onder alleenstaande wordt het personeelslid verstaan dat uitsluitend en effectief samenwoont met een of meer van zijn of haar kinderen. Voor de toepassing van het eerste lid moet het personeelslid het bewijs leveren van de samenstelling van het gezin met een attest van de gemeentelijke overheid waaruit blijkt dat het personeelslid op het moment van de aanvraag van de loopbaanonderbreking uitsluitend en effectief samenwoont met een of meer van zijn kinderen. Voor iedere verlenging van een periode van volledige of gedeeltelijke loopbaanonderbreking moet het personeelslid het vereiste attest indienen.
]
[
§ 3. In afwijking van paragraaf 1 kan bij opname van een volledige loopbaanonderbreking de minimumduur van
de onderbrekingsperiodes, na akkoord van de inrichtende macht, ingekort worden tot één van de volgende periodes:
1° één week;
2° twee weken;
3° drie weken.
Als het resterende gedeelte van de maximumperiode van de onderbreking na de toepassing van het eerste lid
minder bedraagt dan één maand, heeft het personeelslid het recht om het saldo zonder akkoord van de inrichtende
macht op te nemen.
§ 4. Als een periode van loopbaanonderbreking voor medische bijstand eindigt binnen een periode van zeven
kalenderdagen voor een herfst-, kerst-, krokus- of paasvakantie of eindigt gedurende een herfst-, kerst-, krokus- of
paasvakantie, en het personeelslid neemt een nieuwe periode van loopbaanonderbreking voor medische bijstand
gedurende diezelfde vakantie of binnen een periode van zeven kalenderdagen na diezelfde vakantie, dan wordt de
tussenliggende vakantieperiode of een deel ervan, beschouwd als een afwezigheid voor verminderde prestaties. In dat
geval mag de duur van de afwezigheid voor verminderde prestaties van zestig maanden overschreden worden waarop
het betrokken personeelslid aanspraak kan maken krachtens de reglementaire bepalingen die van toepassing zijn op
dat personeelslid. Met behoud van de toepassing van de berekeningswijze van de geldelijke anciënniteit voor tijdelijke
personeelsleden met het recht op uitgestelde bezoldiging, komen de voormelde dagen wel in aanmerking voor de
berekening van de geldelijke anciënniteit en worden ze niet meegerekend om de duur te bepalen van de periode van
afwezigheid voor verminderde prestaties waarop het personeelslid nog recht heeft.
]
[
Art. 27/1.
§ 1. In afwijking van de duur van minimum één maand, vermeld in artikel 27, kan het personeelslid voor de bijstand of de verzorging van een minderjarig kind, tijdens of vlak na de hospitalisatie van het kind als gevolg van een zware ziekte, zijn beroepsloopbaan volledig onderbreken voor een duur van één week, eventueel verlengbaar met één week.
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder zware ziekte, elke ziekte of medische ingreep die door de behandelende geneesheer van het zwaar zieke kind als dusdanig wordt beschouwd en waarbij de geneesheer oordeelt dat elke vorm van sociale, familiale of psychologische bijstand of verzorging noodzakelijk is.
§ 2. De mogelijkheid tot onderbreking van de beroepsloopbaan voor de duur van één week, zoals vermeld in paragraaf 1, staat open voor :
1° het personeelslid dat bloed- of aanverwant is in de eerste graad van het zwaar zieke kind en ermee samenwoont;
2° het personeelslid dat samenwoont met het zwaar zieke kind en belast is met de dagelijkse opvoeding.
Als de personeelsleden vermeld in het eerste lid, 1° en 2°, geen gebruik kunnen maken van de mogelijkheid tot onderbreking van de beroepsloopbaan voor de duur van één week, zoals vermeld in paragraaf 1, dan kunnen ook de volgende personeelsleden op die mogelijkheid een beroep doen :
1° het personeelslid dat bloed- of aanverwant is in de eerste graad van het zwaar zieke kind en er niet mee samenwoont;
2° als het personeelslid vermeld onder 1° geen gebruik kan maken van de mogelijkheid tot onderbreking van de beroepsloopbaan voor de duur van één week, een bloed- of aanverwant van het zwaar zieke kind tot de tweede graad.
§ 3. Als het personeelslid aansluitend op de mogelijkheid tot onderbreking van de beroepsloopbaan voor de duur van één week, zoals vermeld in paragraaf 1, zijn recht uitoefent op loopbaanonderbreking voor medische bijstand zoals vermeld in artikel 26 voor datzelfde zwaar zieke kind, kan de minimale periode voor de opname van de volledige onderbreking van de beroepsloopbaan korter zijn dan één maand.
]
Art. 28.
Het personeelslid dat zijn loopbaan
wil onderbreken voor de verzorging van een zwaar ziek gezinslid of zwaar ziek
familielid deelt dat mee aan de inrichtende macht van de instelling(en) of
het/de centr(um)(a) waarbij hij tewerkgesteld is, met uitzondering van de
personeelsleden van de inspectie, die dit meedelen aan de Vlaamse Regering. Hij
voegt bij deze mededeling een attest afgeleverd door de behandelende geneesheer
van het zwaar ziek gezins- of familielid, waaruit blijkt dat het personeelslid
bereid is bijstand of verzorging te verlenen aan de zwaar zieke
persoon.
[In geval van hospitalisatie van het kind wordt het bewijs van hospitalisatie geleverd door een attest van het betrokken ziekenhuis.]
De loopbaanonderbreking voor de verzorging van een
zwaar ziek gezins- of familielid begint de eerste dag van de week die volgt op
de week waarin voornoemde mededeling is gedaan of op een vroeger tijdstip, na
akkoord van de inrichtende macht of van de Vlaamse Regering voor de
personeelsleden van de inspectie.
[In geval van hospitalisatie van een zwaar ziek kind, kan worden afgeweken van de termijn voor de aanvraag bij de inrichtende macht wanneer de hospitalisatie van het kind onvoorzienbaar is. In dat geval bezorgt het personeelslid zo spoedig mogelijk een attest van de behandelende geneesheer van het zwaar zieke kind waaruit het onvoorzienbare karakter van de hospitalisatie blijkt. Deze mogelijkheid geldt ook als de onderbreking van de beroepsloopbaan verlengd wordt met één week.]
Afdeling 3. - Loopbaanonderbreking voor palliatieve
zorgen
Art. 29.
De personeelsleden hebben het recht op
loopbaanonderbreking om palliatieve verzorging te verstrekken aan een persoon
krachtens de bepalingen van artikel 100bis en 102bis van de wet van 22 januari
1985 houdende sociale bepalingen. Ze kunnen :
1° ofwel hun
loopbaan volledig onderbreken;
2° ofwel hun loopbaan
gedeeltelijk onderbreken tot een halftijdse betrekking;
3°
ofwel hun loopbaan gedeeltelijk onderbreken door hun prestaties te verminderen
met een vijfde, op voorwaarde dat het personeelslid aangesteld is in een ambt
met volledige prestaties.
Voor de toepassing van het eerste
lid wordt onder palliatieve verzorging elke vorm van bijstand verstaan, in het
bijzonder medische, sociale, administratieve en psychologische bijstand en
verzorging van personen die lijden aan een ongeneeslijke ziekte en die zich in
een terminale fase bevinden.
Art. 30.
[De onderbrekingsperiode voor een volledige of een gedeeltelijke loopbaanonderbreking voor palliatieve
zorgen kan alleen opgenomen worden in een periode van één maand. Die periode kan twee keer worden verlengd met
één maand.]
Art. 31.
Het personeelslid dat zijn loopbaan
wil onderbreken om palliatieve verzorging te verstrekken, deelt dit mee aan de
inrichtende macht van de instelling(en) of het/de centr(um)(a) waar hij werkt,
met uitzondering van de personeelsleden van de inspectie, die dat meedelen aan
de Vlaamse Regering. Hij voegt bij die mededeling een attest afgeleverd door de
behandelende geneesheer van de persoon die palliatieve verzorging nodig heeft
en waaruit blijkt dat het personeelslid bereid is de palliatieve verzorging te
verstrekken, zonder dat hierbij de identiteit van de patiënt wordt
vermeld.
De loopbaanonderbreking voor het verstrekken van
palliatieve verzorging begint de eerste dag van de week die volgt op de week
waarin de mededeling is gebeurd of op een vroeger tijdstip, na akkoord van de
inrichtende macht of van de Vlaamse Regering voor de personeelsleden van de
inspectie.
De inrichtende macht vult het formulier, vermeld in
artikel 16, § 2
van het voormeld koninklijk besluit van 12 augustus 1991 in en overhandigt het
aan het personeelslid.
[Afdeling 3/1. Loopbaanonderbreking voor mantelzorg]
[
Art. 31/1.
Personeelsleden die erkend mantelzorger zijn van een zorgbehoevende persoon, hebben recht op
loopbaanonderbreking voor mantelzorg conform artikel 100ter en 102ter van de wet van 22 januari 1985 houdende
sociale bepalingen. Ze hebben daarvoor een van de volgende opties:
1° hun loopbaan volledig onderbreken
[in periodes van een maand of een veelvoud daarvan]
;
2° hun loopbaan
[halftijds onderbreken in periodes van twee maanden of een veelvoud daarvan,]
[op voorwaarde dat het
personeelslid in een ambt met volledige prestaties is aangesteld]
;
3° hun loopbaan
[met een vijfde onderbreken, in periodes van twee maanden of een veelvoud daarvan]
, op voorwaarde dat
het personeelslid aangesteld is in een ambt met volledige prestaties.
In het eerste lid wordt verstaan onder erkend mantelzorger: de persoon van wie de hoedanigheid van
mantelzorger erkend is conform hoofdstuk 3 van de wet van 12 mei 2014 betreffende de erkenning van de mantelzorger.
]
[
Art. 31/2.
Een personeelslid heeft recht op
[drie maanden]
voltijdse loopbaanonderbreking per zorgbehoevende
persoon of
[zes]
maanden gedeeltelijke loopbaanonderbreking per zorgbehoevende persoon.
Het recht op volledige loopbaanonderbreking voor mantelzorg bedraagt maximaal zes maanden over de gehele
beroepsloopbaan. Het recht op gedeeltelijke loopbaanonderbreking voor mantelzorg bedraagt maximaal twaalf
maanden over de gehele beroepsloopbaan.
Voor de toepassing van dit artikel moet rekening gehouden worden met het principe dat één maand volledige
loopbaanonderbreking overeenkomt met twee maanden gedeeltelijke loopbaanonderbreking.
]
[
Art. 31/3.
Het personeelslid dat zijn loopbaan wil onderbreken om mantelzorg te verstrekken, deelt dat mee aan
de inrichtende macht van de instelling of instellingen of het centrum of de centra waar hij werkt, met uitzondering van
de personeelsleden van de inspectie, die dat meedelen aan de Vlaamse Regering .
De loopbaanonderbreking voor het verstrekken van mantelzorg begint de eerste dag van de week die volgt op de
week waarin de mededeling is gebeurd of op een vroeger tijdstip, na akkoord van de inrichtende macht of van de
Vlaamse Regering voor de personeelsleden van de inspectie.
De inrichtende macht vult het formulier, vermeld in artikel 16, § 2 van het koninklijk besluit van 12 augustus 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen aan de personeelsleden van het onderwijs en de
psycho-medisch-sociale centra, in en overhandigt het aan het personeelslid.
]
Afdeling 4. - Gemeenschappelijke
bepalingen
Art. 32.
[
De loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof, voor medische bijstand, voor palliatieve zorgen en
voor mantelzorg is een recht.
De volgende vormen van loopbaanonderbreking zijn geen recht:
1° de loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof met een tiende;
2° de loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof die wordt opgenomen conform artikel 22/1;
3° de loopbaanonderbreking voor medische bijstand die wordt opgenomen conform artikel 27, § 3
]
Art. 33.
[
[De volledige loopbaanonderbreking voor
ouderschapsverlof, voor medische bijstand, voor palliatieve zorgen of voor mantelzorg]
omvat al de door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde en gesubsidieerde ambten die het personeelslid uitoefent in het onderwijs en in de centra voor leerlingenbegeleiding.
[De gedeeltelijke loopbaanonderbreking
voor ouderschapsverlof, voor medische bijstand, voor palliatieve zorgen of voor mantelzorg]
moet gebeuren overeenkomstig de voorwaarden vermeld in artikel 5, 2°, artikel 6, 4°, artikel 7, 2° en 3° en artikel 8, 4° en 5°.
]
[
De gedeeltelijke loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof met een tiende kan worden genomen op
voorwaarde dat het personeelslid:
1° aangesteld is in een ambt met volledige prestaties;
2° een of meer betrekkingen blijft uitoefenen die samen negen tiende van het aantal prestatie-eenheden omvatten
die vereist zijn voor een ambt met volledige prestaties. De nog te verrichten prestaties moeten altijd worden afgerond
naar de hogere eenheid, naargelang van het geval, tot een volledige lestijd of tot een volledig uur.
Voor de toepassing van het derde lid, 2°, wordt het aantal prestatie-eenheden waarvoor het personeelslid ter
beschikking is gesteld wegens ontstentenis van betrekking en waarvoor het niet gereaffecteerd of wedertewerkgesteld
is, ook in aanmerking genomen. Als het personeelslid ter beschikking gesteld is wegens gedeeltelijke ontstentenis van
betrekking op het ogenblik dat het een gedeeltelijke loopbaanonderbreking krijgt, worden voor de loopbaanonderbreking eerst die prestatie-eenheden in aanmerking genomen waarvoor het personeelslid ter beschikking gesteld is
wegens ontstentenis van betrekking en waarvoor het niet gereaffecteerd of wedertewerkgesteld is.
]
Art. 34.
Voor de berekening van de termijn van
[60 maanden]
voorzien in artikel 15 en artikel 16 wordt geen rekening gehouden
met de periodes van loopbaanonderbreking
[voor ouderschapsverlof, voor medische bijstand, voor palliatieve zorgen of voor mantelzorg]
.
Art. 35.
Voor tijdelijke personeelsleden die
hun beroepsloopbaan onderbreken
[voor ouderschapsverlof, voor medische bijstand, voor
palliatieve zorgen of voor mantelzorg]
, eindigt de loopbaanonderbreking in ieder geval als
hun aanstelling eindigt.
Art. 36.
[
§ 1.
[Om uitzonderlijke familiale redenen kan het personeelslid dat zijn loopbaan onderbroken heeft, van de
inrichtende macht de toelating krijgen om zijn ambt opnieuw op te nemen of opnieuw volledig uit te oefenen vooraleer
de periode van loopbaanonderbreking is verstreken.
De opzegging moet worden gericht aan de inrichtende macht. Voor de personeelsleden van de inspectie wordt
deze opzegging via hiërarchische weg gericht aan de Vlaamse Regering.
]
§ 2. Het personeelslid dat zijn loopbaan onderbroken heeft voor het verstrekken van palliatieve verzorging of voor medische bijstand, kan evenwel, na het overlijden van de persoon die de verzorging genoot, van de inrichtende macht van de instelling(en) of het/de centr(um)(a) waarbij hij tewerkgesteld is, de toelating krijgen om zijn ambt opnieuw op te nemen of opnieuw volledig uit te oefenen vooraleer de periode van loopbaanonderbreking verstreken is.
]
[
Art. 36/1.
Voor het bepalen van het opdrachtvolume waarvoor loopbaanonderbreking kan worden genomen krachtens
[artikel 22, 26, 29 en 31/1]
wordt eveneens rekening gehouden met de prestaties, verstrekt door de personeelsleden belast met een opdracht aan een hogeschool.
]
[
Art. 36/2.
Voor de personeelsleden van de Centra voor Basiseducatie worden de maximumperiodes van loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof en voor medische bijstand verminderd met de overeenstemmende periodes toegestaan op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009 betreffende het verlof voor onderbreking of vermindering van de arbeidsprestaties voor sommige personeelsleden van de Centra voor Basiseducatie.
]
HOOFDSTUK 4. - Administratieve en geldelijke
toestand
Art. 37.
Tijdens de onderbreking van zijn
beroepsloopbaan is het personeelslid met verlof. Dat verlof wordt gelijkgesteld
met een periode van dienstactiviteit.
Voor het aantal
prestatie-eenheden waarvoor het personeelslid zijn beroepsloopbaan onderbreekt,
krijgt het noch een salaris of salaristoelage noch een wachtgeld of
wachtgeldtoelage. Het personeelslid krijgt wel een onderbrekingsuitkering
overeenkomstig de bepalingen van het voormeld koninklijk besluit van 12
augustus 1991.
[HOOFDSTUK 4/1. Specifieke bepalingen voor de personeelsleden van de Centra voor Basiseducatie
]
[
Art. 37/1.
Voor de personeelsleden van de Centra voor Basiseducatie wordt het maximum van 60 maanden volledige en 60 maanden gedeeltelijke loopbaanonderbreking verminderd met de overeenstemmende periode van loopbaanonderbreking toegestaan op basis van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 juli 2009 betreffende het verlof voor onderbreking of vermindering van de arbeidsprestaties voor sommige personeelsleden van de Centra voor Basiseducatie.
]
[
Art. 37/2.
[Het Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs, Kwalificaties en Studietoelagen]
vult, indien nodig, het bedrag van de aanmoedigingspremie voor de personeelsleden van de Centra voor Basiseducatie aan tot het bedrag conform de bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 mei 2002 tot instelling van de aanmoedigingspremies in de Vlaamse private sociale profit-sector.
[Het eerste lid is alleen van toepassing op aanvragen die uiterlijk op 1 september 2016 ingaan.]
]
[
Art. 37/3.
[Het Agentschap voor Hoger Onderwijs, Volwassenenonderwijs, Kwalificaties en Studietoelagen]
vult, indien nodig, het bedrag van de onderbrekingsuitkeringen, toegekend door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, voor de personeelsleden van de centra voor basiseducatie aan tot een bedrag dat toegekend wordt, naargelang van het opgenomen stelsel, overeenkomstig de bepalingen van :
1° het koninklijk besluit van 12 december 2001 tot uitvoering van hoofdstuk IV van de wet van 10 augustus 2001 betreffende verzoening van werkgelegenheid en kwaliteit van het leven betreffende het stelsel van tijdskrediet, loopbaanvermindering en vermindering van de arbeidsprestaties tot een halftijdse betrekking voor de onderbreking van de beroepsloopbaan of de vermindering van de arbeidsprestaties;
2° het koninklijk besluit van 2 januari 1991 betreffende de toekenning van onderbrekingsuitkeringen;
3° het koninklijk besluit van 10 augustus 1998 tot invoering van een recht op loopbaanonderbreking voor bijstand of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid;
4° het koninklijk besluit van 29 oktober 1997 tot invoering van een recht op ouderschapsverlof in het kader van de onderbreking van de beroepsloopbaan.
[Het eerste lid is alleen van toepassing op aanvragen die uiterlijk op 1 september 2016 ingaan.]
]
HOOFDSTUK 5. - Slotbepalingen
Art. 38.
De personeelsleden die op 31 augustus 2011
een gedeeltelijke loopbaanonderbreking genieten op basis van artikel 8 van het
besluit van de Vlaamse Regering van 16 december 1997 betreffende de
onderbreking van de beroepsloopbaan van de personeelsleden van het onderwijs en
de centra voor leerlingenbegeleiding, kunnen op 1 september 2011 een
gedeeltelijke loopbaanonderbreking nemen zoals vermeld in artikel 9, § 1,
eerste lid, 2° van dit besluit.
Art. 39.
Het besluit van de Vlaamse Regering van 16
december 1997 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van de
personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding,
gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 25 mei 1999, 7 september
2001, 21 september 2007 en 1 oktober 2010, wordt
opgeheven.
Art. 40.
Dit besluit treedt in werking op 1
september 2011.
Art. 41.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het
onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.