Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de
subsidiëring door het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek -
Vlaanderen
goedkeuringsdatum
10 NOVEMBER 2011
publicatiedatum
B.S.20/12/2011
datum laatste wijziging
16/06/2020
(1)
B.Vl.R. van 19/01/2018 (B.S. 23/02/2018)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot regeling van de Vlaamse deelname aan en/of subsidiëring van internationale onderzoeksinfrastructuren ;
(2)
B.Vl.R. van 08/06/2018 (B.S. 30/07/2018)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009 tot regeling van de toekenning van doctoraatsbeurzen voor de uitvoering van projecten van strategisch basisonderzoek en het besluit van de Vlaamse Regering van 10 november 2011 betreffende de subsidiëring door het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek - Vlaanderen en tot opheffing van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 oktober 2007 betreffende de subsidiëring van onderzoeks- en innovatie-infrastructuur in Vlaanderen ;
(3)
B.Vl.R. van 29/05/2020 (B.S. 16/06/2020)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van
10 november 2011 betreffende de subsidiëring door het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek – Vlaanderen,
wat betreft het Odysseusprogramma
;
De Vlaamse Regering,
Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der
instellingen, artikel 20;
Gelet op het decreet van
30 april 2009 betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps-
en innovatiebeleid, artikelen 17 en 18;
Gelet op
het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 15
juli 2011;
Gelet op het advies van de Raad van
Bestuur van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek - Vlaanderen, gegeven op
26 oktober 2011;
Gelet op de adviezen van de
Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie, gegeven op 30 juni en 5 augustus
2011;
Gelet op advies nr. 50179/1 van de Raad van
State, gegeven op 22 september 2011, met toepassing van artikel 84, § 1,
eerste lid, 1° van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12
januari 1973;
Op voorstel van de Vlaamse minister
van Innovatie, Overheidsinvesteringen, Media en
Armoedebestrijding;
Na beraadslaging,
Besluit :
TITEL 1. -
[Toepassingsgebied en definities]
Artikel 1.
[
In dit besluit wordt verstaan onder:
1° associatie: een vereniging zonder winstoogmerk als vermeld in artikel II. 8 van de Codex Hoger Onderwijs;
2° BOF-besluit: het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2012 betreffende de financiering van de Bijzondere Onderzoeksfondsen aan de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, zoals gewijzigd;
3° BOF-sleutel: de sleutel voor de verdeling van onderzoeksmiddelen tussen de Vlaamse universiteiten, zoals bepaald in het BOF-besluit;
4° Codex Hoger Onderwijs: de decreten betreffende het hoger onderwijs, gecodificeerd op 11 oktober 2013;
5° COST : European Cooperation in Science and Technology;
6° fundamenteel wetenschappelijk onderzoek: zoals vermeld in artikel 2 van het decreet van 30 april 2009;
7° FWO : de privaatrechtelijke stichting van openbaar nut Fonds Wetenschappelijk Onderzoek - Vlaanderen, vermeld in artikel 15, § 1, van het decreet van 30 april 2009 betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid;
8° middelzware onderzoeksinfrastructuur: zoals vermeld in artikel 2 van het decreet van 30 april 2009;
9° onderzoeksinfrastructuur: zoals vermeld in artikel 2 van het decreet van 30 april 2009;
10° raad van bestuur: de raad van bestuur van het FWO;
11° universiteit: een universiteit in de Vlaamse Gemeenschap, als vermeld in artikel II. 2. van de Codex Hoger Onderwijs,
12° VLIR-UOS: Vlaamse Interuniversitaire Raad - Universitaire Ontwikkelingssamenwerking;
13° het decreet van 30 april 2009: het decreet betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid van 30 april 2009, zoals gewijzigd;
14° zware onderzoeksinfrastructuur: zoals vermeld in artikel 2 van het decreet van 30 april 2009;
15° ZAP-kaderplaats: statutaire functie van een lid van het zelfstandig academisch personeel van een universiteit;".
]
[
Art. 1/1.
Dit besluit structureert de subsidiëring van fundamenteel wetenschappelijk onderzoek en zware en middelzware onderzoeksinfrastructuur door het FWO.
]
TITEL 2. - Het steunen van individuele
onderzoekers
HOOFDSTUK 1. - Doel
Art. 2.
§ 1. De
[raad van bestuur]
kent doctoraatsbeurzen, postdoctorale mandaten en werkingsmiddelen aan
individuele onderzoekers toe om de wetenschappelijke excellentie van het
fundamenteel wetenschappelijk onderzoek te stimuleren en jonge onderzoekers tot
excellentieniveau te vormen.
§ 2. De steun wordt toegekend na
advies van expertpanels.
[Bovendien wordt voor de postdoctorale mandaten advies gevraagd van buitenlandse experten die geen lid zijn van een expertpanel of van de raad van bestuur, en die geen lopend onderzoek verrichten met de betrokken onderzoeker.]
§ 3. Beurzen, mandaten en
werkingsmiddelen zijn van bepaalde duur.
HOOFDSTUK 2. - Evaluatie- en
selectieprocedure
Art. 3.
§ 1. De aanvragen voor
financiële steun worden uitsluitend op basis van de wetenschappelijke
excellentie van de voorstellen geëvalueerd. Die excellentie blijkt onder
meer uit de volgende criteria :
1° de
onderzoeksvaardigheid en het onderzoekspotentieel, zoals onder meer blijkt uit
de studieprestaties;
2° de kwaliteit en kwantiteit van de
publicaties;
3° de originaliteit en het vernieuwende
karakter van het onderzoeksplan;
4° de realiseerbaarheid
van het onderzoeksplan.
§ 2. De
[raad van bestuur]
legt de interne procedures vast voor de aanvraag, behandeling, evaluatie,
selectie en toekenning van beurzen, mandaten en werkingskredieten. Het FWO
maakt de interne procedures openbaar.
TITEL 3. - Het steunen van onderzoeksploegen met
onderzoeksprojecten en netwerkingsmiddelen
HOOFDSTUK 1. - Doel
Art. 4.
§ 1. De
[raad van bestuur]
kent onderzoeksprojecten en onderzoekskredieten toe om de wetenschappelijke
excellentie van het fundamenteel onderzoek te stimuleren. Daarbij wordt
rekening gehouden met een evenwichtige spreiding over de wetenschapsdisciplines
op basis van de aangeboden kwaliteit. Er wordt aandacht besteed aan het
hanteren van gelijke normen voor het beoordelen van interdisciplinaire
aanvragen. Er is bijzondere aandacht voor projecten die onderzoek van de
betrokken onderzoekers in een groter geheel onderbrengen en die het
intra-universitaire niveau overstijgen.
§ 2. Een project staat onder leiding
van een promotor en eventueel een of meer copromotoren.
§ 3. Een project duurt maximaal vier
jaar en kan ten hoogste met twee jaar verlengd worden.
§ 4. Het FWO stelt werkings-,
uitrustings-, en personeelskredieten ter beschikking aan onderzoeksploegen. De
kredieten van het FWO worden in een overeenkomst omschreven. Het FWO en de
betrokken instelling staan in voor de controle op de aanwending van de
kredieten. De onderzoeksploegen rapporteren daarover aan het
FWO.
HOOFDSTUK 2. - Evaluatie- en
selectieprocedure
Art. 5.
[
§ 1. De steun wordt toegekend na advies van expertpanels. Bovendien wordt advies gevraagd van twee of meer buitenlandse experten die geen lid zijn van een expertpanel of van de raad van bestuur, en die geen lopend onderzoek verrichten met de betrokken onderzoeksploeg.
§ 2. Het FWO legt projecten die als interdisciplinair worden beschouwd voor aan een interdisciplinair panel.
]
Art. 6.
§ 1. De aanvragen voor
financiële steun worden uitsluitend op basis van de wetenschappelijke
excellentie van de voorstellen geëvalueerd. Die excellentie blijkt onder
meer uit de volgende criteria :
1° het internationale
wetenschappelijke niveau van de onderzoeksgroepen, zoals onder meer blijkt uit
de kwantiteit en kwaliteit van de publicaties van de leden van de
onderzoeksgroepen;
2° de
methodologie;
3° de originaliteit en het vernieuwende
karakter van het project;
4° de realiseerbaarheid van het
project;
5° de samenwerking en coördinatie tussen
onderzoekseenheden;
6° de noodzaak van de begrote
middelen.
§ 2. De
[raad van bestuur]
legt de interne procedures vast voor de aanvraag, behandeling, evaluatie,
selectie en toekenning van onderzoeksprojecten. Het FWO maakt de interne
procedures openbaar.
§ 3. De projecten worden tussentijds
en na afwerking geëvalueerd. Criteria hierbij zijn de mate waarin het
gestelde onderzoeksdoel is gerealiseerd en de wetenschappelijke
publicaties.
TITEL 4. - Het bevorderen van mobiliteit, internationale
contacten en samenwerkingsverbanden
HOOFDSTUK 1. -
Mobiliteitskredieten
Art. 7.
§ 1. Het FWO kent reiskredieten toe
aan pre- en postdoctorale onderzoekers als vergoeding van de kosten voor het
bijwonen van congressen of voor een verblijf in het
buitenland.
§ 2. De
[raad van bestuur]
legt de interne procedures vast voor de aanvraag, behandeling, evaluatie en
toekenning van mobiliteitskredieten. Het FWO maakt de interne procedures
openbaar.
HOOFDSTUK 2. -
[...]
Afdeling 1. -
[...]
Art. 8.
[...]
Afdeling 2. -
[...]
Art. 9.
[...]
HOOFDSTUK 3. -Het programma voor internationale
coördinatieacties
Afdeling 1. - Doel
Art. 10.
Het programma voor internationale
coördinatieacties heeft tot doel de coördinatieactiviteiten te
ondersteunen ten behoeve van onderzoek dat wordt uitgevoerd in het kader van
multilaterale samenwerkingsverbanden die tot stand komen op initiatief van en
gedeeltelijk worden gefinancierd door multilaterale en supranationale
instanties. Deze activiteiten kunnen bestaan uit :
1° de
coördinatie en het beheer van het
samenwerkingsverband;
2° het
databeheer;
3° de disseminatie van
onderzoeksresultaten;
4° de uitbouw van een
portaalsite.
De uitvoering van wetenschappelijk onderzoek
behoort niet tot de activiteiten, vermeld in het eerste
lid.
Afdeling 2. - Selectiecriteria en
-procedure
Art. 11.
§ 1. Voorstellen voor
financiële ondersteuning van internationale coördinatieacties kunnen
doorlopend bij het FWO worden ingediend.
§ 2. De aanvrager moet een
aanstelling van ten minste 50 % hebben bij het zelfstandig academisch personeel
[aan een universiteit in de Vlaamse Gemeenschap, aan de Evangelische Theologische Faculteit in
Leuven en de Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid in Brussel als het onderzoek betreft in godsdienstwetenschappen of godgeleerdheid, de Hogere Zeevaartschool als het onderzoek betreft in de nautische wetenschappen,
de Vlerick Management School en de Antwerp Management School als het onderzoek betreft in de managementwetenschappen, of het Instituut voor Tropische Geneeskunde als het onderzoek betreft in tropische geneeskunde en
diergeneeskunde en in gezondheidszorg in ontwikkelingslanden]
.
§ 3. Om in aanmerking te komen
moet de aanvrager aantonen dat hij gevraagd werd door een multilaterale of
supranationale organisatie of een multilateraal of supranationaal consortium om
de coördinatiefunctie op zich te nemen.
§ 4. De voorstellen moeten
voldoen aan de volgende criteria :
1° de ondersteuning en
verankering van een internationale coördinatiefunctie in
Vlaanderen;
2° een gedetailleerde omschrijving van de
coördinatieactiviteiten;
3° een inpassing in een
multilateraal samenwerkingsverband van bijvoorbeeld OESO, EU, VN, WHO of
UNESCO;
4° een maximale interuniversitaire
inbedding.
§ 5. Het FWO organiseert een
periodieke evaluatie van de ingediende voorstellen en stelt daarvoor een
ad-hocpanel samen dat uit experts bestaat die vertrouwd zijn met onderzoek dat
in grote internationale samenwerkingsverbanden wordt uitgevoerd en met het
beheer ervan. Minstens een derde van de leden van dit ad-hocpanel is niet in
Vlaanderen werkzaam.
Afdeling 3. - Aanwending
Art. 12.
§ 1. De aanvrager ontvangt
maximaal een bedrag van 75.000 euro per jaar gedurende drie jaar
[...]
.
§ 2. Een vervolgfinanciering kan
worden toegekend als de aanvrager in het kader van de permanente oproep een
voorstel tot verlenging indient en dat voorstel gunstig wordt
beoordeeld.
§ 3. De aanvrager kan de middelen
besteden aan personeel, werking en uitrusting voor zover die besteding direct
betrekking heeft op de coördinatieactiviteiten. In geen geval kunnen de
middelen worden aangewend voor het financieren van onderzoeksactiviteiten.
Evenmin mogen de kosten gefinancierd zijn door andere
instanties.
HOOFDSTUK 4. - Het programma voor bilaterale
onderzoekssamenwerking
Afdeling 1. - Doel
Art. 13.
Het programma voor bilaterale
onderzoekssamenwerking heeft tot doel bilaterale onderzoekssamenwerking met
partners in het buitenland te ondersteunen.
Afdeling 2. - Evaluatie- en
selectieprocedure
Art. 14.
§ 1. Voorstellen voor
samenwerking met landen en regio's worden beoordeeld door een aparte commissie,
die als volgt is samengesteld :
1° vijf vertegenwoordigers
namens de Vlaamse universiteiten;
2°één
vertegenwoordiger namens het FWO;
3°één
vertegenwoordiger namens het departement Economie, Wetenschap en
Innovatie;
4°één vertegenwoordiger namens
het departement
[Buitenlandse Zaken]
;
5°één vertegenwoordiger namens de VLIR-UOS.
§ 2. De commissie zal zich bij de
uiteindelijke keuze van landen en regio's baseren op een afweging van
wetenschappelijke, economische, strategische en, voor zover dat van toepassing
is, ontwikkelingsrelevante criteria. De commissie legt de beoordelingscriteria
vast in een huishoudelijk reglement.
§ 3. Alleen de Vlaamse minister,
bevoegd voor het wetenschapsbeleid, de Vlaamse minister, bevoegd voor het
buitenlands beleid, het FWO en de VLIR-UOS kunnen voorstellen voor samenwerking
met landen en regio's bij de commissie indienen.
§ 4. De commissie maakt de lijst
van geselecteerde landen en regio's en het huishoudelijk reglement, vermeld in
paragraaf 2, ter kennisgeving over aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het
wetenschapsbeleid, en de Vlaamse minister, bevoegd voor het buitenlands
beleid.
Art. 15.
§ 1. De voorwaarden voor de
bilaterale onderzoekssamenwerking tussen Vlaanderen en een partnerland of
-regio worden vastgelegd in een kaderovereenkomst, die wordt gesloten tussen
het FWO en de buitenlandse organisatie aan wie het beheer van het programma in
het partnerland is toevertrouwd.
§ 2. De kaderovereenkomst wordt
gesloten voor een periode van drie jaar. Die periode kan jaarlijks worden
aangepast en kan, na gunstige evaluatie door beide partijen, na drie jaar
hernieuwd worden.
§ 3. De kaderovereenkomst bevat
minimaal :
1° de lijst van onderzoeksthema's waarvoor
voorstellen kunnen worden ingediend;
2° de lijst van de
instrumenten waarvoor voorstellen kunnen worden ingediend, zoals individuele
beurzen, onderzoeksprojecten, voorbereidingskosten voor multilaterale
projectvoorstellen, enz.;
3° de beschrijving van de
procedure die in Vlaanderen en het partnerland of de partnerregio, zal worden
gevolgd voor de indiening en selectie van voorstellen, met inbegrip van de
selectiecriteria;
4° het door beide partners ter
beschikking gestelde budget, met inbegrip van co-financiering, als dat relevant
is;
5° kostencategorieën die voor financiering in
aanmerking komen;
6° afspraken over de dekking tegen ziekte
en ongevallen van de deelnemende onderzoekers;
7° afspraken
over de regeling voor intellectuele eigendomsrechten;
8°
afspraken over de internationale transfer van
onderzoeksapparatuur.
§ 4. De lijst van gefinancierde
voorstellen wordt vastgelegd in een protocol, dat wordt afgesloten tussen het
FWO en de buitenlandse organisatie aan wie het beheer van het programma is
toevertrouwd.
Afdeling 3. - Aanwending
Art. 16.
§ 1. De lidstaten van de
Europese Unie en de landen die met de Europese Unie geassocieerd zijn voor de
uitvoering van het Europees Kaderprogramma voor Onderzoek en Ontwikkeling komen
niet in aanmerking voor deze samenwerkingsakkoorden. Deze
uitsluitingsbepalingen gelden tevens voor de regio's die deel uitmaken van die
landen.
§ 2. In het geval van
samenwerking met ontwikkelingslanden moet maximale complementariteit worden
nagestreefd met de activiteiten die de Vlaamse universiteiten via de Bijzondere
Onderzoeksfondsen en de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR-UOS) ontplooien
in het kader van de universitaire
ontwikkelingssamenwerking.
Art. 17.
§ 1. De subsidie kan worden
aangewend voor de financiering van personeels-, werkings- en uitrustingskosten
die verbonden zijn aan de uitvoering van internationale bilaterale
onderzoekssamenwerking tussen een Vlaamse en een buitenlandse partner, voor
zover die samenwerking strookt met de bepalingen van de kaderovereenkomst,
vermeld in artikel 15.
§ 2. De subsidie kan uitsluitend
worden aangewend voor activiteiten die verbonden zijn met reguliere
onderzoekssamenwerking, dat is samenwerking tussen gelijke partners.
Capaciteitsopbouw valt buiten de actieradius van de
subsidie.
§ 3. Per land of regio waarmee
wordt samengewerkt, wordt aan Vlaamse zijde jaarlijks een indicatief budget van
300.000 euro ter beschikking gesteld.
TITEL 5. - Het aantrekken van excellente onderzoekers die
actief zijn in het buitenland : het Odysseusprogramma
HOOFDSTUK 1. - Doel
Art. 18.
Het FWO is belast met het operationeel
en financieel beheer van het Odysseusprogramma,
[overeenkomstig artikel 18, § 1, 5°, van het decreet van
30 april 2009]
. Het Odysseusprogramma omvat twee types startfinanciering :
1° Odysseus Groep I - Internationaal toonaangevend
onderzoek : voor onderzoekers die internationaal erkend worden als
toonaangevend en die
[al een permanente
academische aanstelling van minimaal 80%]
aan een buitenlandse
[onderzoeksinstelling]
hebben.
Van die onderzoekers kan verwacht worden dat ze in de instelling waaraan ze
verbonden zijn, een eigen onderzoeksgroep leiden die uit een vaste staf,
meerdere postdocs en een aantal doctoraatsstudenten
bestaat;
2° Odysseus Groep II - Onderzoekers met het
potentieel om door te groeien tot internationaal toonaangevende status : voor
onderzoekers die minimaal 3 jaar postdoctorale ervaring in het buitenland
hebben en van wie het wetenschappelijk werk vooraanstaande vakgenoten ervan
overtuigt dat ze het potentieel hebben om door te groeien tot een
internationaal vooraanstaande positie. Van die onderzoekers kan verwacht worden
dat ze binnen een onderzoeksgroep een klein team leiden, dat uit een of meer
doctoraatsstudenten en eventueel een of enkele post-docs bestaat. Zij hebben
enige ervaring met het verwerven van externe onderzoeksfinanciering. Binnen
enkele jaren kunnen zij doorgroeien naar het niveau dat vereist is voor een
aanstelling in het zelfstandig academisch personeel.
HOOFDSTUK 2. - Evaluatie- en
selectieprocedure
Art. 19.
Het FWO lanceert in samenwerking met
de universiteiten periodiek een Odysseusoproep om zo de continuïteit van
het Odysseusinitiatief te garanderen.
[...]
Art. 20.
§ 1.
[...]
§ 2.
[...]
§ 3.
[...]
§ 4. Kandidaten moeten :
1°
[op]
de datum van de
aanvraag een hoofdaanstelling aan een buitenlandse instelling hebben;
2° gedurende minstens drie jaar in de afgelopen vijf jaar
aan een buitenlandse instelling verbonden zijn geweest;
3°
aan de criteria van excellentie voldoen, zoals blijkt uit het CV en de
bibliografie;
4° een onderzoeksplan bij de betreffende
universiteit of universiteiten indienen dat een begroting bevat met een
indicatieve verdeling van de geplande uitgaven over een periode van vijf jaar.
De universiteit of universiteiten moeten dat onderzoeksplan goedkeuren. Het
onderzoeksplan moet passen in het universitaire
onderzoeksbeleid.
[§ 4/1. Kandidaten mogen per aanvraagronde maar één keer voorgedragen worden.]
§ 5. Bij de voordracht van een
kandidaat moet de universiteit :
1° bevestigen dat ze een
ZAP-kaderplaats (groep I), respectievelijk
[minstens
een ZAP-tenure trackmandaat of gelijkwaardig]
(groep II)
[...]
, evenals de nodige infrastructuur ter
beschikking heeft;
2° het onderzoeksplan goedkeuren en
aangeven hoe het past in het onderzoeksbeleid.
[Als een kandidaat het onderzoek in twee of meer universiteiten wil uitvoeren, wordt één gezamenlijk
onderzoeksvoorstel ingediend.]
Art. 21.
§ 1. De universiteiten bezorgen de
voordrachten aan het FWO dat via een internationale, multidisciplinaire
[panel]
onderzoekt :
1° of de door de universiteiten
voorgestelde onderzoekers aan de gestelde eisen van excellentie
voldoen;
2° of het onderzoeksplan van de voorgestelde
onderzoekers van hoge kwaliteit is;
3° of het
onderzoeksplan uitvoerbaar is met de daarvoor aangevraagde
middelen.
§ 2.
[Het panel]
bestaat uit leden
die niet verbonden zijn aan een Belgische universiteit en een algemene
internationale erkenning genieten. Ten hoogste twee derde van de leden zijn van
hetzelfde geslacht.
§ 3. Voor de evaluatie van elke
kandidaat zal
[het panel]
een beroep doen op het wetenschappelijke advies van
[minstens]
twee internationale referenten. Zij moeten beschikken over de specifieke
expertise die vereist is voor het ingediende dossier. Als de meningen van de
twee referenten uiteenlopen, is het advies van een derde internationale
referent vereist.
§ 4. Een geanonimiseerde samenvatting
van de referentenrapporten wordt samen met de beslissing meegedeeld aan de
kandidaten.
§ 5.
[Het panel]
kan aanpassingen
voorstellen die richtinggevend zijn voor de omvang van de voorgestelde
startfinanciering.
[raad van bestuur]
beslist over de toekenning
van de financiering.
Art. 22.
[
De universiteit voert de intermediaire en ex-postevaluatie uit van de onderzoeker die de financiering
ontvangt. De wetenschappelijke intermediaire en ex-post beoordeling van het Odysseusonderzoeksproject valt onder
de verantwoordelijkheid van het FWO.
]
HOOFDSTUK 3. - Aanwending
Art. 23.
§ 1.
[...]
§ 2.
[...]
§ 3.
[...]
§ 4. De
[raad van bestuur]
[van het FWO]
beslist over de aanwending
[van de besteedbare middelen]
en
kan de middelen geheel of gedeeltelijk overdragen naar het volgende
begrotingsjaar.
Art. 24.
§ 1. De onderzoeker ontvangt
gedurende vijf jaar financiering en zal in die periode progressief via
projectfinanciering middelen verwerven.
§ 2. De omvang van het bedrag van de
steun is afhankelijk van de discipline en variabel :
1°
Voor Groep I geldt een bedrag van minimaal 400.000 euro en maximaal
[1.000.000 euro]
euro per jaar, of tussen 2.000.000 en
[5.000.000 euro]
voor de volledige vijf
jaar;
2° Voor Groep II geldt een bedrag van minimaal
100.000 euro en maximaal 200.000 euro per jaar, of tussen 500.000 en 1.000.000
euro voor de volledige vijf jaar.
§ 3. De onderzoeker kan de middelen
besteden aan werking, personeel en uitrusting. Hij kan de middelen niet
gebruiken voor de eigen salariskosten.
§ 4. Financiering door het
Odysseusprogramma kan afgestemd worden op andere vormen van
onderzoeksfinanciering en de onderzoekers kunnen de middelen daarom besteden
over een periode van acht jaar, die niet verlengbaar
is.
TITEL 6. - Het verlenen van wetenschappelijke
prijzen
Art. 25.
§ 1. De
[raad van bestuur]
kent
een aantal wetenschappelijke prijzen toe.
§ 2. Het FWO heeft de voorwaarden om
voor die prijzen in aanmerking te komen, vastgelegd in interne reglementen. Het
FWO maakt die interne reglementen openbaar.
[Titel 6/1 Het steunen van middelzware en zware onderzoeksinfrastructuur]
[Hoofdstuk 1. Doel]
[
Art. 25/1.
Er wordt steun toegekend aan middelzware en zware onderzoeksinfrastructuur om alle faciliteiten en
bronnen die grensverleggend en strategisch basisonderzoek verrichten, te bevorderen.
In het eerste lid wordt verstaan onder onderzoeksinfrastructuur:
1° de wetenschappelijke infrastructuur;
2° de collecties;
3° de natuurlijke habitats;
4° de corpora;
5° de databanken, inclusief de digitale ontsluiting ervan.
]
[
Art. 25/2.
Bij middelzware investeringen mag de infrastructuur niet opgedeeld worden in elementen die
eigenstandig geen volwaardige functie hebben, om te vermijden dat een investering valt onder de regeling voor zware
onderzoeksinfrastructuur en om die elementen dan samen te voegen. Bijgevolg mag pooling geen methode zijn om een
integraal infrastructuurproject artificieel op te delen.
]
[
Art. 25/3.
De aanvraag voor onderzoeksinfrastructuur mag niet artificieel opgehoogd worden tot een aanvraag
zware onderzoeksinfrastructuur door een aantal instrumenten samen te voegen die structureel weinig of geen
samenhang vertonen.
De aanschaf van meerdere instrumenten mag aangevraagd worden, op voorwaarde dat deze instrumenten een
geheel vormen en dat wordt aangetoond dat het niet mogelijk is om het voorgestelde onderzoeksprogramma of de
voorgestelde onderzoeksprogramma’s uit te voeren als een ervan niet beschikbaar is.
]
[Hoofdstuk 2. Commissie science en commissie invest]
[
Art. 25/4.
De raad van bestuur richt een commissie science op, die bestaat uit minimaal zes effectieve en zes
plaatsvervangende leden die in hun onderzoeksdomein een internationale uitstraling hebben en die een bredere kijk
hebben dan alleen op de discipline of deeldiscipline waarin ze actief zijn. De commissie science dekt in haar
samenstelling alle wetenschapsgebieden af.
Minstens een effectief en een plaatsvervangend lid komt uit de industriële sector. Binnen die commissie is expertise
aanwezig in het wetenschaps- en innovatiebeleid en in het beheer van grote onderzoeksfaciliteiten.
Ten hoogste een derde van de leden is op het ogenblik van de samenstelling van de commissie werkzaam in België.
De leden van de commissie science worden door de raad van bestuur benoemd voor een hernieuwbare termijn van
zes jaar.
De raad van bestuur wijst een voorzitter en een plaatsvervangende voorzitter aan.
]
[
Art. 25/5.
De raad van bestuur richt een commissie invest op, die bestaat uit een effectief lid en een plaatsvervanger
voorgedragen door respectievelijk het Departement Economie, Wetenschap en Innovatie, de Participatiemaatschappij
Vlaanderen en het FWO. Voor het FWO kunnen noch leden van de raad van bestuur noch medewerkers zitting hebben
in de commissie invest.
In het eerste lid wordt verstaan onder:
1° Departement Economie, Wetenschap en Innovatie: het departement, vermeld in artikel 21, § 1, van het besluit
van de Vlaamse Regering van 3 juni 2005 met betrekking tot de organisatie van de Vlaamse administratie;
2° Participatiemaatschappij Vlaanderen: de naamloze vennootschap Participatiemaatschappij Vlaanderen opgericht bij notariële akte van 31 juli 1995, bij uittreksel gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 25 augustus 1995 onder
het nummer 950825-236, met inbegrip van alle latere wijzigingen van de statuten.
De leden van de commissie invest worden door de raad van bestuur benoemd voor een hernieuwbare termijn van
zes jaar.
De raad van bestuur wijst onder de leden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter aan.
]
[Hoofdstuk 3. Middelzware onderzoeksinfrastructuur]
[
Art. 25/6
Conform artikel 18, § 8, van het decreet van 30 april 2009 wordt het bedrag dat jaarlijks beschikbaar is
voor middelzware onderzoeksinfrastructuur over de associaties verdeeld met toepassing van een verdeelsleutel die op
de volgende wijze wordt bepaald:
(S BOF/(S BOF + S IOF) x BOF-sleutel) + (S IOF/(S BOF + S IOF) x IOF-sleutel),
waarbij:
1° S BOF: het globale bedrag van de overheidstoelage voor de Bijzondere Onderzoeksfondsen, namelijk
BOF-algemeen, BOF-Methusalem, BOF-Tenure Track;
2° S IOF: de globale dotatie voor de subsidiëring van de Industriële Onderzoeksfondsen;
3° BOF-sleutel: de verdeelsleutel, vermeld in artikel 41 van het BOF-besluit;
4° IOF-sleutel: de verdeelsleutel, vermeld in hoofdstuk V, afdeling 1, van het besluit van de Vlaamse Regering van
29 mei 2009 betreffende de ondersteuning van de Industriële Onderzoeksfondsen en de interfaceactiviteiten van de
associaties in de Vlaamse Gemeenschap.
S BOF, S IOF, BOF-sleutel en IOF-sleutel als vermeld in het eerste lid, zijn de bedragen, respectievelijk de sleutels
die van toepassing zijn in het begrotingsjaar waarvoor de verdeelsleutel voor middelzware infrastructuur wordt
berekend.
]
[
Art. 25/7.
§ 1. De oproep van het FWO voor middelzware onderzoeksinfrastructuur wordt gericht aan
onderzoeksgroepen van universiteiten.
§ 2. De aanvraag voor middelzware onderzoeksinfrastructuur volgt de volgende tweedelige selectieprocedure: de
voorstellen worden in de eerste plaats op associatieniveau ingediend, op basis van een interne oproep, waarna een
indicatieve lijst wordt opgesteld door de associatie.
De selectiecriteria voor de aanvragen voor middelzware onderzoeksinfrastructuur worden vastgesteld in het
algemene onderzoeks- en samenwerkingsreglement van de betrokken associatie(s), vermeld in artikel II.12 van de
Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013.
Voor de toetsing aan het selectiecriterium, vermeld in artikel 18, § 3, eerste lid, 1°, van het decreet van 30 april 2009,
wordt erop toegezien dat het investeringsplan dat is opgemaakt voor de voorgenomen investering ten minste al de
volgende elementen omvat:
1º een beschrijving van de voorgenomen investering;
2º een beschrijving van de kwaliteit van de infrastructuur waarin de onderzoeksinfrastructuur in voorkomend
geval wordt gehuisvest;
3º een schatting van de financiële, personele en materiële kosten;
4º een gedetailleerd gebruiksplan dat betrekking heeft op de afschrijvingsperiode van de onderzoeksinfrastructuur;
5º een redelijke inschatting van de mate waarin de onderzoeksinfrastructuur bijdraagt tot belangrijke
wetenschappelijke, technologische of maatschappelijke ontwikkelingen of innovatie;
6º een beschrijving van de kostenstructuur, een opgave van de financieringswijzen en de desbetreffende
waarborgen.
§ 3. Op basis van de indicatieve lijst, vermeld in paragraaf 2, neemt de raad van bestuur een finale beslissing over
de toekenning van de financiering voor middelzware onderzoeksinfrastructuur per associatie, met inachtneming van
de selectiecriteria, vermeld in paragraaf 2, tweede lid, en waarbij ook rekening wordt gehouden met de mogelijke
noden of opportuniteiten op het vlak van instellings- of associatieoverschrijdende samenwerking of samenwerking met
derden.
§ 4. De raad van bestuur legt de interne procedures vast voor de aanvraag, behandeling, evaluatie, selectie en
toekenning van de middelen voor middelzware onderzoeksinfrastructuur. Het FWO maakt de interne procedures
openbaar.
]
[Hoofdstuk 4. Zware onderzoeksinfrastructuur]
[
Art. 25/8.
Zware onderzoeksinfrastructuur wordt rechtstreeks bij het FWO aangevraagd.
Het FWO organiseert een oproep voor investeringsinitiatieven voor zware onderzoeksinfrastructuur.
Aanvragen van zware onderzoeksinfrastructuur kunnen worden ingediend door:
1° een onderzoeksgroep of onderzoeksgroepen van een universiteit;
2° een onderzoeksgroep of onderzoeksgroepen van hogeronderwijsinstellingen die met toepassing van de Codex
Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013 zijn belast met wetenschappelijk onderzoek;
3° de strategische onderzoekscentra, vermeld in artikel 29 van het decreet van 30 april 2009;
4° een samenwerkingsverband tussen de instanties, vermeld in punt 1° tot en met 3°, of een samenwerkingsverband tussen ten minste een van de instanties, vermeld in punt 1° tot en met 3°, en een of meer derden.
Art. 25/9.
§ 1. De investeringsinitiatieven worden geselecteerd conform de chronologisch beschreven procedure,
vermeld in paragraaf 2 tot en met 5.
§ 2. De commissie science evalueert de wetenschappelijke kwaliteit van de aanvragen en rangschikt de excellent
bevonden aanvragen op grond van al de volgende selectiecriteria:
1° de wetenschappelijke kwaliteit en relevantie van het door de onderzoeksinfrastructuur uit te voeren
onderzoeksprogramma;
2° het belang van de onderzoeksinfrastructuur voor het onderzoek binnen de betrokken wetenschappelijke
discipline;
3° het innoverende karakter van het door de onderzoeksinfrastructuur uit te voeren onderzoeksprogramma;
4° de mate waarin de onderzoeksinfrastructuur als logistiek knooppunt een grote reeks nieuwe projecten kan
genereren;
5° het technologisch vernieuwende karakter van de onderzoeksinfrastructuur;
6° de technische haalbaarheid van de onderzoeksinfrastructuur als de onderzoeksinfrastructuur moet worden
geconstrueerd;
7° de kwaliteit en de competentie van de betrokken onderzoeksgroep of -groepen, de wetenschappelijke positie
van de betrokken onderzoeksgroep of -groepen in internationale context, alsook de betrokkenheid bij het beleid van
internationale onderzoeksinfrastructuren;
8° de mate waarin het voorstel kan worden ingepast in het strategische onderzoeksbeleid van de betrokken
instelling of instellingen;
9° de mate waarin de investering in de onderzoeksinfrastructuur bijdraagt tot de versteviging van de Vlaamse of
de regionale positie op het betreffende onderzoeksdomein;
10° de mate waarin het voorstel gealigneerd is op zowel binnen- als buitenlandse initiatieven en infrastructuren
binnen het betreffende onderzoeksdomein;
11° de toegankelijkheid van de onderzoeksinfrastructuur voor onderzoekers van buiten de onthaalinstelling,
alsook de kwaliteit van de toegangsregeling.
§ 3. De commissie invest, vermeld in artikel 25/5, gaat ten aanzien van de aanvragen die door de commissie
science, vermeld in artikel 25/4, excellent bevonden zijn, na of de opgemaakte investeringsplannen voldoende
realistisch en objectief zijn. De commissie invest onderzoekt daarnaast of er noden of opportuniteiten zijn op het vlak
van instellings- of associatieoverschrijdende samenwerking of samenwerking met onderzoekscentra, wetenschappelijke instellingen of ondernemingen.
De investeringsplannen bevatten de volgende elementen:
1° een beschrijving van de voorgenomen investering;
2° een beschrijving van de wijze waarop de infrastructuur verkregen wordt;
3° een gedetailleerd gebruiksplan;
4° een beschrijving van de kwaliteit van de infrastructuur waarin de onderzoeksinfrastructuur in voorkomend
geval wordt gehuisvest;
5° een schatting van de financiële, personele en materiële kosten;
6° een sluitende begroting.
§ 4. De raad van bestuur neemt een eindbeslissing, rekening houdend met de adviezen van de commissies science
en invest, vermeld in artikel 25/4 en 25/5.
De lijst van de door de commissie science, vermeld in artikel 25/4, excellent bevonden aanvragen kan alleen
worden bekrachtigd of afgewezen. Bij afwijzing worden de commissies science en invest opnieuw bevraagd, in
voorkomend geval met uitdrukkelijke opgave van de elementen zoals die volgens de raad van bestuur nader moeten
worden onderzocht.
Als de commissie invest, vermeld in artikel 25/5, over een aanvraagdossier een aanbeveling heeft geformuleerd,
kan de raad van bestuur een van de volgende beslissingen nemen:
1° de aanbeveling verwerpen en het dossier goedkeuren;
2° de aanbeveling geheel of ten dele aanvaarden en het dossier goedkeuren, met dien verstande dat de door de
raad van bestuur opgelegde voorwaarden op het vlak van financiering of samenwerking als subsidiëringsvoorwaarden
gelden;
3° de aanbeveling geheel of ten dele aanvaarden en het dossier alleen goedkeuren als aan de raad van bestuur de
nodige remediëringen worden voorgelegd binnen een door de raad van bestuur bepaalde termijn van ten minste tien
kalenderdagen en ten hoogste zestig kalenderdagen.
§ 5. De raad van bestuur legt de interne procedures vast voor de aanvraag, behandeling, evaluatie, selectie en
toekenning van de middelen voor zware onderzoeksinfrastructuur. Het FWO maakt de interne procedures openbaar.
]
[Hoofdstuk 5. Subsidiabele kosten, subsidiepercentage en subsidievoorwaarden]
[Afdeling 1. Subsidiabele kosten]
[
Art. 25/10.
De subsidies, vermeld in deze titel worden uitsluitend aangewend voor:
1° de kosten voor wetenschappelijke investeringen, namelijk de kosten voor de aanschaf van de onderzoeksinfrastructuur zelf of voor de aanschaf van de onderdelen voor de constructie van de beoogde onderzoeksinfrastructuur. Ook het upgraden, namelijk het substantieel verbeteren van bestaande onderzoeksinfrastructuur, valt
daaronder;
2° de personeelskosten voor de ontwikkeling en de constructie van de onderzoeksinfrastructuur, voor het
upgraden ervan en voor de bediening of het onderhoud ervan zodra de infrastructuur operationeel is;
3° de werkingskosten van de onderzoeksinfrastructuur, zoals onderhoudskosten gedurende de hele afschrijvingsperiode, namelijk de kosten die voortvloeien uit onderhoudsovereenkomsten of upgrades van de onderzoeksinfrastructuur en de herstellingskosten aan de uitrusting;
4° een overheadpercentage van maximaal 10 % dat van toepassing is op de onderzoeksinfrastructuurprojecten.
]
[Afdeling 2. Subsidiepercentage]
[
Art. 25/11.
Geselecteerde initiatieven voor middelzware onderzoeksinfrastructuur ontvangen een subsidie
van 100 %.
]
[
Art. 25/12.
Geselecteerde initiatieven voor zware onderzoeksinfrastructuur ontvangen een subsidie van 70 %.
De subsidie, vermeld in het eerste lid, wordt verhoogd tot 90 % als het investeringsinitiatief uitgaat van een
onderzoeksgroep of onderzoeksgroepen in de schoot van meer dan een aanvrager, op voorwaarde dat in het
aanvraagdossier wordt aangetoond dat alle aanvragers ten minste de helft dragen van het bedrag dat ze zouden
moeten betalen, mocht de resterende 10 % van de subsidiabele kosten naar evenredigheid worden verdeeld.
Als ten minste 25 % van de in aanmerking komende kosten ten laste wordt genomen door een andere instantie dan
een universiteit of een hogeschool, wordt het gedeelte dat de universiteit of de hogeschool zelf moet financieren,
voor 100 % gesubsidieerd.
]
[]
[Afdeling 3. Betalingsmodaliteiten]
[
Art. 25/13
De raad van bestuur en de ontvangers van de subsidie sluiten een overeenkomst over de wijze waarop
de subsidies worden uitbetaald, na goedkeuring van de subsidiabele kosten.
]
[Afdeling 4. Subsidiëringsvoorwaarden]
[
Art. 25/14.
De gesubsidieerde onderzoeksinfrastructuur wordt beheerd door een onthaalinstelling die beschikt
over een zakelijk recht op de infrastructuur.
Bij middelzware onderzoeksinfrastructuur is de onthaalinstelling:
1° een universiteit;
2° ofwel een behoorlijk gemandateerd orgaan van de instanties, vermeld in punt 1°;
3° ofwel een samenwerkingsverband tussen een of meer van de instanties, vermeld in punt 1°;
4° ofwel een vereniging, stichting of vennootschap die door een of meer van de instanties, vermeld in punt 1°,
wordt gecontroleerd.
Bij zware onderzoeksinfrastructuur is de onthaalinstelling:
1° ofwel een universiteit, een hogeronderwijsinstelling die met toepassing van de Codex Hoger Onderwijs van
11 oktober 2013 is belast met wetenschappelijk onderzoek, of een strategisch onderzoekscentrum als vermeld in
artikel 29 van het decreet van 30 april 2009;
2° ofwel een behoorlijk gemandateerd orgaan van de instanties, vermeld in punt 1°;
3° ofwel een samenwerkingsverband tussen een of meer van de instanties, vermeld in punt 1°;
4° ofwel een vereniging, stichting of vennootschap die door een of meer van de instanties, vermeld in punt 1°,
wordt gecontroleerd.
Voor de toepassing van het tweede lid, 4°, en het derde lid, 4°, wordt de controle over een vereniging of stichting
geacht samen te vallen met het bezit van de meerderheid van de stemmen in de raad van bestuur. De controle over een
vennootschap wordt geïnterpreteerd conform artikel 5 van het Wetboek van Vennootschappen.
§ 2. De onthaalinstelling houdt een logboek bij waarin al de volgende elementen worden opgenomen:
1° de gebruikers van de onderzoeksinfrastructuur;
2° de aanwending van de onderzoeksinfrastructuur;
3° de tijdsduur van het gebruik van de onderzoeksinfrastructuur;
4° commentaren van de gebruikers over de efficiëntie en effectiviteit van de onderzoeksinfrastructuur.
]
[
Art. 25/15.
Derden kunnen altijd participeren aan een gesubsidieerd investeringsinitiatief. Als tegenprestatie voor
hun financiële, personele of materiële inbreng in het investeringsinitiatief hebben de voormelde derden een gelimiteerd
recht om de onderzoeksinfrastructuur te gebruiken.
Derden kunnen geen begunstigde zijn van de subsidie, vermeld in dit besluit. Die subsidie wordt nooit doorgestort
aan die derden of aan een rechtspersoon waarin de subsidiegerechtigden samen met die derden participeren.
]
TITEL 7. - Bijzondere opdrachten
Art. 26.
§ 1. Het FWO is belast met het
administratief en financieel beheer van :
1° de subsidie
aan de Born-Bungestichting;
2°
[...]
§ 2.
[...]
§ 3. Het FWO is belast met de Vlaamse
coördinatie van het COST-programma.
§ 4.
[...]
§ 5.
[ Het FWO coördineert de werking van het Vlaamse contactpunt voor het Europese Kaderprogramma en
fungeert als nationaal contactpunt voor de onderzoeksprioriteiten die gerelateerd zijn aan zijn missie.”]
TITEL 8. - Samenstelling van de
expertpanels
Art. 27.
Alle aanvragen voor financiële steun
bij het FWO worden door expertpanels geëvalueerd. De expertpanels zijn in
principe disciplinair samengesteld. Die disciplinaire panels worden door
één interdisciplinair panel aangevuld. Ze bestaan uit experts die
in het vakgebied in kwestie een algemene internationale erkenning genieten en
waarbij :
1° de Belgische experts in België ten
minste tot de top
[30 tot]
40 % van hun discipline behoren
[, afhankelijk van de grootte van de discipline en het aantal
beschikbare experts]
;
2° de
buitenlandse experts in vergelijking met de Belgische onderzoekers ten minste
tot de top
[30 tot]
40 % van hun discipline behoren
[, afhankelijk van de grootte van de discipline en het aantal
beschikbare experts]
.
[3° de wetenschappelijke voorzitter van een expertpanel aangesteld wordt door de raad van bestuur op basis van
voordrachtlijsten die opgesteld worden door de administratie van de FWO.
4° de wetenschappelijke voorzitter van een expertpanel en de meerderheid van de panelleden geen Vlaamse
affiliatie hebben.
Een expert heeft geen Vlaamse affiliatie voor zover hij of zij niet verbonden is dan wel gedurende de 3 jaar
voorafgaand aan het lidmaatschap verbonden is geweest aan een Vlaamse universiteit of hogeschool, Vlaams
onderzoekscentrum of Vlaamse organisatie of Vlaamse instelling die onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek
verricht.
Een onderzoekscentrum, instelling of organisatie is Vlaams wanneer het een vestiging of exploitatiezetel in het
Vlaamse Gewest of een unicommunautair Nederlandstalig onderzoekscentrum met een vestiging of exploitatiezetel in
het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad waarvoor de Vlaamse gemeenschap bevoegd is overeenkomstig artikelen 127,
§ 2, en 128, § 2 van de Grondwet.
5° de panelleden geen aanvragen van financiering mogen indienen die beoordeeld worden door het expertpanel
waarin ze zelf zitting hebben.”
]
De meerderheid van
de betrokken experts moet bestaan uit personen die niet verbonden zijn aan een
Vlaamse universiteit.
Art. 28.
[
§ 1. Voor het samenstellen van de expertpanels richt de raad van bestuur voor de wetenschapsgebieden
biologische wetenschappen, medische wetenschappen, wetenschap en technologie, humane wetenschappen en gedragen maatschappijwetenschappen een gebiedsraad op. Die gebiedsraden zijn samengesteld uit de wetenschappelijke
voorzitters van de verschillende expertpanels van het wetenschapsgebied in kwestie.
§ 2. De gebiedsraden formuleren voorstellen voor de samenstelling van de expertpanels op basis van lijsten van
kandidaat-panelleden, die samengesteld worden door de administratie van het FWO op basis van sollicitaties,
raadpleging van databanken en suggesties van bestaande panelleden.
De kandidaat-panelleden worden geëvalueerd door een bibliometrische screening. Die bibliometrische screening
wordt uitgevoerd door het Expertisecentrum O&O-monitoring. Voor de expertpanels die wetenschappelijke disciplines
bestrijken waarvoor bibliometrische methoden minder geschikt zijn, voeren de gebiedsraden een screening uit van de
wetenschappelijke curricula vitae van de kandidaten. Daarbij worden de curricula niet alleen onderling vergeleken,
maar worden ze ook afgezet tegen die van Vlaamse en buitenlandse onderzoekers die in de betreffende disciplines door
de internationale wetenschappelijke gemeenschap als toonaangevend worden erkend.
In het tweede lid van deze paragraaf wordt verstaan onder Expertisecentrum O&O-monitoring: ECOOM zoals
vermeld in art 63/5 van het decreet van 30 april 2009.
§ 3. De raad van bestuur stelt de expertpanels samen op basis van de voorstellen van de gebiedsraden. De raad
van bestuur kan alleen op gemotiveerde gronden afwijken van de voorstellen van de gebiedsraden.
]
Art. 29.
[...]
Art. 30.
Ten hoogste twee derden van de leden van
de expertpanels zijn van hetzelfde geslacht, voor zover de aangemelde
kandidaten en de kwaliteitsnormen dat toelaten. Tijdelijke afwijkingen worden
met redenen omkleed. In alle gevallen waarvan van de norm wordt afgeweken,
krijgen kandidaten van het ondervertegenwoordigde geslacht die de
kwaliteitsnorm halen de voorrang.
Art. 31.
Bij de evaluatie en selectie wordt in
sommige internationale programma's een beroep gedaan op een commissie waarvan
de samenstelling afwijkt van hetgeen in dit besluit wordt bepaald. Voor
actiemiddelen met geringe budgettaire impact en prijzen kan een beroep worden
gedaan op een ad hoc samengesteld expertpanel.
TITEL 9. - Beroepsprocedure en klachten
Art. 32.
§ 1. Een aanvrager van een mandaat of
een krediet kan bij een negatieve beslissing een vraag tot herziening indienen
bij de
[raad van bestuur]
. Deze vraag tot herziening moet ingediend
worden binnen een termijn van dertig werkdagen na de beslissing van de Raad van
Bestuur
[of, als dat van toepassing is, binnen dertig kalenderdagen, met uitzondering van weekend- en feestdagen,
na de ontvangst van de feedback,]
en dient gebaseerd te zijn op duidelijke en verifieerbare
elementen.
§ 2. De Raad van Bestuur beoordeelt of de
vraag tot herziening gegrond is. Indien op de vraag wordt ingegaan, zal de
aanvraag bij de eerstvolgende gelegenheid opnieuw beoordeeld worden door een
ander expertpanel dan bij de eerste aanvraag.
[...]
§ 3. Een aanvrager kan slechts een keer
in beroep gaan.
§ 4. De procedure van § 1 tot en met
§ 3 moet eveneens worden gevolgd door mandaat- en kredietgenieters, wiens
vorderings- of eindverslag negatief beoordeeld is.
§ 5. Bij ontevredenheid over de
behandeling door het FWO kan te allen tijde schriftelijk of elektronisch klacht
worden ingediend. Deze klachten worden binnen de 45 kalenderdagen na ontvangst
behandeld.
TITEL 10. - Slotbepalingen
Art. 33.
Het besluit van de Vlaamse Regering van 2
april 2004 houdende de subsidieverlening aan het Fonds voor Wetenschappelijk
Onderzoek - Vlaanderen wordt opgeheven.
Art. 34.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het
wetenschapsbeleid, is belast met de uitvoering van dit
besluit.