OPGEHEVEN: Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de basiscompetenties van de leraren

  • goedkeuringsdatum
    05 OKTOBER 2007
  • publicatiedatum
    B.S.17/01/2008
  • datum laatste wijziging
    04/07/2018

De Vlaamse Regering,

Gelet op het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, inzonderheid op artikel 55ter, § 2, ingevoegd bij het decreet van 15 december 2006;

Gelet op het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs, inzonderheid op artikel 18, § 2;

Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 29 september 1998 betreffende de basiscompetenties van de leraren;

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 10 april 2007;

Gelet op het advies van de Vlaamse Onderwijsraad, gegeven op 31 mei 2007;

Gelet op het advies van de Raad van State, gegeven op 10 september 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming;

Na beraadslaging,

Besluit :

Artikel 1.

De basiscompetenties van de leraren worden vastgelegd, zoals in de bijlage die bij dit besluit is gevoegd.

Art. 2.

Het besluit van de Vlaamse Regering van 29 september 1998 betreffende de basiscompetenties wordt opgeheven.

Art. 3.

Dit besluit treedt in werking bij het begin van het academiejaar 2007-2008.

Art. 4.

De Vlaamse minister, bevoegd voor het Onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Bijlage

Basiscompetenties voor de leraar kleuteronderwijs

Functioneel geheel 1 - De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen

1.1 De leerkracht kan de beginsituatie van de kleuters en de groep achterhalen.

De leerkracht kan :

1.1.1 in overleg met teamleden of externen, zowel individuele kindkenmerken als kenmerken van de groep achterhalen;

1.1.2 bij het bepalen van de beginsituatie rekening houden met de totale persoonlijkheidsontwikkeling van de kleuter.

De ondersteunende kennis omvat de kindkenmerken en de kenmerken van de groep en werkwijzen om die te achterhalen.

1.2 De leerkracht kan doelstellingen kiezen en formuleren.

De leerkracht kan :

1.2.1 bij het kiezen en formuleren van doelen de mogelijkheden van de kleuters als referentiepunt nemen;

1.2.2 gedifferentieerde doelen formuleren;

1.2.3 bij het kiezen en formuleren van doelen gebruikmaken van onder meer ontwikkelingsdoelen, ontwikkelings- en leerlijnen, een geselecteerd leerplan en het schoolwerkplan;

1.2.4 voor kleuters met specifieke behoeften, in overleg met collega's, in het kader van de handelingsplanning doelen selecteren die aansluiten bij de vastgestelde beginsituatie;

1.2.5 doelstellingen concreet en operationeel formuleren.

De ondersteunende kennis omvat de eindtermen en ontwikkelingsdoelen, de krachtlijnen van het leerplan in kwestie, het concept 'schoolwerkplan' en het proces van handelingsplanning, evenals de techniek van formulering van doelstellingen.

1.3 De leerkracht kan de leerinhouden en leerervaringen selecteren.

De leerkracht kan :

1.3.1 rekening houdend met het aanbod thuis, met de beginsituatie en met criteria van maatschappelijke relevantie, keuzes maken uit een breed ontwikkelingsaanbod; waarbij nagestreefd wordt dat elke kleuter maximale kansen op ontwikkeling krijgt;

1.3.2 spontaan inspelen op gedrag van kleuters;

1.3.3 een situatie die zich voordoet, omzetten in een leerervaring;

1.3.4 leer- en ontwikkelingskansen benutten vanuit de interactie met de kleuter.

De ondersteunende kennis omvat de voor het ontwikkelingsaanbod geschikte informatiebronnen en materialen.

1.4 De leerkracht kan leer- en ontwikkelingskansen structureren en vertalen in een samenhangend onderwijsaanbod.

De leerkracht kan :

1.4.1 de horizontale en verticale samenhang vorm geven en bewaken;

1.4.2 een aanbod creëren dat aansluit bij de leefwereld en de motivatie van de kleuters, waarbij hij gebruik maakt van de diversiteit, waaronder de sociale, culturele en talige diversiteit binnen de groep.

De ondersteunende kennis omvat de inhoudelijke opbouw van en de samenhang binnen en tussen diverse ontwikkelingsgebieden en praktijkvoorbeelden van omgaan met meertaligheid.

1.5 De leerkracht kan aangepaste werkvormen en groeperingsvormen bepalen.

De leerkracht kan :

1.5.1 aangepaste werkvormen kiezen en ze afstemmen op de doelstellingen;

1.5.2 gepaste groeperingsvormen kiezen;

1.5.3 multimedia functioneel gebruiken;

1.5.4 zijn aanpak differentiëren als dat nodig is.

De ondersteunende kennis omvat diverse werk- en groeperingsvormen en combinaties daarvan, rekening houdend met een gedifferentieerde aanpak en met een kritisch gebruik van multimediale mogelijkheden.

1.6 De leerkracht kan individueel en in team ontwikkelingsmaterialen kiezen en aanpassen.

De leerkracht kan :

1.6.1 informatie over ontwikkelingsmaterialen vinden, raadplegen en kritisch beoordelen, rekening houdend met de specifieke behoeften van de doelgroep;

1.6.2 ontwikkelingsmaterialen adequaat gebruiken en aanpassen.

De ondersteunende kennis omvat relevante bronnen om ontwikkelingsmaterialen te vinden, evenals criteria om ze te beoordelen.

1.7 De leerkracht kan een ontwikkelingsbevorderende omgeving creëren met aandacht voor de heterogeniteit van de groep.

De leerkracht kan :

1.7.1 voor kleuters stimulerende omgevingen creëren die rekening houden met de belangstelling en de capaciteiten van de kleuters en die de mogelijkheid bieden tot dialoog en interactie;

1.7.2 de kans op betrokkenheid en succesbeleving bij de kleuters zo groot mogelijk maken door te werken met authentieke en reële situaties die voor de kleuters betekenisvol zijn;

1.7.3 adequaat inspelen op wat zich voordoet in de leeromgeving en hij kan werken met de inbreng van de kleuters;

1.7.4 enerzijds stimulerend optreden en anderzijds het kind de autonomie verlenen om initiatief te nemen en om op een eigen wijze de dingen aan te pakken;

1.7.5 het actief ontdekken en verwerken van leerervaringen bevorderen en de kleuters leren nadenken over hun leerproces.

De ondersteunende kennis omvat implicaties van diversiteit en de kenmerken van een ontwikkelingsbevorderende en stimulerende omgeving, alsook de rol van een aangepast taalgebruik daarin.

1.8 De leerkracht kan observatie voorbereiden.

De leerkracht kan :

1.8.1 met ondersteuning van collega's en experten, bepalen waar hij bij de observatie van de kleuters op zal letten en welke beoordelingscriteria hij hanteert om uit te maken of kleuters een "gezond" ontwikkelingsverloop vertonen of integendeel in hun ontwikkeling stagneren of problemen ondervinden;

1.8.2 in overleg met collega's en experten, instrumenten kiezen ter ondersteuning van de observaties;

1.8.3 de functie van een specifiek observatiemoment bepalen (screening, remediëring, doorverwijzing).

De ondersteunende kennis omvat observatietechnieken en -instrumenten, kindvolgsystemen, de signaalwaarde van gedragingen en visies op observatie met het oog op bijsturing en differentiatie.

1.9 De leerkracht kan observeren met het oog op bijsturing, remediëring en differentiatie.

De leerkracht kan :

1.9.1 op permanente en systematische wijze observatiegegevens verzamelen en aanwenden om zijn eigen handelingen bij te sturen of in te spelen op ontwikkelingsbehoeften van kleuters;

1.9.2 met het oog op een systematische gegevensverzameling met hulp van collega's een kindvolgsysteem gebruiken;

1.9.3 in overleg met collega's en experten de signaalwaarde van gedragingen achterhalen en mogelijke interpretaties formuleren;

1.9.4 op basis van observatiegegevens, in overleg met collega's en experten, interventies bespreken en adviezen formuleren over de voortgang van de kleuters in hun schoolloopbaan;

1.9.5 evaluatiegegevens aanwenden om zijn eigen didactisch handelen te evalueren en bij te stellen.

De ondersteunende kennis omvat observatietechnieken en -instrumenten, kindvolgsystemen, de signaalwaarde van gedragingen, visies op observatie met het oog op bijsturing en differentiatie en kennis van wijzen van reflecteren op zijn eigen onderwijsgedrag. De kennis omvat tevens de structuur en de werking van het lager onderwijs en van het buitengewoon onderwijs, met het oog op (her-)oriëntering en eventuele samenwerking.

1.10 De leerkracht kan in overleg met het team deelnemen aan zorgverbredingsinitiatieven en die laten aansluiten bij de totaalbenadering van de school.

De leerkracht kan :

1.10.1 de school situeren in de buurt en de implicaties daarvan onderkennen;

1.10.2 participeren in het zorg- en gelijkeonderwijskansenbeleid van de school.

De ondersteunende kennis omvat de kenmerken van de grootstedelijke context en belangrijke beleidsmaatregelen voor gelijke kansen en zorg.

1.11 De leerkracht kan het leer- en ontwikkelingsproces adequaat begeleiden in Standaardnederlands en daarbij rekening houden met en gericht inspelen op de diverse persoonlijke en maatschappelijke taalachtergronden van de kleuters.

De leerkracht kan :

1.11.1 met de kleuters doelgericht gesprekken voeren en daarbij een functioneel taalaanbod doen, functionele taalproductie stimuleren en er feedback op geven;

1.11.2 teksten beoordelen en mondeling toegankelijk maken door ze te bewerken op het vlak van taal en door een aangepaste didactiek;

1.11.3 vragen, opdrachten en feedback mondeling, indien nodig ondersteund met visuele of andere ondersteuning, helder formuleren en herformuleren;

1.11.4 via beeldtaal vragen en opdrachten helder formuleren;

1.11.5 een korte heldere uiteenzetting geven, met integratie van visuele of andere ondersteuning, en alles, indien nodig, flexibel aanpassen;

1.11.6 expressief vertellen en voorlezen en dat flexibel aanpassen;

1.11.7 constructief reageren op het taalgebruik van de kleuter.

De ondersteunende kennis omvat communicatiestrategieën voor taalgebruik in functionele situaties en methodieken voor taalondersteuning en taalgerichtheid in niet-taalvakken.

1.12 De leerkracht kan omgaan met de diversiteit van de groep.

De leerkracht kan :

1.12.1 in het kader van het zorgbeleid en de handelingsplanning het onderwijsleerproces aanpassen aan de specifieke behoeften en de mogelijkheden van de kleuters door in te spelen op de verschillen tussen kleuters, het verstrekken van aangepaste en individuele leerhulp, het aanreiken van hulpmiddelen om een doel te bereiken en leerdoelen die een belangrijke hinderpaal vormen te vervangen door haalbare of specifieke doelen;

1.12.2 rekening houden met de sociaal-culturele en talige achtergrond van kleuters waaronder de grootstedelijke context.

De ondersteunende kennis omvat de werking van het CLB en methoden en werkvormen voor kleuters met leer- en ontwikkelingsmoeilijkheden; het omvat tevens de kenmerken van de grootstedelijke context en van diverse leefculturen.

1.13 De leerkracht kan bijdragen aan het gevoelig maken en openstaan voor talen door aan talensensibilisering te doen.

De ondersteunende kennis omvat doelstellingen, methodieken en goede praktijkvoorbeelden van talensensibilisering.

Functioneel geheel - 2 De leraar als opvoeder

2.1 De leerkracht kan in overleg een positief leefklimaat creëren voor de kleuters in de groep en op school.

De leerkracht kan :

2.1.1 als teamlid werken aan het opbouwen van een positieve interactie met de groep, waarbij hij ook de relatie tussen de kleuters stimuleert;

2.1.2 ervoor zorgen dat de inbreng en keuzen van kleuters worden gerespecteerd en gewaardeerd;

2.1.3 met respect voor eigenheid en diversiteit reageren op gevoelens van kleuters;

2.1.4 reflecteren op zijn omgang met hen, met het oog op een groeibevorderende relatie met elke kleuter.

De ondersteunende kennis omvat groepsdynamische en interactieprocessen en kennis van sociale ontwikkeling bij jonge kinderen.

2.2 De leerkracht kan de emancipatie van de kleuters bevorderen.

De leerkracht kan :

2.2.1 de eigenheid van een individuele kleuter in het kader van zijn sociaal-culturele context (h)erkennen, bespreekbaar maken, en ermee omgaan met het oog op de zelfontplooiing en de integratie van elke kleuter;

2.2.2 kansen geven tot mondigheid, zelfstandigheid, eigen initiatief en verantwoordelijkheid en participatie.

De ondersteunende kennis omvat de sociale en culturele realiteiten van kinderen, en tevens het ontstaan van beeldvorming en vooroordelen en de wijze waarop men ermee kan omgaan.

2.3 De leerkracht kan door attitudevorming kleuters op individuele ontplooiing en maatschappelijke participatie voorbereiden.

De leerkracht kan :

2.3.1 een aantal conventies op het gebied van sociale omgang voorleven en leren toepassen;

2.3.2 door zijn voorbeeldgedrag en het bespreekbaar maken van positieve waardeoriëntaties jonge kinderen waardegevoelig maken, hierbij rekening houdend met het pedagogische project;

2.3.3 de gerichtheid op participatie stimuleren.

De ondersteunende kennis omvat het pedagogische project, het schoolwerkplan, de van toepassing zijnde eindtermen en ontwikkelingsdoelen, verschijningsvormen van het verborgen curriculum, en kenmerken van de morele ontwikkeling van jonge kinderen.

2.4 De leerkracht kan actuele maatschappelijke ontwikkelingen hanteren in een pedagogische context.

De leerkracht kan :

2.4.1 het ontwikkelingsaanbod koppelen aan maatschappelijke gebeurtenissen en tendensen;

2.4.2 kleuters kritisch en zinvol leren omgaan met de informatie van en beïnvloeding door de media.

De ondersteunende kennis omvat maatschappelijke ontwikkelingen en gebeurtenissen, en de manier waarop die door de media worden vertolkt.

2.5 De leerkracht kan adequaat omgaan met kleuters in sociaal-emotionele probleemsituaties en met kleuters met gedragsmoeilijkheden.

De leerkracht kan :

2.5.1 met ondersteuning van collega's of externen, probleemgedrag herkennen en de hulpvraag van kleuters expliciteren;

2.5.2 onder begeleiding en in team op een planmatige wijze hulp bieden bij problemen, indien nodig samen met experten.

De ondersteunende kennis omvat diverse vormen van sociaal-emotionele probleemsituaties, signaalgedrag bij jonge kinderen, de achtergronden van probleemgedrag, en mogelijke interventies en ondersteunende diensten, waaronder het CLB.

2.6 De leerkracht kan de fysieke en geestelijke gezondheid van de kleuters bevorderen.

De leerkracht kan :

2.6.1 zorgen voor de algemene lichamelijke gezondheid van de kleuter en courante elementaire verzorgingstaken uitvoeren;

2.6.2 gepast omgaan met kleuters met gezondheidsproblemen of fysieke beperkingen;

2.6.3 zorg dragen voor het algemene welbevinden van de kleuters.

De ondersteunende kennis omvat de kenmerken van fysiek welzijn van jonge kinderen en van basisprincipes van eerstehulpverlening, en van basisinterventies bij frequent voorkomende gezondheidsproblemen.

2.7 De leerkracht kan communiceren met kleuters met diverse taalachtergronden in diverse talige situaties.

De ondersteunende kennis omvat de mogelijkheden die de communicatie met anderstalige kinderen kunnen vergemakkelijken.

Functioneel geheel 3 - De leraar als inhoudelijke expert

3.1 De leerkracht beheerst de basiskennis van de leerinhouden, waaronder ten minste de ontwikkelingsdoelen, en hij kan recente ontwikkelingen over inhouden en vaardigheden uit de leergebieden Lichamelijke Opvoeding, Muzische Vorming, Nederlands, Wereldoriëntatie en Wiskundige Initiatie in het kleuteronderwijs volgen.

De leerkracht kan :

3.1.1 zijn eigen deskundigheid op inhoudelijk terrein bevorderen.

De ondersteunende kennis omvat de inhoudelijke opbouw en de samenhang tussen de diverse leergebieden en de mogelijkheden van permanente vorming.

3.2 De leerkracht kan de verworven kennis en vaardigheid met betrekking tot de leergebieden op een geïntegreerde manier aanwenden.

De leerkracht kan :

3.2.1 flexibel gebruik maken van domeinspecifieke kennis en vaardigheden in de pedagogisch-didactische aanpak.

De ondersteunende kennis omvat de concepten, inhouden en structuren en methodes van het leergebied.

3.3 De leerkracht kan het eigen aanbod situeren in het geheel van het onderwijsaanbod met het oog op de begeleiding en oriëntering van kleuters.

De leerkracht kan :

3.3.1 gebruikmaken van horizontale en verticale verbanden om het eigen onderwijsaanbod te situeren en die verbanden integreren in het eigen aanbod.

De ondersteunende kennis omvat ontwikkelings- en leerlijnen en verwantschappen tussen verschillende leergebieden, zowel voor het kleuteronderwijs als voor de eerste jaren van het lager onderwijs, evenals de krachtlijnen van het buitengewoon onderwijs.

Functioneel geheel 4 - De leraar als organisator

4.1 De leerkracht kan een gestructureerd speel- en leerklimaat bevorderen.

De leerkracht kan :

4.1.1 vaardigheden en aanpakwijzen van goed klasmanagement hanteren.

De ondersteunende kennis omvat de aspecten van kindaangepast klasmanagement en van ontwikkelingsbevorderende en -belemmerende factoren.

4.2 De leerkracht kan een kindgericht dagverloop creëren, dat past in een korte- en langetermijnplanning.

De leerkracht kan :

4.2.1 voor de kleuters gelijktijdige en opeenvolgende activiteiten vlot en soepel laten verlopen en een kindgericht dagverloop opbouwen;

4.2.2 een timing respecteren en die indien nodig aanpassen;

4.2.3 de eigen taken op korte en langere termijn plannen.

De ondersteunende kennis omvat de diverse aspecten van kindaangepast tijdsmanagement en voor de leerkracht relevante planningsmethoden op korte en langere termijn.

4.3 De leerkracht kan op correcte wijze administratieve taken uitvoeren.

De leerkracht kan :

4.3.1 op correcte wijze een aantal administratieve taken uitvoeren die behoren tot zijn takenpakket.

De ondersteunende kennis omvat de administratieve verplichtingen van de leerkracht, en van het doel ervan.

4.4 De leerkracht kan een stimulerende en werkbare leefruimte creëren, rekening houdend met de veiligheid van de kleuters.

De leerkracht kan :

4.4.1 een ruimte aanpassen aan de mogelijkheden en behoeften van de kleuters;

4.4.2 die ruimte ontwikkelingsondersteunend, aangenaam, functioneel en veilig inrichten.

De ondersteunende kennis omvat de kenmerken van een stimulerend en veilig milieu voor jonge kinderen.

Functioneel geheel 5 - De leraar als innovator - de leraar als onderzoeker

5.1 De leerkracht kan resultaten van onderwijsontwikkelingswerk en vernieuwende elementen aanwenden en aanbrengen.

De leerkracht kan :

5.1.1 vernieuwende inzichten uit de opleiding in zijn onderwijspraktijk aanwenden;

5.1.2 in samenspraak met het schoolteam vernieuwende inzichten die zich in de samenleving aandienen, in zijn onderwijspraktijk integreren.

De ondersteunende kennis omvat kenmerken van schoolcultuur en relevante informatiebronnen met betrekking tot ontwikkelingen in onderwijs en samenleving.

5.2 De leerkracht kan kennisnemen van toegankelijke resultaten van onderwijsonderzoek die relevant zijn voor de eigen praktijk.

De ondersteunende kennis omvat relevante en toegankelijke informatiebronnen van onderwijsonderzoek.

5.3 De leerkracht kan zijn eigen functioneren in vraag stellen en bijsturen.

De leerkracht kan :

5.3.1 de klaspraktijk vanuit reflectie op de eigen ervaringen bijsturen, onder meer door onder begeleiding eenvoudig praktijkgericht onderzoek uit te voeren.

De ondersteunende kennis omvat vormen van reflectie op het eigen handelen en functioneren in de klas en op school, en de kenmerken van een eenvoudig praktijkgericht onderzoek.

Functioneel geheel 6 - De leraar als partner van de ouders of verzorgers (1)

6.1 De leerkracht kan zich informeren over en discreet omgaan met gegevens over het kind.

De ondersteunende kennis omvat elementen van deontologie met betrekking tot gegevens over kinderen.

6.2 De leerkracht kan met ouders of verzorgers communiceren over hun kind in de school op basis van overleg met collega's of externen.

De leerkracht kan :

6.2.1 met de hulp van collega's informatie verstrekken over het ontwikkelingsverloop van het kind op school;

6.2.2 met de hulp van collega's of externe deskundigen in gesprek treden met de ouders of verzorgers over de ondersteuning thuis;

6.2.3 in overleg met het multidisciplinaire team de ouders of verzorgers in contact brengen met hulpverleners.

De ondersteunende kennis omvat agogische inzichten in de communicatie tussen school en ouders, en beschikbare hulpverleningsinstanties en -personen.

6.3 De leerkracht kan in overleg met het team de ouders of verzorgers informeren over en betrekken bij het klas- en schoolgebeuren, rekening houdend met de diversiteit van de ouders.

De ondersteunende kennis omvat kennis van de diversiteit van sociale en culturele realiteiten van ouders of verzorgers en communicatietechnieken.

6.4 De leerkracht kan met ouders of verzorgers dialogeren over opvoeding en onderwijs.

De ondersteunende kennis omvat referentiekaders om onderwijskundige thema's en ontwikkelingen te duiden.

6.5 De leerkracht kan in Standaardnederlands of in een ander passend register, communiceren met ouders en verzorgers met diverse taalachtergronden in diverse talige situaties.

De leerkracht kan :

6.5.1 doelgericht verschillende soorten gesprekken voeren afhankelijk van de klas- en schoolcontext;

6.5.2 een korte, heldere uiteenzetting geven en daarbij flexibel gebruikmaken van ondersteuning in schrift en beeld;

6.5.3 doelgericht verschillende soorten korte teksten schrijven afhankelijk van de klas- en schoolcontext.

De ondersteunende kennis omvat communicatiestrategieën voor taalgebruik in functionele situaties.

6.6 De leerkracht kan strategieën inzetten om te communiceren met anderstalige ouders.

De ondersteunende kennis omvat de mogelijkheden die de communicatie met anderstalige ouders kunnen vergemakkelijken.

Functioneel geheel 7 - De leraar als lid van een schoolteam

7.1 De leerkracht kan overleggen en samenwerken binnen het schoolteam.

De leerkracht kan :

7.1.1 zijn opdracht realiseren in samenwerking met de leden van het schoolteam en rekening houdend met de schoolcultuur;

7.1.2 participeren in overleg over het schoolbeleid.

De ondersteunende kennis omvat vormen van samenwerkingsverbanden binnen de school, decretale participatiestructuren, overlegorganen en hun bevoegdheden en kenmerken van schoolcultuur. Ondersteunende kennis omvat eveneens de relevante kennis inzake het schoolbeleid en modellen van schoolorganisatie.

7.2 De leerkracht kan binnen het team over een taakverdeling overleggen en de afspraken naleven.

De ondersteunende kennis omvat kennis van functies en taken binnen een school.

7.3 De leerkracht kan de eigen pedagogische en didactische opdracht en aanpak in het team bespreekbaar maken.

De leerkracht kan :

7.3.1 in dialoog met collega's en de schoolleiding reflecteren over het eigen pedagogisch en didactisch handelen;

7.3.2 feedback integreren in het eigen handelen.

De ondersteunende kennis omvat diverse vormen van schoolinterne coaching en reflecterend leren.

7.4 De leerkracht kan zich documenteren over de eigen rechtspositie en die van de leerlingen.

De leerkracht kan :

7.4.1 relevante en actuele informatie over juridische en administratieve aspecten van het leraarschap raadplegen;

7.4.2 zich informeren over de rechten van het kind en daaruit conclusies trekken voor de evaluatie en advisering.

De ondersteunende kennis omvat basisregelgeving en instanties of bronnen die toegang geven tot geselecteerde en goed toegankelijke juridische kennis over de rechten van het kind en van ouders of verzorgers.

7.5 De leerkracht kan in Standaardnederlands adequaat in interactie treden met alle leden van het schoolteam.

De leerkracht kan :

7.5.1 doelgericht verschillende soorten gesprekken voeren afhankelijk van de klas- en schoolcontext;

7.5.2 een korte, heldere uiteenzetting geven en daarbij flexibel gebruikmaken van ondersteuning in schrift en beeld;

7.5.3 doelgericht verschillende soorten korte teksten schrijven afhankelijk van de klas- en schoolcontext. De ondersteunende kennis omvat communicatiestrategieën voor taalgebruik in functionele situaties.

Functioneel geheel 8 - De leraar als partner van externen

8.1 De leerkracht kan in overleg met collega's contacten leggen, communiceren en samenwerken met externe instanties die onderwijsbetrokken initiatieven aanbieden.

De leerkracht kan :

8.1.1 in overleg met collega's contacten leggen, communiceren en samenwerken met onderwijsbetrokken initiatieven die gericht zijn op kinderen en jongeren;

8.1.2 in overleg met collega's contacten leggen, communiceren en samenwerken met onderwijsbetrokken initiatieven die gericht zijn op leerkracht- en teamondersteuning.

De ondersteunende kennis omvat zoekmethoden om initiatieven of instanties op te sporen die actief zijn in een betrokken regio.

8.2 De leerkracht kan in Standaardnederlands adequaat in interactie treden met medewerkers van onderwijsbetrokken initiatieven.

De leerkracht kan :

8.2.1 doelgericht verschillende soorten gesprekken voeren afhankelijk van de klas- en schoolcontext;

8.2.2 een korte, heldere uiteenzetting geven en daarbij flexibel gebruikmaken van ondersteuning in schrift en beeld;

8.2.3 doelgericht verschillende soorten korte teksten schrijven afhankelijk van de klas- en schoolcontext.

De ondersteunende kennis omvat communicatiestrategieën voor taalgebruik in functionele situaties.

Functioneel geheel 9 - De leraar als lid van de onderwijsgemeenschap

9.1 De leerkracht kan deelnemen aan het maatschappelijke debat over onderwijskundige thema's.

De ondersteunende kennis omvat recente ontwikkelingen in onderwijs en referentiekaders om die ontwikkelingen in onderwijs te duiden.

9.2 De leerkracht kan dialogeren over zijn beroep en zijn plaats in de samenleving.

De ondersteunende kennis betreft referentiekaders om het lerarenberoep maatschappelijk te kunnen situeren en de eigen basiscompetenties en het eigen beroepsprofiel.

Functioneel geheel 10 - De leraar als cultuurparticipant

10.1 De leerkracht kan actuele maatschappelijke thema's en ontwikkelingen onderscheiden en kritisch benaderen op de volgende domeinen :

- het sociaal-politieke domein;

- het sociaal-economische domein;

- het levensbeschouwelijke domein;

- het cultureel-esthetische domein;

- het cultureel-wetenschappelijke domein.

De leerkracht kan :

10.1.1 werken aan een interpretatiekader om kritisch om te gaan met informatie over die thema's en ontwikkelingen, en erover dialogeren.

De ondersteunende kennis omvat relevante informatiebronnen.

Attitudes

De volgende attitudes gelden voor alle functionele gehelen.

A1 beslissingsvermogen :

durven een standpunt in te nemen of tot een handeling over te gaan, en er ook de verantwoordelijkheid voor dragen.

A2 relationele gerichtheid :

in contacten met anderen kenmerken van echtheid, aanvaarding, empathie en respect tonen.

A3 kritische ingesteldheid :

bereid zijn zichzelf en zijn omgeving ter discussie te stellen, de waarde van een bewering of een feit, de wenselijkheid en haalbaarheid van een vooropgesteld doel te verifiëren, alvorens een stelling in te nemen.

A4 leergierigheid :

actief zoeken naar situaties om zijn competentie te verbreden en te verdiepen.

A5 organisatievermogen :

erop gericht zijn de taken zo te plannen, te coördineren en te delegeren, dat het beoogde doel op een efficiënte manier bereikt kan worden.

A6 zin voor samenwerking :

bereid zijn om gemeenschappelijk aan eenzelfde taak te werken.

A7 verantwoordelijkheidszin :

zich verantwoordelijk voelen voor de school als geheel en het engagement aangaan om een positieve ontwikkeling van het kind te bevorderen.

A8 flexibiliteit :

bereid zijn zich aan te passen aan wijzigende omstandigheden, zoals middelen, doelen, mensen en procedures.

Basiscompetenties voor de leerkracht lager onderwijs

Functioneel geheel 1 - De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen

1.1 De leerkracht kan de beginsituatie van de leerlingen en de groep achterhalen.

De leerkracht kan :

1.1.1 in overleg met teamleden of externen, zowel individuele kindkenmerken als kenmerken van de groep achterhalen die van invloed kunnen zijn op leren en onderwijzen;

1.1.2 bij het bepalen van de beginsituatie rekening houden met de totale persoonlijkheidsontwikkeling van de leerling.

De ondersteunende kennis omvat de kenmerken van de kinderen en de leerlingengroep en werkwijzen om die te achterhalen.

1.2 De leerkracht kan doelstellingen kiezen en formuleren.

De leerkracht kan :

1.2.1 doelstellingen kiezen op basis van de ontwikkelingsdoelen en eindtermen, ontwikkelings- en leerlijnen, een geselecteerd leerplan, het schoolwerkplan en het pedagogisch project;

1.2.2 doelstellingen kiezen en formuleren, rekening houdend met de beginsituatie van de leerlingen en met de kenmerken en diversiteit van de groep;

1.2.3 met het oog op het kiezen en formuleren van doelstellingen, leerlijnen in leerboeken en het leerplan in kwestie herkennen;

1.2.4 waar er onderscheid is tussen basisdoelstellingen en uitbreiding, dat onderscheid motiveren op basis van de beginsituatie van de leerling, het leerplan in kwestie en het schoolwerkplan;

1.2.5 impliciete doelen die in leer- en opvoedingssituaties besloten liggen, expliciteren;

1.2.6 doelstellingen concreet en operationeel formuleren;

1.2.7 voor leerlingen met specifieke behoeften, in overleg met collega's, in het kader van de handelingsplanning, doelen selecteren die aansluiten bij de vastgestelde beginsituatie.

De ondersteunende kennis omvat de eindtermen en ontwikkelingsdoelen, de krachtlijnen van het leerplan in kwestie, het concept schoolwerkplan en het proces van handelingsplanning, evenals de techniek van formulering van doelstellingen.

1.3 De leerkracht kan de leerinhouden en leerervaringen selecteren.

De leerkracht kan :

1.3.1 keuzes maken uit een gegeven aanbod, rekening houdend met de beginsituatie, de maatschappelijke relevantie, de beschikbare tijd en hulpmiddelen en met de kenmerken van het aanbod thuis;

1.3.2 de inbreng van leerlingen omzetten in leerervaringen;

1.3.3 voor leerlingen met specifieke behoeften, in het kader van het zorgbeleid en de handelingsplanning, leerinhouden en -ervaringen afstemmen op het realiseren van de vooropgestelde doelen door in te spelen op verschillen tussen leerlingen, het verstrekken van aangepaste en individuele leerhulp, het aanreiken van hulpmiddelen om een doel te bereiken en leerdoelen die een belangrijke hinderpaal vormen te vervangen door haalbare of specifieke doelen.

De ondersteunende kennis omvat inzicht in de leerinhouden, kennis van de krachtlijnen van het leerplan in kwestie en kennis van geschikte informatiebronnen over de leerinhouden, onder meer leerboeken.

1.4 De leerkracht kan de leerinhouden en leerervaringen structureren en vertalen in een samenhangend onderwijsaanbod.

De leerkracht kan :

1.4.1 het onderwijsaanbod opdelen in leerstappen, thema's en projecten;

1.4.2 het verband leggen tussen leerstofonderdelen en tussen leergebieden, zowel horizontaal als verticaal;

1.4.3 leerinhouden en leerervaringen vertalen in een zinvol onderwijsaanbod dat aansluit bij de leefwereld en motivatie van de leerlingen, daarbij gebruikmakend van diversiteit, waaronder de sociale, culturele en talige diversiteit binnen de groep.

De ondersteunende kennis omvat vormen van ordening zoals cursorische, exemplarische en concentrische ordening. Ze omvat eveneens de inhoudelijke opbouw van en verwantschappen tussen de verschillende leergebieden, kennis over soorten opdrachten en taken en praktijkvoorbeelden van omgaan met meertaligheid.

1.5 De leerkracht kan aangepaste werkvormen en groeperingsvormen bepalen.

De leerkracht kan :

1.5.1 aangepaste werkvormen kiezen en ze afstemmen op de doelstellingen;

1.5.2 gepaste groeperingsvormen kiezen;

1.5.3 multimedia functioneel gebruiken;

1.5.4 zijn aanpak differentiëren als dat nodig is.

De ondersteunende kennis omvat diverse werkvormen en combinaties daarvan, rekening houdend met een gedifferentieerde aanpak en met een kritisch gebruik van multimediale mogelijkheden.

1.6 De leerkracht kan individueel en in team leermiddelen kiezen en aanpassen.

De leerkracht kan :

1.6.1 informatie over leermiddelen vinden, raadplegen en kritisch beoordelen, rekening houdend met de specifieke behoeften en kenmerken van de doelgroep;

1.6.2 indien nodig de leermiddelen aanpassen.

De ondersteunende kennis omvat relevante bronnen om geschikte leermiddelen te vinden, evenals criteria om ze te beoordelen.

1.7 De leerkracht kan een krachtige leeromgeving creëren met aandacht voor de heterogeniteit binnen de leergroep.

De leerkracht kan :

1.7.1 rekening houdend met de beginsituatie, en afhankelijk van de belangstelling en het verwerkingsniveau van de leerlingen, motiverende leeromgevingen ontwerpen die een reële kans op betrokkenheid en succesbeleving inhouden;

1.7.2 leeromgevingen ontwerpen die de mogelijkheid tot allerlei vormen van interactie bieden;

1.7.3 ICT functioneel integreren bij het ontwerpen van een krachtige leeromgeving;

1.7.4 de leerinhouden inbedden in authentieke situaties, die voor de betrokken leerlingen betekenisvol zijn én die representatief zijn voor nieuwe contexten waarin kennis en vaardigheden kunnen worden toegepast;

1.7.5 adequaat inspelen op wat zich voordoet in de feitelijke leeromgeving, en hij kan werken met de inbreng van de leerlingen;

1.7.6 het actief ontdekken en actief verwerken van leerinhouden bevorderen, onder meer door een beroep te doen op het probleemoplossende vermogen van de leerlingen;

1.7.7 de leerlingen laten nadenken over hun leerproces.

De ondersteunende kennis omvat implicaties van diversiteit en de kenmerken van een krachtige leeromgeving, alsook van de rol van een aangepast taalgebruik daarin.

1.8 De leerkracht kan observatie en evaluatie voorbereiden.

De leerkracht kan :

1.8.1 individueel en in overleg doelstellingvalide vragen, taken en opdrachten in diverse vormen kiezen en opstellen;

1.8.2 individueel en in overleg met collega's eenvoudige observatie-instrumenten kiezen;

1.8.3 de betekenis en plaats van evaluatievormen in het leerproces bepalen;

1.8.4 met ondersteuning beoordelingscriteria bepalen om de vorderingen van de leerling te beoordelen.

De ondersteunende kennis omvat evaluatietechnieken en -instrumenten, kindvolgsystemen, de signaalwaarde van gedragingen en een visie op evaluatie als ondersteuning voor het leerproces.

1.9 De leerkracht kan observeren en het proces en product evalueren met het oog op bijsturing, remediëring en differentiatie.

De leerkracht kan :

1.9.1 op permanente en systematische wijze gegevens verzamelen over het leer- en ontwikkelingsproces van de leerling, via toetsen, observaties, zelfevaluatiegegevens van de lerende en via gesprekken;

1.9.2 met het oog op een systematische gegevensverzameling met hulp van collega's een kindvolgsysteem gebruiken;

1.9.3 prestaties correct en objectief interpreteren en beoordelen;

1.9.4 leerprestaties en -vorderingen rapporteren en bespreken;

1.9.5 met de hulp van collega's vorderingen beoordelen en adviezen geven over de voortgang van de leerlingen in hun schoolloopbaan;

1.9.6 met de hulp van collega's adviezen en activiteiten voor bijsturing en differentiatie voorstellen en ze zelf uitvoeren;

1.9.7 evaluatiegegevens aanwenden om het eigen didactisch handelen te evalueren en bij te stellen.

De ondersteunende kennis omvat (zelf)evaluatietechnieken en -instrumenten, kindvolgsystemen, de signaalwaarde van gedragingen, een visie op evaluatie met het oog op bijsturing en differentiatie, en de techniek van foutenanalyse. De ondersteunende kennis omvat tevens de structuur en werking van het voorafgaande en volgende onderwijsniveau, en van het buitengewoon onderwijs met het oog op (her)oriëntering en eventuele samenwerking.

1.10 De leerkracht kan in overleg met het team deelnemen aan zorgverbredingsinitiatieven en die laten aansluiten bij de totaalbenadering van de school.

De leerkracht kan :

1.10.1 de school situeren in de buurt en de implicaties daarvan onderkennen;

1.10.2 participeren in het zorg- en gelijkeonderwijskansenbeleid van de school.

De ondersteunende kennis omvat de kenmerken van de grootstedelijke context en van belangrijke beleidsmaatregelen inzake gelijke kansen en zorg.

1.11 De leerkracht kan het leer- en ontwikkelingsproces adequaat begeleiden in Standaardnederlands en daarbij rekening houden met en gericht inspelen op de diverse persoonlijke en maatschappelijke taalachtergronden van de leerlingen.

De leerkracht kan :

1.11.1 met zijn leerlingen doelgericht gesprekken voeren en daarbij een functioneel taalaanbod doen, functionele taalproductie stimuleren en er feedback op geven;

1.11.2 teksten beoordelen en mondeling toegankelijk maken door ze te bewerken op het vlak van taal en door een aangepaste didactiek;

1.11.3 vragen, opdrachten, evaluaties en feedback mondeling, indien nodig ondersteund met visuele of andere hulpmiddelen helder formuleren en herformuleren;

1.11.4 vragen, opdrachten, evaluaties en feedback schriftelijk helder formuleren indien nodig met visuele of andere ondersteuning;

1.11.5 een heldere uiteenzetting geven, met integratie van schriftelijke of andere ondersteuning, en alles, indien nodig, flexibel aanpassen;

1.11.6 expressief vertellen en voorlezen en dat flexibel aanpassen;

1.11.7 constructief reageren op het taalgebruik van de leerling.

De ondersteunende kennis omvat communicatiestrategieën voor taalgebruik in functionele situaties en methodieken voor taalondersteuning en taalgerichtheid in niet-taalvakken.

1.12 De leerkracht kan omgaan met de diversiteit van de groep.

De leerkracht kan :

1.12.1 in het kader van het zorgbeleid en de handelingsplanning het onderwijsleerproces aanpassen aan de specifieke behoeften en de mogelijkheden van de leerlingen door in te spelen op de verschillen tussen leerlingen, het verstrekken van aangepaste en individuele leerhulp, het aanreiken van hulpmiddelen om een doel te bereiken en leerdoelen die een belangrijke hinderpaal vormen te vervangen door haalbare of specifieke doelen;

1.12.2 rekening houden met de sociaal-culturele en talige achtergrond van leerlingen waaronder de grootstedelijke context.

De ondersteunende kennis omvat de werking van het CLB en methoden en werkvormen voor leerlingen met leer- en ontwikkelingsmoeilijkheden; het omvat tevens de kenmerken van de grootstedelijke context en van diverse leefculturen.

1.13 De leerkracht kan bijdragen aan het gevoelig maken en openstaan voor talen door aan talensensibilisering te doen.

De ondersteunende kennis omvat doelstellingen, methodieken en goede praktijkvoorbeelden van talensensibilisering.

Functioneel geheel 2 - De leraar als opvoeder

2.1 De leerkracht kan in overleg een positief leefklimaat creëren voor de leerlingen in de groep en op school.

De leerkracht kan :

2.1.1 als teamlid meewerken aan het opbouwen van een positieve interactie met de leerlingen, waarbij hij ook de relatie tussen de leerlingen stimuleert en problemen in de groep bespreekbaar maakt;

2.1.2 ervoor zorgen dat leerlingen zich veilig en gewaardeerd voelen;

2.1.3 met respect voor eigenheid en diversiteit, sensitief en inlevend omgaan met de leerlingen;

2.1.4 zijn omgang met de leerlingen kritisch bevragen met het oog op een groeibevorderende relatie met elke leerling.

De ondersteunende kennis omvat groepsdynamische en interactieprocessen en de eindtermen en ontwikkelingsdoelen voor sociale vaardigheden; zij omvat tevens de kenmerken van sociale ontwikkeling bij kinderen.

2.2 De leerkracht kan de emancipatie van de leerlingen bevorderen.

De leerkracht kan :

2.2.1 de eigenheid van het individuele kind en van de sociale en culturele groepen herkennen, bespreekbaar maken en ermee omgaan met het oog op zelfontplooiing en integratie van de leerlingen;

2.2.2 het kind stimuleren tot mondigheid, zelfstandigheid, eigen initiatief en verantwoordelijkheid en participatie.

De ondersteunende kennis omvat kennis van sociale en culturele realiteiten van kinderen. Tevens omvat zij de kennis van het ontstaan van beeldvorming en vooroordelen en van het omgaan daarmee.

2.3 De leerkracht kan door attitudevorming leerlingen op individuele ontplooiing en maatschappelijke participatie voorbereiden.

De leerkracht kan :

2.3.1 een aantal conventies op het gebied van sociale omgang voorleven en leren toepassen;

2.3.2 in de klascontext waarden bespreekbaar maken en door voorbeeldgedrag stimulerend optreden, hierbij rekening houdend met het pedagogische project;

2.3.3 de gerichtheid op participatie stimuleren.

De ondersteunende kennis omvat het pedagogische project, het schoolwerkplan, de van toepassing zijnde eindtermen en ontwikkelingsdoelen, de verschijningsvormen van het verborgen curriculum en de morele ontwikkeling van kinderen.

2.4 De leerkracht kan actuele maatschappelijke ontwikkelingen hanteren in een pedagogische context.

De leerkracht kan :

2.4.1 de vormingsinhouden koppelen aan maatschappelijke gebeurtenissen en tendensen;

2.4.2 leerlingen kritisch en zinvol leren omgaan met informatie van en beïnvloeding door de media.

De ondersteunende kennis omvat maatschappelijke thema's en gebeurtenissen en de manier waarop die door de media worden vertolkt.

2.5 De leerkracht kan adequaat omgaan met leerlingen in sociaal-emotionele probleemsituaties en met leerlingen met gedragsmoeilijkheden.

De leerkracht kan :

2.5.1 signalen van probleemgedrag herkennen, toetsen aan de ervaring van anderen en met de hulp van collega's de hulpvraag van leerlingen expliciteren;

2.5.2 onder begeleiding en in team op een planmatige wijze hulp bieden bij problemen, indien nodig samen met externen.

De ondersteunende kennis omvat diverse vormen van sociaal-emotionele probleemsituaties, signaalgedrag bij kinderen, het ontstaan van probleemgedrag en mogelijke interventies en ondersteunende diensten, waaronder het CLB.

2.6 De leerkracht kan de fysieke en geestelijke gezondheid van de leerlingen bevorderen.

De leerkracht kan :

2.6.1 aandacht opbrengen voor het bevorderen van de gezondheid van leerlingen, en hij kan de fysieke ontplooiing en het bewustzijn dat gezondheid en veiligheid belangrijke waarden zijn, stimuleren;

2.6.2 zorgen voor de algemene lichamelijke gezondheid van de leerlingen en dringende verzorgingstaken uitvoeren;

2.6.3 gepast omgaan met leerlingen met gezondheidsproblemen of fysieke beperkingen;

2.6.4 zorg dragen voor het algemene welbevinden van de leerlingen.

De ondersteunende kennis omvat de kenmerken van fysiek welzijn in het algemeen en van jonge kinderen in het bijzonder, en basisprincipes van eerstehulpverlening; zij omvat eveneens de basisinterventies bij frequent voorkomende gezondheidsproblemen.

2.7 De leerkracht kan communiceren met leerlingen met diverse taalachtergronden in diverse talige situaties.

De ondersteunende kennis omvat de mogelijkheden die de communicatie met anderstalige kinderen kunnen vergemakkelijken.

Functioneel geheel 3 - De leraar als inhoudelijke expert

3.1 De leerkracht beheerst de basiskennis van de leerinhouden, waaronder ten minste de ontwikkelingsdoelen en eindtermen, en hij kan recente ontwikkelingen over inhouden en vaardigheden uit de leergebieden Frans, Lichamelijke Opvoeding, Muzische Vorming, Nederlands, Wereldoriëntatie en Wiskunde en de leergebiedoverschrijdende thema's Leren Leren, Sociale Vaardigheden en Informatie- en Communicatietechnologie (ICT) volgen.

De leerkracht kan :

3.1.1 zijn eigen deskundigheid op inhoudelijk terrein bevorderen;

3.1.2 in het Frans voor de vaardigheden lezen en schrijven functioneren op een sterk B1-niveau (B1+) en voor de vaardigheden luisteren en spreken op B2-niveau.

De ondersteunende kennis omvat de inhoudelijke opbouw en samenhang binnen en tussen de diverse leergebieden en de leergebiedoverschrijdende thema's en de mogelijkheden tot permanente vorming.

De ondersteuning omvat voor Frans het gebruik maken van de ondersteunende strategieën en van de ondersteunende kennis van de linguïstische elementen (woordenschat, grammatica, uitspraak, spelling en sociale en pragmatische taalgebruiksdimensie), telkens op een sterk B1-niveau voor lezen en schrijven en op een B2-niveau voor luisteren en spreken.

3.2 De leerkracht kan de verworven kennis en vaardigheid met betrekking tot leergebieden en vakgebieden aanwenden op een geïntegreerde manier.

De leerkracht kan :

3.2.1 flexibel gebruikmaken van domeinspecifieke kennis en vaardigheden in de pedagogisch-didactische aanpak.

De ondersteunende kennis omvat de concepten, inhouden en structuren, en methodes van het leergebied.

3.3 De leerkracht kan het eigen aanbod situeren in het geheel van het onderwijsaanbod met het oog op de begeleiding en oriëntering van de leerlingen.

De leerkracht kan :

3.3.1 in het onderwijsaanbod horizontale en verticale verbanden onderkennen en die verbanden integreren in het eigen aanbod;

3.3.2 het eigen aanbod situeren binnen de ontwikkelingsdoelen en eindtermen en binnen een leerplan.

De ondersteunende kennis omvat leerlijnen in het leerplan en schoolwerkplan in kwestie en in leerboeken, verwantschappen tussen leer- en vormingsgebieden; de ondersteunende kennis omvat tevens de verticale samenhang tussen kleuteronderwijs, lager onderwijs en de eerste graad secundair onderwijs en de ontwikkelingsdoelen voor het buitengewoon onderwijs.

Functioneel geheel 4 - De leraar als organisator

4.1 De leerkracht kan een gestructureerd werkklimaat bevorderen.

De leerkracht kan :

4.1.1 vaardigheden en aanpakwijzen van goed klasmanagement hanteren.

De ondersteunende kennis omvat klasmanagement en leerbevorderende en -belemmerende factoren.

4.2 De leerkracht kan een soepel en efficiënt les- en dagverloop creëren, dat past in een korte- en langetermijnplanning.

De leerkracht kan :

4.2.1 voor de leerlingen, gelijktijdige of opeenvolgende activiteiten vlot en soepel laten verlopen en een kindaangepast dagverloop opbouwen;

4.2.2 een timing respecteren en die indien nodig aanpassen;

4.2.3 de eigen taken op korte en langere termijn plannen.

De ondersteunende kennis omvat de diverse aspecten van kindaangepast tijdsmanagement en voor de leerkracht relevante planningmethoden op korte en langere termijn.

4.3 De leerkracht kan op correcte wijze administratieve taken uitvoeren.

De leerkracht kan :

4.3.1 op correcte wijze een aantal administratieve taken uitvoeren die behoren tot zijn takenpakket.

De ondersteunende kennis omvat de administratieve verplichtingen van de leerkracht, inclusief het doel ervan.

4.4 De leerkracht kan een stimulerende en werkbare klasruimte creëren, rekening houdend met de veiligheid van de leerlingen.

De leerkracht kan :

4.4.1 uitdagende en veilige speel-, leer- en werkvoorzieningen inrichten in een lokaal;

4.4.2 een klas aangepast, aangenaam en functioneel inrichten.

De ondersteunende kennis omvat de kenmerken van stimulerende en veilige speel- of leervoorzieningen in een lokaal.

Functioneel geheel 5 - De leraar als innovator - de leraar als onderzoeker

5.1 De leerkracht kan resultaten van onderwijsontwikkelingswerk en vernieuwende elementen aanwenden en aanbrengen.

De leerkracht kan :

5.1.1 vernieuwende inzichten uit de opleiding in zijn onderwijspraktijk aanwenden;

5.1.2 in samenspraak met het schoolteam vernieuwende inzichten die zich in de samenleving aandienen, in zijn onderwijspraktijk integreren.

De ondersteunende kennis omvat kenmerken van de schoolcultuur en relevante informatiebronnen met betrekking tot ontwikkelingen over onderwijs en samenleving, waaronder beleidsinitiatieven inzake onderwijs.

5.2 De leerkracht kan kennisnemen van toegankelijke resultaten van onderwijsonderzoek die relevant zijn voor de eigen praktijk.

De ondersteunende kennis omvat relevante en toegankelijke informatiebronnen van onderwijsonderzoek.

5.3 De leerkracht kan het eigen functioneren ter discussie stellen en bijsturen.

De leerkracht kan :

5.3.1 de klaspraktijk vanuit reflectie op de eigen ervaringen bijsturen, onder meer door onder begeleiding eenvoudig praktijkgericht onderzoek uit te voeren.

De ondersteunende kennis omvat vormen van reflectie op het eigen handelen en functioneren in de klas en op school en de kenmerken van een eenvoudig praktijkgericht onderzoek.

Functioneel geheel 6 - De leraar als partner van de ouders of verzorgers (2)

6.1 De leerkracht kan zich informeren over en discreet omgaan met gegevens over de leerling.

De ondersteunende kennis omvat elementen van deontologie in verband met gegevens over kinderen.

6.2 De leerkracht kan met ouders of verzorgers communiceren over het kind in de school op basis van overleg met collega's of externen.

De leerkracht kan :

6.2.1 met de hulp van collega's informatie verstrekken over leervorderingen, gedrag- en houdingsaspecten en studiekeuze;

6.2.2 met de hulp van collega's of externe deskundigen in gesprek treden met de ouders of verzorgers over de ondersteuning thuis;

6.2.3 in overleg met het multidisciplinaire team, de ouders of verzorgers in contact brengen met hulpverleners.

De ondersteunende kennis omvat agogische inzichten met betrekking tot de communicatie tussen school en ouders, en kennis van beschikbare hulpverleningsinstanties en -personen.

6.3 De leerkracht kan in overleg met het team, de ouders of verzorgers informeren over en betrekken bij het klas- en schoolgebeuren, rekening houdend met de diversiteit van de ouders.

De ondersteunende kennis omvat kennis van de diversiteit van sociale en culturele realiteiten van ouders of verzorgers en communicatietechnieken.

6.4 De leerkracht kan met ouders of verzorgers dialogeren over opvoeding en onderwijs.

De ondersteunende kennis omvat referentiekaders om onderwijskundige thema's en ontwikkelingen te duiden.

6.5 De leerkracht kan in Standaardnederlands of in een ander passend register, communiceren met ouders en verzorgers met diverse taalachtergronden in diverse talige situaties.

De leerkracht kan :

6.5.1 doelgericht verschillende soorten gesprekken voeren afhankelijk van de klas- en schoolcontext;

6.5.2 een korte, heldere uiteenzetting geven en daarbij flexibel gebruikmaken van ondersteuning in schrift en beeld;

6.5.3 doelgericht verschillende soorten korte teksten schrijven afhankelijk van de klas- en schoolcontext.

De ondersteunende kennis omvat communicatiestrategieën voor taalgebruik in functionele situaties.

6.6 De leerkracht kan strategieën ontwikkelen om te communiceren met anderstalige ouders.

De ondersteunende kennis omvat de mogelijkheden die de communicatie met anderstalige ouders kunnen vergemakkelijken.

Functioneel geheel 7 - De leraar als lid van een schoolteam

7.1 De leerkracht kan overleggen en samenwerken binnen het schoolteam.

De leerkracht kan :

7.1.1 zijn opdracht realiseren in samenwerking met de leden van het schoolteam en rekening houdend met de schoolcultuur;

7.1.2 participeren in overleg over het schoolbeleid.

De ondersteunende kennis omvat vormen van samenwerkingsverbanden binnen de school, decretale participatiestructuren, overlegorganen en hun bevoegdheden en kenmerken van schoolcultuur. Ondersteunende kennis omvat eveneens relevante aspecten over schoolbeleid en modellen van schoolorganisatie.

7.2 De leerkracht kan binnen het team over een taakverdeling overleggen en de afspraken naleven.

De ondersteunende kennis omvat kennis van de functies en taken binnen een school.

7.3 De leerkracht kan de eigen pedagogische en didactische opdracht en aanpak in het team bespreekbaar maken.

De leerkracht kan :

7.3.1 in dialoog met collega's en de schoolleiding reflecteren over het eigen pedagogisch en didactisch handelen;

7.3.2 feedback integreren in het eigen handelen.

De ondersteunende kennis omvat diverse vormen van schoolinterne coaching en reflecterend leren.

7.4 De leerkracht kan zich documenteren over de eigen rechtspositie en die van de leerlingen.

De leerkracht kan :

7.4.1 relevante en actuele informatie over juridische en administratieve aspecten van het leraarschap raadplegen;

7.4.2 zich informeren over de rechten van de leerling en daaruit conclusies trekken voor de evaluatie en advisering.

De ondersteunende kennis omvat basisregelgeving en instanties of bronnen die toegang geven tot geselecteerde en goed toegankelijke juridische kennis rond de rechten van het kind en van ouders of verzorgers.

7.5 De leerkracht kan in Standaardnederlands adequaat in interactie treden met alle leden van het schoolteam.

De leerkracht kan :

7.5.1 doelgericht verschillende soorten gesprekken voeren afhankelijk van de klas- en schoolcontext;

7.5.2 een korte, heldere uiteenzetting geven en daarbij flexibel gebruikmaken van ondersteuning in schrift en beeld;

7.5.3 doelgericht verschillende soorten korte teksten schrijven afhankelijk van de klas- en schoolcontext.

De ondersteunende kennis omvat communicatiestrategieën voor taalgebruik in functionele situaties.

Functioneel geheel 8 - De leraar als partner van externen

8.1 De leerkracht kan in overleg met collega's contacten leggen, communiceren en samenwerken met externe instanties die onderwijsbetrokken initiatieven aanbieden.

De leerkracht kan :

8.1.1 in overleg met collega's contacten leggen, communiceren en samenwerken met onderwijsbetrokken initiatieven die gericht zijn op kinderen en jongeren;

8.1.2 in overleg met collega's contacten leggen, communiceren en samenwerken met onderwijsbetrokken initiatieven die gericht zijn op leerkracht- en teamondersteuning.

De ondersteunende kennis omvat zoekmethoden om initiatieven of instanties op te sporen die actief zijn in een betrokken regio.

8.2 De leerkracht kan in Standaardnederlands adequaat in interactie treden met medewerkers van onderwijsbetrokken initiatieven.

De leerkracht kan :

8.2.1 doelgericht verschillende soorten gesprekken voeren afhankelijk van de klas- en schoolcontext;

8.2.2 een korte heldere uiteenzetting geven en daarbij flexibel gebruikmaken van ondersteuning in schrift en beeld;

8.2.3 doelgericht verschillende soorten korte teksten schrijven afhankelijk van de klas- en schoolcontext.

De ondersteunende kennis omvat communicatiestrategieën voor taalgebruik in functionele situaties.

Functioneel geheel 9 - De leraar als lid van de onderwijsgemeenschap

9.1 De leerkracht kan deelnemen aan het maatschappelijke debat over onderwijskundige thema's.

De ondersteunende kennis omvat recente ontwikkelingen in onderwijs en referentiekaders om ontwikkelingen in onderwijs te duiden.

9.2 De leerkracht kan dialogeren over zijn beroep en zijn plaats in de samenleving.

De ondersteunende kennis betreft referentiekaders om het lerarenberoep maatschappelijk te kunnen situeren, de eigen basiscompetenties en het eigen beroepsprofiel.

Functioneel geheel 10 - De leraar als cultuurparticipant

10.1 De leerkracht kan actuele maatschappelijke thema's en ontwikkelingen onderscheiden en kritisch benaderen op de volgende domeinen :

- het sociaal-politieke domein;

- het sociaal-economische domein;

- het levensbeschouwelijke domein;

- het cultureel-esthetische domein;

- het cultureel-wetenschappelijke domein.

De leerkracht kan :

10.1.1 werken aan een interpretatiekader om kritisch om te gaan met informatie over die thema's en ontwikkelingen, en erover dialogeren.

De ondersteunende kennis omvat relevante informatiebronnen.

Attitudes

Volgende attitudes gelden voor alle functionele gehelen.

A1 beslissingsvermogen :

durven een standpunt in te nemen of tot een handeling over te gaan, en er ook de verantwoordelijkheid voor dragen.

A2 relationele gerichtheid :

in contacten met anderen kenmerken van echtheid, aanvaarding, empathie en respect tonen.

A3 kritische ingesteldheid :

bereid zijn zichzelf en zijn omgeving ter discussie te stellen, de waarde van een bewering of een feit, de wenselijkheid en haalbaarheid van een vooropgesteld doel te verifiëren, alvorens een stelling in te nemen.

A4 leergierigheid :

actief zoeken naar situaties om zijn competentie te verbreden en te verdiepen.

A5 organisatievermogen :

erop gericht zijn de taken zo te plannen, te coördineren en te delegeren, dat het beoogde doel op een efficiënte manier bereikt kan worden.

A6 zin voor samenwerking :

bereid zijn om gemeenschappelijk aan eenzelfde taak te werken.

A7 verantwoordelijkheidszin :

zich verantwoordelijk voelen voor de school als geheel en het engagement aangaan om een positieve ontwikkeling van het kind te bevorderen.

A8 flexibiliteit :

bereid zijn zich aan te passen aan wijzigende omstandigheden, zoals middelen, doelen, mensen en procedures.

Basiscompetenties voor de leerkracht secundair onderwijs

Functioneel geheel 1 - De leraar als begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen

1.1 De leerkracht kan de beginsituatie van de leerlingen en de leergroep achterhalen.

De leerkracht kan :

1.1.1 in overleg met teamleden of externen bij de leerlingengroep kenmerken achterhalen die een invloed hebben op de kwaliteit van leren en onderwijzen;

1.1.2 met de hulp van collega's de heterogeniteit en de diversiteit van de leergroep onderkennen.

De ondersteunende kennis omvat de leerlingkenmerken en de kenmerken van de leergroep en de werkwijzen om die te achterhalen.

1.2 De leerkracht kan doelstellingen kiezen en formuleren.

De leerkracht kan :

1.2.1 doelstellingen kiezen op basis van het leerplan/schoolwerkplan waarin de eindtermen en ontwikkelingsdoelen vervat zijn, en het pedagogisch project;

1.2.2 doelstellingen kiezen en formuleren, rekening houdend met de beginsituatie van de leerlingen en met de kenmerken en de diversiteit van de groep;

1.2.3 doelstellingen differentiëren afhankelijk van vastgestelde verschillen en/of op basis van beschikbare documenten;

1.2.4 doelstellingen concreet en operationeel formuleren;

1.2.5 voor leerlingen met specifieke behoeften, in overleg met collega's, in het kader van de handelingsplanning, doelen selecteren die aansluiten bij de vastgestelde beginsituatie.

De ondersteunende kennis omvat het leerplan en schoolwerkplan in kwestie, de eindtermen en/of ontwikkelingsdoelen, leerlijnen, het proces van handelingsplanning en classificaties van doelstellingen.

1.3 De leerkracht kan de leerinhouden en leerervaringen selecteren.

De leerkracht kan :

1.3.1 keuzes maken uit een gegeven aanbod, rekening houdend met de criteria van de beginsituatie, de maatschappelijke relevantie, de beschikbare tijd en hulpmiddelen in het belang van de opbouw van het vakgebied;

1.3.2 de inbreng van leerlingen omzetten in leerervaringen;

1.3.3 voor leerlingen met specifieke behoeften, in het kader van het zorgbeleid en de handelingsplanning, leerinhouden en -ervaringen afstemmen op het realiseren van de vooropgestelde doelen door in te spelen op de verschillen tussen leerlingen, het verstrekken van aangepaste en individuele leerhulp, het aanreiken van hulpmiddelen om een doel te bereiken en leerdoelen die een belangrijke hinderpaal vormen te vervangen door haalbare of specifieke doelen.

De ondersteunende kennis omvat de eindtermen, leerplannen, schoolwerkplan, relevante leerboeken en onderwijsleerpakketten en andere informatiebronnen, en eventueel de beroepsprofielen.

1.4 De leerkracht kan de leerinhouden structureren en vertalen in leeractiviteiten.

De leerkracht kan :

1.4.1 de leerinhouden vertalen in zinvolle opdrachten die aansluiten bij de motivatie, de beginsituatie, de talige diversiteit en de capaciteiten van de leerlingen;

1.4.2 naargelang van het geval, de leerinhouden opdelen in deelleerstappen, gedifferentieerde opdrachten, thema's en projecten, en modules, al dan niet vakoverschrijdend;

1.4.3 in samenspraak met collega's verbanden aangeven tussen leerinhouden uit het eigen vakgebied en verwante vakgebieden (horizontale samenhang);

1.4.4 leerinhouden situeren in het geheel van het aanbod van het betreffende vak (verticale samenhang).

De ondersteunende kennis omvat visie op de ontwikkeling van de specifieke vakinhouden. Ze omvat eveneens verwantschappen tussen het eigen vakgebied en andere vakgebieden, kennis over soorten opdrachten en taken, en praktijkvoorbeelden van omgaan met meertaligheid.

1.5 De leerkracht kan aangepaste werkvormen en groeperingsvormen bepalen.

De leerkracht kan :

1.5.1 strategieën, multimediale leeromgevingen en aangepaste werkvormen kiezen die afgestemd zijn op de doelstellingen;

1.5.2 gepaste groeperingsvormen kiezen, een aangepaste ruimte creëren en een goede timing bepalen;

1.5.3 de aanpak differentiëren waar dat nodig is.

De ondersteunende kennis omvat diverse didactische werk- en groeperingsvormen en elektronische leeromgevingen.

1.6 De leerkracht kan individueel en in team leermiddelen kiezen en aanpassen.

De leerkracht kan :

1.6.1 leermiddelen kiezen en aanpassen, en hierover, indien nodig, overleg plegen met de vakgroep en het schoolteam;

1.6.2 indien nodig de leermiddelen met de hulp van collega's aanpassen aan de doelgroep en de omstandigheden.

De ondersteunende kennis omvat relevante bronnen om leermiddelen te vinden, alsook criteria om ze te beoordelen.

1.7 De leerkracht kan een krachtige leeromgeving realiseren, met aandacht voor de heterogeniteit binnen de leergroep.

De leerkracht kan :

1.7.1 motiverende leeromgevingen tot stand brengen, die aangepast zijn aan de belangstelling en het verwerkingsniveau van de leerlingen;

1.7.2 leerinhouden inbedden in authentieke, reële situaties die voor de leerlingen betekenisvol zijn;

1.7.3 ICT functioneel integreren bij het ontwerpen van een krachtige leeromgeving;

1.7.4 leerlingen in de gelegenheid stellen om leerinhouden actief te ontdekken en te verwerken;

1.7.5 de leerlingen leren reflecteren over hun leerproces;

1.7.6 samenwerkend leren bevorderen;

1.7.7 met ondersteuning van het team, leerling-stagiairs op een zinvolle en discrete manier begeleiden tijdens organisatie- en bedrijfsstages;

1.7.8 bij de terugkoppeling van stage-ervaringen naar de lesactiviteit, de stage-ervaringen van de leerlingen duiden en plaatsen in een ruimer opleidings- en vormingsprofiel.

De ondersteunende kennis omvat kennis van leerprocessen en de kenmerken van een adequate en motiverende leeromgeving, inclusief de rol van een aangepast taalgebruik daarin.

1.8 De leerkracht kan observatie en evaluatie voorbereiden, individueel en indien nodig in team.

De leerkracht kan :

1.8.1 individueel en in overleg doelstellingvalide, gedifferentieerde en aangepaste vragen, taken en opdrachten onder diverse vormen kiezen en eventueel opstellen;

1.8.2 in overleg met collega's observatie-instrumenten kiezen;

1.8.3 de betekenis en plaats van evaluatievormen in het leerproces bepalen;

1.8.4 met ondersteuning beoordelingscriteria bepalen om de vorderingen van de leerling te beoordelen.

De ondersteunende kennis omvat visies op evalueren, evaluatievormen, -technieken en -instrumenten, en (leerling)volgsystemen.

1.9 De leerkracht kan proces en product evalueren met het oog op bijsturing, remediëring en differentiatie.

De leerkracht kan :

1.9.1 met het oog op begeleiding en beoordeling van de leerlingen en het leerproces op systematische wijze gegevens verzamelen via evaluatie- en observatievormen;

1.9.2 de vorderingen en prestaties correct interpreteren en beoordelen;

1.9.3 met ondersteuning van collega's een bijdrage leveren aan het in team opstellen van een advies over de voortgang van de leerlingen in hun schoolloopbaan of naar de arbeidsmarkt;

1.9.4 leerprestaties en -vorderingen rapporteren en bespreken, en activiteiten voor remediëring voorstellen;

1.9.5 evaluatiegegevens aanwenden om het eigen didactisch handelen te bevragen en bij te stellen.

De ondersteunende kennis omvat visies op evalueren, referentiekaders, evaluatievormen, -technieken en -instrumenten, (leerling)volgsystemen en foutenanalyse. Ondersteunende kennis met het oog op remediëring en oriëntering omvat eveneens de eigenheid van de verschillende onderwijsvormen, onderwijsniveaus en studiegebieden.

1.10 De leerkracht kan in overleg met collega's deelnemen aan zorgverbredingsinitiatieven en die laten aansluiten bij de totaalbenadering van de school.

De leerkracht kan :

1.10.1 de school situeren in de buurt en de implicaties daarvan onderkennen;

1.10.2 participeren in het zorg- en gelijkeonderwijskansenbeleid van de school.

De ondersteunende kennis omvat de kenmerken van de grootstedelijke context en belangrijke beleidsmaatregelen inzake gelijke kansen en zorg.

1.11 De leerkracht kan het leer- en ontwikkelingsproces adequaat begeleiden in Standaardnederlands en daarbij rekening houden met en gericht inspelen op de diverse persoonlijke en maatschappelijke taalachtergronden van de leerlingen.

De leerkracht kan :

1.11.1 met zijn leerlingen doelgericht gesprekken voeren en daarbij een functioneel taalaanbod doen, functionele taalproductie stimuleren en er feedback op geven;

1.11.2 teksten beoordelen en schriftelijk en mondeling toegankelijk maken door ze te bewerken op het vlak van taal en door een aangepaste didactiek;

1.11.3 vragen, opdrachten, evaluatie en feedback mondeling, indien nodig met visuele of andere ondersteuning helder formuleren en herformuleren;

1.11.4 vragen, opdrachten, evaluatie en feedback schriftelijk helder formuleren, indien nodig ondersteund met visuele of andere hulpmiddelen;

1.11.5 een heldere uiteenzetting geven, met integratie van schriftelijke of andere ondersteuning, en alles, indien nodig, flexibel aanpassen;

1.11.6 vertellen en voorlezen, en is zich daarbij bewust van zijn eigen mogelijkheden om die vaardigheden optimaal in te zetten en eventuele beperkingen te compenseren;

1.11.7 constructief reageren op het taalgebruik van de leerling.

De ondersteunende kennis omvat communicatiestrategieën voor taalgebruik in functionele situaties en methodieken voor taalondersteuning en taalgerichtheid in niet-taalvakken.

1.12 De leerkracht kan omgaan met de diversiteit van de leergroep.

De leerkracht kan :

1.12.1 in het kader van het zorgbeleid en de handelingsplanning het onderwijsleerproces aanpassen aan de specifieke behoeften en de mogelijkheden van de leerlingen door in te spelen op de verschillen tussen leerlingen, het verstrekken van aangepaste en individuele leerhulp, het aanreiken van hulpmiddelen om een doel te bereiken en leerdoelen die een belangrijke hinderpaal vormen te vervangen door haalbare of specifieke doelen;

1.12.2 rekening houden met de sociaal-culturele en talige achtergrond van leerlingen waaronder de grootstedelijke context.

De ondersteunende kennis omvat de eigenheid van de B-stroom en van de verschillende onderwijsvormen (ASO, BSO, KSO/TSO), de werking van het CLB en methoden en werkvormen voor leerlingen met leermoeilijkheden; het omvat tevens de kenmerken van de grootstedelijke context en leef- en jongerenculturen.

1.13 De leerkracht kan leer- en ontwikkelingsprocessen opzetten, zowel vanuit de inhouden van zijn/haar vakgebied, als vanuit een vakoverschrijdende invalshoek.

De leerkracht kan :

1.13.1 in samenwerking met de vakgroep bij het opzetten van leer- en ontwikkelingsprocessen rekening houden met de specifieke vakinhouden, met de specifieke rol van het vakgebied in de onderwijssituatie en met de kenmerken van de leerlingengroep ten aanzien van het vakgebied;

1.13.2 in samenwerking met het schoolteam, projecten opzetten, uitbouwen en realiseren waarin leerinhouden uit verschillende vakken geïntegreerd zijn;

1.13.3 overleggen met het schoolteam over een gezamenlijke aanpak van aspecten van leren leren;

1.13.4 zich informeren over de voortgang van de leerlingen voor andere vakken;

1.13.5 eigen vakinhouden met elementen uit andere disciplines verbinden.

De ondersteunende kennis omvat de vakoverschrijdende eindtermen en de vakoverschrijdende werking en de voorwaarden voor uitvoering van interdisciplinaire projecten en kennis van inhouden, structuur en heuristieken van verwante disciplines en vakoverstijgende methodieken.

Functioneel geheel 2 - De leraar als opvoeder

2.1 De leerkracht kan in overleg een positief leefklimaat creëren voor de leerlingen in klasverband en op school.

De leerkracht kan :

2.1.1 een positieve interactie met de klasgroep opbouwen en een positieve relatie tussen de leerlingen stimuleren;

2.1.2 over de omgang met de leerlingen en de interactie in de klas reflecteren;

2.1.3 optreden met respect voor eigenheid en diversiteit en tevens discreet omgaan met gevoelens van leerlingen;

2.1.4 grenzen stellen als de positieve interactie in het gedrang komt.

De ondersteunende kennis omvat groepsdynamische en interactieprocessen, de eindtermen en ontwikkelingsdoelen voor sociale vaardigheden en kennis van sociale ontwikkeling bij leerlingen.

2.2 De leerkracht kan de emancipatie van de leerlingen bevorderen.

De leerkracht kan :

2.2.1 de diversiteit binnen de leerlingengroep en binnen de samenleving bespreekbaar maken;

2.2.2 leerlingen leren omgaan met diversiteit;

2.2.3 de leerlingen ondersteunen bij het nemen van verantwoordelijkheid.

De ondersteunende kennis omvat het begrip 'risicoleerling' (leer- en/of ontwikkelingsbedreigde leerlingen), diverse leef- en jongerenculturen en de wijze waarop daarmee kan worden omgegaan.

2.3 De leerkracht kan door attitudevorming leerlingen op individuele ontplooiing en maatschappelijke participatie voorbereiden.

De leerkracht kan :

2.3.1 bijdragen aan attitudevorming door het leren toepassen van omgangsconventies;

2.3.2 reflecteren over het eigen waardepatroon en dat van anderen duiden;

2.3.3 in de klascontext waarden ontwikkelen en bespreekbaar maken en in een schoolcontext bewust waarden voorleven;

2.3.4 de gerichtheid op participatie stimuleren.

De ondersteunende kennis omvat het pedagogisch project, het schoolwerkplan, de eindtermen/ontwikkelingsdoelen die van toepassing zijn, en de verschijningsvormen van het verborgen curriculum. Ondersteunende kennis omvat tevens de participatiestructuren op school, participatietechnieken en kenmerken van groepsdynamische processen.

2.4 De leerkracht kan actuele maatschappelijke ontwikkelingen hanteren in een pedagogische context.

De leerkracht kan :

2.4.1 maatschappelijke gebeurtenissen aan de leerinhouden koppelen;

2.4.2 leerlingen kritisch en zinvol leren omgaan met informatie van en beïnvloeding door de media.

De ondersteunende kennis omvat maatschappelijke thema's en gebeurtenissen, en de manier waarop die door de media worden vertolkt.

2.5 De leerkracht kan adequaat omgaan met leerlingen in sociaal-emotionele probleemsituaties of met gedragsmoeilijkheden.

De leerkracht kan :

2.5.1 met de hulp van collega's, signalen herkennen die kunnen wijzen op problemen van leerlingen;

2.5.2 hulp vragen en/of overleggen om adequaat en discreet met geconstateerde problemen te kunnen omgaan.

De ondersteunende kennis omvat diverse vormen van sociaal-emotionele probleemsituaties en hun achtergrond, van het ontstaan van gedragsmoeilijkheden, van hulpverlening binnen en buiten de school (waaronder het CLB) en van eigen mogelijkheden en grenzen bij het omgaan met probleemgedrag.

2.6 De leerkracht kan de fysieke en geestelijke gezondheid van de leerlingen bevorderen.

De leerkracht kan :

2.6.1 aandacht opbrengen voor het bevorderen van de gezondheid van leerlingen en hij kan de fysieke ontplooiing en het bewustzijn dat gezondheid en veiligheid belangrijke waarden zijn, stimuleren;

2.6.2 dringende verzorgingstaken uitvoeren en indien nodig hulp inroepen;

2.6.3 gepast omgaan met leerlingen met gezondheidsproblemen of fysieke beperkingen;

2.6.4 zorg dragen voor het algemene welbevinden van de leerlingen.

De ondersteunende kennis omvat de kenmerken van fysiek welzijn van leerlingen en de basisprincipes van eerste hulpverlening, en tevens basisinterventies bij frequent voorkomende gezondheidsproblemen.

2.7 De leerkracht kan communiceren met leerlingen met diverse taalachtergronden in diverse talige situaties.

De ondersteunende kennis omvat de mogelijkheden die de communicatie met anderstalige kinderen kunnen vergemakkelijken.

Functioneel geheel 3 - De leraar als inhoudelijk expert

3.1 De leerkracht beheerst de domeinspecifieke kennis en vaardigheden, en kan die verbreden en verdiepen.

De leerkracht kan :

3.1.1 hiaten in de eigen vakdeskundigheid detecteren en aanvullen, en de verworven deskundigheid actualiseren, uitbreiden en verdiepen.

De ondersteunende kennis omvat de concepten, inhouden, structuren en methodes van het vakgebied.

3.2 De leerkracht kan de verworven domeinspecifieke kennis en vaardigheden aanwenden.

De leerkracht kan :

3.2.1 flexibel gebruikmaken van domeinspecifieke kennis en vaardigheden in de pedagogisch-didactische aanpak.

De ondersteunende kennis omvat de concepten, inhouden en structuren, en methodes van het vakgebied.

3.3 De leerkracht kan het eigen vormingsaanbod situeren en integreren in het geheel van het onderwijsaanbod met het oog op de begeleiding en oriëntering van de leerlingen.

De leerkracht kan :

3.3.1 horizontale en verticale verbanden leggen tussen inhouden uit het eigen vakgebied, en tussen die inhouden en de inhouden uit verwante vakgebieden en vakoverschrijdende domeinen;

3.3.2 het eigen aanbod situeren binnen de ontwikkelingsdoelen en eindtermen, en binnen een leerplan.

De ondersteunende kennis omvat leerlijnen, verwantschappen tussen eigen en andere vakgebieden (zowel gewoon als buitengewoon onderwijs) en studieloopbanen.

Functioneel geheel 4 - De leraar als organisator

4.1 De leerkracht kan een gestructureerd werkklimaat bevorderen.

De leerkracht kan :

4.1.1 vaardigheden en aanpakwijzen van goed klasmanagement hanteren.

De ondersteunende kennis omvat klasmanagement, leerbevorderende en -belemmerende factoren.

4.2 De leerkracht kan een soepel en efficiënt les- en dagverloop creëren, passend in een tijdsplanning vanuit het oogpunt van de leerkracht en de leerlingen.

De leerkracht kan :

4.2.1 voor de leerlingen gelijktijdige of opeenvolgende activiteiten vlot en soepel laten verlopen;

4.2.2 een timing respecteren en die, indien nodig, aanpassen;

4.2.3 de eigen taken op korte en langere termijn plannen.

De ondersteunende kennis omvat de diverse vormen van tijdsmanagement zoals het gebruik van agenda's en het jaarplan.

4.3 De leerkracht kan op correcte wijze administratieve taken uitvoeren.

De leerkracht kan :

4.3.1 op correcte wijze een aantal administratieve taken uitvoeren die behoren tot zijn takenpakket.

De ondersteunende kennis omvat de administratieve verplichtingen van de leerkracht, alsook het doel ervan.

4.4 De leerkracht kan een stimulerende en werkbare klasruimte creëren, rekening houdend met de veiligheid van de leerlingen.

De leerkracht kan :

4.4.1 uitdagende en veilige speel-, leer- en werkvoorzieningen inrichten;

4.4.2 een klas aangepast, aangenaam en functioneel inrichten.

De ondersteunende kennis omvat de kenmerken van stimulerende en veilige leer- of werkvoorzieningen in een lokaal.

Functioneel geheel 5 - De leraar als innovator - de leraar als onderzoeker

5.1 De leerkracht kan vernieuwende elementen en resultaten van onderwijsontwikkelingswerk aanwenden en aanbrengen.

De leerkracht kan :

5.1.1 vernieuwende inzichten uit de opleiding in zijn onderwijspraktijk aanwenden;

5.1.2 in samenspraak met het schoolteam vernieuwende inzichten die zich in de samenleving aandienen, in zijn onderwijspraktijk integreren.

De ondersteunende kennis omvat kenmerken van de schoolculturen en relevante informatiebronnen met betrekking tot ontwikkelingen over onderwijs en samenleving.

5.2 De leerkracht kan kennisnemen van toegankelijke resultaten van onderwijsonderzoek en van vakdidactisch en vakinhoudelijk onderzoek.

De ondersteunende kennis omvat relevante en toegankelijke informatiebronnen van onderwijsonderzoek.

5.3 De leerkracht kan het eigen functioneren ter discussie stellen en bijsturen.

De leerkracht kan :

5.3.1 de klaspraktijk vanuit reflectie op de eigen ervaringen bijsturen, onder meer door onder begeleiding eenvoudig praktijkgericht onderzoek uit te voeren.

De ondersteunende kennis omvat vormen van reflectie op het eigen handelen en functioneren in de klas en op school, en de kenmerken van een eenvoudig praktijkgericht onderzoek.

Functioneel geheel 6 - De leraar als partner van de ouders of verzorgers (3)

6.1 De leerkracht kan zich informeren over en discreet omgaan met gegevens over de leerling.

De ondersteunende kennis omvat elementen van deontologie in verband met gegevens over de leerling.

6.2 De leerkracht kan met ouders of verzorgers communiceren over het kind in de school op basis van overleg met collega's of externen.

De leerkracht kan :

6.2.1 met de hulp van collega's informatie verstrekken over leervorderingen, studiekeuze en/of beroepskeuze, gedrags- en houdingsaspecten;

6.2.2 in overleg adviezen voor de studieaanpak thuis geven;

6.2.3 doorverwijzen naar interne begeleidingsvoorzieningen.

De ondersteunende kennis omvat agogische inzichten met betrekking tot de communicatie tussen school en ouders, kennis van interne en externe begeleidingsdiensten en van externe hulpverleningsinstanties.

6.3 De leerkracht kan in overleg met het team, communiceren met de ouders of verzorgers over het klas- en schoolgebeuren, rekening houdend met de diversiteit van de ouders.

De ondersteunende kennis omvat kennis van de diversiteit van sociale en culturele realiteiten van ouders of verzorgers, en communicatietechnieken.

6.4 De leerkracht kan met ouders of verzorgers dialogeren over opvoeding en onderwijs.

De ondersteunende kennis omvat referentiekaders om onderwijskundige thema's en ontwikkelingen te duiden.

6.5 De leerkracht kan in Standaardnederlands of in een ander passend register, communiceren met ouders en verzorgers met diverse taalachtergronden in diverse talige situaties.

De leerkracht kan :

6.5.1 doelgericht verschillende soorten gesprekken voeren afhankelijk van de klas- en schoolcontext;

6.5.2 een korte, heldere uiteenzetting geven en daarbij flexibel gebruikmaken van ondersteuning in schrift en beeld;

6.5.3 doelgericht verschillende soorten korte teksten schrijven afhankelijk van de klas- en schoolcontext.

De ondersteunende kennis omvat communicatiestrategieën voor taalgebruik in functionele situaties.

6.6 De leerkracht kan strategieën ontwikkelen om te communiceren met anderstalige ouders.

De ondersteunende kennis omvat de mogelijkheden die de communicatie met anderstalige ouders kunnen vergemakkelijken.

Functioneel geheel 7 - De leraar als lid van een schoolteam

7.1 De leerkracht kan overleggen en samenwerken binnen het schoolteam.

De leerkracht kan :

7.1.1 zijn opdracht realiseren in samenwerking met de leden van het schoolteam en rekening houdend met de schoolcultuur en -organisatie;

7.1.2 participeren in overleg over het schoolbeleid.

De ondersteunende kennis omvat vormen van samenwerkingsverbanden binnen de school, decretale participatiestructuren, overlegorganen en hun bevoegdheden, en kennis over de schoolcultuur.

Ondersteunende kennis omvat eveneens relevante aspecten inzake schoolbeleid en modellen van schoolorganisatie.

7.2 De leerkracht kan binnen het team zowel vakspecifiek als vakoverschrijdend over een taakverdeling overleggen en de afspraken naleven.

De ondersteunende kennis omvat kennis van functies en taken binnen een school.

7.3 De leerkracht kan de eigen pedagogische en didactische opdracht en aanpak in het team bespreekbaar maken.

De leerkracht kan :

7.3.1 in dialoog met collega's en de schoolleiding reflecteren over het eigen pedagogisch en didactisch handelen;

7.3.2 feedback integreren in het eigen handelen.

De ondersteunende kennis omvat diverse vormen van schoolinterne coaching en reflecterend leren.

7.4 De leerkracht kan zich documenteren over de eigen rechtspositie en die van de leerlingen.

De leerkracht kan :

7.4.1 relevante en actuele informatie over juridische en administratieve aspecten van het leraarschap raadplegen;

7.4.2 zich informeren over de rechten van de leerling en daaruit conclusies trekken voor de evaluatie en advisering.

De ondersteunende kennis omvat basisregelgeving en instanties of bronnen die toegang geven tot geselecteerde en goed toegankelijke juridische kennis rond de rechten van het kind, van ouders of verzorgers, en van meerderjarige leerlingen.

7.5 De leerkracht kan in Standaardnederlands adequaat in interactie treden met alle leden van het schoolteam.

De leerkracht kan :

7.5.1 doelgericht verschillende soorten gesprekken voeren afhankelijk van de klas- en schoolcontext;

7.5.2 een korte, heldere uiteenzetting geven en daarbij flexibel gebruik maken van ondersteuning in schrift en beeld;

7.5.3 doelgericht verschillende soorten korte teksten schrijven afhankelijk van de klas- en schoolcontext.

De ondersteunende kennis omvat communicatiestrategieën voor taalgebruik in functionele situaties.

Functioneel geheel 8 - De leraar als partner van externen

8.1 De leerkracht kan in overleg met collega's contacten leggen, communiceren en samenwerken met externe instanties die onderwijsbetrokken initiatieven aanbieden.

De leerkracht kan :

8.1.1 in overleg met collega's contacten leggen, communiceren en samenwerken met onderwijsbetrokken initiatieven gericht op kinderen en jongeren;

8.1.2 in overleg met collega's contacten leggen, communiceren en samenwerken met onderwijsbetrokken initiatieven gericht op leerkracht- en teamondersteuning.

De ondersteunende kennis omvat zoekmethoden om initiatieven of instanties op te sporen die actief zijn in een betrokken regio.

8.2 De leerkracht kan met de hulp van collega's de nodige relaties met organisaties initiëren, uitbouwen en onderhouden en samenwerken met actoren op de arbeidsmarkt en het hoger onderwijs.

8.3 De leerkracht kan, onder meer met het oog op gelijkeonderwijskansen en in overleg met collega's, contacten leggen, communiceren en samenwerken met de brede sociaal-culturele sector.

De ondersteunende kennis omvat zoekmethoden om in de betrokken regio actieve instanties en initiatieven op te sporen.

8.4 De leerkracht kan in Standaardnederlands adequaat in interactie treden met medewerkers van onderwijsbetrokken initiatieven en van stage- of tewerkstellingsplaatsen.

De leerkracht kan :

8.4.1 doelgericht verschillende soorten gesprekken voeren afhankelijk van de klas- en schoolcontext;

8.4.2 een korte, heldere uiteenzetting geven en daarbij flexibel gebruikmaken van ondersteuning in schrift en beeld;

8.4.3 doelgericht verschillende soorten korte teksten schrijven afhankelijk van de klas- en schoolcontext.

De ondersteunende kennis omvat communicatiestrategieën voor taalgebruik in functionele situaties.

Functioneel geheel 9 - De leraar als lid van de onderwijsgemeenschap

9.1 De leerkracht kan deelnemen aan het maatschappelijke debat over onderwijskundige thema's.

De ondersteunende kennis omvat recente ontwikkelingen in onderwijs en referentiekaders om ontwikkelingen in onderwijs te duiden.

9.2 De leerkracht kan dialogeren over zijn beroep en zijn plaats in de samenleving.

De ondersteunende kennis betreft referentiekaders om het lerarenberoep maatschappelijk te kunnen situeren, en de eigen basiscompetenties en het eigen beroepsprofiel.

Functioneel geheel 10 - De leraar als cultuurparticipant

10.1 De leerkracht kan actuele maatschappelijke thema's en ontwikkelingen onderscheiden en kritisch benaderen op de volgende domeinen :

- het sociaal-politieke domein;

- het sociaal-economische domein;

- het levensbeschouwelijke domein;

- het cultureel-esthetische domein;

- het cultureel-wetenschappelijke domein.

De leerkracht kan :

10.1.1 werken aan een interpretatiekader om kritisch om te gaan met informatie over die thema's en ontwikkelingen, en erover dialogeren.

De ondersteunende kennis omvat relevante informatiebronnen.

Attitudes

Volgende attitudes gelden voor alle functionele gehelen.

A1 beslissingsvermogen :

durven een standpunt in te nemen of tot een handeling over te gaan, en er ook de verantwoordelijkheid voor dragen.

A2 relationele gerichtheid :

in contacten met anderen kenmerken van echtheid, aanvaarding, empathie en respect tonen.

A3 kritische ingesteldheid :

bereid zijn zichzelf en zijn omgeving ter discussie te stellen, de waarde van een bewering of een feit, de wenselijkheid en haalbaarheid van een vooropgesteld doel te verifiëren, alvorens een stelling in te nemen.

A4 leergierigheid :

actief zoeken naar situaties om zijn competentie te verbreden en te verdiepen.

A5 organisatievermogen :

erop gericht zijn de taken zo te plannen, te coördineren en te delegeren, dat het beoogde doel op een efficiënte manier bereikt kan worden.

A6 zin voor samenwerking :

bereid zijn om gemeenschappelijk aan eenzelfde taak te werken.

A7 verantwoordelijkheidszin :

zich verantwoordelijk voelen voor de school als geheel en het engagement aangaan om een positieve ontwikkeling van het kind te bevorderen.

A8 flexibiliteit :

bereid zijn zich aan te passen aan wijzigende omstandigheden, zoals middelen, doelen, mensen en procedures.

Nota

(1) Het begrip 'verzorgers' verwijst naar de personen die ter vervanging van de ouders de verantwoordelijkheid dragen voor de lerende.

(2) Het begrip 'verzorgers' verwijst naar de personen die ter vervanging van de ouders de verantwoordelijkheid dragen voor de lerende.

(3) Het begrip 'verzorgers' verwijst naar de personen die ter vervanging van de ouders de verantwoordelijkheiddragen voor de lerende.