Besluit van de Vlaamse Regering tot codificatie van de decretale bepalingen betreffende het hoger onderwijs (citeeropschrift: "Codex Hoger Onderwijs")

  • goedkeuringsdatum
    11 oktober 2013
  • publicatiedatum
    B.S.27/02/2014
  • zie ook
  • datum laatste wijziging
    01/07/2024

COORDINATIE

(1) B.Vl.R. van 20/12/2013 (B.S. 05/03/2014) detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot aanpassing van de lijst van hogescholen ten gevolge van de fusie van de hogescholen Thomas More Antwerpen en Thomas More Mechelen tot de hogeschool Thomas More Mechelen-Antwerpen
;

(2) B.Vl.R. van 20/12/2013 (B.S. 17/03/2014) detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot aanpassing van de lijst van hogescholen ten gevolge van de fusie van de hogescholen HUB-EHSAL en de Katholieke Hogeschool Sint-Lieven tot de hogeschool HUB-KAHO
;

(2/1) Decreet van 20/12/2013 (B.S. 31/12/2013)

(3) Decr. van 21/03/2014 (B.S. 15/05/2014)

(4) Decr. van 25/04/2014 (B.S. 29/08/2014) detail
Decreet tot wijziging van diverse bepalingen van het decreet van 30 april 2009 betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid en tot opheffing van diverse andere bepalingen
;

(5) Decr. van 25/04/2014 (B.S. 25/09/2014) detail
Decreet betreffende het onderwijs XXIV
;

(6) B.Vl.R. van 05/09/2014 (B.S. 28/10/2014)

(7) Decr. van 19/12/2014 (B.S. 30/12/2014) detail
Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2015
;

(8) B.Vl.R. van 19/12/2014 (B.S. 23/01/2015)

(9) Decr. van 19/12/2014 (B.S. 27/01/2015) detail
Decreet houdende diverse bepalingen onderwijs
;

(10) B.Vl.R. van 16/01/2015 (B.S. 12/02/2015)

(11) B.Vl.R. van 22/05/2015 (B.S. 23/06/2015)

(12) Decr. van 19/06/2015 (B.S. 17/07/2015) detail
Decreet houdende wijziging van de Codex Hoger Onderwijs met betrekking tot het stelsel van kwaliteitszorg en accreditatie in het hoger onderwijs
;

(13) Decr. van 19/06/2015 (B.S. 21/08/2015) detail
Decreet betreffende het onderwijs XXV
;

(14) Decr. van 03/07/2015 (B.S. 15/07/2015)

(15) Decr. van 18/12/2015 (B.S. 29/12/2015)

(16) Decr. van 17/06/2016 (B.S. 10/08/2016)

(17) Decr. van 08/07/2016 (B.S. 22/08/2016)

(18) B.Vl.R. van 09/09/2016 (B.S. 27/09/2016)

(19) Decr. van 25/11/2016 (B.S. 27/01/2017)

(20) Decr. van 23/12/2016 (B.S. 29/12/2016) detail
Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2017
;

(21) Decr. van 23/12/2016 (B.S. 13/02/2017) detail
Decreet tot wijziging van regelgeving over de taalexamenregeling van het personeel, de studiegebieden en de programmatieprocedure voor het secundair volwassenenonderwijs, de programmatie van opleidingen van het hoger beroepsonderwijs, een benoemingsstop voor het hoger beroepsonderwijs en de specifieke lerarenopleiding in de centra voor volwassenenonderwijs en bepaalde aspecten van alternerende opleidingen
;

(22) Decr. van 03/02/2017 (B.S. 27/02/2017)

(23) Decr. van 16/06/2017 (B.S. 18/08/2017)

(24) Decr. van 30/06/2017 (B.S. 03/07/2017)

(25) Decr. van 24/02/2017 (B.S. 25/04/2017)

(26) Decr. van 22/12/2017 (B.S. 29/12/2017)

(27) Decr. van 08/12/2017 (B.S. 08/02/2018) detail
Decreet houdende wijziging van het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs en de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013, wat betreft het hoger onderwijs
;

(28) Decr. van 04/05/2018 (B.S. 16/07/2018) detail
Decreet betreffende de uitbouw van de graduaatsopleidingen binnen de hogescholen en de versterking van de lerarenopleidingen binnen de hogescholen en universiteiten
;

(29) Decr. van 18/05/2018 (B.S. 03/08/2018) detail
Decreet houdende vaststelling van het kwaliteitszorgstelsel in het hoger onderwijs
;

(30) Decr. van 15/06/2018 (B.S. 17/08/2018) detail
Decreet betreffende het onderwijs XXVIII
;

(31) Decr. van 06/07/2018 (B.S. 30/08/2018) detail
Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de aanpassing van de begroting 2018
;

(32) Decr. van 07/12/2018 (B.S. 19/12/2018) detail
Decreet Bestuursdecreet
;

(33) Decr. van 21/12/2018 (B.S. 28/12/2018) detail
Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2019
;

(34) Decr. van 21/12/2018 (B.S. 31/12/2018) detail
Decreet houdende wijziging van regelgeving betreffende politiek verlof voor onderwijspersoneel
;

(35) Decr. van 01/03/2019 (B.S. 28/03/2019) detail
Decreet tot wijziging van de regelgeving betreffende het toezicht op en bepaalde organisatorische aspecten van het hoger onderwijs
;

(36) Decr. van 22/03/2019 (B.S. 12/04/2019) detail
Decreet houdende tijdelijke maatregelen als het Verenigd Koninkrijk zich zonder akkoord uit de Europese Unie terugtrekt
;

(37) Decr. van 05/04/2019 (B.S. 24/06/2019) detail
Decreet betreffende het Onderwijs XXIX
;

(38) Decr. van 20/12/2019 (B.S. 30/12/2019) detail
Programmadecreet bij de begroting 2020
;

(39) Decr. van 13/12/2019 (B.S. 09/01/2020) detail
Programmadecreet bij de aanpassing van de begroting 2019
;

(40) Decr. van 26/06/2020 (B.S. 17/07/2020) detail
Programmadecreet bij de aanpassing van de begroting 2020
;

(41) Decr. van 03/07/2020 (B.S. 24/08/2020) detail
Decreet over het onderwijs XXX
;

(42) Decr. van 18/12/2020 (B.S. 30/12/2020) detail
Programmadecreet bij de begroting 2021
;

(43) Decr. van 21/05/2021 (B.S. 11/06/2021) detail
Decreet tot het invoeren van uitdovende maatregelen voor studenten van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs aan de Karel de Grote Hogeschool, Katholieke Hogeschool Antwerpen
;

(44) Decr. van 09/07/2021 (B.S. 20/08/2021) detail
Programmadecreet bij de aanpassing van de begroting 2021
;

(45) Decr. van 09/07/2021 (B.S. 26/08/2021) detail
Decreet over het onderwijs XXXI
;

(46) Decr. van 23/12/2021 (B.S. 29/12/2021) detail
Programmadecreet bij de begroting 2022
;

(47) Decr. van 22/04/2022 (B.S. 23/05/2022) detail
Decreet tot het nemen van dringende maatregelen in het onderwijs naar aanleiding van de Oekraïnecrisis, tot wijziging van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap en tot wijziging van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013 voor leerlingen en studenten die ressorteren onder richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen
;

(48) Decr. van 25/02/2022 (B.S. 25/05/2022) detail
Decreet tot uitvoering van maatregelen over het onderwijs uit cao XII Leerplicht, cao V Basiseducatie en cao VI Hoger onderwijs vanaf het school- of academiejaar 2021-2022
;

(49) Decr. van 08/07/2022 (B.S. 02/08/2022) detail
Programmadecreet bij de aanpassing van de begroting 2022
;

(50) Decr. van 08/07/2022 (B.S. 23/08/2022) detail
Decreet over diverse maatregelen voor het onderwijs
;

(51) Decr. van 08/07/2022 (B.S. 23/08/2022) detail
Decreet over het onderwijs XXXII
;

(52) Decr. van 15/07/2022 (B.S. 24/08/2022) detail
Decreet over de instroom en het optimaliseren van de studie-efficiëntie in het hoger onderwijs en overige organisatorische aspecten van het hoger onderwijs
;

(53) Decr. van 16/12/2022 (B.S. 29/12/2022) detail
Programmadecreet bij de begroting 2023
;

(54) Decr. van 17/03/2023 (B.S. 14/04/2023) detail
Decreet tot wijziging van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013 en het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges, wat betreft de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen en de rechtspositieregeling van de bestuursrechters
;

(55) Decr. van 23/06/2023 (B.S. 10/08/2023) detail
Decreet tot bescherming van klokkenluiders in het onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap
;

(56) Decr. van 14/07/2023 (B.S. 24/08/2023) detail
Decreet tot uitvoering van maatregelen over het lerarenambt
;

(57) Decr. van 07/07/2023 (B.S. 28/08/2023) detail
Decreet over het onderwijs XXXIII
;

(58) Decr. van 14/07/2023 (B.S. 28/08/2023) detail
Decreet tot wijziging van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010 en van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013, wat de opleiding Basisverpleegkunde betreft
;

(59) Decr. van 30/06/2023 (B.S. 29/08/2023) detail
Programmadecreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begrotingsaanpassing 2023
;

(60) Decr. van 23/11/2023 (B.S. 20/12/2023) detail
Decreet tot opheffing van meerdere onderwijsbepalingen
;

(61) Decr. van 22/12/2023 (B.S. 29/12/2023) detail
Programmadecreet bij de begroting 2024
;

(62) Decr. van 08/12/2023 (B.S. 08/01/2024) detail
Decreet over grensoverschrijdend gedrag in het hoger onderwijs
;

(63) Decr. van 22/03/2024 (B.S. 23/04/2024) detail
Decreet tot actualisering en opheffing van bepalingen uit de Codex Hoger Onderwijs
;

(64) Decr. van 19/04/2024 (B.S. 28/06/2024) detail
Decreet over het onderwijs XXXIV
;

De Vlaamse Regering,

Gelet op het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de participatie in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, artikel VII.1, dat bepaalt :

"Art. VII.1. § 1. De Vlaamse Regering brengt de bepalingen van dit decreet en van de volgende wetten en decreten onder in een codificatie :

1° het decreet van 21 december 1976 houdende organisatie van de Vlaamse interuniversitaire samenwerking;

2° het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap;

3° het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap;

4° het decreet van 22 februari 1995 betreffende de wetenschappelijke of maatschappelijke dienstverlening door de universiteiten of de hogescholen en betreffende de relaties van de universiteiten en de hogescholen met andere rechtspersonen;

5° het decreet van 7 juli 1998 betreffende de organisatie van de Vlaamse Hogescholenraad;

6° het decreet van 18 mei 1999 betreffende sommige instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening;

7° het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen;

8° het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen;

9° het decreet van 30 april 2004 betreffende de studiefinanciering en studentenvoorzieningen;

10° het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering en de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen;

11° het decreet van 29 juni 2012 betreffende de studentenvoorzieningen in Vlaanderen;

12° artikel 48 en 48/1 van het decreet van 6 juli 2012 tot wijziging van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, wat het stelsel van kwaliteitszorg en accreditatie betreft.

De regering neemt daarbij de wijzigingen in acht die in de bedoelde decreten uitdrukkelijk of stilzwijgend zijn of worden aangebracht tot aan het tijdstip van de codificatie.

§ 2. In functie van de opdracht tot codificatie kan de regering :

1° de volgorde en de nummering van de te codificeren bepalingen veranderen en in het algemeen de teksten naar de vorm wijzigen;

2° de verwijzingen die voorkomen in de te codificeren bepalingen met de nieuwe nummering overeenbrengen;

3° zonder afbreuk te doen aan de beginselen die in de te codificeren bepalingen vervat zijn, de redactie ervan wijzigen teneinde eenheid in de terminologie te brengen, de bepalingen onderling te doen overeenstemmen en ze in overeenstemming te brengen met de actuele stand van de regelgeving;

4° in de bepalingen die niet in de codificatie worden opgenomen, de verwijzingen naar de gecodificeerde bepalingen aanpassen.

§ 3. De codificatie draagt het volgende opschrift : "Codificatie van de decretale bepalingen betreffende het hoger onderwijs".";

Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 23 mei 2013;

Gelet op het advies 49.119/1 van de Raad van State, gegeven op 10 maart 2011 en op advies 53.540/1 van de Raad van State, gegeven op 12 juli 2013, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1° van de wetten van de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;

Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel;

Na beraadslaging,

Besluit :

Artikel 1.

De hierna genoemde bepalingen worden, met inachtneming van de wijzigingen die ze hebben ondergaan, gecodificeerd volgens de bij dit besluit gevoegde tekst :

1° artikel 1 tot en met 6; 7, § 1 en § 3 en 8 van het decreet van 21 december 1976 houdende organisatie van de Vlaamse interuniversitaire samenwerking;

2° artikel 2, b) en m), 63 tot en met 69, 71 tot en met 76, eerste en tweede lid, 77, 78, 79, 80, tweede lid, 81 tot en met 93, 94, eerste, tweede en vierde lid, 95 tot en met 105, 106bis, eerste tot en met vijfde lid en zevende lid, eerste zin, 107, 108, 110 tot en met 117bis, 118, eerste tot en met zevende lid, eerste zin, 120, 120bis, 121, 121ter tot en met 122, 123, 124, 124bis, 130quater, 137, 138, 139, 140, § 1, 2°, § 2 eerste lid en § 3, 144 tot en met 150, 152 tot en met 158, 160, 161, 165 tot en met 167bis, 169, inleidende zin en 3°, 169bis, § 2 en § 3, 169ter, 169quater, § 1 tot en met § 8 en § 11, 170, 171, 172bis tot en met 175, 177 tot en met 180, 181, eerste, tweede, derde, vierde, zesde, zevende, achtste, negende en tiende lid, 182, eerste, tweede, derde, zesde en zevende lid, 182quater, 184, eerste lid en 186bis van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap;

3° artikel 2, 2°, 4°, 5°, 25° tot en met 45°, 47° tot en met 50° en 54° tot en met 59°, 57bis, 57ter, § 1, 57quinquies, 57sexies, 64, 65, 67 tot en met 76, 77, § 1, § 2, eerste lid, § 3, § 4, § 5 en § 7, 78 tot en met 88, 89, 1°, 2°, 3°, 5°, 6° en 7°, 90, 90bis, 91, 92, 1°, 1° bis, 2° en 4° tot en met 7°, 93 tot en met 106, 108 tot en met 121, 122, § 1, § 2, § 2bis en § 4, 123, eerste, tweede en vierde lid, 124 tot en met 139, 140, § 1, § 2, § 4 en § 5, 141 tot en met 155, 156, § 1, § 2 en § 4, 157 tot en met 171sexies, 171octies tot en met 171duodetricies, 179, 181bis, § 1 en § 2, 190bis, 196, § 3, 197, 198, 200, 204, 205, 215bis, 216, 216ter, 218, 223 tot en met 233, 234, § 3 en § 4, 237 tot en met 242, 243, § 1 en § 3, 245 tot en met 251, 283 tot en met 288, eerste zin, 289 tot en met 299, 301 tot en met 304bis/1, 305, § 1, 307sexies, 307septies, 307octies, 309, 310, 312quater, 312quinquies, 312sexies, 315 tot en met 317bis, 318 tot en met 326, eerste en tweede lid, 326bis tot en met 329, 330, tweede lid, 331, § 1 en § 2, 332, 332bis, 332quater tot en met 337bis, 339 tot en met 340bis, 340sexies, 342 tot en met 345 en 346ter van het decreet van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap;

4° artikel 2 tot en met 22 en 25 van het decreet van 22 februari 1995 betreffende de wetenschappelijke of maatschappelijke dienstverlening door de universiteiten of de hogescholen en betreffende de relaties van de universiteiten en de hogescholen met andere rechtspersonen;

5° artikel 2 tot en met 6, 7, § 1 en § 3 en 8 tot en met 10 van het decreet van 7 juli 1998 betreffende de organisatie van de Vlaamse Hogescholenraad;

6° artikel 2, 8, 8bis, 9 en 11 tot en met 14, 15, § 2 tot en met § 6, § 8 en § 9 en 15bis van het decreet van 18 mei 1999 betreffende sommige instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening;

7° artikel 2, 3, eerste, tweede, derde, vierde, zevende, achtste, negende, tiende, elfde, twaalfde, dertiende, veertiende, vijftiende, zeventiende en achttiende streepje, 4 tot en met 8quinquies, 9, 9bis, 9/2, 9quater tot en met 9duodevicies, 10 tot en met 19, 23, 23bis, 24, 24ter, 25, 27 tot en met 39, 41 tot en met 51, 53/1, § 1, eerste en tweede lid, § 2, 1° tot en met 4°, 6°, 7° en 8°, § 3 en § 4, 53bis tot en met 55quinquies, 55septies, 55octies, 55decies tot en met 56, 57bis, 57ter, § 1, § 2, § 3 en § 5, 57quater tot en met 60septies, 61, § 1, 62 tot en met 63undecies, 63undecies, 63terdecies tot en met 64, § 1, § 2 en § 3, 68, § 1 tot en met § 4 en § 5, eerste en vierde lid, 69, § 1, § 2, § 4 en § 5, 76, 77, 78, 83 tot en met 99, 101, 101bis, 101ter, 102 tot en met 105, 107 tot en met 110, 112 tot en met 113quinquies, 125bis2, § 2, 128, § 4, 129, § 5 en § 6 en 130 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen;

8° artikel I.1, Art. II.1, 1°, 2°, 3°, 4°, 9°, 10°, 11°, 12°, 13°, 14°, 15°, 15° bis en 17°, II.2 tot en met II.43, II.47 tot en met II.58, II.59, eerste lid, 1° en 3° en tweede lid, II.60 tot en met II.68, II.78 tot en met II.82, II.86, II.88 tot en met II.88quinquies, II.88sexies, eerste lid, II.88septies tot en met II.88ter decies, II.93, V.101, VI.9.8 tot en met V.9.17 en V.9.19 tot en met V.9.26 van het decreet van 19 maart 2004 betreffende de rechtspositieregeling van de student, de participatie in het hoger onderwijs, de integratie van bepaalde afdelingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie in de hogescholen en de begeleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen;

9° artikel 2, 1° tot en met 9° bis en 11° tot en met 27°, 3 eerste zin, 4 tot en met 11bis, 12, § 1, § 2 en § 4, 13 tot en met 15ter, 17 tot en met 36, 38 tot en met 58 en 61 tot en met 68 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen;

10° artikel 78 en 79 van het decreet van 30 april 2004 betreffende de studiefinanciering en studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap;

11° artikel 2, 3°, 5°, 9°, 10°, 11°, 12°, 13°, 14°, 16° bis, 17°, 17° bis, 18°, 18° ter, 19°, 21° en 22°, 3 tot en met 20, 22, eerste, derde en vierde lid, 23, § 1, § 2, § 3bis, § 4 en § 5, 24, § 5, § 6 en § 7, 25, § 1, § 2 en § 3, 25bis, 25ter, 27, 28, 29, 30, § 1, 31 tot en met, 34, 35, § 1, § 2, § 3, § 4 en § 6, 36, 37, § 1 tot en met § 5, § 8 en § 9, 38, 38bis, 38ter, 39, § 2, § 3 en § 4, 39bis tot en met 40bis, 40quinquies tot en met 50, 54, § 2, 55 tot en met 59 en 75, § 1, tweede en derde lid en § 2 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering en de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen;

12° artikel 2, 1°, 2°, 4°, en 6, 3 tot en met 31 en 33 tot en met 37 van het decreet van 29 juni 2012 betreffende de studentenvoorzieningen in Vlaanderen;

13° artikel 48, derde en vierde lid en 48/1 van het decreet van 6 juli 2012 tot wijziging van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, wat het stelsel van kwaliteitszorg en accreditatie betreft.

Art. 2.

Dit besluit treedt in werking op 1 oktober 2013.

Art. 3.

De Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.

BIJLAGE - Codificatie van de decretale bepalingen betreffende het hoger onderwijs

DEEL 1. GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

TITEL 1. Algemeen

Artikel I.1.

Deze codificatie regelt een gemeenschapsaangelegenheid. De bepalingen in deel 2, titel 2, hoofdstuk 1 en 2 regelen tevens een gewestaangelegenheid.

TITEL 2. Toepassingsgebied en begrippenkader

Art. I.2.

§ 1. Deze codificatie is van toepassing op de universiteiten en hogescholen.

§ 2. [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
De artikelen I.3, 4°, 6°, 7°, 11°, 14°, 15°, 16°, 17°, 18°, 19°, 20°, 22°, 23°, 24°, 25°, 46°, 48°, 49°, 56°, 64°, 66°, 67°, 68°, 70°, 74°, 76° en 78°, II.1, II.57, II.58, II.64, II.65, II.66, II.67, II.68, II.69, II.70, II.75, II.76, II.77, II.105, II.106, [41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
II.107, II.108, II.109, II.110, II.111, II.114,41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
] II.124/1, II.133, II.141, II.143, II.150, II.152, II.153, II.153/1, II.153/2, II.153/3, II.153/4, II.153/5, II.153/6, II.154, II.170, II.170/1, II.170/14, II.170/15, II.170/16, II.170/17, II.170/18, II.172, II.174, II.176, II.177, II.178, II.179, II.180, II.181, II.182, II.183, II.184, II.185, II.189, II.190, II.191, II.192, II.193, II.194, II.195, II.196, II.197, II.198, II.199, II.200, II.201, II.202, II.207, [64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
...64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
] II.211, II.212, II.213, II.214, II.215, II.216, II.217, II.218, II.219, II.223, II.224, II.225, II.226, II.227, II.228, II.229, II.230, II.231, II.232, II.233, II.234, II.235, II.236, II.237, II.238, II.239, II.240, II.241, II.242, II.243, II.244, II.245, II.246, II.247, II.251, II.252, II.377, II.390, IV.84 en IV.92 zijn van toepassing op de andere ambtshalve geregistreerde instellingen voor hoger onderwijs. Deze bepalingen zijn van algemene toepassing of in zoverre het expliciet voorgeschreven is.29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

De bepalingen van deel 2, titel 5, hoofdstuk 3 zijn van overeenkomstige toepassing op de Vlerick Business School, het Instituut voor Tropische Geneeskunde en de Antwerp Management School [64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
en Performing Arts Research and Training Studios (P.A.R.T.S.)64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
] .

§ 3. [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
De artikelen II.1, II.57, II.58, II.64, II.65, II.75, II.76, II.77, II.105, II.106, II.124/1, II.133, II.141, II.143, II.150, II.152, II.153, II.153/1, II.153/2, II.153/3, II.153/4, II.153/5, II.153/6, II.154, II.170, II.170/1, II.170/14, II.170/15, II.170/16, II.170/17, II.170/18, II.172, II.247, II.251, II.252 en II.377 zijn van toepassing op de geregistreerde instellingen. Deze bepalingen zijn van algemene toepassing of in zoverre het expliciet voorgeschreven is.29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

§ 4. De bepalingen van artikel I.3, 4°, 5°, 6°, 7°, 9°, 11°, 12°, 14°, 15°, 16°, 17°, 18°, 19°, 20°, 22°, 23°, 24°, 25°, 43°, 46°, 48°, 49°, 50°, 55°, 56°, 59°, 64°, 66°, 67°, 68°, 69° 70°, 74°, 75, 76° en 78°, deel 2, titel 3, hoofdstuk 3, van artikel II.174, van deel 2, titel 4, hoofdstuk 1, afdeling 2, van artikel II.189, II.190, II.191 en II.192, deel 2, titel 4, hoofdstuk 1, afdeling 4, deel 2, titel 4, hoofdstuk 2, afdeling 1, 2 en 4, deel 2, titel 4, hoofdstuk 4, deel 2, titel 5, hoofdstuk 4, met uitzondering van artikel II.335, deel 2, titel 5, hoofdstuk 5, 6 en 7 deel 2, titel 8, hoofdstuk 5, deel 3, titel 2, hoofdstuk 7, artikel IV.84 en IV.92 deel 5, titel 4, hoofdstuk 1 zijn van toepassing op de associaties.

§ 5. De volgende artikelen en titels en/of hoofdstukken van deze codificatie zijn niet van toepassing op de publiekrechtelijke hogeschool "Hogere Zeevaartschool" : artikel I.3, 13°, 21°, 26°, 27°, 28°, 29°, 32°, 34°, 37°, 40°, 44°, 45°, 57°, 62°, 71° en 78°, artikel III.1, eerste lid en III.2, [51Decr. van 08/07/2022
B.S. 23/08/2022
deel 3, titel 1, hoofdstuk 1, afdeling 2 en 3, artikel III.23, artikel III 24, § 1 tot en met 7, artikel III.25 tot en met III.31, artikel III.33 tot en met III.34, artikel III.35, artikel III.36,51Decr. van 08/07/2022
B.S. 23/08/2022
] [13Decr. van 19/06/2015
B.S. 21/08/2015
artikel III.39 tot en met III.43,13Decr. van 19/06/2015
B.S. 21/08/2015
] deel 3, titel 1, hoofdstuk 2, afdeling 6, 8, 9 en 10, deel 3, titel 2, hoofdstuk 2 en 5, deel III, titel 3, hoofdstuk 3, deel 3, titel 4, artikel IV.81, IV.82, IV.83, IV.85 en IV.122. De volgende bepalingen zijn van toepassing op de Hogere Zeevaartschool: artikel III.37 [13Decr. van 19/06/2015
B.S. 21/08/2015
, artikel III.38, III.44 en III.4513Decr. van 19/06/2015
B.S. 21/08/2015
] .

De bepalingen van artikel I.3, 5°, 9°, 12°, 43°, 50°, 55°, 59°, 69° en 75°, deel 2, titel 5, hoofdstuk 1, 2, 3, 4, 6 en 7, deel 3, titel 2, hoofdstuk 7 en van deel 5, titel 4, hoofdstuk 1 zijn niet van toepassing op de transnationale Universiteit Limburg, met uitzondering van de bepalingen van deel 2, titel 5, hoofdstuk 3, afdeling 3, voor wat betreft studievoortgangsbeslissingen die betrekking hebben op de academische opleidingen bedoeld in artikel 3 van het Verdrag van 18 januari 2001 tussen de Vlaamse Gemeenschap en het Koninkrijk der Nederlanden inzake de transnationale Universiteit Limburg.

§ 6. De bepalingen van deel II, titel 5, hoofdstuk 1, 2 en 3, met uitzondering van artikel II.273, II.280 en II.313, zijn mede van toepassing op de in artikel II.232 bedoelde validerende instanties.

Voor de lezing van de in het eerste lid bedoelde bepalingen :

1° worden de personen die een bekwaamheidsonderzoek aanvragen als "studenten" beschouwd;

2° wordt het reglement van de validerende instantie als "onderwijs- en examenregeling" beschouwd;

3° worden de personen die op grond van EVK's of van een bewijs van bekwaamheid een vrijstelling aanvragen als studenten beschouwd;

4° worden de personen die een aanvraag doen voor het volgen van een schakel- of voorbereidingsprogramma als studenten beschouwd.

Art. I.3.

Voor de toepassing van deze codificatie wordt verstaan onder :

1° academiejaar : een periode van 1 jaar die ten vroegste op 1 september en uiterlijk op 1 oktober begint en eindigt op de dag voor het begin van het volgende academiejaar; van de vaste duur van 1 jaar kan uitzonderlijk afgeweken worden indien het instellingsbestuur beslist de start van het academiejaar ofwel te vervroegen ofwel te verlaten;

2° [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
accreditatie en instellingsreview :

a) opleidingsaccreditatie: de formele erkenning van een opleiding op grond van een beslissing van een onafhankelijk orgaan waarin vastgesteld wordt dat de opleiding voldoet aan vooraf vastgestelde minimale kwaliteits- en niveauvereisten;

b) instellingsreview: de periodieke beoordeling door een externe commissie van de wijze waarop een hogeronderwijsinstelling onderwijsbeleid voert en aantoont dat ze dit onderwijsbeleid op een kwaliteitsvolle manier uitvoert met inbegrip van de regie die de instelling opzet opdat de kwaliteit van haar opleidingen geborgd wordt. De commissie betrekt daarbij ook de beleidsprocessen die de instelling opzet om het onderwijs dat ze in haar opleidingen aanbiedt te ondersteunen vanuit haar opdrachten op het terrein van onderzoek en maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening;

c) regie: het geheel van acties, processen, praktijken, procedures en instrumenten die de instelling in staat stelt de kwaliteit van de opleidingen te borgen;

d) toets nieuwe opleiding: een beoordeling door een externe commissie van de potentiële kwaliteit van een nieuwe opleiding als vermeld in artikel II.150 van deze codex;

29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

3° [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
accreditatieorganisatie: de organisatie die bij internationaal verdrag aangewezen is om de accreditatie van opleidingen te verlenen, de toets nieuwe opleiding en de instellingsreview uit te voeren;29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

4° [3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
...3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
]

5° afgevaardigde : een behoorlijk gemachtigde vertegenwoordiger;

6° afstandsonderwijs : het onderwijs dat bijna uitsluitend met behulp van multimedia wordt verstrekt, waardoor de student niet aan een bepaalde plaats van onderwijsverstrekking gebonden is;

7° afstudeerrichting : een differentiatie in een opleidingsprogramma [27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
als vermeld in artikel II.66/127Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
] ;

8° algemene uitgaven studentenvoorzieningen : uitgaven voor studentenvoorzieningen die niet gebonden zijn aan 1 werkveld, maar die nodig zijn om de globale werking van de studentenvoorzieningen mogelijk te maken;

9° associatie : de vereniging zonder winstoogmerk bedoeld in deel 2, titel 1, hoofdstuk 2;

10° basisvoorwaarden bij het studeren : behoeften uit het dagelijks leven die vervuld moeten zijn om goed te kunnen studeren;

11° bekwaamheidsonderzoek : het onderzoek van de competenties van een persoon, voorafgaand aan het afleveren van een bewijs van bekwaamheid;

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
11° /1 beroepskwalificatie : een afgerond en ingeschaald geheel van competenties waarmee een beroep kan uitgeoefend worden als vermeld in artikel 8 van het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur;28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

12° bestuur : elk bestuursorgaan van een associatie, respectievelijk een instelling dat krachtens een wettelijke of decretale bepaling of de statuten is aangewezen om uitvoerbare beslissingen te nemen in de in deze codificatie bedoelde aangelegenheden;

13° beursstudent : een student die een studietoelage ontvangt van de Vlaamse Gemeenschap, overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap;

14° beurstariefstudent : een student die :

a) studiefinanciering ontvangt van de Vlaamse Gemeenschap, overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap [23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
, of23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
]

b) [23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
voldoet aan de voorwaarden, bepaald in artikel 9 van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, en beantwoordt aan de financiële criteria voor het verkrijgen van een studiefinanciering in de Vlaamse Gemeenschap, of23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
]

c) onderdaan is van een staat behorende tot de Europese Economische Ruimte en beantwoordt aan de financiële criteria voor het verkrijgen van een studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, of

d) een DGOS-bursaal, een BTC-bursaal of een bursaal in de programma's van de ontwikkelingssamenwerking van de Vlaamse Interuniversitaire Raad is;

15° [41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
bewijs van bekwaamheid: het bewijs, via een document of een bewijs van registratie, dat een student op grond van EVC’s of EVK’s de competenties heeft verworven die eigen zijn aan:

a) het niveau van gegradueerde in het hoger beroepsonderwijs;

b) het niveau van bachelor in het hoger professioneel onderwijs of het academisch onderwijs;

c) het niveau van master;

d) een welomschreven opleiding, opleidingsonderdeel of cluster van opleidingsonderdelen;

41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
]

16° [23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
bijna-beursstudent : een student die onderdaan is van een staat behorende tot de Europese Economische ruimte of voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 9 van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap en die geen studietoelage van de Vlaamse Gemeenschap ontvangt, maar waarvan het referentie-inkomen ten hoogste 3000 euro ligt boven de financiële maximumgrens, bepaald in de regelgeving betreffende de studietoelagen. Het bedrag van 3000 euro wordt geïndexeerd overeenkomstig artikel II.218;23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
]

17° creditbewijs : de erkenning van het feit dat een student blijkens een examen de competenties, verbonden aan een opleidingsonderdeel, heeft verworven. Deze erkenning wordt vastgelegd in een document of een registratie. De verworven studiepunten, verbonden aan het betrokken opleidingsonderdeel, worden aangeduid als "credits";

18° creditcontract : een contract, aangegaan door een instellingsbestuur met de student die zich inschrijft met het oog op het behalen van (een) creditbewij(s)(zen) voor 1 of meer opleidingsonderdelen;

19° [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
...28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

[27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
19° /1 Databank Hoger Onderwijs: de databank, vermeld in artikel IV.90;27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
]

[52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
19°/2 deliberatiecijfer: een resultaat verworven na het examen op een opleidingsonderdeel waarvoor een student geen creditbewijs verwerft, maar waarvoor een examencommissie beslist dat dit opleidingsonderdeel niet hernomen moet worden;52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
]

20° diplomacontract : een contract, aangegaan door een instellingsbestuur met de student die zich inschrijft met het oog op het behalen van een graad of diploma van een opleiding of die zich inschrijft voor een schakel- of voorbereidingsprogramma;

21° economische unie: overeenkomst over de financiële ondersteuning van een instelling van hoger onderwijs door een andere instelling van hoger onderwijs;

22° EVC : een eerder verworven competentie, zijnde het geheel van kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes verworven door middel van leerprocessen die niet met een studiebewijs werden bekrachtigd;

23° EVK : een eerder verworven kwalificatie, zijnde elk binnenlands of buitenlands studiebewijs dat aangeeft dat een formeel leertraject, al dan niet binnen onderwijs, met goed gevolg werd doorlopen, voor zover het niet gaat om een creditbewijs dat werd behaald binnen de instelling en opleiding waarbinnen men de kwalificatie wenst te laten gelden;

24° examen : elke evaluatie van de mate waarin een student op grond van zijn studie de competenties, verbonden aan een opleidingsonderdeel, heeft verworven;

25° examencontract : een contract, aangegaan door een instellingsbestuur met de student die zich onder de door het instellingsbestuur bepaalde voorwaarden inschrijft voor het afleggen van examens met het oog op het behalen van :

a) een graad of een diploma van een opleiding, of

b) een creditbewijs voor 1 of meer opleidingsonderdelen;

26° financieringsboni : het extra puntengewicht voor beursstudenten, studenten met een functiebeperking, werkstudenten en voor opleidingen die stopgezet of afgebouwd worden;

27° financieringspunten : het financieringsvolume, uitgedrukt in een aantal punten en berekend op basis van het aantal opgenomen studiepunten, het aantal verworven studiepunten en het aantal diploma's, en rekening houdend met het puntengewicht en de financieringsboni;

28° gedelibereerde studiepunten : studiepunten waarvoor een student op basis van examens geen creditbewijs verworven heeft, maar waarvoor een examencommissie beslist heeft dat de bijbehorende opleidingsonderdelen niet hervat hoeven te worden. De examencommissie heeft verklaard dat de student geslaagd is voor het geheel van de opleidingsonderdelen in kwestie die hij tijdens de periode in kwestie heeft gevolgd;

29° generatiestudent : een student die zich, in een bepaald academiejaar, voor het eerst inschrijft met een diplomacontract voor [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
een opleiding van het hoger beroepsonderwijs of28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] een professioneel of academisch gerichte bachelor in het Vlaamse hoger onderwijs. Het statuut van generatiestudent geldt voor dat volledige academiejaar;

30° gesubsidieerde officiële hogeschool : een hogeschool met een publiekrechtelijk karakter tot 1 oktober 2013, die opgericht is door een provincie, een gemeente of een OCMW;

31° gesubsidieerde vrije hogeschool : een hogeschool met een privaatrechtelijk karakter;

[62Decr. van 08/12/2023
B.S. 08/01/2024
31°/1 geweld: elke feitelijkheid waarbij een student of personeelslid psychisch of fysiek wordt bedreigd of aangevallen binnen een werksituatie of onderwijscontext in het hoger onderwijs;62Decr. van 08/12/2023
B.S. 08/01/2024
]

32° gezondheidsindex : het prijsindexcijfer dat berekend en benoemd wordt voor de toepassing van artikel 2 van het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van 's lands concurrentievermogen, bekrachtigd bij wet van 30 maart 1994 houdende sociale bepalingen;

33° graad : aanduiding van [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
gegradueerde, 28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] bachelor, master of doctor verleend op het einde van een opleiding c.q. na promotie met de uitreiking van een diploma;

[62Decr. van 08/12/2023
B.S. 08/01/2024
33°/0 grensoverschrijdend gedrag: elke aantasting van de integriteit van een persoon, waaronder machtsmisbruik, ongewenst seksueel gedrag, geweld en pesterijen;62Decr. van 08/12/2023
B.S. 08/01/2024
]

[27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
33° /1 hbo5-opleiding: een opleiding van het hoger beroepsonderwijs die buiten de context van deze codex werd of wordt aangeboden, met name door een cvo of een secundaire school;27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
]

34° herstructurering : onder herstructurering wordt begrepen :

a) een fusie van 2 of meer hogeronderwijsinstellingen tot een nieuwe hogeronderwijsinstelling;

b) een combinatie van fusie en splitsing van hogeronderwijsinstellingen waarbij nieuwe hogeronderwijsinstellingen ontstaan;

c) een overname van een hogeronderwijsinstelling door een andere hogeronderwijsinstelling;

d) een overdracht van 1 of meer studiegebieden van een hogeronderwijsinstelling naar een andere instelling, waarbij deze laatste instelling onderwijsbevoegdheid heeft voor de overgedragen studiegebieden;

[27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
34° /1 Hogeronderwijsregister: het register, vermeld in artikel II.170;27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
]

35° [35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
integratiekader : het geheel van de personeelsleden die door een hogeschool met behoud van hun rechtspositieregeling als personeel van de hogeschool, aan een universiteit zijn overgedragen, voor zover ze niet opgenomen zijn in de rechtspositieregeling van de universiteiten;35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
]

[62Decr. van 08/12/2023
B.S. 08/01/2024
35°/1 intern meldpunt voor meldingen van grensoverschrijdend gedrag: de meldpunten die binnen de instellingen hoger onderwijs zijn opgericht waar grensoverschrijdend gedrag kan worden gemeld;62Decr. van 08/12/2023
B.S. 08/01/2024
]

36° jaar : kalenderjaar;

37° kunstopleidingen : de professioneel gerichte bacheloropleidingen en de academisch gerichte bachelor- en masteropleidingen in de volgende studiegebieden :

a) Audiovisuele en beeldende kunst;

b) Muziek en podiumkunsten;

38° kwalificatie : een afgerond en ingeschaald geheel van competenties of domeinspecifieke leerresultaten;

39° kwalificatie van een graad : toevoeging die verwijst naar de voltooide opleiding of voor wat de graad van 'doctor' betreft, naar een vakgebied;

40° leerkrediet : het totale pakket van studiepunten dat een student gedurende zijn studieloopbaan kan inzetten voor een inschrijving onder diplomacontract in een initiële bachelor- of masteropleiding of een opleidingsonderdeel onder creditcontract en dat naargelang het aantal studiepunten waarvoor de student zich inschrijft en welke hij verwerft, kan evolueren;

[64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
40°/1 masterpraktijkproef: een masterproef in het verkorte traject of consecutieve traject van een educatieve masteropleiding die een meerwaarde is voor de klas- en onderwijspraktijk;64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
]

41° masterproef : werkstuk waarmee een masteropleiding wordt voltooid. Daardoor geeft een student blijk van een analytisch en synthetisch vermogen of van een zelfstandig probleemoplossend vermogen op academisch niveau of van het vermogen tot kunstzinnige schepping. Het werkstuk weerspiegelt de algemeen kritisch-reflecterende ingesteldheid of de onderzoeksingesteldheid van de student;

42° onderwijsbevoegdheid :

a) de studiegebieden,

b) de delen van studiegebieden,

c) de combinaties van studiegebieden,

d) de combinaties van delen van studiegebieden,

e) de combinaties van studiegebieden met delen van studiegebieden,

waarin de ambtshalve geregistreerde instellingen krachtens deze codificatie opleidingen kunnen aanbieden;

43° onderwijs- en examenreglement : het reglement bedoeld in deel 2, titel 4, hoofdstuk 3;

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
43° /1 onderwijskwalificatie : een afgerond en ingeschaald geheel van competenties dat noodzakelijk is om maatschappelijk te functioneren en te participeren, waarmee verdere studies in het secundair of in het hoger onderwijs aangevat kunnen worden of waarmee beroepsactiviteiten uitgeoefend kunnen worden als vermeld in artikel 9 van het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur;28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

44° onderzoeksmaster : een initiële masteropleiding zoals vermeld in artikel II.157;

[62Decr. van 08/12/2023
B.S. 08/01/2024
44°/1 ongewenst seksueel gedrag: elke vorm van ongewenst verbaal, non-verbaal of lichamelijk gedrag met een seksuele connotatie dat als doel of gevolg heeft dat de waardigheid van een persoon wordt aangetast of een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd;62Decr. van 08/12/2023
B.S. 08/01/2024
]

45° opgenomen studiepunten : studiepunten, verbonden aan de opleidingsonderdelen, waarvoor een student zich heeft ingeschreven in een bepaald academiejaar;

46° opleiding : de structurerende eenheid van het onderwijsaanbod. Zij wordt bij succesvolle voltooiing bekroond met een diploma;

47° opleidingsgebonden materies : alle onderwijs- en begeleidingsactiviteiten die inherent verbonden zijn aan het doorlopen van het studiecurriculum, inclusief de didactische infrastructuur om ze mee te realiseren;

48° opleidingskenmerken : de profielafbakening van een opleiding, voortvloeiend uit :

a) de kwalificatie en/of de specificatie van de graad verleend op het einde van de opleiding, en/of

b) de studieomvang van de opleiding [3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
...3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
] ;

c) een specifieke afstudeerrichting binnen een opleiding kan eveneens als opleidingskenmerk worden aangemerkt;

49° opleidingsonderdeel : een afgebakend geheel van onderwijs-, leer- en evaluatieactiviteiten dat gericht is op het verwerven van welomschreven competenties inzake kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes;

50° partners bij een associatie : de in artikel II.8 bedoelde leden van de associatie;

[62Decr. van 08/12/2023
B.S. 08/01/2024
50°/1 pesterijen: een onrechtmatig geheel van meerdere, gelijkaardige of uiteenlopende gedragingen buiten of binnen de hogeronderwijsinstelling, die plaatshebben gedurende een bepaalde tijd, die tot doel of gevolg hebben dat de persoonlijkheid, de waardigheid of de fysieke of psychische integriteit van een student of een personeelslid wordt aangetast of dat een bedreigende, vijandige, beledigende, vernederende of kwetsende omgeving wordt gecreëerd;62Decr. van 08/12/2023
B.S. 08/01/2024
]

51° postinitieel onderwijs : de opleidingen die leiden tot een graad van master en waarvoor de inschrijving primair openstaat voor personen die reeds in het bezit zijn van een graad van master. Personen die niet in het bezit zijn van een graad van master kunnen toegelaten worden na een intakegesprek waarin de instelling peilt naar de motivatie en de wetenschappelijke affiniteit van de student en naar de aard van de beroepservaring;

52° publiekrechtelijke hogeschool: een hogeschool met een publiekrechtelijk karakter die vanaf 1 oktober 2013 omgevormd of opgericht is bij of krachtens het bijzonder decreet van 13 juli 2012 houdende regeling van de bestuurlijke organisatie en werking van sommige publiekrechtelijke hogescholen en het bijzonder decreet van 13 juli 2012 houdende regeling van de bestuurlijke organisatie en werking van twee fusiehogescholen;

53° raadsman : een advocaat of deskundige;

54° raad van een School of Arts: het orgaan dat een School of Arts bestuurt;

55° representatieve vakorganisatie : personeelsvereniging die aangesloten is bij een in de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen vertegenwoordigde syndicale organisatie die een werking ontplooit naar het hoger onderwijs;

56° schakelprogramma : een programma dat kan worden opgelegd aan een student die zich wenst in te schrijven voor een masteropleiding op grond van een in het professioneel hoger onderwijs uitgereikt bachelordiploma. Het programma beoogt de in artikel II.141, 3° bedoelde algemene wetenschappelijke competenties en wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis bij te brengen;

57° School of Arts: een organisatorische eenheid binnen een hogeschool of over verschillende hogescholen heen waarin, conform artikel II.7, de professioneel gerichte bacheloropleidingen of de academisch gerichte bachelor- en masteropleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst, of Muziek en podiumkunsten aangeboden worden;

58° specificatie van een graad : de toevoeging van de woorden "of Arts", "of Science", "of Laws", "of Medicine", "of Veterinary Science", "of Veterinary Medicine" of "of Philosophy" aan een graad;

[52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
58°/1 starttoets: een instellingsneutrale toets waaraan de student moet deelnemen als voorwaarde voor de eerste inschrijving in bepaalde bacheloropleidingen als vermeld in artikel II.188/1;52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
]

59° student : de persoon ingeschreven in een instelling;

60° studentenkoepelvereniging : een erkende studentenkoepelvereniging in de zin van het decreet van 30 maart 1999 houdende de subsidiëring van studenten- en leerlingenkoepelverenigingen;

61° studentenvoorzieningen : het geheel van activiteiten en maatregelen die kunnen genomen worden in het kader van artikel II.337;

62° student met een functiebeperking : een student die bij het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap een recht heeft geopend op een tegemoetkoming;

63° studiegebied : 1 van de categorieën vermeld in artikel II.71 en II.73 waarin opleidingen zijn samengebracht;

64° studiegeld : het bedrag te betalen door de student voor de deelname aan onderwijsactiviteiten en/of examens;

65° studiejaar : een studieprogramma van ten minste 54 en ten hoogste 66 studiepunten, met uitzondering voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs;

66° studieomvang : het aantal studiepunten toegekend aan een opleidingsonderdeel of aan een opleiding;

67° studiepunt : een binnen de Vlaamse Gemeenschap aanvaarde internationale eenheid die overeenstemt met ten minste 25 en ten hoogste 30 uren voorgeschreven onderwijs-, leer- en evaluatieactiviteiten en waarmee de studieomvang van elke opleiding of elk opleidingsonderdeel wordt uitgedrukt;

68° studietraject : de wijze waarop de studie wordt geordend;

69° studievoortgangsbeslissing : 1 van de volgende beslissingen :

a) een examenbeslissing, zijnde elke beslissing die, al dan niet op grond van een deliberatie, een eindoordeel inhoudt over het voldoen voor een opleidingsonderdeel, meer opleidingsonderdelen van een opleiding, of een opleiding als geheel;

b) een examentuchtbeslissing, zijnde een sanctie opgelegd naar aanleiding van examenfeiten;

c) de toekenning van een bewijs van bekwaamheid, dat aangeeft dat een student op grond van eerder verworven competenties of eerder verworven kwalificaties bepaalde competenties heeft verworven;

d) de toekenning van een vrijstelling, zijnde de opheffing van de verplichting om over een opleidingsonderdeel, of een deel ervan, examen af te leggen;

e) een beslissing waarbij het volgen van een schakel- en/of voorbereidingsprogramma wordt opgelegd en waarbij de studieomvang van dergelijk programma wordt vastgesteld;

f) [52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
het opleggen van een individuele maatregel van studievoortgangsbewaking, bedoeld in artikel II.246, § 1 tot en met § 6, § 8 en § 9;52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
] ;

g) het weigeren van het opnemen van een bepaald opleidingsonderdeel in het [27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
contract27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
] waarvoor de student die een geïndividualiseerd traject volgt, zich nog niet eerder heeft ingeschreven;

(voetnoot 1)

h) een beslissing inzake gelijkwaardigheid van een buitenlands diploma van hoger onderwijs met een Vlaams diploma van hoger onderwijs genomen krachtens artikel II.256;

i) [23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
een individuele beslissing houdende de weigering tot inschrijving op basis van ontoereikend leerkrediet of een leerkrediet lager dan of gelijk aan 0, indien niet het gevolg van een algemene reglementaire bepaling;23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
]

[41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
j) een individuele beslissing houdende de weigering tot inschrijving op basis van het niet naleven van een opgelegde maatregel van studievoortgangsbewaking, bedoeld in artikel II.246;41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
]

[52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
k) een beslissing over substantiële verschillen in competenties als een creditbewijs meer dan vijf jaar geleden is verworven als vermeld in artikel II.225, § 3, tweede lid52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
]

70° toetredingsovereenkomst : de overeenkomst tussen instellingsbestuur en student bedoeld in artikel II.273;

[52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
70°/1: tolerantie: regeling in examenreglement van een instelling hoger onderwijs waarbij de student geen credits verwerft maar voor een beperkt aantal studiepunten toch het vak niet moet hernemen en waarbij de student zelf [57Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
of de instelling hoger onderwijs57Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
] beslist voor welke vakken hij dit inzet;52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
]

71° verworven studiepunten : studiepunten, verbonden aan de opleidingsonderdelen, waarvoor een student een creditbewijs heeft ontvangen;

72° vestiging van een hogeronderwijsinstelling: het administratief arrondissement, het gerechtelijk arrondissement of de gemeente of een geheel van aan elkaar grenzende gemeenten waar de hogeronderwijsinstelling onderwijsbevoegdheid heeft. Voor de hogescholen die gevestigd zijn in het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad en die wegens hun activiteiten moeten worden beschouwd als uitsluitend behorend tot de Vlaamse Gemeenschap, geldt het tweetalige gebied Brussel-Hoofdstad als 1 vestiging;

[27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
72° /1 VLHORA: Vlaamse Hogescholenraad, bedoeld in deel 2, titel 2, hoofdstuk 5;27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
]

[27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
72° /2 VLIR: Vlaamse Interuniversitaire Raad, bedoeld in deel 2, titel 2, hoofdstuk 4;27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
]

73° VLUHR: de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad bedoeld in deel 2, titel 2, hoofdstuk 3;

74° volgtijdelijkheid : de door het instellingsbestuur bepaalde regels inzake het gevolgd hebben van of het geslaagd zijn voor een opleidingsonderdeel of opleiding vooraleer een student een examen kan doen over een ander opleidingsonderdeel of een andere opleiding;

75° volstrekte meerderheid van stemmen : het feit dat het aantal voorstemmen het aantal tegenstemmen overtreft.

76° voorbereidingsprogramma : een programma dat kan worden opgelegd aan een student die niet in het bezit is van een diploma dat op rechtstreekse wijze toelating verleent tot de opleiding waarvoor hij zich wenst in te schrijven. [52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
Het programma beoogt de ontbrekende competenties van het diploma dat op rechtstreekse wijze toelating verleent bij te brengen. Indien meerdere diploma’s rechtstreekse toelating verlenen, gaat het om de gemeenschappelijke ontbrekende competenties;52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
] ;

77° vrijstelling : de opheffing van de verplichting om over een opleidingsonderdeel, of een deel ervan, examen af te leggen;

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
77° /1 werkplekleren : leeractiviteiten die gericht zijn op het verwerven van algemene of beroepsgerichte competenties, waarbij de arbeidssituatie de leeromgeving is;28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

78° werkstudent : een student die aan al de volgende voorwaarden beantwoordt :

a) hij is in het bezit van een bewijs van tewerkstelling in een dienstverband met een omvang van ten minste 80 uren per maand, of hij is in het bezit van een bewijs van uitkeringsgerechtigde werkzoekende en de opleiding kadert binnen het door een gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling voorgestelde traject naar werk;

b) hij is nog niet in het bezit van een tweede cyclusdiploma of masterdiploma;

c) hij is ingeschreven in een studietraject met specifieke onderwijs- en leervormen en met specifieke modaliteiten van begeleiding en aanbod, dat als zodanig geregistreerd is in het Hogeronderwijsregister. De afzonderlijke registratie in het Hogeronderwijsregister impliceert niet dat het hier een nieuwe opleiding betreft, zoals bepaald in artikel II.150.

DEEL 2. STRUCTUUR EN ORGANISATIE VAN HET HOGER ONDERWIJS

TITEL 1. Hogeronderwijslandschap en zending

Hoofdstuk 1. Instellingen

Afdeling 1. Ambtshalve geregistreerde instellingen

Art. II.1.

Voor de toepassing van deze codificatie wordt verstaan onder ambtshalve geregistreerde instellingen de hogescholen en de universiteiten, de instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening, bedoeld in artikel II.19, II.20 en II.21 en de erkende faculteiten der protestantse godgeleerdheid bedoeld in artikel 1, III, c), van de wet van 11 september 1933 op de bescherming van de titels van hoger onderwijs [64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
en Performing Arts Research and Training Studios (P.A.R.T.S.), vermeld in artikel III.119/164Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
] .

Art. II.2.

De universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap zijn :

1° de "Katholieke Universiteit Leuven";

2° a) de "transnationale Universiteit Limburg";

b) de Universiteit Hasselt;

3° de "Universiteit Antwerpen";

4° de "Universiteit Gent";

5° de "Vrije Universiteit Brussel".

[35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
Onverminderd de bepalingen die van toepassing zijn op de instellingen van openbaar nut voor postinitieel onderwijs, worden de Vlerick Business School, de Antwerp Management School en het Instituut voor Tropische Geneeskunde beschouwd als universiteit voor de opdrachten, vermeld in artikel II.19, II.20 en II 21.35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
]

Art. II.3.

De hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap zijn :

1° de "Arteveldehogeschool";

2° [6B.Vl.R. van 05/09/2014
B.S. 28/10/2014
Odisee6B.Vl.R. van 05/09/2014
B.S. 28/10/2014
] ;

3° de "Erasmushogeschool Brussel";

4° [13Decr. van 19/06/2015
B.S. 21/08/2015
...13Decr. van 19/06/2015
B.S. 21/08/2015
]

5° de "Hogere Zeevaartschool";

6° de "Artesis Plantijn Hogeschool Antwerpen";

7° de "Hogeschool Gent";

8° de " Hogeschool PXL";

9° de "Hogeschool West-Vlaanderen";

10° "LUCA School of Arts";

11° [30Decr. van 15/06/2018
B.S. 17/08/2018
de "Karel de Grote Hogeschool, Katholieke Hogeschool Antwerpen";30Decr. van 15/06/2018
B.S. 17/08/2018
]

12° de "Katholieke Hogeschool Vives Noord";

13° "Thomas More Kempen";

14° [8B.Vl.R. van 19/12/2014
B.S. 23/01/2015
"UC Leuven";8B.Vl.R. van 19/12/2014
B.S. 23/01/2015
]

15° [8B.Vl.R. van 19/12/2014
B.S. 23/01/2015
"UC Limburg";8B.Vl.R. van 19/12/2014
B.S. 23/01/2015
]

16° [1B.Vl.R. van 20/12/2013
B.S. 05/03/2014
"Thomas More Mechelen-Antwerpen"1B.Vl.R. van 20/12/2013
B.S. 05/03/2014
] ;

17° [2B.Vl.R. van 20/12/2013
B.S. 17/03/2014
...2B.Vl.R. van 20/12/2013
B.S. 17/03/2014
]

18° de "Katholieke Hogeschool Vives Zuid".

19° [1B.Vl.R. van 20/12/2013
B.S. 05/03/2014
...1B.Vl.R. van 20/12/2013
B.S. 05/03/2014
]

Art. II.4.

Alleen de instellingen [35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
vernoemd in artikel II.2, eerste lid,35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
] kunnen als universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap aanspraak maken op de benaming universiteit en zich als dusdanig doen kennen.

Alleen de instellingen vernoemd in artikel II.3 kunnen als hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap aanspraak maken op de benaming hogeschool en zich als dusdanig doen kennen. De benaming hogeschool wordt vertaald als University College.

De Vlaamse Regering past de lijst van de universiteiten en hogescholen aan in geval van fusie, opslorping, opheffing of officiële naamswijziging.

Art. II.5.

De Vlaamse Gemeenschap erkent de oprichting door de Universiteit Antwerpen (de Initiërende Universiteit) van het Instituut voor Ontwikkelingsbeleid en -beheer (IOB), de oprichting door de Vrije Universiteit Brussel (de Initiërende Universiteit) van het Instituut voor Europese Studies (IES) en de oprichting, door de Universiteit Antwerpen (de Initiërende Universiteit) van het Instituut voor Joodse Studies (IJoS).

Deze instituten bezitten geen eigen rechtspersoonlijkheid. De Initiërende Universiteit bepaalt bij reglement de functionele autonomie waarover deze instituten beschikken, alsmede zijn bestuurs- en beheersstructuur.

Afdeling 2. Geregistreerde instellingen

Art. II.6.

§ 1. Voor de toepassing van deze codificatie wordt verstaan onder geregistreerde instellingen voor hoger onderwijs: alle niet ambtshalve geregistreerde instellingen die hoger onderwijs aanbieden in de Vlaamse Gemeenschap en door de Vlaamse Regering werden geregistreerd.

§ 2. Iedere instelling kan de registratie aanvragen bij de Vlaamse Regering.

Een registratie van een instelling voor hoger onderwijs wordt slechts toegekend voor zover aan volgende voorwaarden is voldaan: ten minste 1 opleiding heeft de 'toets nieuwe opleidingen' door de voorziene accreditatieorganisatie met positief gevolg ondergaan.

Bij een buitenlandse instelling geldt daarenboven dat ze reeds in het land waar haar hoofdzetel is gevestigd moet erkend zijn door de bevoegde overheid. De instelling dient dit te kunnen aantonen aan de accreditatieorganisatie bij de aanvraag 'toets nieuwe opleiding'.

§ 3. De instellingen tonen door middel van een registratiedossier aan dat zij beschikken over:

1° een bestuursstructuur die voldoende organisatorisch is uitgebouwd om de ingeschreven studenten toe te laten hun opleiding te voltooien;

2° een financiële structuur die de ingeschreven studenten toelaat hun opleiding te voltooien;

3° een voldoende aangepaste infrastructuur voor het aanbieden van hoger onderwijs.

§ 4. Het registratiedossier omvat ten minste:

1° de statuten van de instelling;

2° een beschrijving van de bestuursstructuur;

3° een financieel plan;

4° een overeenkomst met een andere binnenlandse of buitenlandse instelling, die door de respectievelijke overheid erkend is voor hoger onderwijs en die de betreffende opleiding kan aanbieden. Deze overeenkomst betreft de wijze waarop de ingeschreven studenten hun opleiding kunnen voltooien.

[35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
In afwijking van het eerste lid, 4°, kan een instelling die is ingericht door een Belgische overheid en die door die overheid erkend is om opleidingen te verstrekken, een overeenkomst afsluiten met een andere instelling die is ingericht door een Belgische overheid en die door die overheid is erkend om opleidingen te verstrekken. Die overeenkomst betreft de wijze waarop de ingeschreven studenten hun opleiding kunnen voltooien.35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
]

§ 5. De Vlaamse Regering beslist over de registratie binnen een ordetermijn van 30 kalenderdagen die ingaat de dag na deze van ontvangst van het toetsingsrapport van de accreditatieorganisatie. Het besluit treedt in werking met ingang van de bekendmaking ervan aan de instelling. In geval van registratie wordt de accreditatieorganisatie hiervan op de hoogte gebracht.

§ 6. De registratie vervalt van rechtswege indien gedurende een termijn van 2 jaar geen enkele geaccrediteerde of nieuwe opleiding aangeboden wordt.

§ 7. De geregistreerde instellingen bezorgen jaarlijks hun jaarrekening en jaarverslag aan de Vlaamse Regering.

Afdeling 3. Schools of Arts

Art. II.7.

§ 1. Een hogeschool die kunstopleidingen aanbiedt, en de overeenstemmende graden van [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
gegradueerde, 28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] bachelor en master wil verlenen, richt met ingang van het academiejaar 2013-2014 1 of meer Schools of Arts op.

In afwijking van het eerste lid moet een hogeschool geen School of Arts oprichten als het aantal bachelor- en masteropleidingen die de desbetreffende hogeschool aanbiedt voor ten minste 80% bestaat uit kunstopleidingen of uit kunstgerelateerde bachelor- of masteropleidingen. Het aantal andere bachelor- en masteropleidingen is kleiner dan of gelijk aan 20% van het totale aantal bachelor- en masteropleidingen die de hogeschool aanbiedt. In dat geval wordt voor de toepassing van deze codificatie de hogeschool als geheel beschouwd als een School of Arts.

Onder kunstgerelateerde opleidingen worden de volgende professionele bacheloropleidingen begrepen :

1° de bacheloropleiding in de interieurvormgeving;

2° de bacheloroplelding in de landschaps- en tuinarchitectuur;

3° de bacheloropleiding in de landschapsontwikkeling;

4° de bacheloroplelding in de audiovisuele technieken film: TV en video;

5° de bacheloropleiding in de audiovisuele technieken: fotografie.

De Vlaamse Regering kan deze lijst van kunstgerelateerde opleidingen aanpassen.

§ 2. Een School of Arts heeft als opdracht :

1° het organiseren en verschaffen van hoger beroepsonderwijs, hoger professioneel onderwijs en academisch onderwijs in het studiegebied Audiovisuele en beeldende kunst of in het studiegebied Muziek en podiumkunsten;

2° de ontwikkeling en beoefening van de kunsten in die studiegebieden;

3° het verrichten van praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek in relatie tot het hoger professioneel onderwijs in die studiegebieden;

4° het verrichten van onderzoek in de kunsten, in samenwerking met een universiteit;

5° het verstrekken van maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening, en de transfer van kennis voor de versterking van de innovatieve kracht van de maatschappelijke en economische sectoren.

Binnen het kader van een School of Arts kunnen ook kunstgerelateerde opleidingen, zoals vermeld in paragraaf 1, georganiseerd worden. Het aandeel kunstgerelateerde opleidingen is kleiner dan of gelijk aan 20% van het aantal bachelor- en masteropleidingen georganiseerd binnen de School of Arts.

§ 3. Een School of Arts heeft geen eigen rechtspersoonlijkheid. Het hogeschoolbestuur bepaalt de plaats van een School of Arts binnen de structuur van de instelling.

Een hogeschool kan een School of Arts ook oprichten in samenwerking met 1 of meer andere hogescholen die opleidingen in die studiegebieden aanbieden. De participerende instellingen sluiten daarvoor een samenwerkingsovereenkomst waarin ten minste de volgende elementen opgenomen zijn :

1° een opsomming van de opleidingen die onder de School of Arts vallen;

2° de wijze van diplomering: gezamenlijke diplomering of diplomering door 1 van de participerende instellingen;

3° de bestuurs- en beheersstructuur van de School of Arts;

4° de samenstelling en bevoegdheden van de raad van de School of Arts, conform de bepalingen in artikel II.373, II.374 en II.375;

5° het onderwijs- en examenreglement dat van toepassing is op de studenten;

6° de wijze van inzet van het personeel van de betrokken hogescholen in de School of Arts;

7° de wijze van inschrijving en van administratie van studenten;

8° de verdeelsleutel voor de opgenomen studiepunten en financieringspunten die nodig is voor de berekening van de onderwijssokkel en de variabele onderwijsdelen van de betrokken hogescholen;

9° de wijze waarop de betrokken hogescholen de School of Arts financieren;

10° de duurtijd van de samenwerkingsovereenkomst;

11° een regeling inzake personeel en financiering bij een eventuele verbreking van de samenwerkingsovereenkomst;

12° een procedure bij gebrek aan consensus bij de participerende hogeschoolbesturen bij de opdrachten vermeld in artikel II.373, II.374 en II.375.

Een samenwerkingsakkoord wordt minimaal gesloten voor een periode van 6 academiejaren.

§ 4. Het hogeschoolbestuur of, in geval van een samenwerkingsverband als vermeld in paragraaf 3, tweede lid, de betrokken hogeschoolbesturen, bepalen bij reglement de functionele autonomie, alsook de bestuurs- en beheersstructuur van de School of Arts. Daarbij wordt minstens rekening gehouden met de volgende elementen :

1° de voorwaarden voor de samenstelling van de raad van de School of Arts, zoals vastgelegd in artikel II.373, II.374 en II.375;

2° de minimale taken van de raad van een School of Arts, zoals vastgelegd in artikel II.373, II.374 en II.375.

Hoofdstuk 2. Associaties

Afdeling 1. Structuur

Art. II.8.

§ 1. Een associatie is een vereniging zonder winstoogmerk die bestaat uit volgende leden, verder 'partners' genoemd :

1° enerzijds een rechtspersoon verantwoordelijk voor een universiteit die zowel bachelor- als masteropleidingen kan aanbieden, en

2° anderzijds ten minste een rechtspersoon verantwoordelijk voor een hogeschool.

In afwijking van de bepalingen van het eerste lid, 1°, kunnen de Universiteit Hasselt en de transnationale Universiteit Limburg gezamenlijk lid worden van dezelfde associatie.

§ 2. De vereniging zonder winstoogmerk kan naast de in paragraaf 1 bedoelde partners natuurlijke personen omvatten met een engagement of verdienste op het vlak van het hoger onderwijs of het wetenschappelijk onderzoek.

Art. II.9.

Op het ogenblik dat de partners beslissen tot fusie in de vereniging zonder winstoogmerk, blijft deze een associatie in de zin van dit hoofdstuk.

Art. II.10.

Een universiteit of hogeschool kan slechts onder 1 associatie ressorteren.

Afdeling 2. Bevoegdheden

Art. II.11.

Associaties hebben ten minste als opdracht :

1° de organisatie van de samenwerking en het aanhalen van de banden tussen de professionele bachelors en de academische opleidingen met inbegrip van de overgangsmogelijkheden en de ontwikkeling van leerlijnen;

2° de bevordering van de coördinatie van het onderzoek en meer bepaald van de translatieketen van fundamenteel naar toegepast onderzoek en omgekeerd, en van innovatie;

3° logistieke coördinatie in het algemeen;

4° als forum de evolutie naar een geïntegreerde hogeronderwijsruimte voorbereiden.

Om die opdrachten te vervullen, dragen de partners ten minste de volgende bevoegdheden over aan de associatie :

1° de ordening van een rationeel onderwijsaanbod binnen de onderwijsbevoegdheid van de instellingen, vermeld in artikel II.78 tot en met II.101;

2° het structureren van de opleidingstrajecten en een verbetering van de doorstromingsmogelijkheden;

3° de organisatie van trajectbegeleiding voor studenten;

4° de afstemming van de interne reglementen inzake het personeelsbeleid;

5° het opstellen van een meerjarenplan voor onderwijsvernieuwing en onderwijsverbetering;

6° het opstellen van een meerjarenplan voor het onderzoek en de maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening;

7° het opstellen van een meerjarenplan voor de onderlinge afstemming van investeringen, infrastructuur, bibliotheek- en documentatievoorzieningen;

8° [60Decr. van 23/11/2023
B.S. 20/12/2023
...60Decr. van 23/11/2023
B.S. 20/12/2023
]

9° het uitbrengen van een advies over rationalisatieplannen.

Art. II.12.

Een associatie legt een algemeen onderzoeks- en samenwerkingsreglement vast, waarin ten minste volgende elementen worden opgenomen :

1° het algemeen onderzoeksbeleid in de schoot van de associatie;

2° de aanduiding en taakomschrijving van de binnen de associatie voor valorisatie bevoegde dienst, zijnde een verzelfstandigde dienst onder gezag of toezicht van de associatie of de universiteit. Inzonderheid worden volgende elementen vastgelegd :

a) de rapporteringsplicht van de dienst ten behoeve van de associatie en de partners;

b) de werkingsregelen van de dienst en de wijze van samenwerking tussen de dienst en de onderzoeksdiensten van de partners;

3° de algemene en minimale regelen betreffende het beleid inzake de aangelegenheden bedoeld in artikel IV.48, waarbij inzonderheid volgende elementen worden vastgelegd :

a) de instantie waaraan de vermogensrechten op een vinding gedaan in het kader van instellingsgebonden onderzoekstaken toekomen, zijnde :

1) de associatie, of een dienst zonder c.q. met rechtspersoonlijkheid onder het gezag c.q. het toezicht van de associatie. In dat geval komt aan de partner waaraan de instellingsgebonden onderzoekstaken zijn verricht, een billijke return toe, of;

2) de universiteit, of een dienst zonder c.q. met rechtspersoonlijkheid onder het gezag c.q. het toezicht van de universiteit. Zo de instellingsgebonden onderzoekstaken niet aan de universiteit doch aan een andere partner werden verricht, komt aan deze partner een billijke return toe, of;

3) de partner waaraan de instellingsgebonden onderzoekstaken zijn verricht;

b) de gevallen waarin aan de verschillende partners bij de associatie een kosteloos gebruiksrecht op een vinding toekomt voor wat betreft onderwijs en onderzoek;

c) een richtlijn inzake de billijke return ten voordele van de onderzoeker wiens vermogensrechten op een vinding worden overgedragen;

d) de beleidslijnen inzake de sensibilisering van onderzoekers met betrekking tot de vatbaarheid van vindingen voor de vestiging van commerciële intellectuele rechten;

4° de algemene en minimale regelen inzake de samenwerking van instellingen met derden op grond van dienstverleningscontracten in de zin van deel 4, titel 2, hoofdstuk 2, 3, 4 en 5, waarbij inzonderheid worden vastgelegd of omschreven :

a) de regelen inzake het afsluiten, het beheer en de uitvoering van dienstverleningscontracten;

b) de regelen inzake de vergoeding van personeelsleden die worden ingezet bij de uitvoering van dienstverleningscontracten;

c) een richtlijn inzake de besteding van de inkomsten uit dienstverleningscontracten;

5° de algemene en minimale regelen inzake de deelname van partners in rechtspersonen, waarbij inzonderheid worden vastgelegd of omschreven :

a) een richtlijn aan de hand waarvan de partners de noodzakelijkheid en opportuniteit van de deelname in een rechtspersoon nagaan. Dit beoordelingskader vertrekt vanuit het gegeven dat dergelijke deelname slechts aangewezen is indien de vooropgestelde doelstellingen niet even efficiënt en effectief nagestreefd kunnen worden door de partner zelf of door middel van een overeenkomst;

b) een richtlijn inzake de minimale verantwoordingsplicht van de rechtspersoon. Deze verantwoording moet een evaluatie van de deelname in de rechtspersoon mogelijk maken;

6° de wijze waarop conflicten over de uitvoering van het onderzoeks- en samenwerkingsreglement worden beslecht.

Art. II.13.

De bepalingen van het algemeen onderzoeks- en samenwerkingsreglement die relevant zijn voor de onderzoekers, worden uitgewerkt in de rechtspositieregeling van de partners, dan wel in de overeenkomsten met de betrokken onderzoekers.

Art. II.14.

De partners kunnen aan de associatie financiële middelen toekennen.

De partners kunnen een personeelslid met zijn instemming belasten met een opdracht bij de associatie, ongeacht de aard van de tewerkstelling. Het betrokken personeelslid blijft gedurende de opdracht juridisch en administratief behoren tot de terbeschikkingstellende instelling.

Afdeling 3. Andere bepalingen

Art. II.15.

De rechtspersonen verantwoordelijk voor een universiteit of een hogeschool kunnen slechts een beroep doen op de regelen inzake associaties indien zij lid zijn van een associatie die voldoet aan de voorwaarden die in dit hoofdstuk en in artikel II.335, deel 4, titel 3, hoofdstuk 1, afdeling 1, deel 4, titel 4, hoofdstuk 3 en deel 4, titel 4, hoofdstuk 4 worden bepaald.

Art. II.16.

Partners die het voornemen hebben uit de associatie te treden, melden dit tijdig aan de associatie. Deze melding is tijdig indien zij als volgt gebeurt :

1° voor de hogescholen : ten minste 2 jaar voor de uittredingsdatum;

2° voor de universiteiten : ten minste 3 jaar voor de uittredingsdatum.

De uittreding van een universiteit of hogeschool wordt gemeld aan de Vlaamse Regering. Deze melding maakt gewag van de maatregelen die worden getroffen om nadelige gevolgen voor personeel en studenten te vermijden.

Art. II.17.

[41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
...41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
]

Hoofdstuk 3. Zending

Art. II.18.

§ 1. Hogescholen en universiteiten zijn, in het belang van de samenleving, werkzaam op het gebied van het hoger onderwijs.

§ 2. Universiteiten zijn werkzaam op het gebied van het wetenschappelijk onderzoek.

Hogescholen zijn werkzaam op het gebied van het praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek. Binnen een School of Arts zijn hogescholen ook werkzaam op het gebied van het onderzoek in de kunsten, in samenwerking met een universiteit.

De ontwikkeling en de beoefening van de kunsten maken deel uit van de opdracht van de hogescholen die binnen een School of Arts kunstopleidingen organiseren.

De Hogere Zeevaartschool is werkzaam op het gebied van het praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek en op het gebied van het wetenschappelijk onderzoek met betrekking tot de nautische wetenschappen.

§ 3. Hogescholen en universiteiten zijn werkzaam op het gebied van de maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening en van de transfer van kennis voor de versterking van de innovatieve kracht van de maatschappelijke en economische sectoren.

§ 4. Ter vervulling van hun zending kunnen de hogescholen en de universiteiten alle rechtshandelingen stellen, inbegrepen het sluiten van overeenkomsten met personen van privaatrecht en publiekrecht.

Art. II.19.

Wordt in het kader van deze codificatie erkend als opdracht van de Vlerick Business School: het verstrekken van postinitieel onderwijs, het verrichten van wetenschappelijk onderzoek en het verstrekken van wetenschappelijke dienstverlening op het gebied van de managementwetenschappen.

Art. II.20.

Wordt in het kader van deze codificatie erkend als opdracht van de Antwerp Management School : het verstrekken van postinitieel onderwijs, het verrichten van wetenschappelijk onderzoek en het verstrekken van wetenschappelijke dienstverlening op het gebied van de managementwetenschappen.

Art. II.21.

Wordt in het kader van deze codificatie erkend als opdracht van het Instituut voor Tropische Geneeskunde : het verstrekken van postinitieel onderwijs, het verrichten van wetenschappelijk onderzoek en het verstrekken van wetenschappelijke dienstverlening op het gebied van [27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
tropische ziekten en de mondiale gezondheidszorg, met bijzondere aandacht voor laag- en middeninkomenslanden27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
] .

Art. II.22.

De opdracht van het IOB is het organiseren en verschaffen van postinitieel onderwijs, verrichten van wetenschappelijk onderzoek en verstrekken van wetenschappelijke dienstverlening op het gebied van de economische, politieke en sociale aspecten van het ontwikkelingsbeleid en -beheer.

De opdracht van het IES is het organiseren en verschaffen van postinitieel onderwijs, het verrichten van wetenschappelijk onderzoek en het verstrekken van wetenschappelijke dienstverlening op het gebied van Europese studies, onder meer door gebruik te maken van virtuele onderwijsplatformen.

De opdracht van het IJoS is het uitbouwen van een interdisciplinair en internationaal ingebed studiecentrum met als voorwerp de studie van het Jodendom in de breedste betekenis van de term en vanuit een veelheid aan benaderingen.

TITEL 2. Institutionele bepalingen

Hoofdstuk 1. Commissie Hoger Onderwijs

Afdeling 1. Oprichting en samenstelling

Art. II.23.

§ 1. De Vlaamse Regering richt een Commissie Hoger Onderwijs op.

§ 2. De Commissie Hoger Onderwijs bestaat uit een vaste kern, die uit ten minste 3 en ten hoogste 5 leden bestaat, met inbegrip van de voorzitter van de commissie. De leden van de vaste kern zijn deskundig met betrekking tot het hoger onderwijs, met inbegrip van het hoger beroepsonderwijs.

§ 3. De vaste kern laat zich bij de uitvoering van haar opdracht, afhankelijk van het onderwerp, bijstaan door 1 van de volgende cellen van experten :

1° de cel macrodoelmatigheid, bestaande uit ten minste 4 en ten hoogste 8 experten;

2° de cel taalregeling, bestaande uit 4 experten;

3° [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
...28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

De cel kwaliteitszorg hbo5-opleidingen wordt opgeheven als de algemene afbouw van de van rechtswege erkende hbo5-opleidingen, zoals vermeld in artikel 161, §2, 2°, van het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs, start.

§ 4. De experten zijn deskundig op 1 of meer van de volgende gebieden :

1° de cel macrodoelmatigheid: het hoger beroepsonderwijs, de professionele bachelor-opleidingen, de academische bachelor- en masteropleidingen, de kunstopleidingen, de arbeidsmarkt in relatie tot deze opleidingen;

2° de cel taalregeling: de (onderwijs)taal in het hoger onderwijs, de positionering van het Vlaamse hoger onderwijs in een internationale context, de relatie 'onderwijs - internationale arbeidsmarkt', de democratisering hoger onderwijs;

3° [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
...28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

§ 5. De Vlaamse Regering stelt de leden en de experten aan en regelt de werking van de Commissie Hoger Onderwijs.

Bij elke combinatie 'vaste kern - cel van experten' mag ten hoogste twee derden van de door de Vlaamse Regering aangestelde leden en experten van hetzelfde geslacht zijn.

§ 6. De Vlaamse Regering draagt er zorg voor dat de leden en de experten in onafhankelijkheid kunnen oordelen over de hen voorgelegde vragen.

Afdeling 2. Opdracht en rapportering

Art. II.24.

De Commissie Hoger Onderwijs heeft als opdracht :

1° een oordeel uit te brengen over de macrodoelmatigheid van :

a) opleidingen in het hoger beroepsonderwijs [21Decr. van 23/12/2016
B.S. 13/02/2017
...21Decr. van 23/12/2016
B.S. 13/02/2017
] ;

b) nieuwe bachelor- of masteropleidingen overeenkomstig artikel II.153, § 3;

2° een oordeel uit te brengen over het aanbieden van een anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding overeenkomstig artikel II.263;

3° een [35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
oordeel35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
] uit te brengen over een vrijstelling van een equivalentievoorwaarde voor een anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding overeenkomstig artikel II.264;

4° een oordeel uit te brengen over een afwijking op de voorwaarde tot het aanbieden van een equivalente opleiding overeenkomstig artikel II.268;

5° [21Decr. van 23/12/2016
B.S. 13/02/2017
...21Decr. van 23/12/2016
B.S. 13/02/2017
]

6° [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
...28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

7° [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
...28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

8° [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
...28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

9° [21Decr. van 23/12/2016
B.S. 13/02/2017
...21Decr. van 23/12/2016
B.S. 13/02/2017
]

[5Decr. van 25/04/2014
B.S. 25/09/2014
10° het verlenen van advies aan de Vlaamse Regering over het al dan niet bijdragen van een opleiding en instelling buiten de Europese Hoger Onderwijsruimte, aan de uitbouw van een wetenschappelijke discipline, vermeld in artikel 30 van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap.5Decr. van 25/04/2014
B.S. 25/09/2014
] [27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018

11° een oordeel uit te brengen over een aanvraag tot vrijstelling van de afbouw van een initiële bachelor- of masteropleiding, conform artikel II.153 van deze codex;

12° een oordeel uit te brengen over de aanvraag tot verandering van vestiging, conform artikel II.154 van deze codex.

27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
13° het beoordelen van de aanvragen voor een relevantietoets, vermeld in artikel II.153/1, § 4, van deze codex, van nieuwe opleidingen die uitgaan van geregistreerde instellingen als vermeld in artikel II.6 van deze codex, en van de instellingen die de registratie aanvragen conform artikel II.6 van deze codex.29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

Art. II.25.

De Commissie Hoger Onderwijs rapporteert jaarlijks vóór 1 mei aan het Vlaams Parlement over haar werkzaamheden van het voorgaande kalenderjaar.

Hoofdstuk 2. Accreditatieorganisatie

Afdeling 1. Aanwijzing en opdracht

Art. II.26.

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
Een internationaal verdrag wijst de organisatie aan die overeenkomstig deel 2, titel 3, hoofdstuk 9, de toets nieuwe opleiding uitvoert, en die overeenkomstig deel 2, titel 3, hoofdstuk 9/1, de accreditatie verleent en de instellingsreview uitvoert.29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

De Vlaamse Regering geeft aan het Vlaams parlement kennis van het verdragsontwerp vóór de ondertekening ervan.

Afdeling 2. Werking

Onderafdeling 1. Algemeen

Art. II.27.

De accreditatieorganisatie legt in een reglement volgende bestuursbeginselen op exhaustieve wijze vast :

1° de bestuursbeginselen die van toepassing zijn op de totstandkoming en de uitvoering van de beslissingen en reglementen die betrekking hebben op instellingen voor hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap. Ten minste worden beginselen opgenomen inzake onafhankelijkheid en onpartijdigheid, zorgvuldigheid en redelijkheid, formele motivering, openbaarheid, en rechtszekerheid, inzonderheid de wijze waarop onregelmatige beslissingen en reglementen kunnen worden ingetrokken;

2° de bestuursbeginselen inzake de behandeling van vragen of bezwaren en opmerkingen van instellingen voor hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap of, desgevallend, van elke andere Belgische rechtspersoon of natuurlijke persoon. Inzonderheid wordt het recht geregeld om zich bij de behartiging van zijn belangen in het verkeer met de accreditatieorganisatie te laten bijstaan door een raadsman.

Het reglement richt zich naar de gemeenschappelijke grond van het bestuursrecht geldend binnen de partijen bij het in artikel II.26, eerste lid, bedoelde internationaal verdrag.

Het reglement houdt op uitwerking te hebben indien het niet bij decreet is bekrachtigd binnen een termijn van 1 jaar vanaf de inwerkingtreding van het reglement. De bekrachtiging werkt terug tot deze laatste datum.

Art. II.28.

Elk uitvoerbaar reglement van de accreditatieorganisatie betreffende de procedure volgens dewelke in het hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap de instellingsreview wordt uitgevoerd, de besluiten die de instellingsreview afronden, worden genomen, de accreditatie wordt verleend en/of de toets nieuwe opleidingen wordt uitgevoerd, wordt bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad.

De accreditatiebesluiten en de besluiten die de instellingsreview afronden worden bij uittreksel bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Het uittreksel betreft de essentiële elementen van het dispositief. [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
De toetsingsbesluiten bij een toets nieuwe opleiding, de accreditatiebesluiten en de besluiten die de instellingsreview afronden, samen met de onderliggende beoordelingsrapporten zijn openbaar. Ze worden integraal gepubliceerd op de website van de accreditatieorganisatie.29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

Art. II.29.

De accreditatieorganisatie staat in voor de bewaring van volgende documenten :

1° de accreditatiebesluiten en de accreditatierapporten, en de stukken op grond waarvan deze zijn uitgebracht;

2° de toetsingsrapporten inzake de toets nieuwe opleiding, en de stukken op grond waarvan deze zijn uitgebracht;

3° de besluiten die de instellingsreview afronden, de rapporten van de instellingsreviews en de stukken op grond waarvan ze zijn opgemaakt.

De in het eerste lid bedoelde documenten worden in goede, geordende en toegankelijke staat bewaard voor een periode van ten minste 8 jaar.

De bewaring geschiedt elektronisch, fotografisch of op papier.

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018

Art. II.29/1.

De Vlaamse Regering kan met inachtname van artikel 1.2 van het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Vlaamse Gemeenschap van België inzake de accreditatie van opleidingen binnen het Nederlandse en het Vlaamse hoger onderwijs, ondertekend te Den Haag op 3 september 2003, de accreditatieorganisatie belasten met de volgende bijkomende opdracht: studie en advies inzake de samenwerking tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Vlaamse Gemeenschap op het vlak van het hoger onderwijs in het algemeen.

29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
] [59Decr. van 30/06/2023
B.S. 29/08/2023

Art. II.29/2.

De Vlaamse Regering financiert, binnen de perken van het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Vlaamse Gemeenschap van België inzake de accreditatie van opleidingen binnen het Nederlandse en het Vlaamse hoger onderwijs, ondertekend te Den Haag op 3 september 2003 en van de Vlaamse begroting, de werking van de accreditatieorganisatie.

De accreditatieorganisatie kan het gedeelte van de toegekende financiële ondersteuning dat de aanvaarde kosten overschrijdt, aanwenden voor de aanleg van reserves van maximaal 20% van het maximale jaarlijkse subsidiebedrag. De totale gecumuleerde reserves mogen maximaal 50% van het maximale jaarlijkse subsidiebedrag bedragen. De accreditatieorganisatie rapporteert jaarlijks over de reservevorming.

59Decr. van 30/06/2023
B.S. 29/08/2023
]

Art. II.30.

De accreditatieorganisatie rapporteert jaarlijks over haar werkzaamheden aan het Vlaams Parlement.

Onderafdeling 2. Bijzonder verlof voor het uitoefenen van taken ten behoeve van de accreditatieorganisatie

Art. II.31.

Deze onderafdeling is van toepassing op :

1° de personeelsleden, die door een statuut of een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur verbonden zijn aan :

a) de diensten van het Vlaams Parlement;

b) de erkende politieke groepen, of de voorzitters van die groepen, van de wetgevende vergaderingen van de Staat en van de Gemeenschappen of de Gewesten;

c) de Vlaamse Interuniversitaire Raad;

d) de Vlaamse Hogescholenraad;

e) een associatie;

f) een universiteit in de Vlaamse Gemeenschap;

g) een universitair ziekenhuis, behoudens indien dit is opgericht onder de vorm van een Vlaamse openbare instelling;

h) een hogeschool in de Vlaamse Gemeenschap;

i) de Vlerick Business School; j) het Instituut voor Tropische Geneeskunde;

k) de Antwerp Management School;

l) de [64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
Evangelische Theologische Faculteit, Leuven64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
] ;

m) [35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
de Faculteit voor Protestantse Theologie en Religiestudies in Brussel;35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
]

n) de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad;

[38Decr. van 20/12/2019
B.S. 30/12/2019
o) de diensten van de Vlaamse overheid38Decr. van 20/12/2019
B.S. 30/12/2019
]

2° de vastbenoemde of tot de proeftijd toegelaten personeelsleden bedoeld in :

a) artikel 2, §1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs;

b) artikel 4, §1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding;

c) artikel 61 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs.

Art. II.32.

§ 1. Aan een personeelslid wordt op zijn verzoek een verlengbaar of hernieuwbaar bijzonder verlof toegekend voor het uitoefenen van taken :

1° als Vlaams waarnemer bij een buitenlandse accreditatieorganisatie die in aanmerking komt om bij verdrag als accreditatieorganisatie te worden aangeduid;

2° ten behoeve van de werking van de accreditatieorganisatie.

Het personeelslid kan dit verlof voltijds, of, binnen het volume en de voorwaarden bepaald door de Vlaamse Regering, deeltijds opnemen.

§ 2. Het bijzonder verlof is uitgeput eens een totale gecumuleerde duur van 10 jaar bereikt is. Voor de toepassing van deze bepaling wordt een deeltijds verlof met een voltijds verlof gelijkgesteld. Dit bijzonder verlof kan eenmalig met een periode van ten hoogste 5 jaar verlengd worden als de betrokkene binnen die periode de pensioengerechtigde leeftijd bereikt.

§ 3. Het bijzonder verlof eindigt uiterlijk op de laatste dag van de maand die volgt op die waarin de tewerkstelling bij de accreditatieorganisatie een einde neemt.

Art. II.33.

Gedurende de periode(n) van bijzonder verlof betaalt de accreditatieorganisatie de personeelskost terug aan de instelling van oorsprong.

[38Decr. van 20/12/2019
B.S. 30/12/2019
Onverminderd het eerste lid worden personeelsleden, bedoeld in [50Decr. van 08/07/2022
B.S. 23/08/2022
artikel II.31, 1°, o) en 2°, c)50Decr. van 08/07/2022
B.S. 23/08/2022
] , verloond door de entiteit van oorsprong, in de bij de accreditatieorganisatie gebruikelijke loonschaal.38Decr. van 20/12/2019
B.S. 30/12/2019
]

Art. II.34.

Gedurende de periode(n) van bijzonder verlof :

1° wordt het personeelslid beschouwd als zijnde in dienstactiviteit, indien de rechtspositieregeling van het personeelslid deze administratieve stand kent;

2° behoudt het personeelslid zijn rechten inzake bevordering.

Art. II.35.

§ 1. Het personeelslid waarvan het bijzonder verlof eindigt, kan in de instelling van oorsprong het oorspronkelijke ambt, of, in geval van contractuele tewerkstelling, een gelijkwaardige functie opnemen.

Het personeelslid geniet bij zijn wederindiensttreding het salaris, de mandaatsvergoeding, de haard- of standplaatstoelage, het jaarlijks vakantiegeld, de eindejaarstoelage, evenals alle vergoedingen, toelagen of bijwedden verbonden aan het oorspronkelijke ambt, desgevallend mandaat, of, in geval van contractuele tewerkstelling, de oorspronkelijke functie. De periode van tewerkstelling bij de accreditatieorganisatie wordt daarbij in aanmerking genomen voor de berekening van de geldelijke en dienstanciënniteit.

§ 2. Het bijzonder verlof wordt beschouwd als mandaatsperiode voor wat betreft de opbouw van het recht bedoeld in artikel V.156, §3, V.157, §3 en V.180, §3.

Hoofdstuk 3. De Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad

Art. II.36.

Onder de benaming de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad (VLUHR) richten de hogescholen, de universiteiten en de associaties in de Vlaamse Gemeenschap een vereniging zonder winstoogmerk op waarvan de statuten voldoen aan de in dit hoofdstuk bepaalde voorwaarden.

Art. II.37.

§ 1. De VLUHR verstrekt adviezen en doet voorstellen aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, en aan de Vlaamse minister, bevoegd voor wetenschap en innovatie. De VLUHR kan ook overleg onder de hogescholen, universiteiten of associaties organiseren. Het overleg, de adviezen en de voorstellen betreffen alle aangelegenheden die de Vlaamse hogescholen, universiteiten en associaties aanbelangen.

§ 2. De VLUHR is bevoegd voor de externe kwaliteitsbeoordelingen in de instellingen zoals bepaald in artikel II.122. De VLUHR kan daartoe een verzelfstandigd orgaan oprichten.

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
De leden van het verzelfstandigd orgaan, vermeld in het eerste lid, moeten expertise hebben met betrekking tot kwaliteitszorg van opleidingen van het hoger beroepsonderwijs, het hoger professioneel onderwijs en het academisch onderwijs.28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

§ 3. Op vraag van de Vlaamse Regering en de Commissie Hoger Onderwijs verstrekt de VLUHR adviezen in diverse materies.

§ 4. De VLUHR moet ook aspecten zoals internationalisering, ontwikkelingssamenwerking en wetenschap en innovatie op volwaardige manier aan bod laten komen binnen zijn werking.

§ 5. De VLUHR fungeert als forum voor interassociatieoverleg.

Art. II.38.

§ 1. De VLUHR vertegenwoordigt alle hogescholen, alle universiteiten en alle associaties in de Vlaamse Gemeenschap.

§ 2. De VLUHR kan andere natuurlijke personen of rechtspersonen uitnodigen om zijn vergaderingen bij te wonen.

Art. II.39.

De VLUHR bezorgt jaarlijks vóór 1 juni een verslag van de activiteiten van het afgesloten kalenderjaar aan de Vlaamse Regering en het Vlaams Parlement. De jaarrekening maakt deel uit van dit activiteitenverslag.

Hoofdstuk 4. De Vlaamse Interuniversitaire Raad

Art. II.40.

Door de universiteiten, bedoeld in artikel II.2, wordt onder de benaming Vlaamse Interuniversitaire Raad een stichting van openbaar nut opgericht waarvan de statuten voldoen aan de voorwaarden bepaald in dit hoofdstuk.

Binnen de perken gesteld door artikel 127, §1 van de Grondwet, verstrekt de raad adviezen en doet hij voorstellen aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, of de Vlaamse minister, bevoegd voor wetenschap en innovatie. Daarenboven kan hij overleg onder de universitaire instellingen organiseren.

Het overleg, de adviezen en voorstellen betreffen alle aangelegenheden die de samenwerking onder de Vlaamse universiteiten aanbelangen.

De Vlaamse Regering brengt het Vlaams Parlement op de hoogte van de ontvangst van alle adviezen en voorstellen.

Art. II.41.

De Vlaamse Interuniversitaire Raad bestaat uit de volgende leden die de universiteiten vertegenwoordigen :

1° de Universiteit Gent, de Katholieke Universiteit Leuven, de Vrije Universiteit Brussel, en de Universiteit Antwerpen, worden ieder vertegenwoordigd door 2 [64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
stemgerechtigde64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
] leden : de rector en een ander lid, dat door de raad van beheer of de Raad van de universiteit wordt afgevaardigd;

2° de Universiteit Hasselt wordt vertegenwoordigd door 1 [64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
stemgerechtigd64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
] lid : de rector.

[64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
De universiteiten kunnen beslissen om de Raad uit te breiden met niet-stemgerechtigde leden.64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
]

[64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
Het mandaat van de stemgerechtigde en niet-stemgerechtigde leden eindigt door de herroeping van hun voordracht door de instelling die zij vertegenwoordigen.64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
]

Art. II.42.

[64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
In de schoot van de Vlaamse Interuniversitaire Raad kiezen de leden, voor de duur van 2 jaar, onder de leden-rectoren één voorzitter en één ondervoorzitter.64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
]

[64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
...64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
]

Art. II.43.

De Raad kan slechts beraadslagen, indien ten minste [64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
464Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
] van de [64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
564Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
] in artikel [23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
II.4123Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
] genoemde instellingen vertegenwoordigd en ten minste 6 [64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
stemgerechtigde64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
] leden van de Raad aanwezig zijn.

Beslissingen worden genomen met een meerderheid gevormd door twee derde van het aantal stemmen van de aanwezige leden.

Aan voorstellen of adviezen van de Raad kunnen minderheidsnota's worden toegevoegd.

Art. II.44.

Een afgevaardigde van de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, en van de Vlaamse minister, bevoegd voor wetenschap en innovatie, kan de vergaderingen van de Raad bijwonen.

Art. II.45.

De Vlaamse Interuniversitaire Raad bepaalt zijn reglement van orde en zijn vestigingsplaats. [64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
...64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
]

Art. II.46.

§ 1. De universiteiten, bedoeld in artikel II.2, sluiten een overeenkomst, waarbij bepaald wordt dat de werking van de Vlaamse Interuniversitaire Raad zal mogelijk gemaakt worden door jaarlijkse eigen bedragen waarvan de bedragen proportioneel zullen zijn met de door de Staat verleende werkingstoelagen.

[64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
...64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
]

[64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
...64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
]

§ 2. De werkingsmiddelen van de Vlaamse Interuniversitaire Raad kunnen verhoogd worden door toelagen vanwege de overheid, door schenkingen en giften en door welkdanige inkomsten voortkomend uit zijn werking of zijn patrimonium.

Art. II.47.

Elk jaar brengt de Raad uiterlijk op 1 maart bij het Vlaams Parlement verslag uit over de werkzaamheden van de instelling.

Hoofdstuk 5. De Vlaamse Hogescholenraad

Art. II.48.

[13Decr. van 19/06/2015
B.S. 21/08/2015
De hogescholen, bedoeld in artikel II.3, richten onder de benaming Vlaamse Hogescholenraad, afgekort VLHORA, een stichting van openbaar nut op waarvan de statuten voldoen aan de voorwaarden bepaald in dit hoofdstuk.13Decr. van 19/06/2015
B.S. 21/08/2015
]

Art. II.49.

Binnen de perken gesteld door artikel 127 van de Grondwet, doet de VLHORA voorstellen aan de Vlaamse Regering. Daarenboven kan hij overleg onder de hogescholen organiseren.

Het overleg en de voorstellen betreffen alle aangelegenheden die de Vlaamse hogescholen aanbelangen.

Art. II.50.

[13Decr. van 19/06/2015
B.S. 21/08/2015

§ 1. De raad van bestuur van de VLHORA bestaat uit de algemeen directeurs van alle in artikel II.48 bedoelde hogescholen, tenzij het hogeschoolbestuur tot een andere vaste afvaardiging beslist.

§ 2. De raad van bestuur bepaalt in de statuten de wijze van aanduiding en de duur van de mandaten van de voorzitter en de ondervoorzitter.

§ 3. Afgevaardigden van de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, en van de Vlaamse minister, bevoegd voor wetenschap en innovatie, kunnen de vergaderingen van de raad van bestuur bijwonen.

13Decr. van 19/06/2015
B.S. 21/08/2015
]

Art. II.51.

[13Decr. van 19/06/2015
B.S. 21/08/2015

De raad van bestuur kan slechts geldig beslissen indien ten minste de helft plus 1 van de leden aanwezig of vertegenwoordigd is.

Bij besluitvorming wordt gestreefd naar consensus. Op vraag van een lid kan worden gestemd, waarbij beslissingen worden genomen met een meerderheid gevormd door 3/4 van het aantal stemmen van de aanwezige en de vertegenwoordigde leden. Aan voorstellen van de VLHORA kunnen minderheidsnota's worden toegevoegd.

13Decr. van 19/06/2015
B.S. 21/08/2015
]

Art. II.52.

[13Decr. van 19/06/2015
B.S. 21/08/2015
De VLHORA stelt zijn statuten op en bepaalt zijn vestigingsplaats. De Vlaamse Regering keurt de statuten goed. 13Decr. van 19/06/2015
B.S. 21/08/2015
]

Art. II.53.

[13Decr. van 19/06/2015
B.S. 21/08/2015

§ 1. De VLHORA betrekt zijn werkingsmiddelen rechtstreeks of onrechtstreeks uit de jaarlijkse bijdragen van de hogescholen. De bijdragen zijn proportioneel aan de jaarlijkse werkingsuitkeringen die de Vlaamse Gemeenschap aan de hogescholen verleent.

§ 2. De werkingsmiddelen van de VLHORA kunnen verhoogd worden door toelagen vanwege de overheid, door schenkingen of giften en door inkomsten voortkomend uit zijn werking of zijn patrimonium.

13Decr. van 19/06/2015
B.S. 21/08/2015
]

Art. II.54.

De VLHORA voert een economische dubbele boekhouding. De VLHORA maakt ieder jaar een begroting op van zijn ontvangsten en uitgaven, evenals de rekeningen van het afgesloten kalenderjaar. De boekhouding en de jaarrekeningen worden onderworpen aan de controle en het toezicht van een revisor. De VLHORA bezorgt elk jaar voor 1 oktober de begroting van het daaropvolgende kalenderjaar aan de Vlaamse Regering. De VLHORA bezorgt elk jaar de rekeningen van het afgesloten kalenderjaar vóór 1 juli aan de Vlaamse Regering.

Art. II.55.

De VLHORA bezorgt jaarlijks vóór 1 juli aan de Vlaamse Regering een verslag van de activiteiten van het afgesloten kalenderjaar.

Art. II.56.

De personeelsleden van de hogescholen kunnen mits hun akkoord belast worden met een opdracht in de VLHORA. De VLHORA sluit daartoe een overeenkomst met de hogeschool en het personeelslid.

Bedoelde overeenkomst bepaalt ten minste de duurtijd van de overeenkomst, de salarisschaal waarop het personeelslid recht heeft en de wijze van verrekening van de personeelskost aan de VLHORA.

De personeelsleden kunnen bezoldigd worden met een niet-verworven salarisschaal. De bezoldiging van de secretaris-generaal van de VLHORA bestaat uit de salarisschaal van gewoon hoogleraar. De VLHORA bepaalt aan de hand van de vigerende salarisschalen de salarisschalen van de andere personeelsleden.

De benoemde personeelsleden belast met een opdracht in de VLHORA behouden hun statutaire rechten als personeelslid van de hogeschool en blijven deel uitmaken van de personeelsformatie van deze hogeschool. Op het ogenblik dat de opdracht in de VLHORA een einde neemt, belast het hogeschoolbestuur hen met een opdracht en worden zij bezoldigd met de salarisschaal verbonden aan het ambt dat zij in de hogeschool bekleden.

TITEL 3. Structuur van het hoger onderwijs

Hoofdstuk 1. Definities en doelstellingen van opleidingen en graden

Art. II.57.

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
Het hoger onderwijs omvat opleidingen die leiden tot de graad van gegradueerde, de graad van bachelor en de graad van master.28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] Het hoger onderwijs omvat ook de opleidingen die kunnen afgesloten worden met een postgraduaatgetuigschrift. Bovendien wordt in het hoger onderwijs ook de graad van doctor verleend.

Aan een instelling voor hoger onderwijs kan geen secundair onderwijs of aanvullend beroepsonderwijs georganiseerd worden.

Art. II.58.

§ 1. [27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
Het hoger beroepsonderwijs is hoger onderwijs dat beroepsgericht is, dat gefinancierd of gesubsidieerd wordt door de Vlaamse Gemeenschap en dat georganiseerd wordt door instellingen voor voltijds secundair onderwijs [60Decr. van 23/11/2023
B.S. 20/12/2023
...60Decr. van 23/11/2023
B.S. 20/12/2023
] en hogescholen.

Een opleiding van het hoger beroepsonderwijs leidt tot een erkende onderwijskwalificatie van kwalificatieniveau 5, die bestaat uit minstens één erkende beroepskwalificatie van kwalificatieniveau 5.

27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
]

§ 2. Bacheloropleidingen zijn ofwel professioneel gericht ofwel academisch gericht. Masteropleidingen zijn academisch gericht maar kunnen daarenboven een professionele gerichtheid hebben.

§ 3. Professionele gerichtheid houdt in dat de opleidingen gericht zijn op de algemene vorming en de verwerving van professionele kennis en competenties, gestoeld op de toepassing van wetenschappelijke of artistieke kennis, creativiteit en praktijkkennis.

Meer in het bijzonder hebben professioneel gerichte bacheloropleidingen tot doel de studenten te brengen tot een niveau van algemene en specifieke kennis en competenties nodig voor de zelfstandige uitoefening van een beroep of groep van beroepen.

§ 4. Academische gerichtheid houdt in dat de opleidingen gericht zijn op de algemene vorming en op de verwerving van academische of artistieke kennis en competenties eigen aan het functioneren in een domein van de wetenschappen of van de kunsten. Academisch gerichte opleidingen zijn op wetenschappelijk onderzoek gebaseerd.

Meer in het bijzonder hebben de academisch gerichte bacheloropleidingen tot doel de studenten te brengen tot een niveau van kennis en competenties eigen aan het wetenschappelijk of artistiek functioneren in het algemeen en aan een specifiek domein van de wetenschappen of de kunsten in het bijzonder,met als doelstelling het doorstromen naar een masteropleiding of het uitstromen naar de arbeidsmarkt.

§ 5. De masteropleidingen hebben tot doel de studenten te brengen tot een gevorderd niveau van kennis en competenties eigen aan het wetenschappelijk of artistiek functioneren in het algemeen en aan een specifiek domein van de wetenschappen of de kunsten in het bijzonder, dat noodzakelijk is voor de autonome beoefening van de wetenschappen of de kunsten of voor de aanwending van wetenschappelijke of artistieke kennis in de zelfstandige uitoefening van een beroep of groep van beroepen.

§ 6. Een masteropleiding wordt afgesloten met een masterproef, waarvan de studieomvang uitgedrukt in studiepunten gelijk is aan ten minste 1/5 van het totaal aantal studiepunten van het opleidingsprogramma, met een minimum van 15 studiepunten en een maximum van 30 studiepunten.

§ 7. De voorbereiding van een doctoraatsproefschrift heeft tot doel de vorming van een onderzoeker die op een zelfstandige wijze een bijdrage kan leveren aan de ontwikkeling en de groei van de wetenschappelijke kennis; het proefschrift moet blijk geven van het vermogen tot de creatie van nieuwe wetenschappelijke kennis in een bepaald vakgebied of over vakgebieden heen op grond van zelfstandig wetenschappelijk onderzoek met inbegrip van de kunsten en het proefschrift moet kunnen leiden tot wetenschappelijke publicaties.

§ 8. Hierna wordt onder 'hoger professioneel onderwijs' verstaan de professioneel gerichte bacheloropleidingen en onder 'academisch onderwijs' de academisch gerichte bacheloropleidingen, de masteropleidingen en de voorbereiding van het doctoraatsproefschrift.

Hoofdstuk 2. Opleidingenaanbod

Art. II.59.

§ 1. De hogescholen bieden in het hoger beroepsonderwijs opleidingen aan die leiden tot [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
de graad28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] van gegradueerde [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
...28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] .

§ 2. De hogescholen bieden in het hoger professioneel onderwijs opleidingen aan die leiden tot de graad van bachelor.

§ 3. De hogescholen bieden binnen een School of Arts opleidingen aan in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst, en Muziek en podiumkunsten die :

1° in het hoger beroepsonderwijs leiden tot [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
de graad28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] van gegradueerde;

2° in het hoger professioneel onderwijs leiden tot de graad van bachelor;

3° in het academisch onderwijs leiden tot de graad van bachelor of de graad van master.

§ 4. De Hogere Zeevaartschool biedt in het studiegebied Nautische wetenschappen opleidingen aan die :

1° in het hoger beroepsonderwijs leiden tot [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
de graad28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] van gegradueerde;

2° in het hoger professioneel onderwijs leiden tot de graad van bachelor;

3° in het academisch onderwijs leiden tot de graad van bachelor of de graad van master.

Art. II.60.

De universiteiten bieden in het academisch onderwijs opleidingen aan die leiden tot de graad van bachelor of de graad van master.

Art. II.61.

De universiteiten en hogescholen bieden binnen de perken van de hun bij dit deel toegewezen onderwijsbevoegdheid de specifieke en gereglementeerde opleidingen aan die kunnen afgesloten worden met een postgraduaatgetuigschrift zoals bedoeld in artikel II.62, §1, of met een diploma van de overeenstemmende beroepstitel .

Art. II.62.

§ 1. Postgraduaatgetuigschriften kunnen door de hogescholen en de universiteiten uitgereikt worden na de succesvolle voltooiing van opleidingstrajecten met de studieomvang van ten minste 20 studiepunten. Het gaat om opleidingstrajecten die in het kader van de verdere professionele vorming, een verbreding c.q. verdieping beogen van de competenties verworven bij de voltooiing van een bachelor- of masteropleiding [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
of van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] .

§ 2. De universiteiten en hogescholen organiseren in het kader van permanente vorming kortere opleidingstrajecten met het oog op de bij- en nascholing.

Ze bepalen zelf of in gemeenschappelijk overleg het kwalificatie- en certificeringskader voor deze na- en bijscholingen en maken dit openbaar.

Art. II.63.

§ 1. Opleidingen van het hoger beroepsonderwijs sluiten aan bij het secundair onderwijs.

§ 2. De opleidingen van het hoger beroepsonderwijs hebben [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
...28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] een studieomvang van 90 of 120 studiepunten.

Art. II.64.

§ 1. Bacheloropleidingen sluiten aan bij het secundair onderwijs.

§ 2. De studieomvang van een bacheloropleiding bedraagt ten minste 180 studiepunten.

§ 3. In afwijking van paragraaf 1 en 2 kunnen hogescholen in het hoger professioneel onderwijs bacheloropleidingen aanbieden waarvan de studieomvang ten minste 60 studiepunten bedraagt en die volgen op een andere bacheloropleiding.

Art. II.65.

§ 1. Masteropleidingen sluiten aan op bacheloropleidingen in het academisch onderwijs of volgen op andere masteropleidingen.

§ 2. De studieomvang van een masteropleiding bedraagt ten minste 60 studiepunten.

Hoofdstuk 3. Opleidingsprogramma

Art. II.66.

Een opleiding heeft een studieomvang van 60 studiepunten of een veelvoud daarvan, met uitzondering van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs en de masteropleidingen, waarvoor een veelvoud van 30 mogelijk is.

[27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018

Art. II.66/1

De studieomvang van een afstudeerrichting bedraagt:

1° voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs: ten minste een zesde en maximum de helft van de totale studieomvang van de opleiding. De differentiatie is gebaseerd op de erkende beroepskwalificaties die behoren tot de onderwijskwalificatie;

2° voor de initiële bacheloropleidingen van het hoger professioneel onderwijs, met uitzondering van de opleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst en Muziek en podiumkunsten, die:

a) al aangeboden worden vóór het academiejaar 2018-2019: ten minste 60 studiepunten en ten hoogste 150 studiepunten;

b) nieuw aangeboden worden vanaf het academiejaar 2019-2020: ten minste 60 studiepunten en ten hoogste 120 studiepunten;

3° voor de bachelor-na-bacheloropleidingen van het hoger professioneel onderwijs: ten minste 30 studiepunten;

4° [35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
voor de bachelor- en masteropleidingen van het academisch onderwijs, met uitzondering van de bachelor- en de masteropleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst en Muziek en podiumkunsten en van de masteropleidingen in [52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
de studiegebieden Geneeskunde en Tandheelkunde52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
] : ten minste 30 studiepunten en ten hoogste 120 studiepunten;35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
]

5° voor de bachelor- en masteropleidingen van het hoger professioneel en academisch onderwijs in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst en Muziek en podiumkunsten: ten minste 30 studiepunten.

[35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
6° voor de masteropleidingen in [52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
de studiegebieden Geneeskunde en Tandheelkunde52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
] : ten minste 30 studiepunten.35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
]

De Vlaamse Regering maakt uiterlijk tegen 31 december 2023 een evaluatie waaruit moet blijken of de maximumgrens van 120 studiepunten, vermeld in het eerste lid, 2°, b), veralgemeend kan worden voor alle initiële professionele-bacheloropleidingen.

27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
] [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

Art. II.66/2.

Elke graduaatsopleiding bevat een relevant aandeel werkplekleren. Als minimale norm geldt een derde van de studieomvang.

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

Art. II.67.

Het instellingsbestuur bepaalt voor elke opleiding een opleidingsprogramma dat bestaat uit een samenhangend geheel van opleidingsonderdelen.

Bij de vaststelling van het opleidingsprogramma leeft het instellingsbestuur de bij of krachtens de wet, het decreet of de Europese richtlijnen vastgelegde voorwaarden na die de toegang tot bepaalde ambten of beroepen reguleren.

De Vlaamse Regering kan bij besluit nadere regels vastleggen voor de toepassing van deze bepalingen.

Wat betreft de opleidingen die leiden tot de beroepen van arts, huisarts, verantwoordelijk algemeen ziekenverple(e)g(st)er, tandarts, dierenarts, vroedvrouw, apotheker en architect leeft het instellingsbestuur bij de vaststelling van het opleidingsprogramma de vereisten na bepaald in de Europese richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties. De instellingsbesturen geven in hun onderwijsreglement duidelijk aan hoe zij in hun opleidingsprogramma's beantwoorden aan de voorwaarden uiteengezet in de richtlijn.

De accreditatieorganisatie bevestigt in haar accreditatierapport en in haar accreditatiebesluit, bedoeld in artikel II.147, of het instellingsbestuur bij het vaststellen van de opleidingsprogramma's de betreffende Europese richtlijn al dan niet heeft nageleefd. De accreditatieorganisatie neemt dat besluit op grond van de gepubliceerde externe beoordeling van de opleiding.

De Vlaamse Regering publiceert de Europese richtlijn 2005/36/EG van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, inclusief de bijlagen in het Belgisch Staatsblad.

Art. II.68.

De instelling schrijft voor elke opleiding en voor elk opleidingsonderdeel leerresultaten uit.

Op basis van de niveaudescriptoren zoals bepaald in artikel II.141, schrijven de instellingen onder coördinatie van de Vlaamse Hogescholenraad en de Vlaamse Interuniversitaire Raad daarenboven gezamenlijk de domeinspecifieke leerresultaten uit. Zij waarborgen de toepassing van Vlaamse, federale en internationale regelgeving over beroepsuitoefening.

Die beschrijving van de domeinspecifieke leerresultaten wordt gevalideerd door de accreditatieorganisatie.

De Vlaamse Regering kan daarvoor nadere regels uitwerken.

De in het tweede lid vermelde opmaak van domeinspecifieke leerresultaten geldt niet voor de graad van doctor.

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
De domeinspecifieke leerresultaten voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs komen tot stand volgens de procedure, vermeld in artikel 15/2 van het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur.28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

Art. II.69.

Het instellingsbestuur drukt de studieomvang van elk opleidingsonderdeel uit in gehele studiepunten.

De studieomvang van een opleidingsonderdeel bedraagt ten minste 3 studiepunten.

Art. II.70.

Het instellingsbestuur kan een opleiding of een opleidingsonderdeel geheel of gedeeltelijk in de vorm van afstandsonderwijs aanbieden.

Het instellingsbestuur ontwikkelt daartoe geschikt studie- en leermateriaal en organiseert daartoe geschikte begeleiding.

Hoofdstuk 4. Studiegebieden, graden en titels

Art. II.71.

§ 1. [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
De hogescholen kunnen in het hoger beroepsonderwijs en in het hoger professioneel onderwijs opleidingen organiseren en de overeenstemmende graden van gegradueerde respectievelijk van bachelor verlenen in of over de volgende studiegebieden :28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

1° Architectuur;

2° Gezondheidszorg;

3° Industriële wetenschappen en technologie;

4° Biotechniek;

5° Onderwijs;

6° Sociaal-agogisch werk;

7° Handelswetenschappen en bedrijfskunde.

§ 2. De hogescholen kunnen binnen een School of Arts in het hoger beroepsonderwijs, in het hoger professioneel onderwijs en in het academisch onderwijs opleidingen aanbieden en de overeenstemmende diploma's van gegradueerde, de overeenstemmende graden van bachelor, respectievelijk van bachelor en master verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Audiovisuele en beeldende kunst;

2° Muziek en podiumkunsten.

§ 3. [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
De Hogere Zeevaartschool kan in het hoger beroepsonderwijs, in het hoger professioneel onderwijs en in het academisch onderwijs opleidingen aanbieden en de overeenstemmende graden van respectievelijk gegradueerde, van bachelor en van bachelor en master verlenen in het studiegebied Nautische wetenschappen.28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

§ 4. Met ingang van het academiejaar 2013-2014 dragen de hogescholen hun bevoegdheid inzake het aanbieden van academische opleidingen en het verlenen van de overeenstemmende graden van bachelor en master in de volgende studiegebieden over aan de universiteit van de associatie :

1° Architectuur;

2° Gezondheidszorg;

3° Industriële wetenschappen en technologie;

4° Biotechniek;

5° Productontwikkeling;

6° Toegepaste taalkunde;

7° Handelswetenschappen en bedrijfskunde.

Met ingang van het academiejaar 2013-2014 kunnen de hogescholen in het academisch onderwijs niet langer opleidingen aanbieden en de overeenstemmende graden van bachelor en master verlenen in de in het eerste lid vermelde studiegebieden.

Art. II.72.

De professioneel gerichte opleidingen "bachelor in de audiovisuele technieken: beeld, geluid en montage" en "bachelor in de audiovisuele technieken: assistentie", gerangschikt in het studiegebied Industriële wetenschappen en technologie en aangeboden door de Erasmushogeschool Brussel, worden vanaf het academiejaar 2013-2014 samengevoegd tot 1 opleiding, namelijk de professioneel gerichte opleiding "bachelor in de audiovisuele kunsten". Deze opleiding wordt gerangschikt in het studiegebied Audiovisuele en beeldende kunst van het hoger professioneel onderwijs.

De academisch gerichte opleidingen "bachelor in de conservatie-restauratie" en "master in de conservatie-restauratie", gerangschikt in het studiegebied Audiovisuele en beeldende kunst en aangeboden door de Artesis Hogeschool Antwerpen worden vanaf het academiejaar 2013-2014 gerangschikt in het studiegebied Conservatie-restauratie in het academisch onderwijs.

De academisch gerichte opleidingen "bachelor in het milieu- en preventiemanagement" en "master in het milieu-en preventiemanagement", gerangschikt in het studiegebied Gezondheidszorg en aangeboden door de HUB-EHSAL, worden vanaf het academiejaar 2013-2014 gerangschikt in het studiegebied Sociale gezondheidswetenschappen in het academisch onderwijs.

[42Decr. van 18/12/2020
B.S. 30/12/2020
De volgende professioneel gerichte bacheloropleidingen, gerangschikt in het studiegebied Handelswetenschappen en bedrijfskunde, worden vanaf het academie- jaar 2021-2022 gerangschikt in het studiegebied Industriële wetenschappen en technologie van het hoger professioneel onderwijs:

1° bachelor in de toegepaste informatica;

2° bachelor of Applied Computer Science;

3° bachelor of Applied Information Technology.

42Decr. van 18/12/2020
B.S. 30/12/2020
]

Art. II.73.

§ 1. De universiteiten kunnen in het academisch onderwijs opleidingen aanbieden en de overeenstemmende graden van bachelor en master verlenen in of over de volgende studiegebieden :

1° Wijsbegeerte en moraalwetenschappen;

2° Godgeleerdheid, godsdienstwetenschappen en kerkelijk recht;

3° Taal- en letterkunde;

4° Geschiedenis;

5° Archeologie en kunstwetenschappen;

6° Rechten, notariaat en criminologische wetenschappen;

7° Psychologie en pedagogische wetenschappen;

8° Economische en toegepaste economische wetenschappen;

9° Politieke en sociale wetenschappen;

10° Sociale gezondheidswetenschappen;

11° Bewegings- en revalidatiewetenschappen;

12° Wetenschappen;

13° Toegepaste wetenschappen;

14° Toegepaste biologische wetenschappen;

15° Geneeskunde;

16° Tandheelkunde;

17° Diergeneeskunde;

18° Farmaceutische wetenschappen;

19° Biomedische wetenschappen;

20° Verkeerskunde.

Vanaf het academiejaar 2013-2014 kunnen de universiteiten in het academisch onderwijs ook opleidingen aanbieden en de overeenstemmende graden van bachelor en master verlenen in of over de volgende studiegebieden :

1° Architectuur;

2° Industriële wetenschappen en technologie;

3° Biotechniek;

4° Productontwikkeling;

5° Toegepaste taalkunde;

6° Handelswetenschappen en bedrijfskunde;

7° Conservatie-restauratie.

§ 2. De universiteiten die krachtens het bepaalde in artikel II.78 tot II.82 in bepaalde studiegebieden enkel bacheloropleidingen mogen aanbieden, kunnen slechts in of over deze studiegebieden heen in het academisch onderwijs masteropleidingen aanbieden die alleen openstaan voor diegene die al een masteropleiding heeft voltooid en kunnen slechts de overeenstemmende graden van master verlenen indien zij hierover een samenwerkingsovereenkomst sluiten met een andere universiteit die krachtens artikel II.77 tot II.82 in het betrokken studiegebied of over de betrokken studiegebieden heen masteropleidingen kan aanbieden. Voor de toepassing van deze paragraaf worden de transnationale Universiteit Limburg en de Universiteit Hasselt als 1 universiteit beschouwd.

§ 3. De universiteiten kunnen de graad van doctor verlenen in of over de studiegebieden of delen van studiegebieden heen waarin zij krachtens artikel II.78 tot II.82 de bevoegdheid hebben tot het aanbieden van opleidingen die leiden tot de graad van master.

De universiteiten die in bepaalde studiegebieden of delen van studiegebieden enkel bacheloropleidingen kunnen aanbieden, kunnen de graad van doctor verlenen in of over deze studiegebieden of delen van studiegebieden heen op voorwaarde dat de openbare verdediging van het proefschrift zoals bedoeld in artikel II.251 gebeurt voor een interuniversitaire jury die wordt samengesteld in overleg met een universiteit die krachtens artikel II.78 tot II.82 in het betrokken studiegebied of deel van een studiegebied masteropleidingen kan aanbieden.

§ 4. De universiteit waaraan een hogeschool de bevoegdheid, vermeld in artikel II.71, §4, heeft overgedragen, oefent die bevoegdheid uit conform de bepalingen, vermeld in artikel II.78 tot en met II.82.

§ 5. De universiteit treedt na de overdracht van de bevoegdheden, vermeld in artikel II.71, §4, in de rechten en verplichtingen van de hogeschool die haar bevoegdheden heeft overgedragen aan de universiteit, en dit ten aanzien van de overgedragen bevoegdheden, met inbegrip van de aan de betrokken opleidingen gerelateerde onderzoekscontracten en contracten in het kader van de maatschappelijke dienstverlening.

§ 6. Naar aanleiding van de overdracht van de desbetreffende opleidingen sluiten de hogeschool en de universiteit een overeenkomst waarin ten minste afspraken gemaakt worden over de overdracht, de ter beschikking stelling en het gebruik van infrastructuur en onroerende goederen, en over financiële aangelegenheden.

Voor wat betreft het luik financiering bevat de overeenkomst ten minste een regeling over een eventuele overdracht tussen de hogeschool en universiteit van een deel van de werkingsuitkeringen voor de periode vanaf de start van het academiejaar 2013-2014 tot en met 31 december 2013.

In functie van de samenwerking tussen een universiteit en een hogeschool met betrekking tot de overgenomen opleidingen kan voor de periode vanaf 1 januari 2014 in de overeenkomst bepaald worden welk deel van de werkingsuitkering van de universiteit bestemd blijft als werkingsuitkering voor de hogeschool. In de overeenkomst worden daartoe de algemene principes van die samenwerking vastgelegd en de jaarlijkse invulling ervan wordt via de begroting van de hogeschool en universiteit gerealiseerd.

§ 7. De universiteiten voorzien in aangepaste overgangs- en begeleidingsmaatregelen, opdat studenten die vóór het academiejaar 2013-2014 gestart zijn in een academische opleiding aan een hogeschool, die met ingang van het academiejaar 2013-2014 overgedragen wordt naar een universiteit, hun opleiding kunnen voltooien. Dat betekent minimaal dat :

1° de universiteit de credits die de student verworven heeft in de desbetreffende opleiding in de hogeschool en de studiepunten waarvoor de student gedelibereerd is, overneemt. Die credits en gedelibereerde studiepunten worden geacht verworven of gedelibereerd te zijn in de ontvangende universiteit;

2° de universiteit de vrijstellingen voor een opleidingsonderdeel of voor een deel ervan overneemt die de student verkregen heeft voor de desbetreffende opleiding.

Voor het academiejaar 2013-2014 maken de universiteit en de hogeschool gezamenlijk afspraken over de toepassing van artikel II.222, 7°, 9° en 10°. Bij gebrek aan een overeenkomst tussen de twee partijen neemt de universiteit ten minste gedurende het academiejaar 2013-2014 het examenreglement met betrekking tot artikel II.222, 7°, 9° en 10°, die van toepassing is op het moment van de overdracht, over voor die studenten die vóór het academiejaar 2013-2014 gestart zijn in een academische hogeschoolopleiding.

§ 8. [23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
...23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
]

Art. II.74.

Een universiteit kan in of over de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst, Muziek en podiumkunsten, en Nautische wetenschappen, of in of over delen van die studiegebieden heen de graad van doctor verlenen als het doctoraatsproject ingebed is in een gemeenschappelijke onderzoeksomgeving van de universiteit en 1 of meer hogescholen. De betrokken hogescholen hebben krachtens artikel II.83 tot en met II.101 de bevoegdheid om binnen het bedoelde studiegebied opleidingen aan te bieden die leiden tot de graad van master.

Art. II.75.

§ 1. Alleen diegene aan wie overeenkomstig deze codificatie de graad van bachelor, master of doctor (doctor of philosophy met afkorting PhD of dr) is verleend met of zonder nadere specificatie, is gerechtigd tot het voeren van de overeenkomstige titel van bachelor, master of doctor met of zonder nadere specificatie.

[16Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016

De personen die in het bezit zijn van een diploma van een Nederlandse bachelor- of masteropleiding dat overeenkomstig het Protocol tot wijziging van het Verdrag tussen de Vlaamse Gemeenschap van België en het Koninkrijk der Nederlanden inzake de accreditatie van opleidingen binnen het Nederlandse en het Vlaamse hoger onderwijs, ondertekend te Den Haag op 12 december 2012 en te Brussel op 16 januari 2013, goedgekeurd bij decreet van 29 november 2013, gelijk werd gesteld met de overeenkomstige Vlaamse bachelor- of masteropleiding, zijn gerechtigd tot het voeren van de overeenkomstige titel van bachelor of master met of zonder de in Nederland wettige specificatie.

De personen die in het bezit zijn van een buitenlands diploma van hoger onderwijs dat in toepassing van artikel II.255, § 1, bij besluit van de Vlaamse Regering als gelijkwaardig werd erkend met de graad van bachelor, master of doctor, zijn gerechtigd tot het voeren van de overeenkomstige titel van bachelor, master of doctor met of zonder de in het land van oorsprong wettige specificatie.

De personen die in het bezit zijn van een buitenlandse diploma van hoger onderwijs dat in toepassing van artikel II.255, § 2, als gelijkwaardig werd erkend met de graad van bachelor of master, zijn gerechtigd tot het voeren van de overeenkomstige titel van bachelor of master met of zonder de in het land van oorsprong wettige specificatie.

16Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
]

§ 2. Alleen volgende personen kunnen de titel van licentiaat voeren :

1° de houders van de graad van master in de opleidingen en studiegebieden waarvoor paragraaf 3 niet van toepassing is;

2° de personen aan wie deze titel is verleend door een daartoe op grond van de onderwijsregelgeving bevoegde instelling;

[16Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016

3° de personen die in het bezit zijn van een diploma van een Nederlandse masteropleiding dat overeenkomstig het Protocol tot Wijziging van het Verdrag tussen de Vlaamse Gemeenschap van België en het Koninkrijk der Nederlanden inzake de accreditatie van opleidingen binnen het Nederlandse en het Vlaamse hoger onderwijs, ondertekend te Den Haag op 12 december 2012 en te Brussel op 16 januari 2013, goedgekeurd bij decreet van 29 november 2013, gelijk werd gesteld met de overeenkomstige Vlaamse masteropleiding;

4° de personen die in het bezit zijn van een buitenlands diploma van een masteropleiding onderwijs dat in toepassing van artikel II.255, § 1, bij besluit van de Vlaamse Regering als gelijkwaardig werd erkend met de graad van master;

5° de personen die in het bezit zijn van een buitenlandse diploma van een masteropleiding dat in toepassing van artikel II. 255, § 2, als gelijkwaardig werd erkend met de graad van master.

16Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
]

§ 3. Alleen volgende personen kunnen de titel van gegradueerde voeren :

1° houders van de graad van bachelor in de opleidingen en studiegebieden bedoeld in artikel II.71, §1, en waarop paragraaf 2 niet van toepassing is;

2° de personen aan wie deze titel is verleend door een daartoe op grond van de onderwijsregelgeving bevoegde instelling.

3° houders van het diploma [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
of de graad28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] van gegradueerde (in het Engels vertaald als associate degree), uitgereikt in het hoger beroepsonderwijs.

§ 4. Alleen personen aan wie de graad van geaggregeerde werd verleend door een daartoe op grond van de onderwijsregelgeving bevoegde instelling, mogen de titel van geaggregeerde voeren.

§ 5. Degene aan wie op grond van een examen aan een niet in de Vlaamse Gemeenschap gevestigde instelling voor hoger onderwijs een graad is verleend van bachelor, master of doctor (doctor of philosophy, met afkorting PhD of dr) en die gerechtigd is die graad in het betreffende land als titel te voeren, is eveneens gerechtigd die graad als titel te voeren in de Vlaamse Gemeenschap op dezelfde wijze als in het betreffende land met aanduiding van de instelling van hoger onderwijs die de graad heeft verleend.

§ 6. Diegene die zonder daartoe gerechtigd te zijn de graden van bachelor of master met of zonder specificatie of doctor (doctor of philosophy met afkorting PhD of dr) of de graden en titels genoemd in paragraaf 2, 3 en in artikel II.76 verleent, wordt gestraft met een gevangenisstraf van 8 dagen tot 3 maanden en met een boete van 125 tot 500 euro of slechts met 1 van die straffen.

§ 7. Diegene die zonder daartoe gerechtigd te zijn de titel van bachelor of master met of zonder nadere specificatie of doctor (doctor of philosophy met afkorting PhD of dr) of de graden en titels genoemd in paragraaf 2, 3 en in artikel II.76 voert in strijd met deze codificatie, wordt gestraft met een boete van 125 tot 500 euro.

§ 8. De toevoeging van de specificaties "of Arts", "of Science", "of Laws", "of Medicine", "of Veterinary Science", "of Veterinary Medicine" of "of Philosophy" en de afkortingen, vermeld in artikel II.77, genieten dezelfde bescherming als de graad zelf en de met de graad verbonden titel.

§ 9. De afkorting 'ing' is voorbehouden voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de titel van industrieel ingenieur.

§ 10. De afkorting 'ir' is voorbehouden voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de titel van burgerlijk ingenieur, burgerlijk ingenieur-architect of bio-ingenieur.

[16Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
§ 11. De personen die in het bezit zijn van een diploma van een Nederlandse masteropleiding dat overeenkomstig het Protocol tot wijziging van het Verdrag tussen de Vlaamse Gemeenschap van België en het Koninkrijk der Nederlanden inzake de accreditatie van opleidingen binnen het Nederlandse en het Vlaamse hoger onderwijs, ondertekend te Den Haag op 12 december 2012 en te Brussel op 16 januari 2013, goedgekeurd bij decreet van 29 november 2013, gelijk werd gesteld met de overeenkomstige Vlaamse masteropleiding, en die in Nederland er toe gerechtigd zijn de afkorting `ing' of `ir' vóór of na hun naam te plaatsen, zijn er toe gerechtigd deze afkorting ook in Vlaanderen te gebruiken. 16Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
]

Art. II.76.

§ 1. Diegene die gerechtigd is de titel van bachelor te voeren mag naast die titel ook 1 van hierna genoemde titels voeren indien hij in het genoemde studiegebied de door de Vlaamse Regering bepaalde opleiding heeft voltooid:

1° Gezondheidszorg: vroedvrouw, verantwoordelijk algemeen ziekenverple(e)g(st)er;

2° Sociaal-agogisch werk: maatschappelijk assistent.

De personen aan wie de in het eerste lid bedoelde titels zijn verleend door een daartoe op grond van de onderwijsregelgeving bevoegde instelling, zijn tevens gerechtigd deze titels te voeren.

§ 2. Diegene die ertoe gerechtigd is de titel van master te voeren mag naast die titel ook 1 van de hierna genoemde titels voeren indien hij in het genoemde studiegebied de door de Vlaamse Regering bepaalde opleiding of afstudeerrichting binnen een opleiding heeft voltooid :

1° Architectuur : architect en interieurarchitect;

2° Industriële wetenschappen en technologie : industrieel ingenieur;

3° Biotechniek : industrieel ingenieur;

4° Handelswetenschappen en bedrijfskunde : handelsingenieur;

5° Audiovisuele en beeldende kunst : meester;

6° Muziek en podiumkunsten : meester;

7° Economische en toegepaste economische wetenschappen : handelsingenieur;

8° Toegepaste wetenschappen : burgerlijk ingenieur en burgerlijk ingenieur-architect;

9° Toegepaste biologische wetenschappen : bio-ingenieur;

10° Geneeskunde : arts;

11° Tandheelkunde : tandarts;

12° Diergeneeskunde : dierenarts;

13° Farmaceutische wetenschappen : apotheker.

Indien de opleiding gerangschikt is over 2 of meer studiegebieden waarvan ten minste 1 hiervoor genoemd is, dan mag diegene die ertoe gerechtigd is de titel van master te voeren naast die titel ook 1 van de hiervoor genoemde titels voeren indien hij binnen deze opleiding een door de Vlaamse Regering bepaalde afstudeerrichting heeft voltooid.

De personen aan wie de in het eerste lid bedoelde titels zijn verleend door een daartoe op grond van de onderwijsregelgeving bevoegde instelling, zijn tevens gerechtigd deze titels te voeren.

Art. II.77.

[27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
In de lijst, vermeld in artikel II.170, § 2, legt de Vlaamse Regering, met het oog op de internationale herkenbaarheid, de bachelor- en mastergraden in het academisch onderwijs vast waaraan de specificatie "of Arts", "of Science", "of Laws", "of Medicine", "of Veterinary Science", "of Veterinary Medicine" of "of Philosophy" toegevoegd mag worden.27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
]

De onderstaande afkortingen zijn voor de volgende categorieën voorbehouden :

1° Ba voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van bachelor;

2° Ma voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van master;

3° BA voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van bachelor met de specificatie "of Arts";

4° MA voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van master met de specificatie "of Arts";

5° BSc voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van bachelor met de specificatie "of Science";

6° MSc voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van master met de specificatie "of Science";

7° LL.B voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van bachelor met de specificatie "of Laws";

8° LL.M voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van master met de specificatie "of Laws";

9° MMed voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van master met de specificatie "of Medicine";

10° BVetSc voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van bachelor met de specificatie "of Veterinary Science";

11° MVetMed voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van master met de specificatie "of Veterinary Medicine";

12° MPhil voor diegene die gerechtigd is tot het voeren van de graad van master met de specificatie "of Philosophy".

Hoofdstuk 5. Onderwijsbevoegdheid

Art. II.78.

§ 1. De Katholieke Universiteit Leuven kan in het administratief arrondissement Leuven academisch gerichte opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in of over de volgende studiegebieden of delen van studiegebieden :

1° Wijsbegeerte en moraalwetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

2° Godgeleerdheid, godsdienstwetenschappen en kerkelijk recht, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

3° Taal- en letterkunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

4° Geschiedenis, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

5° Archeologie en kunstwetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

6° Rechten, notariaat en criminologische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

7° Psychologie en pedagogische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

8° Economische en toegepaste economische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

9° Politieke en sociale wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

10° Sociale gezondheidswetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

11° Bewegings- en revalidatiewetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

12° Wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

13° Toegepaste wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

14° Toegepaste biologische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

15° Geneeskunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

16° Tandheelkunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

17° Farmaceutische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

18° Biomedische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

19° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.

§ 2. Op het grondgebied van de stad Kortrijk kan de Katholieke Universiteit Leuven academisch gerichte opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in of over de volgende studiegebieden of delen van studiegebieden :

1° Taal- en letterkunde, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;

2° Geschiedenis, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;

3° Rechten, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;

4° Wetenschappen, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;

5° Geneeskunde, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;

6° Toegepaste economische wetenschappen, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;

7° Biomedische wetenschappen, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;

8° Onderwijskunde, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend.

§ 3. In de vestiging Brussel-Hoofdstad kan de Katholieke Universiteit Leuven academisch gerichte opleidingen aanbieden en de graden die daarop betrekking hebben, verlenen in of over de volgende studiegebieden of delen van studiegebieden :

1° Architectuur, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

2° Sociale gezondheidswetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

3° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

4° Toegepaste taalkunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

5° Rechten, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend. Daarbij kan de graad van master enkel en alleen verleend worden als het een master-na-masteropleiding betreft;

6° Taal- en letterkunde, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;

7° Economische en toegepaste economische wetenschappen, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend.

§ 4. In de vestiging Gent kan de Katholieke UniversiteIt Leuven academisch gerichte opleidingen aanbieden en de graden die daarop betrekking hebben, verlenen in of over de volgende studiegebieden of delen van studiegebieden :

1° Architectuur, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

2° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.

§ 5. [11B.Vl.R. van 22/05/2015
B.S. 23/06/2015
...11B.Vl.R. van 22/05/2015
B.S. 23/06/2015
]

§ 6. In de vestiging Geel kan de Katholieke Universiteit Leuven academisch gerichte opleidingen aanbieden en de graden die daarop betrekking hebben, verlenen in of over de volgende studiegebieden of delen van studiegebIeden :

1° Biotechniek, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

2° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.

§ 7. In de vestiging Diepenbeek kan de Katholieke Universiteit Leuven academisch gerichte opleidingen aanbieden en de graden die daarop betrekking hebben, verlenen in of over het studiegebied of delen van het studiegebied Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.

§ 8. In de vestiging Aalst kan de Katholieke Universiteit Leuven academisch gerichte opleidingen aanbieden en de graden die daarop betrekking hebben, verlenen in of over het studiegebied of delen van het studiegebied Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.

§ 9. In de vestiging Antwerpen kan de Katholieke Universiteit Leuven academisch gerichte opleidingen aanbieden en de graden die daarop betrekking hebben, verlenen in of over de volgende studiegebieden of delen van studiegebieden :

1° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

2° Toegepaste taalkunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.

§ 10. In de vestiging Sint-Katelijne-Waver kan de Katholieke Universiteit Leuven academisch gerichte opleidingen aanbieden en de graden die daarop betrekking hebben, verlenen in of over het studiegebied of delen van het studiegebied Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.

§ 11. In de vestiging Brugge kan de Katholieke Universiteit Leuven academisch gerichte opleidingen aanbieden en de graden die daarop betrekking hebben, verlenen in of over het studiegebied of delen van het studiegebied Revalidatiewetenschappen, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend.

[11B.Vl.R. van 22/05/2015
B.S. 23/06/2015
In de vestiging Brugge kan de Katholieke Universiteit Leuven academisch gerichte bacheloropleidingen aanbieden in of over het studiegebied of delen van het studiegebied Industriële wetenschappen en technologie.11B.Vl.R. van 22/05/2015
B.S. 23/06/2015
]

[11B.Vl.R. van 22/05/2015
B.S. 23/06/2015
In de vestiging Brugge kan de Katholieke Universiteit Leuven academisch gerichte opleidingen aanbieden en de graden die daarop betrekking hebben, verlenen in of over het studiegebied of delen van het studiegebied Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.11B.Vl.R. van 22/05/2015
B.S. 23/06/2015
]

Art. II.79.

§ 1. De transnationale Universiteit Limburg kan academisch gerichte opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in of over de studiegebieden of delen van studiegebieden zoals bepaald in het verdrag tussen de Vlaamse Gemeenschap en het Koninkrijk der Nederlanden inzake de transnationale Universiteit Limburg, ondertekend te Maastricht op 18 januari 2001 en goedgekeurd bij het decreet van 13 juli 2001.

Daarnaast kan de tUL een academisch gerichte opleiding aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden van bachelor en master verlenen in het studiegebied Rechten.

§ 2. De Universiteit Hasselt kan in het administratief arrondissement Hasselt academisch gerichte opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in of over de volgende studiegebieden of delen van studiegebieden :

1° Toegepaste economische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

2° Wetenschappen, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;

3° Geneeskunde, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;

4° Verkeerskunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

5° Revalidatiewetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

6° Architectuur, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

7° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

8° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.

[37Decr. van 05/04/2019
B.S. 24/06/2019

§ 3. De Universiteit Hasselt kan in het administratief arrondissement Hasselt de educatieve masteropleiding Wetenschappen en Technologie aanbieden en de desbetreffende graad van master uitreiken in het studiegebied Wetenschappen. Zij sluit hiertoe een samenwerkingsovereenkomst af met een andere Vlaamse universiteit die bevoegd is om deze masteropleiding te organiseren.

37Decr. van 05/04/2019
B.S. 24/06/2019
] [41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020

§ 4. Met behoud van de toepassing van paragraaf 2 en 3 kan de Universiteit Hasselt in het administratief arrondissement Hasselt de volgende academisch gerichte opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen:

1° in het studiegebied Geneeskunde de opleiding master in de verpleegen vroedkunde en de daarop betrekking hebbende graad van master verlenen;

2° in het studiegebied Geneeskunde de opleiding master Systeemen procesinnovatie in de gezondheidszorg en de daarop betrekking hebbende graad van master verlenen;

3° in het studiegebied Wetenschappen de opleiding master in Materiomics en de daarop betrekking hebbende graad van master verlenen;

4° in het studiegebied Politieke en Sociale Wetenschappen de opleiding bachelor in de sociale wetenschappen en de daarop betrekking hebbende graad van bachelor verlenen.

41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
]

Art. II.80.

De Universiteit Antwerpen kan in het administratief arrondissement Antwerpen academisch gerichte opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in of over de volgende studiegebieden of delen van studiegebieden :

1° Wijsbegeerte, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

2° Taal- en letterkunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

3° Geschiedenis, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

4° Rechten, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

5° Onderwijskunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

6° Toegepaste Economische Wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

7° Politieke en Sociale Wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

8° Wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

9° Toegepaste Biologische Wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend op voorwaarde dat omtrent de organisatie van het onderwijs in de masteropleiding en bijhorend onderzoek een samenwerkingsakkoord is gesloten met een andere universiteit die in dit studiegebied onderwijsbevoegdheid heeft. Het samenwerkingsakkoord vernoemt uitdrukkelijk de kwalificatie die aan de graad wordt toegevoegd;

10° Geneeskunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

11° Diergeneeskunde, waarvoor de graad van bachelor kan worden verleend;

12° Farmaceutische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

13° Biomedische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

14° Revalidatiewetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

15° Architectuur, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

16° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

17° Productontwikkeling, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

18° Toegepaste taalkunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

19° Conservatie-restauratie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.

Art. II.81.

§ 1. De Universiteit Gent kan in het administratief arrondissement Gent academisch gerichte opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in of over de volgende studiegebieden of delen van studiegebieden :

1° Wijsbegeerte en moraalwetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

2° Taal- en letterkunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

3° Geschiedenis, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

4° Archeologie en kunstwetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

5° Rechten, notariaat en criminologische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

6° Psychologie en pedagogische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

7° Economische en toegepaste economische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

8° Politieke en sociale wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

9° Sociale gezondheidswetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

10° Bewegings- en revalidatiewetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

11° Wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

12° Toegepaste wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

13° Toegepaste biologische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

14° Geneeskunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

15° Tandheelkunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

16° Diergeneeskunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

17° Farmaceutische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

18° Biomedische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

19° Biotechniek, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

20° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

21° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

22° Toegepaste taalkunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.

§ 2. In de vestiging Kortrijk kan de Universiteit Gent academisch gerichte opleidingen aanbieden en de graden die daarop betrekking hebben, verlenen in of over het studiegebied of delen van het studiegebied Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.

Art. II.82.

De Vrije Universiteit Brussel kan in het gerechtelijk arrondissement Brussel academisch gerichte opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in of over de volgende studiegebieden of delen van studiegebieden :

1° Wijsbegeerte en moraalwetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

2° Taal- en letterkunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

3° Geschiedenis, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

4° Archeologie en kunstwetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

5° Rechten, notariaat en criminologische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

6° Psychologie en pedagogische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

7° Economische en toegepaste economische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

8° Politieke en sociale wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

9° Sociale gezondheidswetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

10° Bewegings- en revalidatiewetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

11° Wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

12° Toegepaste wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

13° Toegepaste biologische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

14° Geneeskunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

15° Tandheelkunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

16° Farmaceutische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

17° Biomedische wetenschappen, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

18° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend;

19° Toegepaste taalkunde, waarvoor de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.

Art. II.83.

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

§ 1. De Arteveldehogeschool kan in de vestiging Gent opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Gezondheidszorg, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

2° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

3° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

4° Onderwijs, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

5° Sociaal-agogisch werk, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend.

§ 2. De Arteveldehogeschool kan in de vestiging Oudenaarde opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

2° Gezondheidszorg, waarvoor in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend.

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

Art. II.84.

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

§ 1. Odisee kan in de vestiging Brussel-Hoofdstad en Dilbeek opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Gezondheidszorg, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

2° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

3° Onderwijs, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

4° Sociaal-agogisch werk, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend.

§ 2. Odisee kan in de vestigingen Gent, Sint-Niklaas en Aalst opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Biotechniek, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

2° Gezondheidszorg, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

3° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

4° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

5° Onderwijs, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend.

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

[42Decr. van 18/12/2020
B.S. 30/12/2020
§ 3. Odisee kan in de vestiging Brussel-Hoofdstad in het hoger professioneel onderwijs in het studiegebied Industriële wetenschappen en technologie de opleiding “bachelor in de toegepaste informatica” aanbieden en de daarop betrekking hebbende graad van bachelor verlenen.42Decr. van 18/12/2020
B.S. 30/12/2020
]

Art. II.85.

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

§ 1. De Erasmushogeschool Brussel kan in de vestiging Brussel-Hoofdstad en Vilvoorde opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Architectuur, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

2° Audiovisuele en beeldende kunst, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend, op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;

b) in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend, op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;

c) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend, op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;

3° Biotechniek, waarvoor in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

4° Gezondheidszorg, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

5° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

6° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

7° Muziek en podiumkunsten, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend, op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;

b) in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend, op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;

c) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend, op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;

8° Onderwijs, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

9° Sociaal-agogisch werk, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend.

§ 2. De Erasmushogeschool Brussel kan in de vestiging Leuven opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

2° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

3° Sociaal-agogisch werk, waarvoor in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend.

§ 3. De Erasmushogeschool kan in de vestiging Diest opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in het studiegebied Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend.

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

Art. II.86.

[13Decr. van 19/06/2015
B.S. 21/08/2015
...13Decr. van 19/06/2015
B.S. 21/08/2015
]

Art. II.87.

De Hogere Zeevaartschool kan in de vestiging Antwerpen opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in het studiegebied Nautische wetenschappen, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend.

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
c) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend.28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

Art. II.88.

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

§ 1. De Artesis Plantijn Hogeschool Antwerpen kan in de vestigingen Antwerpen, Turnhout, Mechelen en Lier opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Audiovisuele en beeldende kunst, waarvoor :

a) in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend, op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend, op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;

2° Gezondheidszorg, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

3° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

4° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

5° Muziek en podiumkunsten, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend, op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;

b) in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend, op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;

c) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend, op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;

6° Onderwijs, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

7° Sociaal-agogisch werk, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend.

§ 2. De Artesis Plantijn Hogeschool Antwerpen kan in de vestiging Boom opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Gezondheidszorg, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

2° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

3° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

4° Onderwijs, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

5° Sociaal-agogisch werk, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend.

§ 3. De Artesis Plantijn Hogeschool Antwerpen kan in de vestiging [41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
Antwerpen41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
] opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in het studiegebied Biotechniek, waarvoor in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend.

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

Art. II.89.

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

§ 1. De Hogeschool Gent kan in de vestigingen Gent en Aalst opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Architectuur, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

2° Audiovisuele en beeldende kunst, waarvoor :

a) in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend, op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend, op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;

3° Biotechniek, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

4° Gezondheidszorg, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

5° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

6° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

7° Muziek en podiumkunsten, waarvoor :

a) in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend, op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend, op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;

8° Onderwijs, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

9° Sociaal-agogisch werk, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend.

§ 2. De Hogeschool Gent kan in de vestiging Dendermonde opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in het studiegebied Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend.

§ 3. De Hogeschool Gent kan in de vestiging Lokeren opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in het studiegebied Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend.

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

Art. II.90.

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

§ 1. De Hogeschool PXL kan in de vestiging Hasselt opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Audiovisuele en beeldende kunst, waarvoor :

a) in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend, op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend, op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;

2° Biotechniek, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

3° Gezondheidszorg, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

4° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

5° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

6° Muziek en podiumkunsten, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend, op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend, op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;

7° Onderwijs, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

8° Sociaal-agogisch werk, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend.

§ 2. De Hogeschool PXL kan in de vestiging Maasmechelen opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

2° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend.

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

Art. II.91.

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

De Hogeschool West-Vlaanderen kan in de vestigingen Brugge, Oostende en Kortrijk opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Architectuur, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

2° Gezondheidszorg, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

3° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

4° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

5° Onderwijs, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

6° Sociaal-agogisch werk, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend.

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

Art. II.92.

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

§ 1. De LUCA School of Arts kan in de vestigingen Brussel-Hoofdstad, Leuven en Gent opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Architectuur, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

2° Audiovisuele en beeldende kunst, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend, op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;

b) in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend, op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;

c) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend, op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;

3° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

4° Muziek en podiumkunsten, waarvoor :

a) in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend, op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend, op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts.

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

§ 2. De LUCA School of Arts kan in de vestiging [52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
Genk52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
] opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in volgende studiegebieden :

1° Audiovisuele en beeldende kunst, waarvoor :

a) in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend, op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend, op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts.

Art. II.93.

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

De [30Decr. van 15/06/2018
B.S. 17/08/2018
Karel de Grote Hogeschool, Katholieke Hogeschool Antwerpen30Decr. van 15/06/2018
B.S. 17/08/2018
] kan in de vestiging Antwerpen opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Audiovisuele en beeldende kunst, waarvoor :

a) in het academisch onderwijs de graden van bachelor en master kunnen worden verleend, op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend, op voorwaarde dat het onderwijs verstrekt wordt in het kader van een School of Arts;

2° Gezondheidszorg, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

3° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

4° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

5° Onderwijs, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

6° Sociaal-agogisch werk, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend.

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

Art. II.94.

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

§ 1. De Katholieke Hogeschool Vives Noord kan in de vestigingen Brugge en Oostende opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Gezondheidszorg, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

2° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

3° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

4° Onderwijs, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend.

§ 2. De Katholieke Hogeschool Vives Noord kan in de vestigingen Ieper en Koksijde opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

2° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend.

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

Art. II.95.

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

§ 1. Thomas More Kempen kan in de vestigingen Vorselaar, Turnhout, Geel en Lier opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Biotechniek, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

2° Gezondheidszorg, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

3° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

4° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

5° Onderwijs, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

6° Sociaal-agogisch werk, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend.

§ 2. Thomas More Kempen kan in de vestiging Westerlo opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

2° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

3° Sociaal-agogisch werk, waarvoor in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend.

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

Art. II.96.

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

§ 1. UC Leuven kan in de vestigingen Leuven en Diest opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Gezondheidszorg, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

2° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

3° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

4° Onderwijs, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

5° Sociaal-agogisch werk, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend.

§ 2. UC Leuven kan in de vestiging Leuven opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in het studiegebied Biotechniek, waarvoor in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend."

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

Art. II.97.

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

UC Limburg kan in de vestiging Diepenbeek opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Gezondheidszorg, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

2° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

3° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

4° Onderwijs, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

5° Sociaal-agogisch werk, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend.

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

Art. II.98.

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

§ 1. Thomas More Mechelen-Antwerpen kan in de vestigingen Mechelen en Sint-Katelijne-Waver opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Architectuur, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

2° Gezondheidszorg, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

3° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

4° Onderwijs, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

5° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend.

§ 2. Thomas More Mechelen-Antwerpen kan in de vestiging Antwerpen opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Biotechniek, waarvoor in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

2° Gezondheidszorg, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

3° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

4° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

5° Sociaal-agogisch werk, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend.

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

Art. II.99.

[2B.Vl.R. van 20/12/2013
B.S. 17/03/2014
...2B.Vl.R. van 20/12/2013
B.S. 17/03/2014
]

Art. II.100.

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

De Katholieke Hogeschool Vives Zuid kan in de vestigingen Kortrijk, Tielt, Roeselare en Torhout opleidingen aanbieden en de daarop betrekking hebbende graden verlenen in de volgende studiegebieden :

1° Biotechniek, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

2° Gezondheidszorg, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

3° Handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

4° Industriële wetenschappen en technologie, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

5° Onderwijs, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend;

6° Sociaal-agogisch werk, waarvoor :

a) in het hoger professioneel onderwijs de graad van bachelor kan worden verleend;

b) in het hoger beroepsonderwijs de graad van gegradueerde kan worden verleend.

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

Art. II.100/1.

Naast de opleidingen, vermeld in artikel II.88, kan de Artesis Plantijn Hogeschool Antwerpen in de vestiging Mol de opleiding van het hoger beroepsonderwijs Openbare Werken aanbieden en de graad van gegradueerde verlenen.

Naast de opleidingen, vermeld in artikel II.89, kan de Hogeschool Gent in de vestiging Geraardsbergen de opleiding van het hoger beroepsonderwijs Boekhouden aanbieden en de graad van gegradueerde verlenen.

Naast de opleidingen, vermeld in artikel II.91, kan de Hogeschool West-Vlaanderen in de vestiging Antwerpen de opleiding van het hoger beroepsonderwijs Bouwkundig Tekenaar aanbieden en de graad van gegradueerde verlenen.

Naast de opleidingen, vermeld in artikel II.94, kan de Katholieke Hogeschool Vives Noord in de vestiging Kortrijk de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs Elektromechanica, Elektronica en Mechanica aanbieden en de graad van gegradueerde verlenen.

Naast de opleidingen, vermeld in artikel II.95, kan Thomas More Kempen in de vestiging Herentals de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs Boekhouden en Informatica aanbieden en de graad van gegradueerde verlenen.

Naast de opleidingen, vermeld in artikel II.97, kan UC Limburg :

1° in de vestiging Maasmechelen de opleiding van het hoger beroepsonderwijs Boekhouden aanbieden en de graad van gegradueerde verlenen;

2° in de vestiging Overpelt de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs Elektriciteit en Mechanica aanbieden en de graad van gegradueerde verlenen.

Naast de opleidingen, vermeld in artikel II.98, kan Thomas More Mechelen-Antwerpen in de vestiging Sint-Niklaas de opleiding van het hoger beroepsonderwijs Boekhouden aanbieden en de graad van gegradueerde verlenen.

Naast de opleidingen, vermeld in artikel II.100, kan de Katholieke Hogeschool Vives Zuid in de vestiging Brugge de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs Informatica en Motorvoertuigentechniek aanbieden en de graad van gegradueerde verlenen.

Indien een opleiding, vermeld in dit artikel, gedurende twee opeenvolgende academiejaren niet wordt ingericht, vervalt de onderwijsbevoegdheid.

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

Art. II.100/2.

§ 1. Naast de opleidingen, vermeld in artikel II.83 tot en met II.100, kan een hogeschool, in functie van de laagdrempeligheid van het aanbod, de educatieve graduaatsopleiding voor secundair onderwijs, vermeld in artikel II.112, en het verkorte traject van een educatieve bacheloropleiding voor secundair onderwijs, vermeld in artikel II.113, § 4, ook aanbieden op de vestigingsplaats van een centrum voor volwassenenonderwijs als aan al de volgende voorwaarden wordt voldaan :

1° het centrum voor volwassenenonderwijs had onderwijsbevoegdheid voor de specifieke lerarenopleiding conform bijlage 2 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 september 2017 betreffende de onderwijsbevoegdheden per vestigingsplaats van de centra voor volwassenonderwijs;

2° het centrum voor volwassenenonderwijs heeft een overeenkomst gesloten met de hogeschool in kwestie als vermeld in artikel III.33/1.

§ 2. Naast de opleidingen vermeld in artikel II.78 tot en met II.100, kan een hogeschool, in het kader van een School of Arts, of een universiteit in functie van de laagdrempeligheid van het aanbod, het verkorte traject van een educatieve masteropleiding, vermeld in artikel II.114, § 4 [41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
en het consecutief traject van een educatieve masteropleiding aan een universiteit, voor zover nominatim vermeld in artikel II.114, § 6,41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
] ook aanbieden op de vestigingsplaats van een centrum voor volwassenenonderwijs, als aan al de volgende voorwaarden wordt voldaan :

1° het centrum voor volwassenenonderwijs had onderwijsbevoegdheid voor de specifieke lerarenopleiding conform bijlage 2 bij het besluit van de Vlaamse Regering van 8 september 2017 betreffende de onderwijsbevoegdheden per vestgingsplaats van de centra voor volwassenonderwijs;

2° het centrum voor volwassenenonderwijs heeft een overeenkomst gesloten met de hogeschool of universiteit in kwestie als vermeld in artikel III.33/1.

§ 3. Onverminderd de toepassing van paragraaf 2, kan de Universiteit Gent het verkorte traject van een educatieve masteropleiding voor secundair onderwijs ook aanbieden in de vestiging Kortrijk."

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

Art. II.101.

[1B.Vl.R. van 20/12/2013
B.S. 05/03/2014
...1B.Vl.R. van 20/12/2013
B.S. 05/03/2014
]

Art. II.102.

§ 1. [27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
...27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
]

§ 2. [27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
...27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
]

§ 3. [27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
...27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
]

§ 4. [27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
...27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
]

[23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017

§ 5. De bachelor-na-bacheloropleidingen, leidende tot de volgende bachelordiploma's, worden na het academiejaar 2021-2022 niet meer aangeboden :

- bachelor in de intensieve zorg en spoedgevallenzorg;

- bachelor in de oncologie;

- bachelor in de pediatrie en neonatologie;

- bachelor in de interdisciplinaire ouderenzorg;

- bachelor in de operatieverpleegkunde;

- bachelor in de palliatieve zorg;

- bachelor in de geestelijke gezondheidszorg;

- bachelor in de geriatrie;

- bachelor in de sociale gezondheidszorg.

In het academiejaar 2021-2022 kunnen nieuwe studenten zich niet inschrijven.

Vanaf het academiejaar 2022-2023 kan het overeenstemmende diploma van bachelor niet meer worden uitgereikt.

23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
]

Art. II.103.

De ambtshalve geregistreerde instellingen en de geregistreerde instellingen met hoofdzetel in Vlaanderen kunnen de opleidingen die ze bij of krachtens dit deel mogen aanbieden ook organiseren buiten het Belgische grondgebied en de daarop betrekking hebbende graden verlenen op voorwaarde dat :

1° die opleidingen afzonderlijk geaccrediteerd werden overeenkomstig dit deel en de accreditatieprocedure volgen van de Vlaamse opleiding, of die opleidingen afzonderlijk erkend zijn als nieuwe opleiding overeenkomstig dit deel als de instelling een nieuwe opleiding start buiten het Belgische grondgebied al dan niet gelijktijdig met eenzelfde opleiding in Vlaanderen;

2° die opleidingen voldoen aan de wettelijke bepalingen van het land van vestiging;

3° de opleidingen afzonderlijk worden geregistreerd in het Hogeronderwijsregister;

4° de kosten van die opleidingen integraal gedekt worden met andere middelen dan de middelen uit de begroting van de Vlaamse Gemeenschap.

De in het vorige lid vermelde voorwaarde geldt niet voor de voortgezette academische opleidingen in afbouw en voor de opleidingen die door de instelling ook aangeboden worden in België en die aldaar genieten van een overgangsaccreditatie.

Art. II.104.

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
...28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

Art. II.105.

Als ambtshalve geregistreerde instelling voor hoger onderwijs kan de [64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
Evangelische Theologische Faculteit, Leuven64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
] in het studiegebied godsdienstwetenschappen en godgeleerdheid de graden van bachelor, master en doctor verlenen.

Art. II.106.

Als ambtshalve geregistreerde instelling voor hoger onderwijs kan de [35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
Faculteit voor Protestantse Theologie en Religiestudies35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
] te Brussel in het studiegebied godsdienstwetenschappen en godgeleerdheid de graden van bachelor, master en doctor verlenen.

Hoofdstuk 6. Lerarenopleidingen

Afdeling 1. [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
Inhoudelijke bepalingen28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

Art. II.107.

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

§ 1. Het beroepsprofiel van de leraar is de omschrijving van de kennis, vaardig-heden en attitudes van de leraar bij zijn beroepsuitoefening en bevat de kennis van de te onderwijzen vakinhoud, de noodzakelijke didactische vaardigheden, klasmanagement, omgaan met de grootstedelijke context, de taalvaardigheid in het Nederlands, de meertaligheid en de diversificatie van het onderwijsgebeuren. Het beroepsprofiel bevat de taken die een ervaren leraar verricht en zal verrichten. Er zal naast een stevige basis ook rekening gehouden worden met het inspelen op maatschappelijke en andere ontwikkelingen.

De Vlaamse Regering bepaalt het beroepsprofiel van de leraar op advies van de Vlaamse Onderwijsraad. De Vlaamse Regering dient dit beroepsprofiel ter goedkeuring in bij het Vlaams Parlement.

§ 2. De basiscompetenties van de pas afgestudeerde leraar zijn de omschrijving van de kennis, vaardigheden en attitudes, waarover iedere afgestudeerde moet beschikken om op een volwaardige en kwalitatief gelijkwaardige manier als beginnend leraar te kunnen fungeren met de gepaste beroepshouding. De basiscompetenties stellen de leraar in staat door te groeien naar het beroepsprofiel en worden rechtstreeks afgeleid van het beroepsprofiel.

De Vlaamse Regering bepaalt de basiscompetenties op advies van de Vlaamse Onderwijsraad.

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

Art. II.108.

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

§ 1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder :

1° inservicetraining : de praktijkcomponent van de lerarenopleiding die de kandidaat-leraar vervult als een personeelslid van een centrum, instelling of school;

[56Decr. van 14/07/2023
B.S. 24/08/2023
1°/1 LIO-baan: een leraar-in-opleidingbaan;56Decr. van 14/07/2023
B.S. 24/08/2023
]

2° preservicetraining : de praktijkcomponent van de lerarenopleiding die de student zonder een statutaire relatie met een centrum, instelling of school vervult.

§ 2. Het opleidingsprogramma van een lerarenopleiding vormt een geïntegreerd geheel van een of meer vakinhouden en het aspect leraarschap, met inbegrip van een luik vakdidactiek en klasmanagement, en bestaat uit een combinatie van theoretisch en praktisch onderwijs dat inspeelt op actuele maatschappelijke thema's en ontwikkelingen.

De praktijkcomponent van het opleidingsprogramma, waarbij de student in hoofdzaak taken uitvoert in een reële school- en klascontext, omvat het geheel van praktijkgerichte onderwijsactiviteiten, preservicetraining en/of inservicetraining. De studieomvang van de praktijkcomponent, uitgedrukt in studiepunten bedraagt ten minste dertig studiepunten.

§ 3. De preservicetraining wordt begeleid door een personeelslid van de instelling die de lerarenopleiding aanbiedt, de stagebegeleider genaamd, en een personeelslid van het centrum, de instelling of de school, dat belast is met het mentorschap. De instellingen die de lerarenopleidingen aanbieden, sluiten een overeenkomst met de centra, instellingen of scholen. Die overeenkomst bevat onder meer : de verantwoordelijkheidsverdeling tussen het centrum, de instelling of de school, de student en de instelling die de lerarenopleiding aanbiedt, waarbij de rol van het centrum, de instelling of de school bij de evaluatie van de student wordt vastgelegd, de periode van het schooljaar waarin die preservicetraining plaatsvindt en de opdrachten die de stagiair moet opnemen.

[56Decr. van 14/07/2023
B.S. 24/08/2023
De inservicetraining gebeurt in de vorm van een LIO-baan.56Decr. van 14/07/2023
B.S. 24/08/2023
]

[56Decr. van 14/07/2023
B.S. 24/08/2023
...56Decr. van 14/07/2023
B.S. 24/08/2023
]

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] [56Decr. van 14/07/2023
B.S. 24/08/2023

§ 4. De LIO-baan voldoet aan al de volgende voorwaarden:

1° de LIO-baan wordt uitgeoefend in een of meer erkende, gefinancierde of gesubsidieerde onderwijsinstellingen van het gewoon of buitengewoon basisonderwijs, het gewoon of buitengewoon secundair onderwijs of deeltijds beroepssecundair onderwijs, het deeltijds kunstonderwijs, het volwassenenonderwijs of de basiseducatie;

2° de leraar in opleiding is aangesteld in een ambt van het onderwijzend personeel en volgt een lerarenopleiding die opleiding biedt voor hetzelfde onderwijsniveau als waar het ambt wordt uitgeoefend;

3° de leraar in opleiding wordt begeleid door een personeelslid van een of meer onderwijsinstellingen, dat belast is met het mentorschap;

4° de instellingen die de lerarenopleidingen aanbieden, sluiten een overeenkomst met de betrokken onderwijsinstellingen. Die overeenkomst bevat onder meer de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de onderwijsinstelling, de leraar in opleiding en de instelling die de lerarenopleiding aanbiedt, waarbij de rol van de onderwijsinstelling bij de opleiding, begeleiding en evaluatie van de leraar in opleiding wordt vastgelegd;

5° een LIO-baan die op jaarbasis ten minste vijfhonderd uren-leraar, lesuren, leraarsuren of lestijden bedraagt, kan maximaal dertig studiepunten praktijkcomponent vervangen. In een centrum voor basiseducatie kan een LIO-baan die ten minste 0,6 vte bedraagt, maximaal dertig studiepunten praktijkcomponent vervangen. Een LIO-baan die op jaarbasis minder dan vijfhonderd uren-leraar, lesuren, leraarsuren of lestijden bedraagt, wordt aangevuld met preservicetraining. Een LIO-baan in een centrum voor basiseducatie die op jaarbasis minder dan 0,6 vte bedraagt, wordt aangevuld met preservicetraining;

6° de LIO-baan kan nooit meer dan dertig studiepunten praktijkcomponent vervangen.

Met behoud van de toepassing van het eerste lid is een LIO-baan in het basisonderwijs alleen mogelijk voor:

1° de leraar in opleiding die wordt aangesteld in een ambt als vermeld in artikel 2, 1°, a) tot en met d), van het besluit van de Vlaamse Regering van 24 januari 2003 tot vaststelling en indeling van de ambten in het buitengewoon onderwijs;

2° de leraar in opleiding die wordt aangesteld in een ambt als vermeld in artikel 2, 1°, a) tot en met c), van het besluit van de Vlaamse Regering van 25 juni 2004 tot vaststelling en indeling van de ambten in de instellingen van het gewoon basisonderwijs.

56Decr. van 14/07/2023
B.S. 24/08/2023
]

Art. II.109.

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

Onverminderd het aanbieden van de lerarenopleidingen, vermeld in artikel II.111, hebben de hogescholen en universiteiten die lerarenopleidingen aanbieden, [41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
en de [64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
Evangelische Theologische Faculteit, Leuven64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
] ,41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
] de volgende opdrachten :

1° mee instaan voor de verdere ontwikkeling in het professionele continuüm en de ontwikkeling van het reflectieve vermogen bij aspirant-leraren;

2° een aanbod ontwikkelen voor professionalisering en permanente vorming, met een kwaliteitsvol en complementair team van lerarenopleiders, zeker ook op het vlak van het hebben van voldoende ervaring in het lesgeven zelf, en zo de brug slaan tussen de lerarenopleidingen, de pedagogische begeleidingsdiensten en de andere aanbieders van professionalisering voor leraren;

3° de aanvangsbegeleiding van beginnende leraren ondersteunen, onder verantwoordelijkheid van de school waar die leraren werken, en samen met de pedagogische begeleidingsdiensten.

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
...28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

Art. II.110.

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

§ 1. De hogescholen en/of universiteiten en/ [41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
of de Evangelische Theologische Faculteit41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
] kunnen een overeenkomst sluiten over de organisatie van de lerarenopleidingen, namelijk over de onderwijs- en studieactiviteiten, de kwaliteitszorg en het gebruik van infrastructuur, zoals voorzien in artikel II.173.

§ 2. De Vlaamse Regering kan middelen toekennen voor initiatieven die de kwaliteit van de lerarenopleidingen verbeteren en/of de samenwerking tussen lerarenopleidingen bevorderen. Hiertoe zal ze ten minste om de vijf jaar de beleidsprioriteiten vastleggen.

Die initiatieven kunnen georganiseerd worden door hogescholen en/of universiteiten en/ [41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
of de [64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
Evangelische Theologische Faculteit, Leuven64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
] 41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
] die een of meer lerarenopleidingen organiseren.

De Vlaamse Regering stelt nadere inhoudelijke, organisatorische en procedurele regels vast voor de toekenning van de middelen.

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

Afdeling [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
2. Organisatorische bepalingen28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

Art. II.111.

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

Vanaf het academiejaar 2019-2020 worden in het hoger onderwijs de volgende lerarenopleidingen aangeboden :

1° de educatieve graduaatsopleiding voor secundair onderwijs;

2° de educatieve bacheloropleiding voor kleuteronderwijs;

3° de educatieve bacheloropleiding voor lager onderwijs;

4° de educatieve bacheloropleiding voor secundair onderwijs;

5° de educatieve masteropleiding voor secundair onderwijs;

6° de educatieve masteropleiding voor kunstvakken.

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

Art. II.112.

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

§ 1. De educatieve graduaatsopleiding voor secundair onderwijs wordt door de hogescholen aangeboden binnen het hoger beroepsonderwijs in het studiegebied Onderwijs en heeft een studieomvang van negentig studiepunten.

§ 2. De toegang tot de educatieve graduaatsopleiding voor secundair onderwijs wordt beperkt tot studenten die minstens drie jaar nuttige ervaring in een technisch of praktisch vak kunnen bewijzen. De Vlaamse Regering bepaalt de wijze waarop deze nuttige ervaring wordt aangetoond.

§ 3. Om optimaal tegemoet te komen aan de behoeften van de doelgroep van de educatieve graduaatsopleiding voor secundair onderwijs, wordt de opleiding op het vlak van organisatie en methodiek op maat van de student aangeboden. Er wordt versterkt ingezet op de mogelijkheid om de opleiding te volgen binnen een LIO-baan.

§ 4. In afwijking van de procedure, vermeld in hoofdstuk IV, afdeling II/1, van het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur, wordt de educatieve graduaatsopleiding voor secundair onderwijs ontwikkeld volgens de procedures, vermeld in artikel II.68, II.108, § 2, II.141, II.152 en II.153.

De aanvraag, vermeld in artikel II.152, kan voor de educatieve graduaatsopleiding voor secundair onderwijs worden ingediend zonder de beslissing van de Vlaamse Regering tot erkenning van een beroepskwalificatie.

§ 5. [41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
Met behoud van paragraaf 2 moet een kandidaat, om toegelaten te worden tot de educatieve graduaatsopleiding voor secundair onderwijs, onderwijsvak dans, geslaagd zijn voor een artistiek toelatingsexamen, georganiseerd door de hogeschool die, in het kader van een School of Arts, de professionele bacheloropleiding Dans organiseert. De toelatingsvoorwaarden, vermeld in artikel II.176, zijn niet van toepassing.41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
]

§ 6. De Vlaamse Regering kan nadere regels en voorwaarden bepalen waaronder de educatieve graduaatsopleiding voor secundair onderwijs wordt georganiseerd.

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

Art. II.113.

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

§ 1. De educatieve bacheloropleidingen, respectievelijk voor kleuteronderwijs, lager onderwijs en secundair onderwijs, worden door de hogescholen aangeboden binnen het hoger professioneel onderwijs in het studiegebied Onderwijs en hebben een studieomvang van 180 studiepunten.

In afwijking van artikel II.108, § 2, tweede lid, bedraagt de praktijkcomponent ten minste 45 studiepunten.

§ 2. De Vlaamse Regering legt een lijst van onderwijsvakken vast die de hogescholen mogen aanbieden binnen de educatieve bacheloropleiding voor secundair onderwijs. De studenten van die opleiding kiezen twee onderwijsvakken uit het aanbod van de hogeschool.

§ 3. Een student die al beschikt over een van volgende diploma's of diplomacombinaties kan, in afwijking van paragraaf 2, een diploma van de educatieve bacheloropleiding voor secundair onderwijs behalen met maar één onderwijsvak :

1° een diploma van een educatieve bachelor of educatieve master;

2° [45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
een bewijs van pedagogische bekwaamheid, als vermeld in artikel 3 van het besluit van de Vlaamse Regering 14 juni 1989 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de salarisschalen, het prestatiestelsel en de bezoldigingsregeling in het secundair onderwijs, in combinatie met een bachelorof masterdiploma;45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
]

3° [45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
een studiebewijs dat krachtens een wettelijke norm, een Europese richtlijn of een internationale overeenkomst als gelijkwaardig met een van de voorgaande diploma’s wordt erkend;45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
]

4° [45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
...45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
]

§ 4. Een student die al beschikt over een bachelordiploma kan, in afwijking van paragraaf 2, een diploma van de educatieve bacheloropleiding voor secundair onderwijs behalen zonder de vermelding van onderwijsvakken. [41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
[57Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
In afwijking van paragraaf 2 kan ook een student die beschikt over een diploma van master of een studiebewijs dat krachtens een wettelijke norm, een Europese richtlijn of een internationale overeenkomst wordt erkend als gelijkwaardig met een diploma van master57Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
] , een diploma van de educatieve bacheloropleiding voor secundair onderwijs behalen zonder de vermelding van onderwijsvakken.41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
]

De hogescholen die de educatieve bacheloropleiding voor secundair onderwijs aanbieden, bieden de component leraarschap, met inbegrip van een cluster vakdidactiek, aan als een verkort traject van die opleiding.

Het verkorte traject, dat focust op de component leraarschap, vormt een coherent geheel van zestig studiepunten, met inbegrip van de praktijkcomponent van ten minste dertig studiepunten en van een vakdidactische cluster. Het traject wordt op het vlak van organisatie en methodiek op maat van de student aangeboden.

Het verkort traject, dat volgt op een bachelordiploma [45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
of een diploma gelijkgeschakeld met de graad van master45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
] , behaald in een kunstopleiding, kan enkel gezamenlijk met een School of Arts georganiseerd worden. In afwijking van artikel II.171 kan een School of Arts mee de gezamenlijke opleiding inrichten binnen het studiegebied onderwijs, ook als de hogeschool waartoe de School of Arts behoort niet de onderwijsbevoegdheid heeft voor het studiegebied onderwijs.

In het verkorte traject wordt versterkt ingezet op de mogelijkheid om de opleiding te volgen binnen een LIO-baan.

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

Art. II.114.

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

§ 1. De educatieve masteropleidingen voor secundair onderwijs en kunstvakken worden door respectievelijk de universiteiten of de hogescholen in het kader van een School of Arts aangeboden binnen het academisch onderwijs en hebben een studieomvang van 90 of 120 studiepunten.

Aan een student kan alleen het diploma van een educatieve master uitgereikt worden en de graad van master toegekend worden als die student een totale component leraarschap van 60 studiepunten met succes doorlopen heeft.

De component leraarschap in een educatieve masteropleiding heeft ongeacht de studieomvang van de masteropleiding een studieomvang van ten minste 45 studiepunten.

Een student kan de 15 resterende studiepunten verwerven op de volgende manieren :

1° hij volgt studiepunten van de component leraarschap als een pakket van keuzevakken in een academische bacheloropleiding. De hogeschool in het kader van een School of Arts of de universiteit biedt daarvoor vijftien studiepunten educatieve keuzevakken in die academische bacheloropleidingen die rechtstreeks toeleiden naar een educatieve masteropleiding aan;

2° als de student de component leraarschap niet opneemt in een bacheloropleiding, kan hij die alsnog verwerven in het kader van een voorbereidingsprogramma dat hij vooraf of samen met de educatieve masteropleiding volgt;

3° als de student de component leraarschap niet opneemt in een bacheloropleiding of in het kader van een voorbereidingsprogramma, kan hij deze alsnog verwerven als een pakket van keuzevakken in de educatieve masteropleiding. Deze manier kan enkel worden ingericht als, binnen de eigen instelling, de twee eerste manieren ook ingericht worden.

In de educatieve masteropleidingen voor kunstvakken telt de artistieke component ten minste de helft van de studiepunten.

[35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019

In afwijking van het vierde lid kan een student die rechtstreeks instroomt uit een bacheloropleiding uit het studiegebied Architectuur, Audiovisuele en beeldende kunsten, Bewegings- en revalidatiewetenschappen, Biomedische wetenschappen, Diergeneeskunde, Farmaceutische wetenschappen, Geneeskunde, Industriële wetenschappen en technologie, Muziek en podiumkunsten, Rechten, notariaat en criminologische wetenschappen, Sociale gezondheidswetenschappen, Tandheelkunde, Toegepaste biologische wetenschappen, of Toegepaste wetenschappen, het pakket van 15 studiepunten component leraarschap verwerven op volgende manieren :

1° in het kader van een voorbereidingsprogramma dat hij vooraf of samen met de educatieve masteropleiding volgt;

2° als een pakket van keuzevakken in de educatieve masteropleiding.

De bijzondere toelatingsvoorwaarden, vermeld in artikel II.186, zijn niet van toepassing voor het voorbereidingsprogramma, vermeld in het vierde lid.

35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
]

§ 2. De Vlaamse Regering legt vast welke educatieve masteropleidingen hogescholen, in het kader van een School of Arts, en de universiteiten kunnen aanbieden. De Vlaamse Regering bepaalt ook de studieomvang van de educatieve masteropleidingen en het studiegebied waaronder de educatieve masteropleidingen ressorteren.

§ 3. De Vlaamse Regering legt een lijst van vakdidactieken vast die de hogescholen, in het kader van een School of Arts, en de universiteiten mogen aanbieden binnen de educatieve masteropleidingen voor secundair onderwijs en kunstvakken. De studenten van deze opleidingen kiezen minstens één vakdidactiek uit het aanbod van de hogeschool of de universiteit, die erover waken dat de student de nodige vakinhoudelijke voorkennis heeft. De vakdidactieken en aanverwante opleidingsonderdelen vormen een voorwaarde voor het toekennen van bekwaamheidsbewijzen in het secundair onderwijs.

§ 4. Een student die al beschikt over een masterdiploma kan op basis van dat diploma vrijgesteld worden van de vakinhoudelijke component van een educatieve masteropleiding voor secundair onderwijs of kunstvakken.

De universiteiten die de educatieve masteropleiding voor secundair onderwijs aanbieden, bieden de component leraarschap, met inbegrip van een cluster vakdidactiek, aan als een verkort traject van die opleiding voor studenten die al over een masterdiploma beschikken.

De hogescholen, in het kader van een School of Arts, die de educatieve masteropleiding voor kunstvakken aanbieden, bieden de component leraarschap, met inbegrip van een cluster vakdidactiek, aan als een verkort traject van die opleiding voor studenten die al over een masterdiploma beschikken.

Het verkorte traject vormt een coherent geheel van 60 studiepunten, met inbegrip van de praktijkcomponent van ten minste 30 studiepunten, en wordt op het vlak van organisatie en methodiek op maat van de student aangeboden.

In het verkorte traject wordt versterkt ingezet op de mogelijkheid om de opleiding te volgen binnen een LIO-baan.

[41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
§ 4/1. Artikel II.244 is niet van toepassing op een student die al een diploma van een educatieve masteropleiding heeft en die deze educatieve masteropleiding wil volgen om een bijkomende vakdidactiek te behalen.41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
]

§ 5. In afwijking van paragraaf 4 kan een hogeschool, in het kader van een School of Arts, een educatieve masteropleiding voor kunstvakken organiseren in de vorm van een consecutief traject.

Dit consecutief traject heeft een omvang van 60 studiepunten, met inbegrip van de praktijkcomponent van ten minste 30 studiepunten, en wordt op het vlak van organisatie en methodiek op maat van de student aangeboden. De hogeschool biedt het consecutief traject aan zonder dat ze de volledige educatieve masteropleiding voor kunstvakken organiseert.

Als toelatingsvoorwaarde voor een educatieve masteropleiding voor kunstvakken waarvoor de hogeschool enkel het consecutieve traject organiseert, geldt dat de student moet beschikken over een masterdiploma in het studiegebied waartoe de educatieve masteropleiding behoort.

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] [35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019

§ 6. In afwijking van paragraaf 4 kan een universiteit een educatieve masteropleiding organiseren in de vorm van een consecutief traject, als het gaat om een educatieve masteropleiding binnen het studiegebied Biomedische wetenschappen, Geneeskunde, of Sociale gezondheidswetenschappen, of als de educatieve masteropleiding volgt op een masteropleiding die een bacheloropleiding in het hoger professioneel onderwijs als algemene toelatingsvoorwaarde heeft, met toepassing van artikel II.182, § 2/1.

35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
] [41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020

§ 7. De [64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
Evangelische Theologische Faculteit, Leuven64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
] kan een educatieve masteropleiding voor secundair onderwijs aanbieden overeenkomstig de bepalingen, vermeld in paragraaf 1 tot en met 4 van dit artikel.

41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
] [64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024

Art. II.114/1.

Vanaf het academiejaar 2025-2026 kan een masteropleiding voor basisonderwijs aangeboden worden, die gericht is op het lesgeven in het basisonderwijs en op het uitbouwen van wetenschappelijke expertise die kan worden ingezet in het basisonderwijs ter versterking van de eigen klaspraktijk, het schoolbeleid en de schoolontwikkeling.

In toepassing van artikel II.68 worden de domeinspecifieke leerresultaten van deze opleiding gezamenlijk opgesteld door de betrokken universiteiten en hogescholen en gevalideerd door de accreditatieorganisatie.

In afwijking van artikel II.59 en II.71 wordt de masteropleiding voor basisonderwijs gezamenlijk aangeboden door een universiteit en een of meer hogescholen. De betrokken universiteit reikt het diploma en de graad van master uit in het studiegebied psychologie en pedagogische wetenschappen en in het studiegebied onderwijs.

De betrokken hogeronderwijsinstellingen vragen hiervoor gezamenlijk een ‘toets nieuwe opleiding’ aan bij de accreditatieorganisatie volgens de procedure, vermeld in deel 2, titel 3, hoofdstuk 9, afdeling 3/1. De accreditatieorganisatie gaat na of er effectief sprake is van een structurele en duurzame samenwerking tussen de hogescholen en de universiteiten. De accreditatieorganisatie kan enkel een positief accreditatiebesluit verlenen als er effectief sprake is van een structurele en duurzame samenwerking. Een tweede voorwaarde is een ruime betrokkenheid van het afnemend veld bij de opmaak van het curriculum. De bepalingen in artikel II.153, § 2 tot en met § 6, zijn niet van toepassing op de masteropleiding voor basisonderwijs.

De Vlaamse Regering kan maximaal vijf masteropleidingen voor basisonderwijs erkennen. Elke opleiding kan op slechts één vestiging worden aangeboden én in West-Vlaanderen voor de universiteiten die daar een vestigingsplaats hebben. Bovendien hebben de hogeronderwijsinstellingen de mogelijkheid om maximaal een derde van de studiepunten van de masteropleiding in co-creatie te organiseren op de vestigingsplaatsen van de hogescholen waarmee de universiteit de masteropleiding gezamenlijk aanbiedt.

Deel 2, titel 3, hoofdstuk 5, is voor deze erkenning niet van toepassing.

De Vlaamse Regering kan een masteropleiding voor basisonderwijs erkennen na ontvangst van een positief toetsingsbesluit van de accreditatieorganisatie, vermeld in deel 2, titel 3, hoofdstuk 9, afdeling 3/1, onderafdeling 4. De Vlaamse Regering neemt het besluit tot erkenning van de nieuwe opleiding binnen een ordetermijn van dertig dagen, die ingaat de dag na de dag van de ontvangst van het positief toetsingsbesluit en het onderliggende beoordelingsrapport van de accreditatieorganisatie. Het besluit treedt in werking met ingang van de bekendmaking ervan aan de instelling. De opleiding krijgt een erkenning als nieuwe opleiding tot en met het einde van het tweede academiejaar dat volgt op het einde van het academiejaar waarin de studieomvang van de masteropleiding voor basisonderwijs voor de eerste keer geheel doorlopen werd.

De hogescholen en de universiteiten die de gezamenlijk georganiseerde masteropleiding voor basisonderwijs aanbieden, sluiten een overeenkomst die afspraken bevat omtrent het opleidingsprogramma, de wijze van administratie van de studenten en de financiële transacties tussen de instellingen. De financiering vanuit de werkingsenveloppe wordt als volgt verdeeld: de opgenomen studiepunten in een master basisonderwijs worden naar rato van de werklast verdeeld over de verschillende aanbieders, met minstens 30% voor de deelnemende hogescholen.”

64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
]

Afdeling 4. - [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
...28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

Art. II.115.

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

Met behoud van de toepassing van artikel II.189 hebben met ingang van het academiejaar 2006-2007 alle personeelsleden van het onderwijs toegang tot de bachelor-na-bacheloropleiding Buitengewoon Onderwijs en de bachelor-na-bacheloropleiding Zorgverbreding en Remediërend Leren.

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

Art. II.116.

[41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
...41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
]

HOOFDSTUK 7. [23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
Inclusief hoger onderwijs23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
]

Art. II.117.

[23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
Ter ondersteuning van het beleid dat hogescholen en universiteiten voeren in het kader van inclusief hoger onderwijs wordt vanaf begrotingsjaar 2017 een extra bedrag toegevoegd aan de sociale toelage die krachtens artikel III.66 van deze codex jaarlijks aan de hogescholen en universiteiten wordt toegekend. 23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
]

Art. II.118.

[23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
Het in artikel II.117 bij de sociale toelage toegevoegde bedrag kan zoals bedoeld in artikel III.66 van deze codex enkel aangewend worden voor opleidingsgebonden materies inzake studenten met functiebeperkingen, zoals omschreven in artikel II.276, § 3, van deze codex. 23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
]

Art. II.119.

[23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
De hogescholen en universiteiten rapporteren in het jaarverslag over studentenvoorzieningen over de globale inhoud van de begeleiding en de aanwending in functie van de ondersteuning van de student van het volgens artikel II.117 van deze codex aan de sociale toelage toegevoegde bedrag. 23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
]

Art. II.120.

[23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
...23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
]

Hoofdstuk 8. Kwaliteitszorg

Afdeling 1. Interne en externe kwaliteitszorg

Art. II.121.

De ambtshalve geregistreerde instellingen zorgen voor de interne en de externe kwaliteitszorg van de onderzoeksactiviteiten :

1° zij zien permanent en op eigen initiatief toe op de kwaliteit van hun onderzoeksactiviteiten;

2° zij voorzien, zoveel mogelijk met andere binnenlandse en buitenlandse instellingen, in een regelmatige beoordeling, ten minste om de 8 jaar, van de kwaliteit van de onderzoeksactiviteiten van de instelling. Van de uitkomsten van deze beoordeling wordt er een openbaar verslag gemaakt;

3° zij geven gevolg aan de uitkomsten van de kwaliteitsbeoordeling in hun beleid.

Art. II.122.

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018

§ 1. De instellingen voor hoger onderwijs zorgen voor de kwaliteitszorg van de onderwijsactiviteiten. Ze zien permanent en op eigen initiatief toe op de kwaliteit van hun onderwijsactiviteiten. Ze betrekken interne en externe stakeholders en externe, onafhankelijke deskundigen bij de processen van kwaliteitsbewaking. Ze voorzien in een regelmatige beoordeling van de kwaliteit van hun onderwijsactiviteiten.

§ 2. De instellingen voor hoger onderwijs leggen verantwoording af over de kwaliteit van hun opleidingen.

De instellingen, vermeld in artikel II.2 en II.3, doen dat binnen of op maat van de eigen regie van de borging van de kwaliteit van hun opleidingen conform de bepalingen, vermeld in hoofdstuk 9/1, afdeling 2 en 3.

[35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
Voor wat betreft de transnationale Universiteit Limburg zijn de bepalingen, vermeld in hoofdstuk 9/1, enkel van toepassing op de universitaire campus Diepenbeek-Hasselt.35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
]

De instellingen, vermeld in artikel II.19, II.20, II.21, II.105 en II.106, en de geregistreerde instellingen, vermeld in artikel II.6, doen dat door beoordelingen door externe evaluatieorganen op opleidingsniveau conform de bepalingen, vermeld in hoofdstuk 9/1, afdeling 4.

29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

Art. II.123.

De betrokken hogeschool of, in het kader van een samenwerkingsverband, de betrokken hogescholen zien toe op de kwaliteitsbewaking van het onderwijs en het onderzoek van de School of Arts.

Art. II.124.

De Initiërende Universiteit, bedoeld in artikel II.5, ziet toe op de kwaliteitsbewaking van het onderzoek en onderwijs van het instituut.

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018

Art. II.124/1.

De instellingen dragen de kosten van de beoordelingsprocedures, vermeld in hoofdstuk 9 en 9/1. De Vlaamse minister bevoegd voor het onderwijs bepaalt de tarieven voor de uitvoering van die beoordelingsprocedures. De tariefbepaling gebeurt binnen de volgende parameters :

1° het tarief voor de toets nieuwe opleiding, vermeld in hoofdstuk 9, afdeling 3/1, bedraagt per opleiding ten minste 5000 euro en ten hoogste 20.000 euro;

2° het tarief voor de instellingsreview, vermeld in hoofdstuk 9/1, afdeling 2, bedraagt per instelling ten minste 20.000 euro en ten hoogste 60.000 euro;

3° het tarief voor de opleidingsaccreditatie, vermeld in hoofdstuk 9/1, afdeling 3, bedraagt per opleiding ten minste 5000 euro en ten hoogste 20.000 euro;

4° het tarief voor de opleidingsaccreditatie, vermeld in hoofdstuk 9/1, afdeling 4, bedraagt per opleiding ten minste 500 euro en ten hoogste 2000 euro.

[41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
Vanaf 2020 worden de bedragen, vermeld in het eerste lid, en de bedragen die de Vlaamse minister bevoegd voor onderwijs bepaald heeft overeenkomstig dit lid, aangepast aan de jaarlijkse stijging van de index van de consumptieprijzen met als referentiedatum 1 september 2019. Het bedrag wordt afgerond naar het dichtstbijzijnde geheel getal.41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
]

[45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021

5° het tarief voor de toets nieuwe opleiding, vermeld in artikel II.153/5, bedraagt per opleiding ten minste 500 euro en ten hoogste 2000 euro;

6° het tarief voor de opleidingsaccreditatie, vermeld in artikel II.170/12, vierde lid en II.170/17, §3, bedraagt per opleiding ten minste 500 euro en ten hoogste 2000 euro.

45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
] 29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
] [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018

Art. II.124/2.

§ 1. De accreditatieorganisatie voert jaarlijkse systeembrede analyses uit in het hoger onderwijs. Deze analyses brengen goede praktijken inzake onderwijsbeleid en onderwijskwaliteit in beeld en bieden de mogelijkheid om van elkaar te leren.

§ 2. De instellingen, vermeld in artikel II.2 en II.3, nemen tijdens een periode van zes jaar ten minste twee keer deel aan een systeembrede analyse.

[35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
Voor de toepassing van het eerste lid worden de transnationale Universiteit Limburg en de Universiteit Hasselt als één instelling beschouwd.35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
]

De VLUHR, de studentenkoepelverenigingen, de accreditatieorganisatie en de bevoegde dienst van de Vlaamse Regering leggen samen de onderwerpen en de kalender vast. De eerste periode van zes jaar gaat van start in het academiejaar 2020-2021.

29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
] [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018

Art. II.124/3.

[35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019

De Vlaamse Regering kan de accreditatieorganisatie belasten met volgende aanvullende opdrachten :

1° studie en advies inzake kwaliteitszorg in het hoger onderwijs;

2° het uitvoeren van accreditatieactiviteiten op vraag van buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs in andere landen dan België en Nederland, voor zover deze activiteiten de hoofdopdracht van de accreditatieorganisatie ondersteunen of aanvullen en dit de optimale werking, dienstverlening en voorziene termijnen ten aanzien van opleidingen binnen het hoger onderwijs, verzorgd door in Nederland of in Vlaanderen gevestigde instellingen, op geen enkele manier in het gedrang brengt.

35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
] 29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
] [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018

Art. II.124/4.

De bevoegde dienst van de Vlaamse Regering stelt op een toegankelijke wijze kwantitatieve basisindicatoren tot op opleidingsniveau ter beschikking. Die basisindicatoren verduidelijken het profiel van een opleiding.

29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

Art. II.125.

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
...28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

Afdeling 2. [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
...29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

Art. II.126. t.e.m. II.132

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
...29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

Hoofdstuk 9. [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
Programmatie en registratie van opleidingen29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

Afdeling 1. Algemeen

Art. II.133.

§ 1. De instellingen voor hoger onderwijs verlenen de graden van [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
gegradueerde,28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] bachelor of master op grond van het met goed gevolg voltooien van een opleiding die overeenkomstig deze codificatie georganiseerd wordt en die :

1° ofwel overeenkomstig [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
deze codex29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
] geaccrediteerd is voor de in het accreditatiebesluit bepaalde duur;

2° ofwel overeenkomstig [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
afdelingen 3 en 3/129Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
] erkend is als nieuwe opleiding;

3° ofwel een verlenging geniet van de geldigheidsduur van de accreditatie overeenkomstig [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
hoofdstuk 9/129Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
] .

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
4° ofwel als opleiding van het hoger beroepsonderwijs is geactualiseerd conform [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
afdeling 3/229Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
] .28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018

5° ofwel geaccrediteerd is overeenkomstig een accreditatiebesluit genomen voor 1 september 2019 voor de in het accreditatiebesluit bepaalde duur;

6° ofwel erkend is als nieuwe opleiding overeenkomstig een erkenningsbesluit genomen voor 1 september 2019.

29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

§ 2. Een opleiding die niet meer voldoet aan de voorwaarden vermeld in paragraaf 1 wordt geschrapt uit het Hogeronderwijsregister, vermeld in artikel II.170, vanaf het academiejaar dat volgt op het academiejaar waarin de geldigheid van de lopende accreditatie, de erkenning als nieuwe opleiding of de verlenging van de accreditatie vervalt.

Het instellingsbestuur kan eerst na verloop van een periode van 3 jaar te rekenen vanaf de datum van de schrapping van een opleiding een aanvraag tot erkenning als nieuwe opleiding indienen van :

1° de geschrapte opleiding, of

2° een opleiding waarvan het opleidingsprogramma grotendeels overeenstemt met dat van de geschrapte opleiding.

In geval van schrapping van een opleiding sluit het instellingsbestuur een overeenkomst met (een) binnenlandse of buitenlandse instelling(en) die de betrokken opleiding kan/kunnen aanbieden. Deze overeenkomst betreft de wijze waarop de ingeschreven studenten hun opleiding kunnen voltooien.

§ 3. De accreditatiestatus van een opleiding, zoals bepaald in paragraaf 1, wordt bij overdracht van de ene instelling voor hoger onderwijs naar een andere instelling voor hoger onderwijs behouden.

Afdeling 2. [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
Domeinspecifieke leerresultaten29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

Onderafdeling 1. [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
...29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

Art. II.134. t.e.m. 139

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
...29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

Onderafdeling 2. [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
...29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

Art. II.140.

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
...29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

Art. II.141.

De domeinspecifieke leerresultaten, vermeld in artikel II.68 zijn een vertaling van de volgende niveaudescriptoren :

1° in de opleidingen leidend tot de graad van gegradueerde in het hoger beroepsonderwijs :

a) het uitbreiden of met ontbrekende gegevens aanvullen van de informatie uit een specifiek domein met concrete en abstracte gegevens; het hanteren van begrippenkaders en het zich bewust zijn van de reikwijdte van de domeinspecifieke kennis;

b) het toepassen van geïntegreerde cognitieve en motorische vaardigheden;

c) het transfereren van kennis en flexibel en inventief aanwenden van procedures voor het uitvoeren van taken en voor het strategisch oplossen van concrete en abstracte problemen;

d) het handelen in een reeks van nieuwe, complexe contexten;

e) het autonoom functioneren met initiatief;

f) het opnemen van verantwoordelijkheid voor het bereiken van persoonlijke resultaten en voor het stimuleren van collectieve resultaten;

2° in de opleidingen leidend tot de graad van bachelor in het hoger professioneel onderwijs :

a) het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie en projectmatig werken, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige leidinggevende taken, [35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
ondernemend handelen,35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
] het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen, zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren;

b) het beheersen van de algemene beroepsgerichte competenties als teamgericht kunnen werken, oplossingsgericht kunnen werken in de zin van het zelfstandig kunnen definiëren en analyseren van complexe probleemsituaties in de beroepspraktijk en het kunnen ontwikkelen en toepassen van zinvolle oplossingsstrategieën, en het besef van maatschappelijke verantwoordelijkheid samenhangend met de beroepspraktijk;

c) het beheersen van beroepsspecifieke competenties op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar [35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
al dan niet als ondernemer35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
] ;

3° in de opleidingen leidend tot de graad van bachelor in het academisch onderwijs :

a) het beheersen van algemene competenties als denk- en redeneervaardigheid, het verwerven en verwerken van informatie, het vermogen tot kritische reflectie, creativiteit, het kunnen uitvoeren van eenvoudige managementtaken, [35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
ondernemend handelen,35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
] het vermogen tot communiceren van informatie, ideeën, problemen en oplossingen zowel aan specialisten als aan leken en een ingesteldheid tot levenslang leren;

b) het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties als een onderzoekende houding, kennis hebben van onderzoeksmethoden en technieken en deze adequaat kunnen toepassen, het vermogen om de relevante data te verzamelen die de oordeelsvorming over maatschappelijke, wetenschappelijke en ethische vraagstukken kunnen sturen, een appreciatie van de onzekerheid, de ambiguïteit en de grenzen van de kennis en de vaardigheid tot het probleemgestuurd initiëren van onderzoek;

c) het begrip van de wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, een systematische kennis van de kernelementen van een discipline met inbegrip van het verwerven van coherente en gedetailleerde kennis deels geïnspireerd door de nieuwste ontwikkelingen van de discipline en een begrip van de structuur van het vakgebied en de samenhang met andere vakgebieden;

4° in de opleidingen leidend tot de graad van master :

a) het beheersen van algemene competenties op een gevorderd niveau als het vermogen om op een wetenschappelijke wijze te denken en handelen, het om kunnen gaan met complexe problemen, het kunnen reflecteren op het eigen denken en werken en het kunnen vertalen van die reflectie naar de ontwikkeling van meer adequate oplossingen, het vermogen tot communiceren van het eigen onderzoek en probleemoplossingen met vakgenoten en leken en het vermogen tot oordeelsvorming in een onzekere context;

b) het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau als het kunnen gebruiken van methoden en technieken in onderzoek, het kunnen ontwerpen van onderzoek, het kunnen toepassen van paradigma's in het domein van de wetenschappen of kunsten en het kunnen aanduiden van de grenzen van paradigma's, het vermogen tot originaliteit en creativiteit met het oog op het continu uitbreiden van de kennis en inzichten en het samen kunnen werken in een multidisciplinaire omgeving;

c) een gevorderd begrip van en inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen of de kunsten, inzicht hebben in de nieuwste kennis van het vakgebied of delen ervan, in staat zijn om de wijze waarop de theorievorming beweegt te volgen en te interpreteren, in staat zijn om in 1 of enkele delen van het vakgebied een originele bijdrage aan de kennis te leveren en het bezitten van specifieke bij het vakgebied horende vaardigheden als ontwerpen, onderzoeken, analyseren, diagnosticeren;

d) hetzij het beheersen van de competenties nodig voor het zelfstandig kunnen verrichten van wetenschappelijk onderzoek of de zelfstandige beoefening van de kunsten op het niveau van een beginnend onderzoeker of kunstenaar, hetzij het beheersen van de algemene en specifieke beroepsgerichte competenties nodig voor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke of artistieke kennis op het niveau van een beginnend beroepsbeoefenaar [35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
al dan niet als ondernemer35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
] ;

5° in de doctoraatsvoorbereidingen, leidend tot de graad van doctor :

a) het systematisch begrijpen van een vakgebied en het beheersen van de vaardigheden en methodieken van onderzoek in dat vakgebied;

b) de bekwaamheid om met de geëigende integriteit van een onderzoeker een omvangrijk onderzoeksproces te ontwerpen, ontwikkelen, uit te voeren en aan te passen;

c) het door origineel onderzoek leveren van een bijdrage aan verlegging van de grenzen van kennis door een omvangrijke hoeveelheid werk, waarvan een deel een nationaal of internationaal beoordeelde publicatie verdient;

d) het in staat zijn tot kritische analyse, evaluatie en synthese van nieuwe en complexe ideeën;

e) het kunnen communiceren met vakgenoten en de bredere wetenschappelijke gemeenschap nationaal en internationaal en de samenleving als geheel over het terrein waarop men deskundig is;

f) een vernieuwende bijdrage leveren binnen de academische en professionele context, wat leidt tot technologische, sociale of culturele culturele vooruitgang in een kennissamenleving.

Onderafdeling 3. [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
...29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

Art. II.142. t.e.m. II.146

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
...29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

Onderafdeling 4. [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
...29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

Art. II.147.

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
...29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

Onderafdeling 5. [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
...29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

Art. II.148.

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
...29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

Onderafdeling 6. [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
...29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

Art. II.149.

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
...29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

Afdeling 3. [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
Programmatie29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

Art. II.150.

Een opleiding die niet voorkomt in het in artikel II.170 bedoelde Hogeronderwijsregister of die in hoofde van de instelling niet voorkomt in het Hogeronderwijsregister, wordt een nieuwe opleiding genoemd.

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

Art. II.150/1.

§ 1. In het advies over de ontwikkeling van een onderwijskwalificatie, vermeld in artikel 15/1 van het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur, verleent de bevoegde dienst van de Vlaamse Regering ook een advies over de verwantschap van :

1° de onderwijskwalificatie met een of meer bestaande opleidingen van het hoger beroepsonderwijs. Daarvoor vraagt de bevoegde dienst van de Vlaamse Regering inbreng van vertegenwoordigers van de hogescholen;

2° de beroepskwalificatie waarvoor geen onderwijskwalificatie wordt ontwikkeld, met een of meer bestaande opleidingen van het hoger beroepsonderwijs.

De bevoegde dienst van de Vlaamse Regering kan bij het advies over de verwantschap rekening houden met de volgende criteria :

1° de sectorale indeling;

2° de indeling naar beroepsgroep;

3° de wetenschappelijke discipline of het studiegebied.

De verwantschap kan worden vastgelegd op het niveau van de volledige opleiding of op het niveau van de afstudeerrichtingen of de opties van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs.

§ 2. De Vlaamse Regering beslist over de verwantschap met bestaande hbo5-opleidingen.

Als de Vlaamse Regering beslist dat een bestaande hbo5-opleiding verwant is met een beroepskwalificatie waarvoor een onderwijskwalificatie wordt ontwikkeld, wordt de bestaande hbo5-opleiding omgevormd tot die onderwijskwalificatie.

Als er een verwantschap wordt bepaald met verschillende onderwijskwalificaties of met een onderwijskwalificatie met verschillende afstudeerrichtingen, hebben de hogescholen de vrijheid om te kiezen tot welke onderwijskwalificatie ze de bestaande hbo5-opleiding zullen omvormen.

[35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
In afwijking hiervan kunnen de hogescholen Katholieke Hogeschool Vives Zuid en Thomas More Kempen beslissen om een van een centrum voor volwassenenonderwijs overgenomen hbo5-opleiding Elektromechanica of een overgenomen hbo5-opleiding Informatica per optie om te vormen naar een onderwijskwalificatie waarmee die hbo5-opleiding verwant is verklaard, op voorwaarde dat de desbetreffende optie in het schooljaar 2017-2018 binnen het samenwerkingsverband werd georganiseerd.35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
]

[35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
In afwijking hiervan kan de Hogeschool PXL een van een centrum voor volwassenenonderwijs overgenomen hbo5-opleiding Hout- en bouwconstructies omvormen naar twee onderwijskwalificaties waarmee die hbo5-opleiding verwant is verklaard.35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
]

Hogescholen die een bestaande hbo5-opleiding omvormen, hoeven geen macrodoelmatigheidstoets als vermeld in artikel II.152, 3°, aan te vragen.

Als de Vlaamse Regering beslist dat een bestaande hbo5-opleiding verwant is met een beroepskwalificatie waarvoor geen onderwijskwalificatie wordt ontwikkeld, wordt die opleiding stopgezet. De hogeschool kan vanaf het volgende academiejaar geen nieuwe studenten meer inschrijven. Het instellingsbestuur garandeert de voorzieningen die nodig zijn om de ingeschreven studenten hun opleiding te kunnen laten voltooien.

Als de Vlaamse Regering beslist dat er geen bestaande hbo5-opleiding verwant is met een beroepskwalificatie waarvoor een onderwijskwalificatie wordt ontwikkeld, wordt de graduaatsopleiding die leidt tot de onderwijskwalificatie, als een nieuwe opleiding beschouwd. Hogescholen kunnen een aanvraag indienen om die opleiding aan te bieden volgens de procedure, vermeld in artikel II.152 en II.153.

§ 3. Hogescholen die geen onderwijsbevoegdheid hebben voor een bestaande hbo5-opleiding die wordt omgevormd, kunnen een aanvraag indienen om die opleiding aan te bieden. Die aanvraag wordt ingediend volgens de procedure, vermeld in artikel II.152 en II.153, en kan op zijn vroegst in het kalenderjaar dat volgt op de erkenning van de desbetreffende opleiding aan de andere hogescholen, worden ingediend.

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

Art. II.151.

[45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
De bachelor- en masteropleidingen die worden geselecteerd45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
] overeenkomstig de bepalingen van een Europees financieringsprogramma ter bevordering van de internationale samenwerking in het hoger onderwijs en waarbinnen multi- of gezamenlijke diplomering wordt vooropgesteld, worden niet beschouwd als nieuwe opleidingen zoals bedoeld in artikel II.150. De instellingen kunnen deze opleidingen alleen maar aanbieden voor zover ze over de vereiste onderwijsbevoegdheid beschikken. Deze worden geacht geaccrediteerd te zijn tot en met het einde van het tweede academiejaar volgend op het laatste academiejaar van de Europese erkenning of tot en met het einde van het tweede academiejaar na de verlenging van de Europese erkenning. De duur van de overgangsaccreditatie kan nooit meer dan 7 academiejaren zijn.

Het instellingsbestuur kan de inschrijving voor [45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
een bachelor- en masteropleiding die geselecteerd werd overeenkomstig de bepalingen van een Europees financieringsprogramma ter bevordering van de internationale samenwerking in het hoger onderwijs en waarbinnen multiof gezamenlijke diplomering wordt vooropgesteld,45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
] wel afhankelijk maken van een onderzoek naar de geschiktheid en de bekwaamheid van de student om deze opleiding te volgen.

[45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
[57Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
Een bachelor- of masteropleiding die kadert binnen een ‘European Universities Initiative’ dat als pilootproject in 2019 of 2020 is goedgekeurd, of de verlengingen daarvan, wordt geacht een opleiding te zijn die is geselecteerd conform de bepalingen van een Europees financieringsprogramma ter bevordering van de internationale samenwerking in het hoger onderwijs en waarbinnen multi- of gezamenlijke diplomering wordt vooropgesteld als vermeld in het eerste lid.57Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
] De instellingen kunnen deze opleidingen alleen maar aanbieden voor zover ze over de vereiste onderwijsbevoegdheid beschikken. [57Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
De voormelde opleidingen starten uiterlijk in het academiejaar dat volgt op het academiejaar waarin het pilootproject afloopt of waarin de verlengingen van het pilootproject aflopen.57Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
] In afwijking van het eerste lid, worden deze opleidingen geacht geaccrediteerd te zijn tot en met het einde van het tweede academiejaar dat volgt op het einde van het academiejaar waarin de studieomvang bepaald voor de desbetreffende opleiding voor de eerste keer geheel doorlopen werd.45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
]

Art. II.152.

[27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018

Een instelling kan een nieuwe opleiding van het hoger beroepsonderwijs of een nieuwe bachelor- of masteropleiding aanbieden als de betreffende opleiding bij besluit van de Vlaamse Regering erkend is als nieuwe opleiding. Ze dient daartoe een aanvraag in. Voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs kan die aanvraag pas worden ingediend na de beslissing van de Vlaamse Regering tot ontwikkeling van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs die leidt tot een onderwijskwalificatie, vermeld in artikel 15/1, § 6, van het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur.

De Vlaamse Regering kan een besluit als vermeld in het eerste lid nemen als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

1° het voorgelegde dossier bevat de volgende informatie:

a) de bevoegde instelling die de opleiding verzorgt en de vestiging(en) waar de opleiding wordt aangeboden;

b) de naam van de opleiding (de graad en de kwalificatie van de graad);

c) in voorkomend geval de afstudeerrichtingen;

d) de vermelding dat het een Nederlandstalige of een anderstalige opleiding is. In geval van een anderstalige opleiding wordt de taal van de opleiding vermeld;

e) de studieomvang van de opleiding, uitgedrukt in studiepunten;

f) in voorkomend geval de studieomvang van de afstudeerrichtingen, uitgedrukt in studiepunten;

g) in voorkomend geval de specificatie van de graad;

h) in voorkomend geval de titel die de houders van de graad van die opleiding kunnen voeren;

i) de opleidingsspecifieke leerresultaten;

j) als het een opleiding van het hoger beroepsonderwijs betreft, de mogelijke vervolgopleidingen;

k) als het een bacheloropleiding betreft: de aansluitingsmogelijkheden en de mogelijke vervolgopleidingen, rekening houdend met de toelatingsvoorwaarden, vermeld in deel 2, titel 4, hoofdstuk 1;

l) als het een masteropleiding betreft: de vereiste vooropleidingen en toegangsvoorwaarden, rekening houdend met de toelatingsvoorwaarden, vermeld in deel 2, titel 4, hoofdstuk 1;

m) de door de instellingen gezamenlijk beschreven domeinspecifieke leerresultaten, vermeld in artikel II.68;

2° het voorgelegde dossier bevat een advies van de VLIR voor de dossiers die ingediend zijn door de universiteiten, of van de VHLORA voor de dossiers die ingediend zijn door de hogescholen, over het aanbieden van de nieuwe opleiding;

3° [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
de opleiding heeft de macrodoelmatigheidstoets, als die van toepassing is, met positief gevolg ondergaan en heeft een positief toetsingsbesluit ontvangen van de accreditatieorganisatie;29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

4° de nieuwe opleiding kan in een of meer studiegebieden of delen van studiegebieden worden gerangschikt waarin de betrokken instelling onderwijsbevoegdheid bezit. De nieuwe opleiding kan eventueel ook worden gerangschikt in een studiegebied waarin de betrokken instelling onderwijsbevoegdheid bezit en een of meer andere studiegebieden waarin andere instellingen die tot de associatie behoren waarvan de instelling lid is, onderwijsbevoegdheid bezitten;

5° in geval van een nieuwe initiële bachelor- of masteropleiding wordt er parallel met de uitbouw van de nieuwe opleiding een bestaande initiële bachelor- of masteropleiding afgebouwd, tenzij de Commissie Hoger Onderwijs een positief oordeel heeft gegeven over de aanvraag tot vrijstelling van die verplichte afbouw.

De VLIR of de VLHORA geeft in het advies, vermeld in het tweede lid, 2°, ten minste aan dat de aangevraagde opleiding binnen de Vlaamse Gemeenschap ofwel een nieuwe en unieke opleiding is, ofwel een bestaande opleiding is die in dezelfde of in een verwante vorm al aangeboden wordt in de Vlaamse Gemeenschap. In geval van een bestaande opleiding motiveert de VLIR of de VLHORA waarom meerdere instellingen die opleiding kunnen aanbieden, daarbij rekening houdend met de regionale spreiding en wenselijke fijnmazigheid van het aanbod.

In het erkenningsbesluit, vermeld in het eerste lid, worden de volgende punten opgenomen:

1° de informatie, vermeld in het tweede lid, 1°, [35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
a) tot en met e), g) en h)35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
] ;

2° in geval van een nieuwe initiële bachelor- of masteropleiding de naam (de graad en de kwalificatie van de graad) van de opleiding die afgebouwd wordt of de vermelding dat de Commissie Hoger Onderwijs een positief oordeel heeft gegeven over de aanvraag tot vrijstelling van de verplichte afbouw;

3° het academiejaar vanaf wanneer de nieuwe opleiding aangeboden kan worden.

Vanaf het academiejaar wanneer de nieuwe opleiding aangeboden wordt, kan het instellingsbestuur geen nieuwe studenten meer inschrijven in de opleiding die afgebouwd wordt.

27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
]

[35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
De bepalingen van het tweede lid, 2°, en het tweede lid, 5°, zijn niet van toepassing op de andere ambtshalve geregistreerde instellingen.35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
]

[41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
Als een graduaatsopleiding gerangschikt is in meer dan één studiegebied en ze is verwant verklaard met een bestaande hbo5-opleiding zoals vermeld in artikel II.150/1, dan kan een hogeschool deze graduaatsopleiding aanbieden op een vestiging waar ze de onderwijsbevoegdheid heeft voor minstens één van de studiegebieden waarin de graduaatsopleiding is gerangschikt.41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
]

Art. II.153.

§ 1. Een in artikel II.152, eerste lid bedoeld besluit van de Vlaamse Regering komt tot stand overeenkomstig de procedure die in dit artikel chronologisch wordt omschreven.

De regelen bepaald in [27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
paragraaf 2, 3, 3/1, 4, 5 en 6, eerste lid27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
] zijn niet van toepassing op de geregistreerde instellingen. Zij dienen onmiddellijk een dossier in bij de accreditatieorganisatie, rekening houdend met het bepaalde in [13Decr. van 19/06/2015
B.S. 21/08/2015
paragraaf 6, derde lid13Decr. van 19/06/2015
B.S. 21/08/2015
] . Dit geldt ook voor de ambtshalve geregistreerde instellingen die in overeenstemming met artikel II.103 een nieuwe opleiding buiten het Belgische grondgebied willen starten. [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
Dat geldt ook voor de educatieve graduaatsopleidingen, vermeld in artikel II.112, en de educatieve masteropleidingen, vermeld in artikel II.114, die met ingang van het academiejaar 2019-2020 aangeboden worden door de hogescholen en universiteiten. De hogescholen en universiteiten dienen hun dossier bij de accreditatieorganisatie in uiterlijk vóór 15 oktober van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het academiejaar waarin de instelling de opleiding op zijn vroegst wil aanbieden. De Vlaamse Regering kan het gehanteerde toetsingskader, vermeld in paragraaf 7, voor deze opleidingen aanpassen.28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] [35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
De regels, vermeld in paragraaf 2, paragraaf 3, 6°, en paragraaf 3/1, zijn niet van toepassing op de andere ambtshalve geregistreerde instellingen. De andere ambtshalve geregistreerde instellingen dienen onmiddellijk een dossier in bij de Commissie Hoger Onderwijs voor 1 maart van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het academiejaar waarin de instelling de opleiding op zijn vroegst wil aanbieden.35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
]

De Vlaamse Regering kan het nadere verloop van de in dit artikel omschreven procedure uitwerken.

§ 2. [27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
Het universiteits- of het hogeschoolbestuur bezorgt de volgende informatie en documenten aan respectievelijk de VLIR of de VLHORA:

1° de informatie, vermeld in artikel II.152, tweede lid, 1°, a) tot en met m);

2° een dossier dat de Commissie Hoger Onderwijs in staat stelt de toetsing aan de criteria, vermeld in paragraaf 3, eerste lid, uit te voeren;

3° in voorkomend geval een aanvraag tot vrijstelling van de verplichte afbouw van een bestaande initiële bachelor- of masteropleiding als vermeld in artikel II.152, tweede lid, 5°. Het aanvraagdossier stelt de Commissie Hoger Onderwijs in staat de toetsing, vermeld in paragraaf 3/1, uit te voeren.

De VLIR, voor de aanvragen van de universiteiten, en de VLHORA, voor de aanvragen van de hogescholen, stellen voor iedere aanvraag een advies als vermeld in artikel II.152, tweede lid, 2°, op. Ze bezorgen de aanvragen met het bijbehorend dossier, het advies, en in voorkomend geval, de aanvraag tot vrijstelling van de verplichte afbouw aan de Commissie Hoger Onderwijs [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
voor 1 maart29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
] van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het academiejaar waarin de instelling de opleiding op zijn vroegst wil aanbieden.

Als het advies van de VLIR of de VLHORA niet opgenomen is in het aanvraagdossier dat aan de Commissie Hoger Onderwijs bezorgd wordt, verklaart de Commissie Hoger Onderwijs de aanvraag voor de betrokken opleiding onontvankelijk.

Om dit advies aan te leveren stellen de VLIR en de VLHORA een procedure vast, afgestemd binnen de VLUHR, met de eigen beslisregels en een timing waarbij rekening gehouden wordt met de indiendatum bij de Commissie Hoger Onderwijs.

27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
]

§ 3. [27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
De Commissie Hoger Onderwijs brengt een oordeel uit over de macrodoelmatigheid van de opleiding op basis van de volgende criteria:

1° de maatschappelijke relevantie van de opleiding;

2° het verwachte aantal studenten in de opleiding en de impact daarvan op dezelfde of andere al bestaande opleidingen;

3° de verwachte vraag naar afgestudeerden uit de opleiding en de verhouding met afgestudeerden uit andere al bestaande opleidingen;

4° de domeinspecifieke leerresultaten en de naamgeving van de opleiding;

5° een inschatting van de mate van verwevenheid en verwantschap van de nieuwe opleiding ten aanzien van het bestaande aanbod;

6° de inhoud van het advies van de VLIR of de VLHORA, met aandacht voor de regionale spreiding en wenselijke fijnmazigheid van het aanbod.

De Commissie Hoger Onderwijs onderzoekt expliciet alle criteria, omschrijft per criterium haar bevindingen en motiveert haar positieve of negatieve oordeel over de macrodoelmatigheid van het ingediende dossier. [35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
Voor de andere ambtshalve geregistreerde instellingen wordt in het oordeel van de Commissie Hoger Onderwijs geen rekening gehouden met het criterium, vermeld in paragraaf 1, 6°.35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
]

De Commissie Hoger Onderwijs brengt haar oordeel over de ingediende aanvragen uiterlijk uit [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
op 1 mei29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
] van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het academiejaar waarin de instelling de opleiding op zijn vroegst wil aanbieden.

De Commissie Hoger Onderwijs bezorgt het oordeel aan het instellingsbestuur.

27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
]

[27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018

§ 3/1. De Commissie Hoger Onderwijs brengt een oordeel uit over de aanvraag tot vrijstelling van de afbouw van een initiële bachelor- of masteropleiding. Ze neemt in haar oordeel de volgende elementen in overweging:

1° de graad van interne rationalisatie binnen de instelling;

2° de graad van saturatie in het betreffende opleidingsdomein;

3° het innovatieve of unieke karakter van de voorgestelde opleiding;

4° in voorkomend geval, het verzelfstandigen van een afstudeerrichting;

5° in voorkomend geval, de initiële bachelor- of masteropleidingen die de instelling in het verleden heeft afgebouwd;

6° de uitbouw van het aanbod van graduaatsopleidingen en de afstemming ervan op de professionele bacheloropleidingen.

De Commissie Hoger Onderwijs brengt haar oordeel over de ingediende aanvragen uiterlijk uit op 1 juni van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het academiejaar waarin de instelling de opleiding op zijn vroegst wil aanbieden.

De Commissie Hoger Onderwijs bezorgt het oordeel aan het instellingsbestuur.

27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
]

§ 4. [27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
Als het oordeel van de Commissie Hoger Onderwijs over de macrodoelmatigheid van de opleiding, vermeld in paragraaf 3, of over de aanvraag tot vrijstelling van de afbouw, vermeld in paragraaf 3/1, negatief is of niet tijdig wordt verstrekt, kan het instellingsbestuur binnen een vervaltermijn van vijftien dagen beroep instellen bij de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering beoordeelt de macrodoelmatigheid van de opleiding op definitieve wijze op grond van de criteria, vermeld in paragraaf 3, eerste lid. De Vlaamse Regering beoordeelt de aanvraag tot vrijstelling van de afbouw op definitieve wijze op grond van de elementen, vermeld in paragraaf 3/1.

De termijn voor het beroep bij de Vlaamse Regering gaat in op een van de onderstaande momenten:

1° de dag na de dag van de ontvangst van het negatieve oordeel;

2° de dag waarop de beoordelingstermijn voor de Commissie Hoger Onderwijs is verstreken.

27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
]

§ 5. [27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
De Vlaamse Regering deelt het oordeel, vermeld in paragraaf 4, aan het instellingsbestuur mee binnen een ordetermijn van dertig dagen, die ingaat de dag na de dag van de ontvangst van het beroep.27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
]

§ 6. Het instellingsbestuur vraagt de "toets nieuwe opleidingen" aan bij de accreditatieorganisatie, binnen een vervaltermijn van vijftien dagen, die ingaat de dag na de dag van de ontvangst van het positieve oordeel van de Commissie Hoger Onderwijs of, in voorkomend geval, van de Vlaamse Regering over de macrodoelmatigheid van de opleiding.

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
...29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

§ 7. [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
...29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

§ 8. [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
De Vlaamse Regering neemt het besluit houdende erkenning van een nieuwe opleiding binnen een ordetermijn van dertig dagen, die ingaat de dag na de dag van de ontvangst van het positief toetsingsbesluit en het onderliggende beoordelingsrapport van de accreditatieorganisatie, vermeld in afdeling 3/1, onderafdeling 4. Het besluit treedt in werking met ingang van de bekendmaking ervan aan de instelling.29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
De nieuwe opleiding krijgt een erkenning als nieuwe opleiding tot en met het einde van het tweede academiejaar dat volgt op het einde van het academiejaar waarin de studieomvang die bepaald is voor de nieuwe opleiding, voor de eerste keer geheel doorlopen werd.29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

In afwijking van het [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
tweede lid29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
] , vervalt een positief besluit over de aanvraag van een graduaatsopleiding van het hoger beroepsonderwijs op het einde van het vijfde academiejaar dat volgt op de dag van de start van de opleiding in kwestie.

Een positief besluit over de aanvraag van een graduaatsopleiding van het hoger beroepsonderwijs vervalt automatisch als het instellingsbestuur de opleiding niet start in het derde academiejaar dat volgt op de bekendmaking aan het instellingsbestuur. Voor de besluiten die zijn bekendgemaakt tijdens het academiejaar 2017-2018, start de voormelde periode van drie jaar in het academiejaar 2019-2020.

De Vlaamse Regering kan op basis van een advies van de accreditatieorganisatie de geldigheidsduur van een positief besluit over de aanvraag van een opleiding verlengen ter vrijwaring van de gelijktijdige en geclusterde organisatie van externe beoordelingen. De totale duur van de erkenning als nieuwe opleiding kan nooit meer dan acht academiejaren zijn.

In afwijking van het [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
derde lid29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
] bedraagt de geldigheidsduur van de positieve besluiten over de aanvragen van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs die zijn verleend tijdens het academiejaar 2014-2015, zes jaar vanaf het academiejaar dat volgt op de bekendmaking aan het instellingsbestuur.

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

[64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
Een besluit van de Vlaamse Regering over de erkenning van een nieuwe bachelorof masteropleiding vervalt automatisch als het instellingsbestuur de opleiding niet start in het derde academiejaar dat volgt op de bekendmaking aan het instellingsbestuur.64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018

§ 9. Aanvragen voor nieuwe opleidingen ingediend voor 1 maart 2017 bij de Commissie Hoger Onderwijs worden erkend volgens de vereisten van artikels II.152 en II.153 zoals van toepassing voor 1 januari 2018.

29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
] [41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020

§ 10. Een universiteit die in overeenstemming met paragraaf 1 van dit artikel vóór 15 oktober 2018 een dossier ingediend heeft bij de accreditatieorganisatie voor een consecutief traject van een educatieve masteropleiding op een vestigingsplaats van een centrum voor volwassenenonderwijs kan in 2020 opnieuw een dossier indienen voor deze opleiding op de vestigingsplaats van het centrum voor volwassenenonderwijs bij de accreditatieorganisatie.

41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
]

Art. II.154.

[27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018

Een hogeschool kan binnen de instelling en met behoud van de toepassing van artikel II.78 tot en met II.100 een opleiding van vestiging veranderen na een positief oordeel van de Commissie Hoger Onderwijs.

De instelling dient daartoe een aanvraag in bij de Commissie Hoger Onderwijs vóór 1 december van het academiejaar dat voorafgaat aan het academiejaar waarop de aanpassing van toepassing is. Het aanvraagdossier stelt de commissie in staat een toetsing door te voeren van de volgende criteria:

1° de impact op de regionale spreiding van deze en verwante opleidingen in het Vlaamse hogeronderwijslandschap;

2° de impact op de regionale spreiding van het verwachte aantal studenten in de opleiding of verwante opleidingen;

3° de impact op de regionale spreiding van de vraag naar afgestudeerden in de opleiding of verwante opleidingen;

4° een positief advies van de VLHORA over de verandering van de vestiging.

De Commissie Hoger Onderwijs brengt haar oordeel over de ingediende aanvragen uiterlijk op 15 januari van het academiejaar dat voorafgaat aan het academiejaar waarin de instelling de opleiding op zijn vroegst wil aanbieden, uit.

Als het positief advies van de VLHORA niet opgenomen is in het aanvraagdossier dat aan de Commissie Hoger Onderwijs bezorgd wordt, verklaart de Commissie Hoger Onderwijs de aanvraag onontvankelijk.

Om dit advies aan te leveren stelt de VLHORA een procedure vast, afgestemd binnen de VLUHR en rekening houdend met de regionale context, met de eigen beslisregels en een timing waarbij rekening gehouden wordt met de indiendatum bij de Commissie Hoger Onderwijs.

De Commissie Hoger Onderwijs bezorgt het oordeel aan het instellingsbestuur.

Bij een negatief oordeel van de Commissie Hoger Onderwijs kan de instelling binnen een vervaltermijn van vijftien dagen die ingaat op de dag na de ontvangst van de beslissing van de Commissie Hoger Onderwijs, beroep instellen bij de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering neemt een beslissing binnen een ordetermijn van dertig dagen die ingaat op de dag na de ontvangst van het beroepschrift.

27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
]

Art. II.155.

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
...28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
Afdeling 3/1. Toets nieuwe opleiding29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
Onderafdeling 1. Aanvraag29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018

Art. II.153/1.

§ 1. Een instelling als vermeld in artikel II.2, II.3, II.19, II.20, II.21, II.105 en II.106, of een geregistreerde instelling als vermeld in artikel II.6, of een instelling die de registratie aanvraagt conform artikel II.6, vraagt de toets nieuwe opleiding aan bij de accreditatieorganisatie.

Instellingen die een nieuwe gezamenlijk georganiseerde opleiding willen aanbieden, dienen een gezamenlijke aanvraag in.

§ 2. In het beoordelingskader, vermeld in artikel II.153/4, wordt de vorm en inhoud van het dossier vastgelegd dat bij de aanvraag moet worden gevoegd.

§ 3. Als een aanvraag niet voldoet aan punt 4° van het beoordelingskader, vermeld in artikel II.153/4, biedt de accreditatieorganisatie de mogelijkheid om het verzuim te herstellen binnen een termijn die de accreditatieorganisatie bepaalt. Als geen dan wel op niet afdoende wijze gebruik wordt gemaakt van de voormelde mogelijkheid, wordt de aanvraag onontvankelijk verklaard. De accreditatieorganisatie kan nadere regelen voor deze procedure vaststellen in het beoordelingskader.

§ 4. Aanvragen van de geregistreerde instellingen, vermeld in artikel II.6, en van de instellingen die de registratie aanvragen conform artikel II.6, worden door de accreditatie-organisatie aan de Commissie Hoger Onderwijs, vermeld in artikel II.23, voorgelegd voor een relevantietoets, waarbij de Commissie Hoger Onderwijs de maatschappelijke relevantie van de opleiding nagaat. Ze maakt binnen een vervaltermijn van 45 dagen haar oordeel over aan de accreditatieorganisatie.

Een negatief of niet tijdig oordeel van de Commissie Hoger Onderwijs leidt onherroepelijk tot het onontvankelijk verklaren van de aanvraag.

29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
Onderafdeling 2. Commissie29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018

Art. II.153/2.

De accreditatieorganisatie stelt de commissie samen die de toets nieuwe opleiding uitvoert, en coördineert het beoordelingsproces. De betrokken instelling heeft het recht beargumenteerd bezwaren aan te dragen tegen de samenstelling van de commissie binnen een vervaltermijn van vijftien dagen vanaf de dag na de dag van de ontvangst van de mededeling van de accreditatieorganisatie.

Van de commissie maakt ten minste een student deel uit. De leden van de commissie zijn onafhankelijk, beschikken over de nodige deskundigheid en hebben ten minste vijf jaar geen banden gehad met de betrokken instelling. Ten minste een lid heeft grondige kennis van het Vlaamse hoger onderwijs en ten minste een lid is werkzaam buiten Vlaanderen.

29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
Onderafdeling 3. Beoordelingskader29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018

Art. II.153/3.

§ 1. De commissie, vermeld in artikel II.153/2, betrekt bij de toetsing van een nieuwe opleiding de volgende onderwerpen :

1° de potentiële kwaliteit van de opleiding die tot uiting komt via de kwaliteitskenmerken, vermeld in artikel II.170/1;

2° de betrokkenheid van enerzijds interne en externe stakeholders en anderzijds externe, onafhankelijke deskundigen bij de opleiding.

De commissie legt de bevindingen van de toetsing vast in een beoordelingsrapport.

29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
] [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018

Art. II.153/4.

De accreditatieorganisatie legt een beoordelingskader toets nieuwe opleiding vast voor de instellingen, vermeld in artikel II.2 en II.3, en een beoordelingskader toets nieuwe opleiding voor de instellingen, vermeld in artikel II.19, II.20, II.21, II.105 en II.106 en voor de geregistreerde instellingen, vermeld in artikel II.6, en een beoordelingskader toets nieuwe opleiding voor de instellingen die de registratie aanvragen conform artikel II.6, waarin al de volgende elementen bepaald worden :

1° de wijze waarop de kwaliteitskenmerken, vermeld in artikel II.170/1, getoetst zullen worden;

2° de beoordelingsschaal en de beslisregels;

3° de stappen in het beoordelingsproces;

4° de vorm en inhoud van het aanvraagdossier.

Onverminderd het eerste lid, 4°, omvat een aanvraagdossier toets nieuwe opleiding van een instelling als vermeld in artikel II.2 en II.3, de resultaten en uitkomsten van de regie die het mogelijk maken de kwaliteitskenmerken in artikel II.170/1 te toetsen.

De in het eerste lid vermelde beoordelingskaders toets nieuwe opleiding worden, voor ze toegepast kunnen worden, door de Vlaamse Regering goedgekeurd, na advies van de VLUHR als koepelorganisatie en de studentenkoepelverenigingen.

29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
] [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018

Art. II.153/5.

Gezamenlijke opleidingen, georganiseerd door een Vlaamse instelling voor hoger onderwijs samen met een of meer buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs die [52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
samen een geïntegreerd curriculum aanbieden dat bij succesvolle voltooiing ervan leidt tot multi- of gezamenlijke diplomering,52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
] worden beoordeeld aan de hand van de European Approach for Quality Assurance of Joint Programmes, goedgekeurd door de ministers van de Europese Hogeronderwijsruimte. Instellingen kunnen voor de organisatie van die externe beoordeling een beroep doen op een evaluatieorgaan dat bij het European Quality Assurance Register for Higher Education is geregistreerd. Instellingen vragen de toets nieuwe opleiding aan bij de accreditatieorganisatie binnen twee maanden na de publicatie van de externe beoordeling van de opleiding.

29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
Onderafdeling 4. Beoordelingsrapport en besluit29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018

Art. II.153/6.

§ 1. De accreditatieorganisatie komt op basis van het beoordelingsrapport van de commissie, vermeld in artikel II.153/3, tot een toetsingsbesluit. Een toetsingsbesluit is positief als de accreditatieorganisatie in redelijkheid uit het beoordelingsrapport besluit dat de kwaliteit van de nieuwe opleiding zal voldoen aan de kwaliteitskenmerken, vermeld in artikel II.170/1.

§ 2. De accreditatieorganisatie bezorgt voor het verstrijken van een ordetermijn van zes maanden een ontwerp van toetsingsbesluit en het onderliggende beoordelingsrapport aan het instellingsbestuur.

De accreditatieorganisatie kan voordat het ontwerp van beoordelingsrapport en besluit wordt verzonden, het instellingsbestuur om aanvullende informatie, toelichtingen en verduidelijkingen vragen. De accreditatieorganisatie legt in het reglement, vermeld in artikel II.27, de bestuursbeginselen vast voor de verzoeken om aanvullende informatie, toelichtingen en verduidelijkingen en voor de behandeling van de antwoorden.

Het instellingsbestuur kan binnen een vervaltermijn van vijftien dagen, vanaf de dag na de dag van de ontvangst van het ontwerp van toetsingsbesluit en het onderliggende beoordelingsrapport, een van de volgende handelingen stellen :

1° bezwaren en opmerkingen formuleren;

2° de aanvraag intrekken.

De accreditatieorganisatie bepaalt in het reglement, vermeld in artikel II.27, de procedurele regelen voor de bezwaren en de opmerkingen, vermeld in het derde lid.

§ 3. Een instellingsbestuur kan een initiële aanvraag intrekken voor ze het ontwerp van toetsingsbesluit en het onderliggende beoordelingsrapport heeft ontvangen of binnen de vervaltermijn, vermeld in paragraaf 2.

Het instellingsbestuur beschikt eenmalig over een vervaltermijn van zestig dagen om de aanvraag toets nieuwe opleiding opnieuw in te dienen bij de accreditatieorganisatie. De vervaltermijn gaat in op de dag na de intrekking van de initiële aanvraag toets nieuwe opleiding.

§ 4. De ordetermijn van zes maanden, vermeld in paragraaf 2, wordt in al de volgende gevallen verlengd tot acht maanden :

1° de accreditatieorganisatie maakt gebruik van de relevantietoets, vermeld in artikel II.153/1, § 4;

2° de opmerkingen en de bezwaren van het instellingsbestuur zijn van die aard dat de accreditatieorganisatie een bijkomend advies van deskundigen nodig heeft.

29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
Afdeling [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
3/229Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
] . Actualisatie van bestaande opleidingen van het hoger beroepsonderwijs28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

Art. II.155/1.

De bestaande hbo5-opleidingen waarvoor nog geen verwante beroepskwalificatie is erkend, worden geactualiseerd.

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

Art. II.155/2.

§ 1. De hogescholen die onderwijsbevoegdheid bezitten voor een van de opleidingen, vermeld in artikel II.155/1, schrijven gezamenlijk per opleiding de domeinspecifieke leerresultaten uit op basis van de niveaudescriptoren, vermeld in artikel 6 van het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur. Ze organiseren daartoe structureel onderling overleg, waarbij ook de bevoegde dienst van de Vlaamse Regering wordt betrokken. De hogescholen kunnen voor deze opdracht een beroep doen op externe experten.

De formulering van de domeinspecifieke leerresultaten is concreet en beroepsgericht en waarborgt de toepassing van Vlaamse, federale en internationale regelgeving over de beroepsuitoefening.

§ 2. De beschrijving van de domeinspecifieke leerresultaten wordt gevalideerd door de accreditatieorganisatie. De hogescholen dienen daarvoor samen een vraag tot validatie in bij de accreditatieorganisatie. Die aanvraag vermeldt de hogescholen die onderwijsbevoegdheid bezitten voor de desbetreffende opleiding, maar die de vraag niet mee willen indienen.

§ 3. Als een hogeschool die onderwijsbevoegdheid bezit voor een opleiding die moet worden geactualiseerd, de aanvraag, vermeld in paragraaf 2, niet mee ondertekent, verliest ze de onderwijsbevoegdheid voor de opleiding en wordt die opleiding stopgezet. De hogeschool kan vanaf het volgende academiejaar geen nieuwe studenten meer inschrijven. Het instellingsbestuur garandeert de nodige voorzieningen die toelaten dat de ingeschreven studenten hun opleiding kunnen voltooien.

§ 4. De accreditatieorganisatie bezorgt de bevoegde dienst van de Vlaamse Regering de gevalideerde domeinspecifieke leerresultaten met de daarin vervatte competenties voor registratie in een kwalificatiedatabank.

§ 5. De bevoegde dienst van de Vlaamse Regering legt, na advies van de hogescholen, de studieomvang van 90 of 120 studiepunten van de opleiding vast en het aandeel werkplekleren van de opleiding, dat minimaal een derde van de studieomvang bedraagt.

§ 6. De hogeschool bepaalt voor elke geactualiseerde opleiding een opleidingsprogramma, dat bestaat uit een samenhangend geheel van opleidingsonderdelen, en schrijft voor elk opleidingsonderdeel leerresultaten uit.

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

Art. II.155/3.

De Vlaamse Regering neemt de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs die volgens de procedure, vermeld in deze afdeling, zijn geactualiseerd, op in de lijst, vermeld in artikel II.170.

Door een opleiding van het hoger beroepsonderwijs op te nemen in de lijst als vermeld in het eerste lid, wordt het door de Vlaamse Regering erkende opleidingsprofiel, het door de Vlaamse minister bevoegd voor Onderwijs goedgekeurde structuurschema of het goedgekeurde leerplan en lessentabel van de desbetreffende opleiding opgeheven.

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

Art. II.155/4

§ 1. Opleidingen, geactualiseerd volgens de procedure, vermeld in deze afdeling, die op een later tijdstip verwant worden verklaard met een of meer erkende beroepskwalificaties, waarvoor wordt beslist om een onderwijskwalificatie te ontwikkelen, worden omgevormd als vermeld in artikel II.150/1.

§ 2. De bevoegde dienst van de Vlaamse Regering maakt op 1 februari 2024 een lijst van graduaatsopleidingen die zijn geactualiseerd, maar nog niet zijn omgevormd omdat er nog geen verwante beroepskwalificatie is erkend.

Als de bevoegde dienst van de Vlaamse Regering adviseert dat er voor een bestaande graduaatsopleiding geen beroepskwalificatie zal worden erkend die ermee verwant kan worden verklaard, beslist de Vlaamse Regering dat de betrokken graduaatsopleiding wordt stopgezet. De hogeschool kan vanaf het volgende academiejaar geen nieuwe studenten meer inschrijven. Het instellingsbestuur garandeert de nodige voorzieningen die toelaten dat de ingeschreven studenten hun opleiding kunnen voltooien.

Als de bevoegde dienst van de Vlaamse Regering adviseert dat er voor een bestaande graduaatsopleiding in de toekomst wel nog een beroepskwalificatie zal worden erkend die ermee verwant kan worden verklaard, beslist de Vlaamse Regering dat de betrokken graduaatsopleiding opnieuw moet worden geactualiseerd volgens de procedure, vermeld in deze afdeling.

De hogescholen kunnen de opleiding pas aanbieden nadat ze met positief gevolg de toets nieuwe opleiding bij het accreditatieorgaan hebben ondergaan volgens de procedure, vermeld in artikel II.395. Ze dienen daarvoor een dossier in uiterlijk op 30 november 2024.

§ 3. Als een hogeschool voor een opleiding van het hoger beroepsonderwijs, met uitzondering van de [58Decr. van 14/07/2023
B.S. 28/08/2023
opleidingen Verpleegkunde en Basisverpleegkunde58Decr. van 14/07/2023
B.S. 28/08/2023
] , uiterlijk op 30 november 2024 nog nooit een toets nieuwe opleiding heeft aangevraagd bij de accreditatieorganisatie, verliest de hogeschool de onderwijsbevoegdheid voor die opleiding.

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

Afdeling 4. Wijzigingen aan de studieomvang van opleidingen

Art. II.156.

§ 1. In 2013 kunnen de hogescholen en universiteiten uiterlijk op 15 oktober een aanvraag indienen bij de Vlaamse Regering tot uitbreiding van de studieomvang van een masteropleiding met een studieomvang van 60 studiepunten.

Vanaf 2014 kunnen de hogescholen en universiteiten in de loop van de maand april en uiterlijk op 30 april een aanvraag indienen bij de Vlaamse Regering tot uitbreiding van de studieomvang van een masteropleiding met een studieomvang van 60 studiepunten.

§ 2. Een aanvraag wordt gezamenlijk opgesteld door alle instellingen die de betrokken masteropleiding van 60 studiepunten aanbieden. De aanvraag wordt samen opgesteld en bevat het gezamenlijk concept van de opleidingsstructuur die de instellingen binnen de (sub)discipline voor ogen hebben.

Het aanvraagdossier omvat het standpunt van studenten, die betrokken worden bij de voorbereiding van de aanvraag.

De VLUHR coördineert de aanvraag en bezorgt die aan de Vlaamse Regering.

§ 3. Voor de masteropleidingen die met ingang van het academiejaar 2013-2014 worden geïntegreerd in een universiteit, stellen de betrokken universiteiten de aanvraag op.

Art. II.157.

De masteropleidingen die ontstaan na de uitbreiding van de studieomvang van een masteropleiding van 60 studiepunten, kunnen 1 van de volgende vormen aannemen :

1° een vakinhoudelijke masteropleiding van 90 studiepunten;

2° een masteropleiding van 90 studiepunten die bestaat uit een vakinhoudelijke vorming van 60 studiepunten en een differentiatie van 30 studiepunten die specifiek gericht is op 1 of meer van de volgende finaliteiten :

a) het verwerven van specifieke beroepsgerichte competenties [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
...28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] ;

b) een doorgedreven vakinhoudelijke specialisatie;

3° een masteropleiding van 120 studiepunten die bestaat uit een vakinhoudelijke vorming van 90 studiepunten en een differentiatie van 30 studiepunten die specifiek gericht is op 1 of meer van de volgende finaliteiten :

a) [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
...28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

b) het verwerven van specifieke beroepsgerichte competenties [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
...28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] ;

c) een doorgedreven vakinhoudelijke specialisatie;

4° een onderzoeksmaster van 120 studiepunten, die wordt aangeboden naast een masteropleiding in hetzelfde studiegebied;

5° [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
...28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

Art. II.158.

§ 1. De aanvragen tot uitbreiding van de studieomvang van de masteropleidingen worden gemotiveerd aan de hand van de volgende criteria :

1° de studieomvang van vergelijkbare opleidingen in de Europese Hogeronderwijsruimte bedraagt meer dan 60 studiepunten en de leerresultaten van de masteropleiding van 60 studiepunten beantwoorden niet meer aan wat internationaal gangbaar is, én de internationale en nationale arbeidsmarkt voor afgestudeerden vraagt het beheersen van algemene en specifieke beroepsgerichte competenties die samen met de vakinhoudelijke competenties niet kunnen worden bereikt binnen de huidige studieomvang, of

2° de leerresultaten van de bestaande masteropleidingen kunnen niet worden bereikt binnen de huidige studieomvang, én de internationale en nationale arbeidsmarkt voor afgestudeerden vraagt het beheersen van algemene en specifieke beroepsgerichte competenties die samen met de vakinhoudelijke competenties niet kunnen worden bereikt binnen de huidige studieomvang.

§ 2. De aanvragen voor een onderzoeksmaster, ter uitvoering van artikel II.157, worden gemotiveerd aan de hand van de volgende criteria :

1° de verwachte doorstroom naar onderzoekscarrières aan een instelling voor hoger onderwijs of binnen de industrie en maatschappelijke organisaties;

2° de opleiding sluit aan bij de onderzoekszwaartepunten van de instelling voor hoger onderwijs;

3° het beoogde eindniveau van de opleiding sluit aan bij het eindniveau dat internationaal gangbaar is voor een onderzoeksmaster.

Art. II.159.

§ 1. De Vlaamse Regering legt de ingediende aanvragen voor advies voor aan de accreditatieorganisatie, bedoeld in artikel II.26. De accreditatieorganisatie legt een operationeel kader vast voor de beoordeling van de aanvragen. Dat beoordelingskader wordt aan de Vlaamse Regering ter goedkeuring voorgelegd.

§ 2. De accreditatieorganisatie gaat na of de ingediende aanvragen beantwoorden aan de criteria, bedoeld in artikel II.158. Daarbij gaat zij ook na :

1° of de betreffende instellingen, desgevallend door samenwerking met andere hogescholen of universiteiten, voldoende capaciteit en kritische massa hebben inzake academisch en wetenschappelijk personeel en infrastructuur om de opleidingen met een uitgebreide studieomvang op kwaliteitsvolle basis aan te bieden;

2° in geval het gaat om een onderzoeksmaster, of de betreffende instellingen concrete doelstellingen hebben geformuleerd met betrekking tot het aantal doctoraten en met betrekking tot de duur van de voorbereiding van het doctoraat, of zij maatregelen hebben geformuleerd om die doelstellingen te realiseren en op welke wijze zij de realisatie van deze doelstellingen monitoren en de kwaliteit ervan bewaken.

§ 3. De instellingen betalen een bedrag van 2.500 euro per instelling en per opleiding aan de accreditatieorganisatie als bijdrage in de kosten van de advisering.

Art. II.160.

§ 1. De Vlaamse Regering neemt vóór 1 december van het jaar waarin de aanvraag werd ingediend, een beslissing betreffende de uitbreiding van de studieomvang op basis van het advies van de accreditatieorganisatie en het ingediende dossier.

In afwijking van het eerste lid neemt de Vlaamse Regering over de aanvragen, ingediend in 2013, een beslissing vóór 15 maart 2014.

§ 2. Indien de Vlaamse Regering de ingediende aanvraag heeft goedgekeurd, kan de masteropleiding starten ten vroegste het vierde academiejaar na het academiejaar waarin de Vlaamse Regering de beslissing heeft genomen.

§ 3. Een goedgekeurde onderzoeksmaster kan ten vroegste starten het academiejaar na het academiejaar waarin de Vlaamse Regering de beslissing heeft genomen, tenzij de Vlaamse Regering een andere startdatum heeft bepaald.

§ 4. In afwijking van hetgeen bepaald is in paragraaf 2, kan de Vlaamse Regering een vroegere startdatum bepalen op gemotiveerd verzoek van de instellingen, en op voorwaarde dat de studenten die in het academiejaar waarin de Vlaamse Regering de aanvraag heeft goedgekeurd, de bacheloropleiding waarop de masteropleiding aansluit zijn begonnen, de masteropleiding van 60 studiepunten kunnen afronden.

In geval van de afwijking, vermeld in het eerste lid, bieden de instellingen de bestaande masteropleiding van 60 studiepunten en de masteropleiding met een uitgebreide studieomvang gelijktijdig aan gedurende een periode van 5 jaar. Na die termijn wordt de masteropleiding van 60 studiepunten stopgezet.

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
§ 4/1. De opleiding waarvan de studieomvang wordt uitgebreid wordt geacht geaccrediteerd te zijn tot en met het einde van het tweede academiejaar dat volgt op het einde van het academiejaar waarin de nieuw bepaalde studieomvang, voor de eerste keer geheel doorlopen werd.29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

§ 5. Als de Vlaamse Regering de aanvraag tot uitbreiding van de studieomvang van een masteropleiding niet goedkeurt, kan de instelling pas na verloop van een periode van 3 jaar, te rekenen vanaf de aanvraagdatum, een nieuwe aanvraag indienen.

§ 6. Als de Vlaamse Regering oordeelt dat 1 van de indienende instellingen niet beschikt over de capaciteit en de kritische massa inzake academisch en wetenschappelijk personeel en infrastructuur om de opleiding met een uitgebreide studieomvang op kwaliteitsvolle basis aan te bieden, dan kan de opleiding alleen nog worden aangeboden in samenwerking met een andere instelling.

De samenwerking moet uiterlijk gerealiseerd zijn 1 academiejaar voor de start van de masteropleiding met een uitgebreide studieomvang.

Ingeval de instelling die samenwerking niet kan realiseren, wordt de opleiding stopgezet uiterlijk gelijktijdig met de start van de opleiding met de uitgebreide studieomvang.

§ 7. Binnen de Vlaamse Gemeenschap kunnen maximum 40 onderzoeksmasters, die tot stand komen na uitbreiding van de studieomvang via de procedure, bedoeld in artikel II.156 tot II.160, worden aangeboden in of over de studiegebieden of delen van de studiegebieden Wijsbegeerte en moraalwetenschappen, Godgeleerdheid, godsdienstwetenschappen en kerkelijk recht, Taal- en letterkunde, Geschiedenis, Archeologie en kunstwetenschappen, Rechten, notariaat en criminologische wetenschappen, Economische en toegepaste economische wetenschappen, Politieke en sociale wetenschappen, Sociale gezondheidswetenschappen, Conservatie-restauratie, Architectuur, Gezondheidszorg, Industriële wetenschappen en technologie, Biotechniek, Productontwikkeling, Toegepaste taalkunde, Handelswetenschappen en bedrijfskunde, Audiovisuele en beeldende kunst, Muziek en podiumkunsten, Nautische wetenschappen.

Een onderzoeksmaster in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst, Muziek en podiumkunsten, Nautische wetenschappen kan enkel door een hogeschool worden georganiseerd en aangeboden in samenwerking met een universiteit.

[13Decr. van 19/06/2015
B.S. 21/08/2015

§ 8. De studieomvang van de master in de huisartsgeneeskunde en van de master in de specialistische geneeskunde wordt uitgebreid tot 180 studiepunten. Deze uitgebreide studieomvang geldt voor alle studenten die zich voor de eerste keer inschrijven in deze masteropleidingen vanaf het academiejaar 2018-2019 na het voltooien van een masteropleiding in de geneeskunde met een studieomvang van 180 studiepunten.

13Decr. van 19/06/2015
B.S. 21/08/2015
] [52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022

§ 9. De studieomvang van de volgende masteropleidingen wordt uitgebreid tot 180 studiepunten:

1° de masteropleiding in de klinische biologie;

2° de masteropleiding in de specialistische tandheelkunde;

3° de masteropleiding in de specialistische mondzorg.

De opleiding waarvan de studieomvang wordt uitgebreid wordt geacht geaccrediteerd te zijn tot en met het einde van het tweede academiejaar dat volgt op het einde van het academiejaar waarin de nieuw bepaalde studieomvang voor de eerste keer geheel doorlopen werd.

52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
]

Art. II.161.

De Vlaamse Regering kan de studieomvang van [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
graduaats-, 28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] bachelor- of masteropleidingen uitbreiden om op die manier de bij of krachtens de wet, het decreet of de Europese richtlijn vastgelegde voorwaarden of richtlijnen met betrekking tot de studieomvang te realiseren met het oog op de toegang tot het beroep.

Art. II.162.

§ 1. Hogescholen en universiteiten kunnen in de loop van de maand april en uiterlijk op 30 april van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het academiejaar waarin de instelling de opleiding op zijn vroegst wil aanbieden, een aanvraag tot vermindering van de studieomvang van een bestaande masteropleiding indienen bij de Vlaamse Regering.

§ 2. De aanvragen worden gezamenlijk opgesteld door alle instellingen die de betrokken opleiding aanbieden.

De VLUHR coördineert de aanvragen en bezorgt de aanvragen aan de Vlaamse Regering.

§ 3. De aanvragen tot vermindering van de studieomvang van de masteropleidingen moeten gemotiveerd worden aan de hand van het volgende criterium : de studieomvang van vergelijkbare opleidingen in de Europese Hogeronderwijsruimte bedraagt minder dan 90 of 120 studiepunten en de leerresultaten van de masteropleiding kunnen worden bereikt binnen een beperktere studieomvang.

§ 4. De Vlaamse Regering neemt vóór 1 december van het jaar waarin de aanvraag wordt ingediend een beslissing inzake de vermindering van de studieomvang op basis van het advies van de accreditatieorganisatie, bedoeld in artikel II.26 en op basis van het ingediende dossier. De accreditatieorganisatie legt een operationeel kader vast voor de beoordeling van de aanvragen, dat ter goedkeuring aan de Vlaamse Regering voorgelegd wordt.

De instellingen betalen een bedrag van 2.500 euro per instelling en per opleiding aan de accreditatieorganisatie als bijdrage in de kosten van de advisering.

Art. II.163.

De Vlaamse Regering kan de studieomvang van masteropleidingen verminderen om op die manier de bij of krachtens de wet, het decreet of de Europese richtlijn vastgelegde voorwaarden of richtlijnen met betrekking tot de studieomvang te realiseren met het oog op de toegang tot het beroep.

Art. II.164.

[16Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
§ 1.16Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
] Studenten die ingeschreven waren in een masteropleiding van 60 studiepunten in het academiejaar voorafgaand aan het academiejaar waarin de uitbreiding van de studieomvang van de masteropleiding wordt ingevoerd, kunnen hun masteropleiding voltooien binnen de 2 daaropvolgende academiejaren of kunnen inschrijven voor de in studieomvang uitgebreide masteropleiding met behoud van de verworven creditbewijzen.

Instellingen moeten door middel van de organisatie van specifieke studietrajecten met een studieomvang van ten hoogste 60 studiepunten studenten die een masteropleiding van 60 studiepunten hebben voltooid, de mogelijkheid bieden om de graad van master te behalen van de in studieomvang uitgebreide masteropleiding.

Studenten die ingeschreven waren in een masteropleiding van 90 of 120 studiepunten in het academiejaar voorafgaand aan het academiejaar waarin de vermindering van de studieomvang van de masteropleiding wordt ingevoerd, kunnen hun masteropleiding voltooien binnen de 2 daaropvolgende academiejaren.

[52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022

§ 1/1. Studenten die ingeschreven waren in een masteropleiding klinische biologie, specialistische tandheelkunde of specialistische mondzorg in het academiejaar voorafgaand aan het academiejaar waarin de uitbreiding van de studieomvang van deze masteropleiding, vermeld in artikel II.160, § 9, wordt ingevoerd, kunnen deze masteropleiding voltooien [57Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
binnen de vijf daaropvolgende academiejaren57Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
] of kunnen inschrijven voor de in studieomvang uitgebreide masteropleiding met behoud van de verworven creditbewijzen.

52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
] [16Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016

§ 2. In het academiejaar dat de uitbreiding van de studieomvang van een bacheloropleiding wordt ingevoerd en in de drie academiejaren die daarop volgen kunnen studenten nog het diploma behalen van de bacheloropleiding op basis van de studieomvang van voor de uitbreiding. Deze mogelijkheid bestaat voor :

1° studenten die reeds in de bacheloropleiding ingeschreven waren vóór het academiejaar waarin de uitbreiding van de studieomvang wordt ingevoerd;

2° studenten die zich voor een traject met vermindering van studieduur op grond van een eerder behaald HBO5-diploma inschrijven in het academiejaar waarin de uitbreiding van de studieomvang ingevoerd wordt;

3° studenten die zich voor een traject met vermindering van studieduur op grond van een eerder behaald bachelor- of masterdiploma inschrijven in het academiejaar waarin de uitbreiding van de studieomvang ingevoerd wordt of het daaropvolgend academiejaar.

Instellingen moeten door middel van de organisatie van specifieke studietrajecten met een studieomvang van ten hoogste de omvang van de studie-uitbreiding aan studenten die een bacheloropleiding van 180 studiepunten hebben voltooid, de mogelijkheid bieden om de graad van bachelor te behalen van de in studieomvang uitgebreide bacheloropleiding.

16Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
] [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

§ 3. In het academiejaar dat de uitbreiding van de studieomvang van een graduaatsopleiding wordt ingevoerd en in de twee academiejaren die daarop volgen kunnen studenten nog het diploma behalen van de graduaatsopleiding op basis van de studieomvang van voor de uitbreiding. Deze mogelijkheid bestaat voor studenten die reeds in de graduaatsopleiding ingeschreven waren vóór het academiejaar waarin de uitbreiding van de studieomvang wordt ingevoerd.

Instellingen moeten door middel van de organisatie van specifieke studietrajecten met een studieomvang van ten hoogste de omvang van de studie-uitbreiding aan studenten die een graduaatsopleiding van 90 of 120 studiepunten hebben voltooid, de mogelijkheid bieden om de graad van gegradueerde te behalen van de in studieomvang uitgebreide graduaatsopleiding.

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

Afdeling 5. Herschikkingen van het opleidingsaanbod

Art. II.165.

Onder herschikkingen van het opleidingsaanbod worden begrepen :

1° [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
het omvormen van graduaats-, bachelor- of masteropleidingen tot een gezamenlijk georganiseerde opleiding als vermeld in artikel II.171;28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

2° [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
het omvormen van een graduaats-, bachelor- of masteropleiding tot een gezamenlijk georganiseerde opleiding, waarbij de toetredende instelling de graduaats-, bachelor- of masteropleiding op het ogenblik van de omvorming niet aanbiedt, vermeld in artikel II.166;28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

3° het samenvoegen van 2 of meerdere bacheloropleidingen of 2 of meerdere masteropleidingen binnen een hogeschool of universiteit, zoals bedoeld in artikel II.167.

Art. II.166.

§ 1. Als een bestaande [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
graduaats-,28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] bachelor- of masteropleiding aangeboden door een hogeschool of universiteit, omgevormd wordt tot een gezamenlijk georganiseerde opleiding conform de bepalingen van artikel II.171, dan wordt deze opleiding niet beschouwd als een nieuwe opleiding in hoofde van de toetredende instellingen. De betrokken hogescholen of universiteiten moeten de onderwijsbevoegdheid hebben om de desbetreffende graden binnen de geografische omschrijving te verlenen.

§ 2. Voorafgaand aan de organisatie van de gezamenlijke opleiding, moeten de associaties waarvan een partner de desbetreffende onderwijsbevoegdheid heeft en de desbetreffende graden mag verlenen in een vestiging in de provincie waarin de toetredende instelling de geografische bevoegdheid heeft om de opleiding aan te bieden en de desbetreffende graden te verlenen, hun akkoord verlenen.

Voor de toepassing van het eerste lid worden het Brusselse Gewest en de provincie Vlaams-Brabant als 1 provincie beschouwd.

§ 3. Wanneer 1 van de deelnemende hogescholen of universiteiten niet langer wenst te participeren aan de gezamenlijk georganiseerde opleiding, dan kan een hogeschool of universiteit de desbetreffende opleiding niet organiseren als afzonderlijke opleiding in het geval deze hogeschool of universiteit de opleiding niet organiseerde op het ogenblik van de start van de gezamenlijke opleiding.

§ 4. De betrokken universiteiten of hogescholen delen voor 1 mei aan de Vlaamse Regering de opleidingen die ze conform paragraaf 1 van dit artikel in het volgende academiejaar gezamenlijk willen organiseren, mee. Bij deze mededeling wordt het akkoord van de associaties, zoals bedoeld in paragraaf 2 van dit artikel gevoegd. De hogeschool of universiteit die niet langer wenst te participeren aan de gezamenlijk georganiseerde opleiding deelt dit mee aan de Vlaamse Regering voor 1 mei voorafgaand aan het academiejaar waarin de participatie wordt stopgezet.

Art. II.167.

Als een hogeschool of universiteit 2 of meerdere bacheloropleidingen of 2 of meerdere masteropleidingen wil samenvoegen tot respectievelijk een bachelor- of masteropleiding, dan wordt deze opleiding niet beschouwd als nieuwe opleiding indien de samengevoegde opleiding opgenomen is in de lijst, vermeld in [41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
artikel II.170, § 241Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
] .

Art. II.168.

Als de aanvangsdatum van de accreditatietermijn van de opleidingen die een instelling wil samenvoegen tot 1 opleiding, als vermeld in artikel II.167, verschillend is, geldt als aanvangsdatum van de accreditatietermijn van de samengevoegde opleiding de vroegste aanvangsdatum van de samengevoegde opleidingen.

Als de accreditatietermijn van de opleidingen die omgevormd worden tot een gezamenlijke opleiding, als vermeld in artikel II.165, 1°, verschillend is, geldt als aanvangsdatum van de accreditatietermijn van de samengevoegde opleiding de vroegste aanvangsdatum van de oorspronkelijke opleidingen.

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
Een nieuwe externe beoordeling door een commissie is vereist wanneer een instelling meerdere opleidingen samenvoegt waarvan minimum een opleiding een accreditatie met beperkte geldigheidsduur als vermeld in artikel II.170/13, § 4, 2°, of in artikel II.170/18, § 4, 2°, geniet29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
...29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

Art. II.169.

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
...29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

Afdeling 6. Registratie. Het Hogeronderwijsregister

Art. II.170.

[27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018

§ 1. Er wordt een Hogeronderwijsregister gepubliceerd met het hoger onderwijs dat conform deze codificatie per academiejaar aangeboden wordt.

Het Hogeronderwijsregister omvat :

1° de instellingen die conform deze codificatie als hogeronderwijsinstelling erkend zijn;

2° de opleidingen die worden aangeboden conform deze codificatie en leiden tot de graden van gegradueerde, bachelor en master;

3° de opleidingen die leiden tot de titel van "laureaat van het Hoger Instituut voor Schone Kunsten

§ 1/1. Het Hogeronderwijsregister bevat voor de universiteiten en hogescholen de volgende gegevens :

1° de naam van de instelling;

2° in voorkomend geval de associatie waarvan de instelling lid is;

3° de ingangsdatum van het besluit dat de instellingsreview afrondt;

4° de einddatum van het besluit dat de instellingsreview afrondt;

5° het besluit van de accreditatieorganisatie dat de instellingsreview afrondt en het onderliggende beoordelingsrapport.

29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
§ 1/2.29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
] Er wordt een register gepubliceerd van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs en van de bachelor- en masteropleidingen die conform deze codex worden aangeboden, hierna Hogeronderwijsregister te noemen.

Het Hogeronderwijsregister bevat van elke opleiding de volgende gegevens:

1° de gegevens, vermeld in paragraaf 2;

2° in voorkomend geval, de studieomvang van de afstudeerrichting(en);

3° de datum van accreditatie of erkenning als nieuwe opleiding;

4° het tijdstip waarop de accreditatie of de erkenning als nieuwe opleiding vervalt;

5° in voorkomend geval de vermelding dat er een opleidingstraject is voor werk-studenten;

6° de vermelding dat in het desbetreffende academiejaar studenten kunnen inschrijven in de opleiding;

7° de vestiging(en) en, in voorkomend geval de buitenlandse locaties, waar opleiding en, in voorkomend geval, de afstudeerrichting(en) worden aangeboden;

8° in voorkomend geval de vermelding van de instelling die de opleiding gezamenlijk aanbiedt.

In het Hogeronderwijsregister wordt in een link voorzien naar de websites van de instellingen met meer uitgebreide informatie over de gegevens over de aansluiting, de vervolgopleidingen en de onderwijs- en examenreglementen.

De domeinspecifieke leerresultaten van een opleiding zijn zowel in het Hogeronderwijsregister als in de Kwalificatiedatabank te raadplegen. Er wordt een link voorzien naar de Kwalificatiedatabank.

Het Hogeronderwijsregister voorziet in een historiek over de accreditatiestatus en de benamingen van de opleidingen. Het Hogeronderwijsregister voorziet in een Engelstalige vertaling van de benaming van de opleidingen.

In het Hogeronderwijsregister kunnen daarnaast ook de opleidingen vermeld worden, aangeboden door de Hogere instituten en andere instellingen voor Schone Kunsten als vermeld in artikel III.119.

De opmaak en de actualisering van het Hogeronderwijsregister wordt gedaan door de bevoegde dienst van de Vlaamse overheid.

§ 2. De Vlaamse Regering legt een lijst vast van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs en van de bachelor- en masteropleidingen die conform deze codex per instelling aangeboden kunnen worden.

Voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs en de bachelor- en de masteropleidingen die door de hogescholen en universiteiten worden aangeboden in overeenstemming met de onderwijsbevoegdheid, vermeld in artikel II.78 tot en met II.100, [41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
artikel II.100/1, II.100/2 en artikel II.113, § 4, vierde lid,41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
] bevat die lijst per instelling en per studiegebied, deel van een studiegebied of cluster van studiegebieden, de volgende gegevens:

1° de graad van de opleiding;

2° de kwalificatie van de graad van de opleiding;

3° de vermelding dat de opleiding een graduaatsopleiding is, een initiële bachelor-opleiding, een bachelor-na-bacheloropleiding, een initiële masteropleiding of een master-na-masteropleiding;

4° in voorkomend geval de specificatie van de graad, vermeld in artikel II.77;

5° in voorkomend geval de bijkomende titel die de houder van het diploma kan voeren, vermeld in artikel II.76;

6° in voorkomend geval de afstudeerrichtingen binnen de opleiding;

7° de vestiging(en) waar de opleiding en, in voorkomend geval, de afstudeer-richting(en) worden aangeboden;

8° de vermelding dat de opleiding Nederlandstalig is of anderstalig is, met in voorkomend geval de Nederlandstalige equivalente opleiding;

9° de studieomvang van de opleiding.

Voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs, de bachelor- en masteropleidingen die door de andere ambtshalve geregistreerde instellingen of door de geregistreerde instellingen worden aangeboden, bevat de lijst per instelling de volgende gegevens:

1° [37Decr. van 05/04/2019
B.S. 24/06/2019
indien van toepassing het studiegebied, een deel van het studiegebied of studiegebieden waarbinnen een opleiding wordt ondergebracht;37Decr. van 05/04/2019
B.S. 24/06/2019
]

2° de graad van de opleiding;

3° de kwalificatie van de graad van de opleiding;

4° de vermelding dat de opleiding een graduaatsopleiding is, een initiële bachelor-opleiding, een bachelor-na-bacheloropleiding, een initiële masteropleiding of een master-na-masteropleiding;

5° de studieomvang van de opleiding, uitgedrukt in studiepunten;

6° in voorkomend geval de specificatie van de graad, vermeld in artikel II.77;

7° in voorkomend geval de bijkomende titel die de houder van het diploma kan voeren, vermeld in artikel II.76;

8° de vermelding van de onderwijstaal van de opleiding.

Voor de bachelor- en de masteropleidingen geeft de eerste lijst de situatie weer van het academiejaar 2018-2019, voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs de situatie van het academiejaar 2019-2020.

De Vlaamse Regering past als een gevolg van de volgende beslissingen of besluiten de lijst met de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs en de bachelor- en masteropleidingen die de universiteiten en hogescholen aanbieden, jaarlijks aan:

1° op basis van een beslissing van de Vlaamse Regering over:

a) de erkenning van een nieuwe opleiding;

b) de wijziging van de studieomvang van een opleiding;

c) de erkenning van een master in het kader van de uitbreiding van de studieomvang van een masteropleiding;

2° op voorstel van de algemene vergadering van de VLUHR, die beslist volgens haar eigen beslissingsregels, over:

a) wijzigingen in de kwalificatie van de graad van de opleiding;

b) wijzigingen aan afstudeerrichtingen die binnen een bepaalde opleiding kunnen worden aangeboden. Die wijzigingen hebben betrekking op:

1) het aanbieden van nieuwe afstudeerrichtingen;

2) wijzigingen aan de benaming van bestaande afstudeerrichtingen, met uitzondering van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs;

3) veranderingen van vestiging binnen de instelling en opleiding van bestaande afstudeerrichtingen;

c) de omvorming van een bachelor- of masteropleiding tot een gezamenlijk georganiseerde opleiding, waarbij de toetredende instelling de bachelor- of masteropleiding op het ogenblik van de omvorming niet aanbiedt als vermeld in artikel II.166;

d) de samenvoeging van twee of meer bacheloropleidingen of twee of meer masteropleidingen binnen een hogeschool of universiteit, vermeld in artikel II.167;

3° op basis van een beslissing van het instellingsbestuur waarmee ze aangeeft:

a) de opleiding of een afstudeerrichting niet langer te organiseren;

b) de taal van een bachelor-na-bachelor- en master-na-masteropleiding te wijzigen;

4° op basis van een negatief accreditatiebesluit van de accreditatieorganisatie;

5° in geval een masteropleiding geselecteerd wordt in overeenstemming met de bepalingen van een Europees financieringsprogramma ter bevordering van de internationale samenwerking in het hoger onderwijs en waarbinnen een multi- of gezamenlijke diplomering wordt vooropgesteld;

6° op basis van een positief oordeel van de Commissie Hoger Onderwijs om een anderstalige bachelor- of masteropleiding te organiseren, waarover de Vlaamse Regering binnen een vervaltermijn van 45 dagen geen negatief oordeel heeft gegeven;

7° op basis van een positief oordeel van de Commissie Hoger Onderwijs over de verandering van vestigingsplaats van een bachelor- of masteropleiding [45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
of een opleiding van het hoger beroepsonderwijs45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
] .

De Vlaamse Regering kan de lijst van de bachelor- en masteropleidingen die de universiteiten en hogescholen aanbieden, ook aanpassen om de noodzakelijke vergelijkbaarheid, duidelijkheid en transparantie in de benamingen te realiseren, op advies van de VLUHR.

[45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
Voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs, de bacheloren masteropleidingen die de andere ambtshalve geregistreerde instellingen en de geregistreerde instellingen aanbieden, kan de Vlaamse Regering de lijst, vermeld in het derde lid, voor een instelling aanpassen op verzoek van het instellingsbestuur.45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
] Voor de specificatie van de graad voegt het instellingsbestuur bij de voormelde vraag een advies van de VLUHR.

De door de VLUHR en het instellingsbestuur gevraagde aanpassingen worden jaarlijks vóór 1 december van het academiejaar dat voorafgaat aan het academiejaar waarop de aanpassing van toepassing is, meegedeeld aan de bevoegde dienst van de Vlaamse overheid.

[41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
Bij de informatieverstrekking over het opleidingsaanbod en bij de studiebekrachtiging hanteert een instellingsbestuur minstens de benamingen en gegevens over de opleidingen en afstudeerrichtingen die zijn vastgelegd in de lijst, vermeld in deze paragraaf. Aan de regeringscommissarissen wordt in het kader van de wettelijkheidscontrole die ze uitvoeren de specifieke toezichtstaak gegeven om deze informatieverstrekking systematisch te screenen. Eventueel dienen ze conform artikel IV.97 tot en met IV.99 een met redenen omkleed beroep in bij de Vlaamse Regering.41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
]

27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
Hoofdstuk 9/1. Verantwoording voor de kwaliteit van opleidingen29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
Afdeling 1. Algemeen29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

Art. II.170/1.

De kwaliteit van een opleiding wordt gekenmerkt door al de volgende kwaliteitskenmerken :

1° de leerresultaten van de opleiding, vermeld in artikel II.68 van deze codex, en gebaseerd op de niveaudescriptoren, vermeld in artikel II.141 van deze codex, vormen een heldere en opleidingsspecifieke invulling van de internationale eisen voor het niveau, de inhoud en de oriëntatie;

2° het curriculum van de opleiding sluit aan bij de meest recente ontwikkelingen in het vakgebied, houdt rekening met de ontwikkelingen in het werkveld en is maatschappelijk relevant;

3° de voor de opleiding ingezette docenten bieden de studenten optimaal de mogelijkheid om de leerresultaten te behalen;

4° de opleiding biedt studenten adequate en gemakkelijk toegankelijke voorzieningen en studiebegeleiding;

5° de onderwijs-leeromgeving stimuleert de studenten om een actieve rol te spelen in het leerproces en draagt bij tot een vlotte studievoortgang;

6° de beoordeling van studenten weerspiegelt het leerproces en concretiseert de beoogde leerresultaten;

7° de opleiding verstrekt volledige en gemakkelijk leesbare informatie over alle fasen van de studieloopbaan;

8° informatie over de kwaliteit van de opleiding is publiek toegankelijk.

De opleiding leeft, waar dat van toepassing is, de relevante regelgeving voor de toegang tot bepaalde ambten of beroepen, vermeld in artikel II.67, na.

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
Afdeling 2. Instellingsreview29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
Onderafdeling 1. Algemeen29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018

Art. II.170/2.

De instellingen, vermeld in artikel II.2 en II.3, zijn onderworpen aan een instellingsreview.

De accreditatieorganisatie organiseert voor elke instelling als vermeld in artikel II.2 en II.3, een instellingsreview in de periode die loopt vanaf het begin van het academiejaar 2020-2021 tot en met het einde van het academiejaar [35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
2024-202535Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
] . Vervolgens organiseert de accreditatieorganisatie voor elke instelling als vermeld in artikel II.2 en II.3, elke zes jaar een instellingsreview.

De accreditatieorganisatie legt in overleg met de VLUHR als koepelorganisatie de kalender van de instellingsreviews vast.

29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
] [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018

Art. II.170/3.

§ 1. In het beoordelingskader, vermeld in artikel II.170/6, wordt de vorm en inhoud van het dossier vastgelegd dat ter voorbereiding van de instellingsreview bij de accreditatieorganisatie wordt ingediend.

De accreditatieorganisatie legt voor elke instelling als vermeld in artikel II.2 en II.3, de uiterlijke datum vast waarop het dossier moet worden ingediend.

§ 2. Als een dossier niet voldoet aan punt 4° van het beoordelingskader, vermeld in artikel II.170/6, biedt de accreditatieorganisatie de mogelijkheid om het verzuim te herstellen binnen een termijn die de accreditatieorganisatie bepaalt. Als geen dan wel op niet afdoende wijze gebruik wordt gemaakt van de voormelde mogelijkheid, wordt het dossier onontvankelijk verklaard. De accreditatieorganisatie kan nadere regelen voor deze procedure vaststellen in het beoordelingskader.

§ 3. Twee of meer universiteiten of twee of meer hogescholen kunnen samen een dossier indienen voor een instellingsreview. In dat geval zijn ze onderworpen aan dezelfde instellingsreview, die resulteert in één gezamenlijk beoordelingsrapport en één gezamenlijk besluit.

29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
Onderafdeling 2. Commissie29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018

Art. II.170/4.

De accreditatieorganisatie stelt de reviewcommissie samen die de instellingsreview uitvoert en coördineert het beoordelingsproces. De betrokken instelling heeft het recht beargumenteerd bezwaren aan te dragen tegen de samenstelling van de reviewcommissie binnen een vervaltermijn van vijftien dagen vanaf de dag na de dag van de ontvangst van de mededeling van de accreditatieorganisatie.

De reviewcommissie bestaat uit ten minste vijf leden, onder wie een student. De leden van de reviewcommissie zijn onafhankelijk, beschikken over de nodige deskundigheid en hebben ten minste vijf jaar geen banden gehad met de te beoordelen instelling. De reviewcommissie beschikt over bestuurlijke deskundigheid, onderwijsdeskundigheid en evaluatiedeskundigheid en is op de hoogte van de ontwikkelingen in de hogeronderwijssector in binnen- en buitenland. Ten minste een lid heeft grondige kennis van het Vlaamse hoger onderwijs en ten minste een lid is werkzaam in het hoger onderwijs buiten Vlaanderen.

29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
Onderafdeling 3. Beoordelingskader29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018

Art. II.170/5.

De reviewcommissie vermeld in artikel II.170/4, betrekt al de volgende onderwerpen in haar beoordeling :

1° de aansluiting van het onderwijsbeleid bij :

a) de visie van de instelling op hoger onderwijs en op de kwaliteit van het hoger onderwijs;

b) de maatschappelijke uitdagingen;

2° de beleidsuitvoering en de effectiviteit van de beleidsuitvoering, en de wijze waarop die effectiviteit wordt geëvalueerd en verbeterd;

3° de regie die deel uitmaakt van het onderwijsbeleid en die ervoor instaat dat de kwaliteit van de opleidingen geborgd wordt;

4° de betrokkenheid van enerzijds interne en externe stakeholders en anderzijds externe, onafhankelijke deskundigen bij de regie;

5° de aansluiting van de regie bij de kwaliteitskenmerken, vermeld in artikel II.170/1;

6° de kwaliteitscultuur die aanwezig is in de instelling.

De reviewcommissie legt de bevindingen van de instellingsreview vast in een beoordelingsrapport.

29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
] [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018

Art. II.170/6.

De accreditatieorganisatie legt een beoordelingskader Instellingsreview vast, waarin al de volgende elementen bepaald worden :

1° de wijze waarop de onderwerpen, vermeld in artikel II.170/5, getoetst zullen worden;

2° de beoordelingsschaal en de beslisregels;

3° de stappen in het beoordelingsproces;

4° de vorm en inhoud van het dossier dat ter voorbereiding van de instellingsreview bij de accreditatieorganisatie wordt ingediend.

De accreditatieorganisatie legt in het beoordelingskader vast waaraan de regie van de borging van de kwaliteit van de opleidingen moet beantwoorden en hoe de instellingen daarover verantwoording afleggen.

Het beoordelingskader Instellingsreview moet, voor het toegepast kan worden, door de Vlaamse Regering goedgekeurd worden, na advies van de VLUHR als koepelorganisatie en de studentenkoepelverenigingen.

29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
Onderafdeling 4. Beoordelingsrapport en besluit29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018

Art. II.170/7.

§ 1. De accreditatieorganisatie rondt het proces van de instellingsreview binnen twaalf maanden na de ontvangst van het dossier af.

De accreditatieorganisatie komt op basis van het beoordelingsrapport van de reviewcommissie, vermeld in artikel II.170/5, tot een besluit waarin de accreditatieorganisatie de gevolgen en opvolging van de instellingsreview, vermeld in artikel II.170/8, opneemt.

De accreditatieorganisatie kan voordat het ontwerp van beoordelingsrapport en besluit wordt verzonden, het instellingsbestuur om aanvullende informatie, toelichtingen en verduidelijkingen vragen. De accreditatieorganisatie legt in het reglement, vermeld in artikel II.27 van deze codex, de bestuursbeginselen vast voor de verzoeken om aanvullende informatie, toelichtingen en verduidelijkingen en voor de behandeling van de antwoorden gedurende de gehele procedure.

§ 2. De accreditatieorganisatie bezorgt ten minste twee maanden voor het verstrijken van de beslissingstermijn, vermeld in paragraaf 1, een ontwerp van beoordelingsrapport en van besluit dat de instellingsreview afrondt, aan het instellingsbestuur. Het instellingsbestuur kan binnen een vervaltermijn van vijftien dagen, vanaf de dag na de ontvangst van het ontwerp, bezwaren en opmerkingen formuleren.

§ 3. De accreditatieorganisatie bepaalt in het reglement, vermeld in artikel II.27, de procedurele regelen voor de bezwaren en de opmerkingen, vermeld in paragraaf 2. Die procedures kunnen nooit leiden tot een overschrijding van de beslissingstermijn, vermeld in paragraaf 1.

§ 4. Het besluit dat een instellingsreview afrondt, treedt in werking vanaf het academiejaar dat volgt op het academiejaar waarin het besluit genomen wordt of, in geval van verlenging, met ingang van de dag waarop het vorige besluit vervalt.

§ 5. Als de accreditatieorganisatie niet tot een besluit kan komen voordat de periode van het geldende besluit instellingsreview afloopt, wordt de periode van het geldende besluit instellingsreview met ten hoogste een jaar verlengd. De duur van de verlenging komt in mindering van de geldigheidsduur van het besluit instellingsreview.

29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
] [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018

Art. II.170/8.

§ 1. De instellingsreviews hebben in de volgende gevallen de volgende rechtsgevolgen :

1° als de accreditatieorganisatie op basis van het beoordelingsrapport, vermeld in artikel II.170/5 of II.170/7, in redelijkheid besluit dat de instelling een effectief onderwijsbeleid voert, evalueert en verbetert, met inbegrip van een eigen regie waarmee de kwaliteit van de opleidingen geborgd wordt, neemt ze een positief besluit instellingsreview. In dat geval vervalt voor die instelling de verplichting om de accreditatie van een opleiding aan te vragen. Als de geldigheid van de lopende accreditatietermijn van een opleiding afloopt, wordt ze op basis van een individueel accreditatiebesluit verlengd met zes jaar. Het positieve besluit instellingsreview heeft een geldigheidsduur van zes jaar;

2° als de accreditatieorganisatie op basis van het beoordelingsrapport, vermeld in artikel II.170/5 of II.170/7, in redelijkheid besluit dat de instelling onvoldoende kan aantonen dat ze een effectief onderwijsbeleid voert, evalueert en verbetert, met inbegrip van een eigen regie waarmee de kwaliteit van de opleidingen geborgd wordt, neemt ze een positief besluit instellingsreview met beperkte geldigheidsduur van ten hoogste drie jaar. In die periode van ten hoogste drie jaar vervalt voor die instelling de verplichting om de accreditatie van een opleiding aan te vragen. Als de geldigheid van de lopende accreditatietermijn van een opleiding afloopt, wordt ze op basis van een individueel accreditatiebesluit verlengd met zes jaar.

Uiterlijk drie maanden voor het einde van de geldigheidsduur van het besluit neemt de accreditatieorganisatie een nieuw besluit op basis van een nieuwe beperkte review door een reviewcommissie als vermeld in artikel II.170/4. Dat besluit heeft een geldigheidsduur van zes jaar, verminderd met de beperkte geldigheidsduur.

Als de accreditatieorganisatie op basis van het beoordelingsrapport van de nieuwe beperkte review in redelijkheid besluit dat de instelling een effectief onderwijsbeleid voert, evalueert en verbetert, met inbegrip van een eigen regie waarmee de kwaliteit van de opleidingen geborgd wordt, neemt ze een positief besluit met de rechtsgevolgen opgenomen in punt 1°, voor de geldigheidsduur van dit besluit.

Als de accreditatieorganisatie op basis van het beoordelingsrapport van de nieuwe beperkte review in redelijkheid besluit dat de instelling nog steeds onvoldoende kan aantonen dat ze een effectief onderwijsbeleid voert, evalueert en verbetert, met inbegrip van een eigen regie waarmee de kwaliteit van de opleidingen geborgd wordt, neemt ze een negatief besluit met de rechtsgevolgen opgenomen in punt 3°, voor de geldigheidsduur van dit besluit;

3° als de accreditatieorganisatie op basis van het beoordelingsrapport, vermeld in artikel II.170/5 of II.170/7, in redelijkheid besluit dat de kwaliteit van de opleidingen niet geborgd wordt, neemt ze een negatief besluit instellingsreview: de instelling vraagt voor alle opleidingen waarvan de accreditatietermijn vervalt, de opleidingsaccreditatie aan, conform artikel II.170/9. Het negatieve besluit instellingsreview heeft een geldigheidsduur van zes jaar.

§ 2. Als bij een fusie van twee of meer instellingen de geldigheidsduur van een besluit instellingsreview verschillend is, geldt als einddatum van het besluit instellingsreview van de gefuseerde instelling de vroegste einddatum van het besluit instellingsreview van de fuserende instellingen.

Als bij een fusie van twee of meer instellingen de uitkomst van het besluit instellingsreview verschillend is, geldt altijd het minst positieve besluit.

29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
Afdeling 3. Opleidingsaccreditatie op maat van de eigen regie29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
Onderafdeling 1. Aanvraag29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018

Art. II.170/9.

§ 1. De instellingen, vermeld in artikel II.2 en II.3, vragen de opleidingsaccreditatie op maat van de eigen regie aan bij de accreditatieorganisatie voor al de volgende opleidingen :

1° voor de opleidingen die erkend zijn als nieuwe opleiding conform artikel II.152;

2° voor de opleidingen waarvan de studieomvang uitgebreid is of die erkend zijn als onderzoeksmaster, conform hoofdstuk 9, afdeling 4;

[52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
2°/1 voor de opleidingen, vermeld in artikel II.160, § 9, waarvan de studieomvang is uitgebreid;52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
]

3° voor de opleidingen die geacht geaccrediteerd te zijn conform artikel II.151;

4° voor de opleidingen die een positief accreditatiebesluit met een beperkte geldigheidsduur hebben ontvangen als vermeld in artikel II.170/13, § 4, 2° ;

5° na een negatief besluit instellingsreview, voor de opleidingen waarvan de accreditatietermijn vervalt, vermeld in artikel II.170/8, § 1, 3° ;

6° voor de graduaatsopleidingen die zijn omgevormd en erkend als nieuwe opleiding conform de procedure, vermeld in artikel II.395.

[64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
7° voor de anderstalige initiële bachelor- of masteropleidingen die de toelating kregen om georganiseerd te worden conform artikel II.263, § 3, vierde lid, 1°, als de aanvraag bij de Commissie Hoger Onderwijs gebeurde na 1 september 2024.64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
]

De accreditatie van gezamenlijk georganiseerde opleidingen die voltooid worden met een gezamenlijk diploma als vermeld in artikel II.171, wordt verleend op gezamenlijke aanvraag van de betrokken Vlaamse instellingsbesturen.

De accreditatieaanvraag wordt ingediend uiterlijk acht maanden voor de lopende accreditatie of de erkenning als nieuwe opleiding verstrijkt. De termijnen worden berekend van maand tot maand en van dag tot dag. In die termijnen is de dag waarop de termijn verstrijkt inbegrepen.

[64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
In afwijking van het tweede lid dient er voor het gezamenlijk organiseren door meerdere hogeronderwijsinstellingen van een verkort traject van opleidingen die geaccrediteerd zijn bij elk van de betrokken instellingen geen accreditatieaanvraag te worden ingediend.64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
]

§ 2. Als een instelling een negatief besluit instellingsreview heeft, dan kan de accreditatieorganisatie, in overleg met de betrokken instelling, de accreditatietermijn van de opleidingen waarvan de accreditatietermijn vervalt in de geldigheidsduur van het negatief besluit, aanpassen. In dat geval wordt ervoor gezorgd dat alle opleidingen waarvan de accreditatietermijn vervalt in deze geldigheidsduur van het negatieve besluit een nieuwe accreditatie aanvragen binnen de geldigheidsduur van dit negatief besluit.

§ 3. In het beoordelingskader, vermeld in artikel II.170/12, worden de vorm en de inhoud van het dossier vastgelegd dat bij de aanvraag moet worden gevoegd.

§ 4. Als een aanvraag niet voldoet aan punt 4° van het beoordelingskader, vermeld in artikel II.170/12, eerste lid, biedt de accreditatieorganisatie de mogelijkheid om het verzuim te herstellen binnen een termijn die de accreditatieorganisatie bepaalt. Als geen dan wel op niet afdoende wijze gebruik wordt gemaakt van de voormelde mogelijkheid, wordt de aanvraag onontvankelijk verklaard. De accreditatie-organisatie kan nadere regelen voor de procedure vaststellen in het beoordelingskader.

29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
Onderafdeling 2. Commissie29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018

Art. II.170/10.

De accreditatieorganisatie stelt de commissie samen die de beoordeling uitvoert, en coördineert het beoordelingsproces. De betrokken instelling heeft het recht beargumenteerd bezwaren aan te dragen tegen de samenstelling van de commissie binnen een vervaltermijn van vijftien dagen vanaf de dag van de ontvangst van de mededeling van de accreditatieorganisatie.

Van deze commissie maakt ten minste een student deel uit. De leden van de commissie zijn onafhankelijk, beschikken over de nodige deskundigheid en hebben ten minste vijf jaar geen banden gehad met de betrokken instelling(en). Ten minste een lid heeft grondige kennis van het Vlaamse hoger onderwijs en ten minste een lid is werkzaam buiten Vlaanderen.

29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
Onderafdeling 3. Beoordelingskader29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018

Art. II.170/11.

De commissie vermeld in artikel II.170/10 betrekt de volgende onderwerpen in haar beoordeling :

1° de kwaliteit van de opleidingen die tot uiting komt via de kwaliteitskenmerken, vermeld in artikel II.170/1;

2° de betrokkenheid van enerzijds interne en externe stakeholders en anderzijds externe, onafhankelijke deskundigen bij de opleiding.

De commissie legt de bevindingen van de beoordeling vast in een beoordelingsrapport.

29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
] [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018

Art. II.170/12.

De accreditatieorganisatie legt een beoordelingskader vast, waarin al de volgende elementen bepaald worden :

1° de wijze waarop de kwaliteitskenmerken, vermeld in artikel II.170/1, getoetst zullen worden;

2° de beoordelingsschaal en de beslisregels;

3° de stappen in het beoordelingsproces;

4° de vorm en de inhoud van het aanvraagdossier.

Het dossier bevat de resultaten en uitkomsten van de regie die het mogelijk maakt de kwaliteit van de opleiding te staven aan de hand van de kwaliteitskenmerken, vermeld in artikel II.170/1.

Het beoordelingskader wordt, voor het toegepast kan worden, door de Vlaamse Regering, goedgekeurd na advies van de VLUHR als koepelorganisatie en de studentenkoepelverenigingen.

Gezamenlijke opleidingen, die georganiseerd worden door een Vlaamse instelling voor hoger onderwijs samen met een of meer buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs en die [52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
samen een geïntegreerd curriculum aanbieden dat bij succesvolle voltooiing ervan leidt tot multi- of gezamenlijke diplomering,52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
] worden beoordeeld aan de hand van de European Approach for Quality Assurance of Joint Programmes, goedgekeurd door de ministers van de Europese Hogeronderwijsruimte. Instellingen kunnen voor de organisatie van die externe beoordeling een beroep doen op een evaluatieorgaan dat bij het European Quality Assurance Register for Higher Education is geregistreerd. Instellingen vragen de accreditatie aan bij de accreditatieorganisatie binnen twee maanden na de publicatie van de externe beoordeling van de opleiding.

29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
Onderafdeling 4. Beoordelingsrapport en besluit29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018

Art. II.170/13.

§ 1. De accreditatieorganisatie komt op basis van het beoordelingsrapport van de commissie, vermeld in artikel II.170/11, of op basis van een beoordeling als vermeld in artikel II.170/12, vierde lid, tot een accreditatiebesluit.

De accreditatieorganisatie kan voordat het ontwerp van beoordelingsrapport en besluit wordt verzonden, het instellingsbestuur om aanvullende informatie, toelichtingen en verduidelijkingen vragen. De accreditatieorganisatie legt in het reglement, vermeld in artikel II.27, de bestuursbeginselen vast voor de verzoeken om aanvullende informatie, toelichtingen en verduidelijkingen en voor de behandeling van de antwoorden.

§ 2. De accreditatieorganisatie bezorgt voor het verstrijken van een ordetermijn van zes maanden een ontwerp van accreditatiebesluit en het onderliggende beoordelingsrapport aan het instellingsbestuur. Het instellingsbestuur kan binnen een vervaltermijn van vijftien dagen, die ingaat de dag na de dag van de ontvangst van het ontwerp, bezwaren en opmerkingen formuleren.

§ 3. Als de accreditatieorganisatie voor het einde van de termijn van de lopende accreditatie niet tot een accreditatiebesluit kan komen, kan de accreditatieorganisatie de termijn van de lopende accreditatie met een academiejaar verlengen. De duur van de verlenging komt in mindering van de geldigheidsduur van de accreditatie, vermeld in paragraaf 4.

§ 4. De accreditatiebesluiten hebben in de volgende gevallen de volgende rechtsgevolgen:

1° als de accreditatieorganisatie op basis van het beoordelingsrapport, vermeld in artikel II.170/11 of II.170/12, vierde lid, in redelijkheid besluit dat afdoende geborgd wordt dat de kwaliteitskenmerken, vermeld in artikel II.170/1, in de opleiding aanwezig zijn, neemt ze een positief accreditatiebesluit: het positieve accreditatiebesluit heeft een geldigheidsduur van zes jaar;

2° als de accreditatieorganisatie op basis van het beoordelingsrapport, vermeld in artikel II.170/11 of II.170/12, vierde lid, in redelijkheid besluit dat onvoldoende geborgd wordt dat de kwaliteitskenmerken, vermeld in artikel II.170/1, in de opleiding aanwezig zijn, neemt ze een positief accreditatiebesluit met een beperkte geldigheidsduur van ten hoogste drie jaar. Uiterlijk drie maanden voor het einde van die periode neemt de accreditatieorganisatie een nieuw besluit op basis van een nieuwe beoordeling door een commissie.

De beperkte geldigheidsduur wordt in geval van een nieuw positief accreditatiebesluit in mindering gebracht van de algemene geldigheidsduur van zes jaar;

3° als de accreditatieorganisatie op basis van het beoordelingsrapport na de nieuwe beoordeling, vermeld in punt 2°, in redelijkheid besluit dat nog steeds onvoldoende geborgd wordt dat de kwaliteitskenmerken, vermeld in artikel II.170/1, in de opleiding aanwezig zijn, neemt ze een negatief accreditatiebesluit. Het instellingsbestuur zet de opleiding stop. De instelling garandeert dat de studenten hun opleiding kunnen voortzetten door samenwerking met een andere instelling. De Vlaamse Regering kan maatregelen nemen als de instelling daartoe in gebreke blijft. Het instellingsbestuur kan de opleiding binnen zes jaar niet heropstarten.

§ 5. De accreditatieorganisatie bepaalt in het reglement, vermeld in artikel II.27, de procedurele regelen voor de bezwaren en de opmerkingen, vermeld in paragraaf 2.

29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
Afdeling 4. Opleidingsaccreditatie op basis van een beoordeling door een evaluatieorgaan29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
Onderafdeling 1. Aanvraag29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018

Art. II.170/14.

§ 1. De instellingen, vermeld in artikel II.19, II.20, II.21, II.105 en II.106, en de geregistreerde instellingen, vermeld in artikel II.6, vragen de accreditatie van hun opleidingen aan bij de accreditatieorganisatie.

De accreditatie van gezamenlijk georganiseerde opleidingen die voltooid worden met een gezamenlijk diploma wordt verleend op gezamenlijke aanvraag van de betrokken instellingsbesturen.

De accreditatieaanvraag wordt ingediend uiterlijk [64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
zes64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
] maanden voor de geldigheid van de lopende accreditatie of de erkenning als nieuwe opleiding verstrijkt. De termijnen worden berekend van maand tot maand en van dag tot dag. In de termijnen is de dag waarop de termijn verstrijkt inbegrepen.

Het instellingsbestuur vraagt een accreditatie aan binnen twee maanden na de publicatie van de externe beoordeling, vermeld in artikel II.170/17, § 1.

§ 2. In het beoordelingskader, vermeld in artikel II.170/17, § 1, wordt de vorm en de inhoud van het dossier vastgelegd dat bij de aanvraag moet worden gevoegd.

§ 3. Als een aanvraag niet voldoet aan punt 4° van het beoordelingskader, vermeld in artikel II.170/17, § 1, biedt de accreditatieorganisatie de mogelijkheid om het verzuim te herstellen binnen een termijn die de accreditatieorganisatie bepaalt. Als geen dan wel op niet afdoende wijze gebruik wordt gemaakt van voormelde mogelijkheid, wordt de aanvraag onontvankelijk verklaard. De accreditatieorganisatie kan nadere regelen voor deze procedure vaststellen in het beoordelingskader.

§ 4. Het instellingsbestuur heeft de mogelijkheid om technische opmerkingen en inhoudelijke bezwaren te formuleren voor de commissie, vermeld in artikel II.170/15, de externe beoordeling definitief vaststelt. De commissie, vermeld in artikel II.170/15, heeft de plicht om ten aanzien van het instellingsbestuur schriftelijk te antwoorden op de geformuleerde inhoudelijke bezwaren.

Een instellingsbestuur dat een inhoudelijk bezwaar als vermeld in voorgaand lid, heeft gemaakt ten aanzien van het ontwerp van externe beoordeling, kan aan de accreditatieaanvraag een aanvullende nota toevoegen, indien de definitief vastgestelde gepubliceerde externe beoordeling dat bezwaar kennelijk veronachtzaamt.

29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
Onderafdeling 2. Commissie29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018

Art. II.170/15.

De instellingen doen voor de organisatie van de externe beoordelingen, vermeld in artikel II.170/17, § 1, een beroep op een evaluatieorgaan dat :

1° ofwel bij het European Quality Assurance Register for Higher Education geregistreerd is;

2° ofwel door de accreditatieorganisatie erkend is op basis van een samenwerkingsakkoord dat verzekert dat de externe beoordeling overeenkomstig de Standards and Guidelines for Quality Assurance in the European Higher Education Area tot stand komt.

Het evaluatieorgaan, vermeld in het eerste lid, stelt de commissie samen die de externe beoordeling uitvoert. Van die commissie maakt ten minste een student deel uit. De leden van de commissie zijn onafhankelijk, beschikken over de nodige deskundigheid en hebben ten minste vijf jaar geen banden gehad met de betrokken instelling. Ten minste een lid heeft grondige kennis van het Vlaamse hoger onderwijs en ten minste een lid is werkzaam buiten Vlaanderen.

De commissie hanteert het beoordelingskader, vermeld in artikel II.170/17, of een methodologisch equivalent beoordelingskader.

De commissie legt de bevindingen van de beoordeling vast in een beoordelingsrapport.

29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
Onderafdeling 3. Beoordelingskader29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018

Art. II.170/16.

De commissie, vermeld in artikel II.170/15, betrekt de volgende onderwerpen in haar beoordeling :

1° de kwaliteit van de opleidingen die tot uiting komt via de kwaliteitskenmerken, vermeld in artikel II.170/1;

2° de betrokkenheid van enerzijds interne en externe stakeholders en anderzijds externe, onafhankelijke deskundigen bij de opleiding.

29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
] [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018

Art. II.170/17.

§ 1. De accreditatieorganisatie bepaalt in het beoordelingskader al de volgende elementen :

1° de wijze waarop de onderwerpen, vermeld in artikel II.170/16, getoetst zullen worden;

2° de beoordelingsschaal en de beslisregels;

3° de stappen in het beoordelingsproces;

4° de vorm en de inhoud van het aanvraagdossier.

Het aanvraagdossier bevat in ieder geval een gepubliceerde externe beoordeling van de opleiding.

§ 2. Het beoordelingskader moet, voor het toegepast kan worden, door de Vlaamse Regering goedgekeurd worden, na advies van de VLUHR als koepelorganisatie en de studentenkoepelverenigingen.

§ 3. Gezamenlijke opleidingen, die georganiseerd worden door een Vlaamse instelling voor hoger onderwijs samen met een of meer buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs en die bij succesvolle voltooiing ervan leiden tot een gezamenlijk diploma, worden beoordeeld aan de hand van de European Approach for Quality Assurance of Joint Programmes, goedgekeurd door de ministers van de Europese Hogeronderwijsruimte. Instellingen kunnen voor de organisatie van die externe beoordeling een beroep doen op een evaluatieorgaan dat bij het European Quality Assurance Register for Higher Education is geregistreerd. Instellingen vragen de accreditatie aan bij de accreditatieorganisatie binnen twee maanden na de publicatie van de externe beoordeling van de opleiding.

29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
Onderafdeling 4. Beoordelingsrapport en besluit29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018

Art. II.170/18.

§ 1. De accreditatieorganisatie komt op basis van het beoordelingsrapport van de commissie, vermeld in artikel II.170/15, of op basis van een beoordeling als vermeld in artikel II.170/17, § 3, tot een accreditatiebesluit.

De accreditatieorganisatie kan voordat het ontwerp van besluit wordt verzonden, het evaluatieorgaan of het instellingsbestuur om aanvullende informatie, toelichtingen en verduidelijkingen vragen. De accreditatieorganisatie legt in het reglement, vermeld in artikel II.27, de bestuursbeginselen vast voor de verzoeken om aanvullende informatie, toelichtingen en verduidelijkingen en voor de behandeling van de antwoorden.

§ 2. De accreditatieorganisatie bezorgt voor het verstrijken van een ordetermijn van drie maanden een ontwerp van accreditatiebesluit aan het instellingsbestuur. Het instellingsbestuur kan binnen een vervaltermijn van vijftien dagen, vanaf de dag na de dag van de ontvangst van het ontwerp, bezwaren en opmerkingen formuleren.

§ 3. Als de accreditatieorganisatie voor het einde van de termijn van de lopende accreditatie niet tot een accreditatiebesluit kan komen, kan de accreditatieorganisatie de termijn van de lopende accreditatie met een academiejaar verlengen. De duur van de verlenging komt in mindering van de geldigheidsduur van de accreditatie, vermeld in paragraaf 4.

Zodra de beslissing genomen is om de lopende accreditatie met een academiejaar te verlengen, kan de accreditatieorganisatie het evaluatieorgaan belasten met de uitvoering van een bijkomende externe beoordeling conform de richtlijnen en criteria die bepaald worden door de accreditatieorganisatie. In voorkomend geval kan het instellingsbestuur een ander evaluatieorgaan vragen om de aanvullende externe beoordeling uit te voeren.

§ 4. De accreditatiebesluiten hebben in de volgende gevallen de volgende rechtsgevolgen :

1° als de accreditatieorganisatie op basis van het beoordelingsrapport, vermeld in artikel II.170/15 of II.170/17, § 3, in redelijkheid besluit dat afdoende geborgd wordt dat de kwaliteitskenmerken, vermeld in artikel II.170/1, in de opleiding aanwezig zijn, neemt ze een positief accreditatiebesluit. Het positieve accreditatiebesluit heeft een geldigheidsduur van zes jaar;

2° als de accreditatieorganisatie op basis van het beoordelingsrapport, vermeld in artikel II.170/15 of II.170/17, § 3, in redelijkheid besluit dat onvoldoende geborgd wordt dat de kwaliteitskenmerken, vermeld in artikel II.170/1, in de opleiding aanwezig zijn, neemt ze een positief accreditatiebesluit met een beperkte geldigheidsduur van ten hoogste drie jaar. Uiterlijk drie maanden voor het einde van die periode neemt de accreditatieorganisatie een nieuw besluit op basis van een nieuwe beoordeling door een commissie.

De beperkte geldigheidsduur wordt in geval van een nieuw positief accreditatiebesluit in mindering gebracht van de algemene geldigheidsduur van zes jaar;

3° als de accreditatieorganisatie op basis van het beoordelingsrapport na de nieuwe beoordeling, vermeld in punt 2°, in redelijkheid besluit dat nog steeds onvoldoende geborgd wordt dat de kwaliteitskenmerken, vermeld in artikel II.170/1, in de opleiding aanwezig zijn, neemt ze een negatief accreditatiebesluit. Het instellingsbestuur zet de opleiding stop. De instelling garandeert dat de studenten hun opleiding kunnen voortzetten door samenwerking met een andere instelling. De Vlaamse Regering kan maatregelen nemen als de instelling daartoe in gebreke blijft. Het instellingsbestuur kan de opleiding binnen zes jaar niet heropstarten.

§ 5. De accreditatieorganisatie bepaalt in het reglement, vermeld in artikel II.27, de procedurele regelen voor de bezwaren en de opmerkingen, vermeld in paragraaf 2.

29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

Hoofdstuk 10. Samenwerkingsakkoorden en gezamenlijke diplomering

Art. II.171.

§ 1. Twee of meer universiteiten kunnen binnen de perken van hun onderwijsbevoegdheid een gezamenlijk diploma uitreiken en de betreffende graad van bachelor, master of doctor verlenen aan de student die met succes een door de betrokken universiteiten gezamenlijk georganiseerde opleiding heeft voltooid of na de succesvolle openbare verdediging van een proefschrift voorbereid onder gezamenlijke supervisie.

§ 2. Twee of meer hogescholen kunnen binnen de perken van hun onderwijsbevoegdheid een gezamenlijk diploma uitreiken en de betreffende graad van [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
gegradueerde, 28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] bachelor of master verlenen aan de student die met succes een door de betrokken hogescholen gezamenlijk georganiseerde opleiding heeft voltooid.

§ 3. Twee of meer hogescholen of 2 of meer universiteiten kunnen een in paragraaf 1 en paragraaf 2 bedoelde gezamenlijke opleiding aanbieden die over 2 of meer studiegebieden heen gerangschikt wordt, als de betrokken instellingen in elk van de betreffende studiegebieden onderwijsbevoegdheid hebben.

Indien het gaat om een bacheloropleiding die volgt op een andere bacheloropleiding of om een masteropleiding die volgt op een andere masteropleiding dan volstaat het dat elk van de betrokken instellingen onderwijsbevoegdheid heeft in ten minste 1 van de betreffende studiegebieden waarin de gezamenlijke opleiding wordt gerangschikt.

[13Decr. van 19/06/2015
B.S. 21/08/2015

§ 3/1. De vereiste met betrekking tot de onderwijsbevoegdheid, vermeld in paragraaf 1 tot en met 3, is niet van toepassing als het gaat om een opleiding die door alle hogescholen respectievelijk alle universiteiten gezamenlijk wordt aangeboden als vermeld in die paragrafen.

Individuele hogescholen of universiteiten kunnen uit de uitzondering, vermeld in het eerste lid, geen rechten met betrekking tot onderwijsbevoegdheid putten voor bestaande of nieuwe opleidingen die niet voldoen aan de voorwaarde dat zij door alle hogescholen respectievelijk alle universiteiten gezamenlijk worden aangeboden.

13Decr. van 19/06/2015
B.S. 21/08/2015
]

§ 4. De hogescholen of de universiteiten die een gezamenlijk georganiseerde opleiding zoals bedoeld in paragraaf 1 en paragraaf 2 aanbieden, sluiten een overeenkomst die afspraken bevat omtrent het opleidingsprogramma, de wijze van administratie van de studenten en de financiële transacties tussen de instellingen.

§ 5. Universiteiten of hogescholen kunnen voor de toepassing van dit artikel besluiten de uitreiking van gezamenlijke diploma's te differentiëren per afstudeerrichting.

[64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024

§ 6. Als de aanvangsdatum van de erkenningen als nieuwe opleiding of van de accreditatie van de opleidingen die als een gezamenlijk verkort traject worden georganiseerd als vermeld in artikel II.170/9, § 1, vierde lid, verschillend is, dan geldt als aanvangsdatum van de erkenning als nieuwe opleiding of van de accreditatie van dit gezamenlijk georganiseerd verkort traject de vroegste aanvangsdatum van de apart georganiseerde opleidingen van de betrokken instellingen.

64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
]

Art. II.172.

§ 1. De hogescholen en universiteiten kunnen in hun onderwijs- en examenreglement bepalen onder welke voorwaarden hun studenten, met naleving van het aldaar geldende onderwijs- en examenreglement, aan een andere hogeschool of universiteit in België, in een andere ambtshalve geregistreerde instelling voor hoger onderwijs, in een geregistreerde instelling voor hoger onderwijs, aan de Koninklijke Militaire School in Brussel of een instelling voor hoger onderwijs in het buitenland, voor zover deze een opleidingsprogramma van ten minste 3 jaar [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
of voor opleidingen van niveau 5 ten minste 90 studiepunten28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] aanbiedt, onderwijsactiviteiten kunnen volgen en examens kunnen afleggen over onderdelen van een opleidingsprogramma waarover in uitvoering van deze codificatie examen moet worden afgelegd voor het behalen van een graad van [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
gegradueerde, 28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] bachelor of master.

§ 2. Een hogeschool of universiteit kan samen met een partnerinstelling, het weze een hogeschool of universiteit van de Franse Gemeenschap, het weze een hogeschool van de Duitstalige gemeenschap, het weze de Koninklijke Militaire School in Brussel, het weze een buitenlandse universiteit of instelling voor hoger onderwijs, het weze met meerdere daarvan, tegelijk een diploma van hoger onderwijs, zoals bepaald in deze codificatie, afleveren, en een diploma met een andere benaming dat door de partnerinstelling kan worden afgeleverd krachtens de voor haar geldende regelgeving, wanneer is voldaan aan de volgende voorwaarden :

1° tussen de hogeschool/universiteit en de partnerinstelling is een overeenkomst gesloten; deze overeenkomst bevestigt dat er voldoende overeenstemming is inzake doelstellingen en inhoud van de betrokken opleidingen en bevat de preciseringen in het onderwijsreglement die toepasselijk zullen zijn voor de betrokken studenten van de hogeschool/universiteit en van de partnerinstelling;

2° de betrokken studenten hebben ten minste 20 studiepunten gevolgd en verworven in de andere instelling of instellingen dan deze waar zij bij de aanvang van de opleiding initieel waren ingeschreven als het gaat om een opleiding met een studieomvang van 60 studiepunten en ten minste 27 studiepunten in alle andere gevallen;

3° de betrokken studenten zijn in het academiejaar waarin de bedoelde diploma's samen worden afgeleverd, ingeschreven in de hogeschool/universiteit, desgevallend enkel voor examens; deze eis geldt niet als het gaat om een uitwisseling van studenten in het kader van een Europees onderwijsprogramma;

4° in de overeenkomst tussen de hogeschool/universiteit en de partnerinstelling wordt gepreciseerd op welke wijze een eventuele dubbele aanrekening van de betrokken studenten of diploma's voor de subsidiëring van de betrokken instellingen wordt vermeden. Het diploma van het hoger onderwijs en het diploma met een andere benaming worden op eenzelfde document afgeleverd, tenzij de regelgeving geldend voor de partnerinstelling dit niet toelaat.

§ 3. [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
Een universiteit of een hogeschool kan binnen de perken van haar onderwijsbevoegdheid met een of meer buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs of met de Koninklijke Militaire School in Brussel een gezamenlijk diploma uitreiken en de betreffende graad van gegradueerde, bachelor of master verlenen aan de student die met succes een door de betrokken instellingen gezamenlijke opleiding heeft voltooid. Een universiteit kan binnen de perken van haar onderwijsbevoegdheid met een of meer universiteiten van de Franse Gemeenschap een gezamenlijk diploma uitreiken en de betreffende graad van bachelor of master verlenen aan de student die met succes een door de betrokken instellingen gezamenlijke opleiding heeft voltooid. Een hogeschool kan binnen de perken van haar onderwijsbevoegdheid met een of meer hogescholen van de Franse of Duitstalige Gemeenschap een gezamenlijk diploma uitreiken en de betreffende graad van gegradueerde, bachelor of master verlenen aan de student die met succes een door de betrokken instellingen gezamenlijke opleiding heeft voltooid. De organisatie van de gezamenlijke opleiding vindt plaats in het kader van een internationaal of Europees onderwijsprogramma of in het kader van een samenwerkingsovereenkomst tussen de betrokken instellingen.28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

§ 4. Een universiteit kan samen met een andere binnenlandse of buitenlandse universiteit of met de Koninklijke Militaire School in Brussel een dubbeldiploma of een gezamenlijk diploma van de graad van doctor uitreiken na de openbare verdediging van een proefschrift ten overstaan van een jury waarin ten minste professoren van de betrokken instellingen zetelen en op voorwaarde dat de promovendus ten minste 6 maanden aan de partneruniversiteit onderzoek heeft gedaan in het kader van zijn proefschrift.

Art. II.173.

[57Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023

§ 1. Hogescholen en universiteiten kunnen met een of meer instellingen van hoger onderwijs een overeenkomst sluiten over de gezamenlijke organisatie van onderwijs- en studieactiviteiten, onderzoek, dienstverlening, kwaliteitszorg, en het gebruik van infrastructuur en apparatuur.

Hogescholen en universiteiten kunnen met derden samenwerkingsovereenkomsten sluiten over de gezamenlijke organisatie van onderwijs- en studieactiviteiten, infrastructuur en apparatuur, het praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek, en de maatschappelijke en de wetenschappelijke dienstverlening met inachtneming van de bepalingen, vermeld in deel 4, titel 2, hoofdstuk 2, 3 en 4.

§ 2. De overeenkomst, vermeld in paragraaf 1, bepaalt ten minste de aard en de vorm van de samenwerking en in voorkomend geval de termijn van de overeenkomst en de financiële en andere engagementen van de betrokken partijen.

Als de samenwerking de gezamenlijke organisatie van onderwijsactiviteiten en andere studieactiviteiten met een instelling van hoger onderwijs betreft, vermeldt de overeenkomst ook de nadere regels voor de bekrachtiging van de studies met inachtneming van de voorschriften over de onderwijsbevoegdheid van de instellingen van hoger onderwijs.

Als de samenwerking de gezamenlijke organisatie van onderwijsactiviteiten en andere studieactiviteiten met een derde betreft, wordt in de overeenkomst een bepaling opgenomen waaruit de regie op kwaliteitsborging van de hogeschool of universiteit blijkt.”

57Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
]

TITEL 4. Organisatie van de opleidingen

Hoofdstuk 1. Toelatingsvoorwaarden

Afdeling 1. Algemeen

Art. II.174.

De toelatingsvoorwaarden die in dit hoofdstuk worden bepaald, gelden zowel voor de inschrijving voor een opleiding als voor de inschrijving voor 1 of meer opleidingsonderdelen.

Art. II.175.

§ 1. Voor de toepassing van het bepaalde in artikel II.180, II.183 en II.189 worden de diploma's van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan en de diploma's van het hogeschoolonderwijs van 1 cyclus gelijkgesteld met een graad van bachelor.

§ 2. Voor de toepassing van het bepaalde in artikel II.185 en II.190 worden de diploma's van de tweede cyclus van het hoger onderwijs van het lange type, het hogeschoolonderwijs van 2 cycli, de diploma's van de tweede cyclus van het academisch onderwijs en de daarmee krachtens of bij het universiteitendecreet gelijkgestelde diploma's, de diploma's van het voortgezet academisch onderwijs en de diploma's van burgerlijk ingenieur polytechnicus en van licentiaat behaald aan de Koninklijke Militaire School te Brussel gelijkgesteld met een graad van master.

§ 3. Met het oog op de instroom in het academisch onderwijs wordt het diploma van kandidaat-burgerlijk ingenieur polytechnicus behaald aan de Koninklijke Militaire School te Brussel gelijkgesteld met de eerste 2 studiejaren in het studiegebied Toegepaste Wetenschappen. De inschrijving in het derde studiejaar van de door het universiteitsbestuur aangewezen bacheloropleiding(en) staat open voor de studenten die houder zijn van het diploma van kandidaat behaald aan de Koninklijke Militaire School te Brussel.

Afdeling 2. Algemene en afwijkende toelatingsvoorwaarden

Onderafdeling 1. Opleidingen van het hoger beroepsonderwijs

Art. II.176.

Om als regelmatige [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
student28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] toegelaten te worden tot een opleiding van het hoger beroepsonderwijs, georganiseerd door een hogeschool, moet de [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
student28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] voldaan hebben aan de leerplicht [41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
...41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
] .

Daarenboven moet de [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
student28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] beschikken over 1 van de volgende studiebewijzen :

1° een studiegetuigschrift van het tweede leerjaar van de derde graad van het secundair onderwijs, dat minstens 3 jaar behaald is;

[52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
1°/1 een diploma secundair onderwijs, onderwijskwalificatie niveau 3, uitgereikt vanaf het schooljaar 2024-2025;52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
]

2° een diploma van het secundair onderwijs [52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
, uitgereikt tot en met het schooljaar 2024-2025;52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
] ;

[52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
2°/1 een diploma secundair onderwijs, onderwijskwalificatie niveau 4, uitgereikt vanaf het schooljaar 2024-2025;52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
]

3° een certificaat van een opleiding van het secundair onderwijs voor sociale promotie van minimaal 900 lestijden;

4° een certificaat van een opleiding van het secundair volwassenenonderwijs van minimaal 900 lestijden;

5° een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie;

6° een certificaat van het hoger beroepsonderwijs;

7° een diploma van het hoger beroepsonderwijs;

8° een diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan;

9° een diploma van bachelor of master;

10° een studiebewijs dat krachtens een wettelijke norm, een Europese richtlijn of een internationale overeenkomst wordt erkend als gelijkwaardig met 1 van de diploma's vermeld in punt 1° tot en met 9°. Bij ontstentenis van een dergelijke erkenning kan het instellingsbestuur personen die in een land buiten de Europese Unie een diploma of een getuigschrift hebben behaald dat toelating geeft tot het hoger onderwijs in dat land, toelaten tot de inschrijving voor een opleiding hoger beroepsonderwijs.

Art. II.177.

In afwijking van artikel II.176 neemt het instellingsbestuur in zijn onderwijsreglement afwijkende toelatingsvoorwaarden op. De afwijkende toelatingsvoorwaarden kunnen enkel rekening houden met de volgende elementen :

1° humanitaire redenen;

2° medische, psychische of sociale redenen;

3° het algemene niveau van de [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
student28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] , getoetst met een door het instellingsbestuur georganiseerde toelatingsproef. [41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
Het instellingsbestuur kan deze toetsing opdragen aan een in artikel II.232 bedoelde validerende instantie. Het instellingsbestuur kan op grond van de toetsing de inschrijving afhankelijk maken van het met succes voltooien van een voorbereidingsprogramma.41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
]

De toelatingsproef, vermeld in het eerste lid, punt 3°, wordt uiterlijk de vijfde dag na het einde van de inschrijvingsperiode georganiseerd en gaat na of de [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
student28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] [45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
, die de leeftijd van achttien jaar bereikt heeft op 31 december van het academiejaar waarvoor wordt ingeschreven,45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
] over de kennis en vaardigheden beschikt die vereist zijn om de opleiding in kwestie aan te vangen. Het instellingsbestuur kan de organisatie van een toelatingsproef op verzoek van de [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
student28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] niet weigeren.

Het instellingsbestuur maakt op basis van de resultaten van de toelatingsproef, vermeld in het eerste lid, punt 3°, een beoordeling op in de vorm van een schriftelijk verslag, dat opgenomen wordt in het dossier van de [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
student28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] .

De voorwaarden om een toelatingsproef als vermeld in het eerste lid, punt 3°, te organiseren worden opgenomen in het onderwijsreglement.

Onderafdeling 2. Bacheloropleidingen

Art. II.178.

Als algemene toelatingsvoorwaarden voor een bacheloropleiding gelden :

1° een diploma van het secundair onderwijs [52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
, uitgereikt tot en met het schooljaar 2024-2025;52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
] ;

[52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
1°/1 een diploma secundair onderwijs, onderwijskwalificatie niveau 4, uitgereikt vanaf het schooljaar 2024-2025;52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
]

2° een diploma van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan;

3° een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie, met uitzondering van het Getuigschrift Pedagogische Bekwaamheid, of

4° een diploma of certificaat, uitgereikt in het kader van het hoger beroepsonderwijs;

[52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
4°/1 een diploma van bachelor of master;52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
]

5° een studiebewijs dat krachtens een wettelijke norm, een Europese richtlijn of een internationale overeenkomst als gelijkwaardig met 1 van de voorgaande diploma's wordt erkend.

Het instellingsbestuur kan personen toelaten die in een land buiten de Europese Unie een diploma of certificaat hebben behaald dat niet als gelijkwaardig is erkend zoals bepaald in punt 5° van lid 1. Dit kan enkel op voorwaarde dat dit document toegang verleent tot een bacheloropleiding in het land waar het is uitgereikt die vergelijkbaar is met een Vlaamse bacheloropleiding én op voorwaarde dat aan de authenticiteitscontrole van de betreffende diploma's of certificaten is voldaan, voor zover door de Vlaamse overheid maatregelen zijn uitgevaardigd.

Art. II.179.

§ 1. Het instellingsbestuur bepaalt in het onderwijsreglement de afwijkende toelatingsvoorwaarden op grond waarvan personen die niet aan de in artikel II.178 bedoelde voorwaarden voldoen, ingeschreven kunnen worden voor een bacheloropleiding.

De afwijkende toelatingsvoorwaarden kunnen enkel rekening houden met volgende elementen :

1° humanitaire redenen;

2° medische, psychische of sociale redenen;

3° het algemeen niveau van de kandidaat, getoetst op de door het instellingsbestuur bepaalde wijze. Het instellingsbestuur kan deze toetsing opdragen aan een in [41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
artikel II.23241Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
] bedoelde validerende instantie. Het instellingsbestuur kan op grond van de toetsing de inschrijving afhankelijk maken van het met succes voltooien van een voorbereidingsprogramma.

§ 2. In het licht van het noodzakelijke evenwicht tussen de reglementen van de verschillende instellingen stemt het instellingsbestuur zijn afwijkende toelatingsvoorwaarden af op de algemene voorschriften inzake afwijkende toelatingsvoorwaarden die de associatie in een reglement heeft opgenomen. Deze laatste bepaling geldt niet voor het bestuur van een instelling die niet tot een associatie behoort.

§ 3. Bij wijze van overgangsmaatregel blijven de afwijkende toelatingsvoorwaarden opgenomen in de bestaande reglementen van de instellingen van toepassing tot de goedkeuring van het reglement van de associatie zoals bepaald in paragraaf 2.

[41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020

Art. II.179/1.

Voor de registratie van de kandidaten voor de toetsing van de afwijkende toelatingsvoorwaarden voor een graduaatsopleiding of een bacheloropleiding, vermeld in artikelen II.176 tot en met II.179, leggen de hogescholen, de universiteiten en de associaties een register aan. Voor de gegevensdeling tussen die instellingen en de eventuele koppeling met de Databank Hoger Onderwijs wordt het identificatienummer van het Rijksregister gebruikt.

Iedere hogeschool, universiteit en associatie respecteert hierbij de voorwaarden zoals bepaald in de Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en stelt hiertoe in het bijzonder een interne of externe functionaris met betrekking tot de gegevensbescherming aan. De hogescholen, de universiteiten en de associaties worden voor deze verwerking aangewezen als gezamenlijke verwerkingsverantwoordelijken en verwerken gegevens over de studieloopbaan en de gegevens voor de toetsing van de afwijkende toelatingsvoorwaarden, vermeld in het eerste lid. Het register wordt maximaal [45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
tien jaar45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
] bewaard.

41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
]

Onderafdeling 3. Masteropleidingen

Art. II.180.

Als algemene toelatingsvoorwaarde voor een masteropleiding geldt het bezit van een diploma van een bacheloropleiding.

Art. II.181.

[3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
...3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
]

Art. II.182.

§ 1. Het instellingsbestuur kan de toelating tot een masteropleiding beperken tot afgestudeerden van bacheloropleidingen met specifieke opleidingskenmerken.

§ 2. Op grond van paragraaf 1 wijst het instellingsbestuur voor elke masteropleiding alleszins een bacheloropleiding in het academisch onderwijs als algemene toelatingsvoorwaarde aan.

[3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
Het instellingsbestuur kan voor afgestudeerden van soortgelijke bacheloropleidingen als de bacheloropleiding, vermeld in het eerste lid, die gevolgd werden aan een andere onderwijsinstelling, het programma van de masteropleiding differentiëren naargelang van de graad van inhoudelijke verwantschap, zonder dat de studieomvang aangepast wordt. 3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
]

Het instellingsbestuur kan bepalen dat de inschrijving voor een masteropleiding ook openstaat voor afgestudeerden van bacheloropleidingen met andere opleidingskenmerken, indien zij een voorbereidingsprogramma met succes voltooien. Het instellingsbestuur kan de inhoud en studieomvang van dergelijk voorbereidingsprogramma differentiëren naar gelang van de graad van inhoudelijke verwantschap tussen deze andere bacheloropleidingen en de in het eerste lid bedoelde bacheloropleiding.

[23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017

§ 2/1. In afwijking van paragraaf 2, eerste lid, kan een instellingsbestuur voor een masteropleiding een bacheloropleiding in het hoger professioneel onderwijs aanwijzen als algemene toelatingsvoorwaarde, met behoud van toepassing van artikel II.183.

23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
]

§ 3. Het instellingsbestuur kan de inschrijving voor een onderzoeksmaster, vermeld in artikel II.157, afhankelijk maken van een onderzoek naar de bekwaamheid van de student om die onderzoeksmaster te volgen. Het instellingsbestuur kan het aantal studenten dat toegelaten wordt tot een onderzoeksmaster, beperken tot het aantal studieplaatsen dat maximaal, met toepassing van hetgeen bepaald is in artikel III.11, in rekening kan worden gebracht voor de berekening van de werkingsuitkering.

Het instellingsbestuur legt de bijkomende inschrijvingsvoorwaarden vast in haar onderwijsreglement, overeenkomstig artikel II.221, 5°, b).

Art. II.183.

§ 1. De inschrijving van een afgestudeerde van een bacheloropleiding in het hoger professioneel onderwijs voor een masteropleiding is afhankelijk van de succesvolle voltooiing van een schakelprogramma met een studieomvang van ten minste 45 en ten hoogste 90 studiepunten.

§ 2. Het instellingsbestuur kan voorafgaand aan de inschrijving een bekwaamheidsonderzoek voorschrijven. Het bekwaamheidsonderzoek gaat na of de in artikel II.141, 3°, bedoelde algemene wetenschappelijke competenties en wetenschappelijk-disciplinaire basiskennis aanwezig zijn.

Het instellingsbestuur kan op grond van EVK's of de resultaten van een bekwaamheidsonderzoek :

1° de studieomvang van een schakelprogramma differentiëren;

2° de minimale studieomvang van een schakelprogramma onder de 45 studiepunten vaststellen;

3° de student vrijstellen van de verplichting om een schakelprogramma te volgen.

Onderafdeling 4. Voorbereiding van een doctoraatsproefschrift

Art. II.184.

Als algemene toelatingsvoorwaarde voor de inschrijving voor de voorbereiding van een doctoraatsproefschrift geldt het bezit van een diploma van een masteropleiding.

Het universiteitsbestuur kan een bijkomend onderzoek verlangen, waarin gepeild wordt naar de geschiktheid van de student om in de betrokken discipline wetenschappelijk onderzoek uit te voeren en de resultaten ervan in een proefschrift neer te leggen.

Art. II.185.

Het universiteitsbestuur kan een student die niet in het bezit is van een masterdiploma toelaten tot de inschrijving voor de voorbereiding van een doctoraatsproefschrift indien het deze daartoe bekwaam acht.

Het universiteitsbestuur kan deze vrijstelling afhankelijk maken van :

1° een onderzoek waarin gepeild wordt naar de geschiktheid voor het opstellen van een doctoraatsproefschrift, of

2° het succesvol afleggen van een examen over door het universiteitsbestuur te bepalen onderdelen van het academisch onderwijs.

Afdeling 3. Bijzondere toelatingsvoorwaarden

Art. II.186.

[41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
...41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
] Onverminderd de algemene toelatingsvoorwaarden wordt niemand toegelaten tot de bacheloropleidingen [3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
, de schakelprogramma's en voorbereidingsprogramma's3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
] van studiegebieden, Audiovisuele en beeldende kunst, en Muziek en podiumkunsten, zonder geslaagd te zijn voor een artistieke toelatingsproef eigen aan deze opleidingen. De hogeschool waar de student zich wenst in te schrijven, neemt deze toelatingsproef af. Deze artistieke toelatingsproef wordt afgenomen door een commissie die is samengesteld uit personeelsleden van de hogescholen en externe experten.

[35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
In afwijking van het eerste lid is een artistieke toelatingsproef optioneel als een professioneel gerichte bacheloropleiding over studiegebieden heen gerangschikt is en waarvan een van de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst of Muziek en podiumkunsten is.35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
]

[41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
De artistieke toelatingsproef, vermeld in het eerste lid, is optioneel voor de volgende kunstgerelateerde opleidingen, vermeld in artikel II.7, § 1, derde lid:

1° de bacheloropleiding in de audiovisuele technieken: film, TV en video;

2° de bacheloropleiding in de audiovisuele technieken: fotografie.

41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
]

Art. II.187.

[27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018

§ 1. Voor de inschrijving in een bacheloropleiding in het studie-gebied Geneeskunde geldt naast de algemene toelatingsvoorwaarde, als bijkomende toelatingsvoorwaarde het gunstig gerangschikt zijn op basis van een toelatingsexamen, georganiseerd door een examencommissie, hierna toelatingsexamen arts te noemen.

Het toelatingsexamen beoogt het toetsen van de bekwaamheid van de studenten om een geneeskundige opleiding met succes af te ronden.

§ 2. Voor de inschrijving in een bacheloropleiding in het studiegebied Tandheelkunde geldt als bijkomende toelatingsvoorwaarde het gunstig gerangschikt zijn op basis van een toelatingsexamen, georganiseerd door een examencommissie, hierna toelatingsexamen tandarts te noemen.

Het toelatingsexamen beoogt het toetsen van de bekwaamheid van de studenten om een tandheelkundige opleiding met succes af te ronden.

§ 3. De georganiseerde toelatingsexamens, vermeld in paragraaf 1 en 2, zijn vergelijkend van aard.

De kandidaten die ten minste de helft van de bepaalde punten behalen op alle onderdelen van het examen zijn geslaagd.

De geslaagde kandidaten worden gerangschikt in volgorde van de behaalde numerieke score.

De geslaagde kandidaten met de hoogste behaalde scores worden gunstig gerangschikt, rekening houdend met de quota, vermeld in paragraaf 4.

[37Decr. van 05/04/2019
B.S. 24/06/2019
[64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
...64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
] Kandidaten die voor [64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
meerdere64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
] toelatingsexamens in aanmerking komen voor een gunstige rangschikking, worden uitsluitend gunstig gerangschikt voor de opleiding [64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
met de hoogste voorkeur64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
] , vermeld in paragraaf 8.37Decr. van 05/04/2019
B.S. 24/06/2019
]

De lijst met de gunstig gerangschikte kandidaten wordt definitief bekendgemaakt uiterlijk vóór 1 augustus van het lopende jaar.

§ 4. De startquota voor de gunstig gerangschikte kandidaten worden afzonderlijk bepaald voor de opleiding arts en tandarts op basis van beroeps- en opleidingsgerelateerde parameters.

Het aantal kandidaten dat jaarlijks gunstig gerangschikt kan worden, bedraagt voor het toelatingsexamen arts 1102 en voor het toelatingsexamen tandarts 135.

Afhankelijk van de door de kandidaten behaalde examenresultaten kan het startquotum overschreden worden. De cesuur wordt principieel getrokken tussen de kandidaten met een verschillend examenresultaat.

Jaarlijks stelt de Vlaamse Regering per opleiding uiterlijk tegen [57Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
1 maart57Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
] het aantal effectieve starters in het lopende academiejaar vast. Indien dit aantal afwijkt van het startquotum dat voor deze opleiding voor dat academiejaar vooropgesteld was, corrigeert de Vlaamse Regering het startquotum voor het volgende academiejaar met dat verschil.

Bijkomend kan de Vlaamse Regering bij deze aanpassing van de startquota rekening houden met een of meer van de volgende beroeps- en opleidingsgerelateerde criteria:

1° het aantal afgestudeerden in de masteropleiding;

2° het aantal afgestudeerden dat een andere beroepskeuze maakt;

3° het afnemende beroepenveld;

4° de opleidingscapaciteit.

§ 5. Het toelatingsexamen arts en het toelatingsexamen tandarts omvatten toetsen die betrekking hebben op:

1° wetenschappelijke kennis en inzicht in de vakken biologie, fysica, chemie en wiskunde, afgestemd op de tweede en de derde graad van het algemeen secundair onderwijs [57Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
voor de toelatingsexamens georganiseerd tot en met 2024 en afgestemd op de tweede en de derde graad van de doorstroomfinaliteit van het secundair onderwijs voor de toelatingsexamens georganiseerd vanaf 202557Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
] ;

2° generieke competenties die aansluiten bij themata uit respectievelijk de beroepspraktijk van artsen en de beroepspraktijk van tandartsen.

De Vlaamse Regering legt de nadere regels vast voor de indeling, de wegings- en evaluatiecriteria, met inbegrip van de afrondingsregels, de toetsmethoden en de inhoud van het examen.

§ 6. Het toelatingsexamen arts en het toelatingsexamen tandarts worden georganiseerd conform de volgende regels:

1° het wordt eenmaal per jaar georganiseerd. De organisatie ervan wordt tijdig bekendgemaakt;

2° de Vlaamse Regering kan een examengeld van ten hoogste 50 euro vastleggen als bijdrage in de organisatiekosten. Vanaf 2019 wordt het bedrag aangepast aan de jaarlijkse stijging van de index van de consumptieprijzen met als referentiedatum 1 januari 2018. Het bedrag wordt afgerond naar het dichtstbijzijnde geheel getal;

3° de Vlaamse Regering:

a) organiseert het toelatingsexamen arts en het toelatingsexamen tandarts volgens de nadere regels die ze bepaalt en legt die vast in een besluit. Bij de organisatie van het examen wordt voor studenten met functiebeperkingen als vermeld in artikel II.221, § 2, in redelijke aanpassingen voorzien;

b) legt de modaliteiten vast van de interne beroepsprocedure en de inzageprocedure. De Vlaamse Regering regelt de werking van de examencommissie, vermeld in paragraaf 7, en bepaalt de vergoedingen van de leden;

c) bepaalt de nadere regels voor het vergelijkend examen, vermeld in paragraaf 3 en 5;

4° de examencommissie, vermeld in paragraaf 7:

a) stelt een werkings- en examenreglement op waarin concrete voorschriften zijn opgenomen ter uitvoering van het besluit, vermeld in punt 3° ;

b) valideert de examenvragen en evalueert de examenresultaten;

c) is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het examen;

d) maakt vooraf het examenprogramma bekend en publiceert na afloop van het examen een representatief staal van de examenvragen en antwoorden;

5° de voorzitter van de examencommissie, vermeld in paragraaf 7, maakt de resultaten en de lijst, vermeld in paragraaf 3, bekend.

§ 7. [57Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
. De toelatingsexamens, vermeld in paragraaf 1 en 2, en in artikel II.187/1, worden georganiseerd door dezelfde examencommissie.

De Vlaamse Regering benoemt de voorzitter, de secretaris en de leden van de examencommissie.

De examencommissie telt, voorzitter en secretaris uitgezonderd, minimaal tien en maximaal twintig leden.

De leden van de examencommissie worden op zodanige wijze aangeduid uit de leden van het zelfstandig academisch personeel van de universiteiten dat de nodige expertise aanwezig is op het vlak van de medische, de tandheelkundige en de diergeneeskundige praktijk, de inhoud van de vakken, de onderwijskunde en de psychologie.

57Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
]

§ 8. De examens worden op zodanige wijze georganiseerd dat studenten per academiejaar aan [57Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
de toelatingsexamens, vermeld in paragraaf 1 en 2, en in artikel II.187/157Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
] , kunnen deelnemen.

[37Decr. van 05/04/2019
B.S. 24/06/2019

[64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
Kandidaten voor meerdere toelatingsexamens als vermeld in paragraaf 1 en 2, en in artikel II.187/1, melden bij hun inschrijving uitdrukkelijk hun voorkeursvolgorde van de opleidingen.64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
]

[64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
De volgorde, vermeld in het tweede lid, is bindend. Door die volgorde worden kandidaten als ze voor meerdere rangschikkingen in aanmerking komen, alleen opgenomen als gunstig gerangschikte kandidaat op de lijst, vermeld in paragraaf 3, zesde lid, voor de opleiding met de hoogste voorkeur.64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
]

37Decr. van 05/04/2019
B.S. 24/06/2019
]

§ 9. Het slagen voor het toelatingsexamen arts en het toelatingsexamen tandarts in een bepaald burgerlijk jaar wordt alleen aanvaard voor het voldoen aan de bijkomende toelatingsvoorwaarde als de student uiterlijk op 30 september van dat burgerlijk jaar [57Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
voldoet aan de algemene toelatingsvoorwaarden voor een bacheloropleiding, vermeld in artikel II.17857Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
] .

§ 10. De bijkomende toelatingsvoorwaarde gunstig gerangschikt zijn voor het toelatingsexamen arts of het toelatingsexamen tandarts, vermeld in paragraaf 1 en 2, geldt ook voor de inschrijving in een bachelor- of masteropleiding in het studiegebied Geneeskunde of in het studiegebied Tand-heelkunde als de student vrijstelling heeft verkregen van sommige opleidingsonderdelen, of vermindering van de studieomvang, op grond van een diploma dat behaald is na een opleiding waarvoor de voormelde bijkomende toelatingsvoorwaarde niet van toepassing is. De voormelde bijkomende toelatingsvoorwaarde geldt ook in geval van een rechtstreekse diplomering als vermeld in artikel II.245.

§ 11. De studenten die vóór 1 januari 2018 voldoen aan de algemene en bijzondere toelatingsvoorwaarden voor de opleidingen in het studiegebied Geneeskunde of in het studiegebied Tandheelkunde, worden vrijgesteld van het vergelijkend toelatingsexamen, vermeld in dit artikel.

De studenten [35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
of gediplomeerden35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
] in de masteropleiding geneeskunde of tandheelkunde die een vervolgopleiding beogen waarvoor beide basisdiploma's vereist zijn, zijn vrijgesteld van het toelatingsexamen voor de complementaire basisopleiding op voorwaarde van goedkeuring door het instellingsbestuur. De concrete modaliteiten en voorwaarden in dit verband, worden voorafgaandelijk op algemene wijze uitgewerkt in het onderwijs- en examenreglement van de instelling.

De vrijstelling van het vergelijkend toelatingsexamen, vermeld in dit artikel, geldt, onverminderd de toepassing van artikel II.193, ook voor personen die buiten België een diploma van respectievelijk arts of tandarts hebben behaald en die de toelating hebben om zich aan een universiteit in Vlaanderen in te schrijven respectievelijk voor een masteropleiding in het studiegebied Geneeskunde of een masteropleiding in het studiegebied Tandheelkunde.

§ 12. Het bewijs van toelating van een student die gunstig wordt gerangschikt en tijdig voldoet aan de algemene toelatingsvoorwaarde, vermeld in paragraaf 9, blijft onbeperkt geldig.

27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
] [52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022

Art. II.187/1.

§ 1. Voor de inschrijving in een bacheloropleiding in het studiegebied Diergeneeskunde geldt naast de algemene toelatingsvoorwaarde, als bijkomende toelatingsvoorwaarde het gunstig gerangschikt zijn op basis van een toelatingsexamen, hierna het toelatingsexamen dierenarts te noemen. Het toelatingsexamen dierenarts wordt georganiseerd door een examencommissie.

Het toelatingsexamen dierenarts beoogt het toetsen van de bekwaamheid van de studenten om een diergeneeskundige opleiding met succes af te ronden.

§ 2. Het toelatingsexamen dierenarts is vergelijkend van aard.

De kandidaten die ten minste de helft van de punten behalen op elk examenonderdeel, voldoen aan de voorwaarde voor rangschikking. Kandidaten die aan deze voorwaarde voldoen, worden gerangschikt in de volgorde van de behaalde numerieke totaalscore.

De gerangschikte kandidaten met de hoogst behaalde scores worden gunstig gerangschikt, rekening houdend met het startquotum, vermeld in paragraaf 3. [64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
Kandidaten die voor meerdere toelatingsexamens in aanmerking komen voor een gunstige rangschikking, worden uitsluitend gunstig gerangschikt voor de opleiding met de hoogste voorkeur, vermeld in paragraaf 7.64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
]

De lijst met de gunstig gerangschikte kandidaten wordt definitief bekendgemaakt uiterlijk vóór 1 augustus van het jaar waarin het toelatingsexamen dierenarts is georganiseerd.

§ 3. Het startquotum voor de bacheloropleiding in het studiegebied Diergeneeskunde bedraagt 240 kandidaten en is gebaseerd op beroeps- en opleidingsgerelateerde parameters.

Afhankelijk van de examenresultaten die de kandidaten behalen, kan het startquotum overschreden worden. De cesuur wordt principieel getrokken tussen de kandidaten met een verschillend examenresultaat.

De Vlaamse Regering stelt jaarlijks uiterlijk tegen 1 februari het aantal effectieve starters in het lopende academiejaar vast. Indien dit aantal afwijkt van het startquotum dat voor deze opleiding voor dat academiejaar vooropgesteld was, corrigeert de Vlaamse Regering het startquotum voor het volgende academiejaar met dat verschil.

Bijkomend kan de Vlaamse Regering bij deze aanpassing van dit startquotum rekening houden met een of meer van de volgende beroeps- en opleidingsgerelateerde criteria:

1° het aantal afgestudeerden in de masteropleiding;

2° het afnemende beroepenveld;

3° de opleidingscapaciteit.

§ 4. Het toelatingsexamen dierenarts omvat toetsen die betrekking hebben op:

1° wetenschappelijke kennis en inzicht in de vakken biologie, fysica, chemie en wiskunde, afgestemd op de tweede en de derde graad van het algemeen secundair onderwijs voor de toelatingsexamens georganiseerd tot en met 2024 en afgestemd op de tweede en de derde graad van de doorstroomfinaliteit van het secundair onderwijs voor de toelatingsexamens georganiseerd vanaf 2025;

2° generieke competenties die aansluiten bij themata uit de beroepspraktijk van dierenartsen.

De Vlaamse Regering legt de nadere regels vast voor de indeling, de wegings-en evaluatiecriteria, met inbegrip van de afrondingsregels, de toetsmethoden en de inhoud van de examens.

§ 5. Het toelatingsexamen dierenarts wordt georganiseerd conform de volgende regels:

1° het wordt eenmaal per jaar georganiseerd. De organisatie ervan wordt tijdig bekendgemaakt;

2° de Vlaamse Regering kan een examengeld van ten hoogste 50 euro vastleggen als bijdrage in de organisatiekosten. Vanaf 2019 wordt het bedrag aangepast aan de jaarlijkse stijging van de index van de consumptieprijzen met als referentiedatum 1 januari 2018. Het bedrag wordt afgerond naar het dichtstbijzijnde geheel getal;

3° de Vlaamse Regering:

a) organiseert het toelatingsexamen dierenarts volgens de nadere regels die ze bepaalt en legt die vast in een besluit. Bij de organisatie van het examen wordt voor studenten met functiebeperkingen als vermeld in artikel II.221, § 2, in redelijke aanpassingen voorzien;

b) legt de modaliteiten vast van de interne beroepsprocedure en de inzageprocedure. De Vlaamse Regering regelt de werking van de examencommissie, vermeld in paragraaf 6, en bepaalt de vergoedingen van de leden;

c) bepaalt de nadere regels voor het vergelijkende examen, vermeld in paragraaf 1;

4° de examencommissie, vermeld in paragraaf 6:

a) stelt een werkings- en examenreglement op waarin concrete voorschriften zijn opgenomen ter uitvoering van het besluit, vermeld in punt 3°;

b) valideert de examenvragen en evalueert de examenresultaten;

c) is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de examens;

d) maakt vooraf het examenprogramma bekend en publiceert na afloop van de examens een representatief staal van de examenvragen en antwoorden;

5° de voorzitter van de examencommissie, vermeld in paragraaf 6, maakt de resultaten en de lijst, vermeld in paragraaf 2, bekend.

§ 6. De toelatingsexamens, vermeld in dit artikel en in artikel II.187, worden georganiseerd door dezelfde examencommissie, zoals omschreven in artikel II.187, § 7.

[57Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
...57Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
]

[57Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
...57Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
]

[57Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
...57Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
]

§ 7. De toelatingsexamens worden op zodanige wijze georganiseerd dat studenten per academiejaar aan [57Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
de toelatingsexamens, vermeld in paragraaf 1, en in artikel II.187, § 1 en § 257Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
] , kunnen deelnemen.

[64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024

Kandidaten voor meerdere toelatingsexamens als vermeld in paragraaf 1 en 2 en in artikel II.187/1, melden bij hun inschrijving uitdrukkelijk hun voorkeursvolgorde van de opleidingen.

De volgorde, vermeld in het tweede lid, is bindend. Door die volgorde worden kandidaten als ze voor meerdere gunstige rangschikkingen in aanmerking komen, alleen opgenomen als gunstig gerangschikte kandidaat op de lijst, vermeld in paragraaf 2, vijfde lid, voor de opleiding met de hoogste voorkeur.

64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
]

§ 8. De gunstige rangschikking voor het toelatingsexamen dierenarts in een bepaald burgerlijk jaar wordt alleen aanvaard voor het voldoen aan de bijkomende toelatingsvoorwaarde als de student uiterlijk op 30 september van dat burgerlijk jaar voldoet aan de algemene toelatingsvoorwaarden voor een bacheloropleiding, vermeld in artikel II.178.

§ 9. De bijkomende toelatingsvoorwaarde van gunstige rangschikking voor het toelatingsexamen dierenarts, vermeld in paragraaf 1, geldt ook:

1° voor de inschrijving in een bachelor- of masteropleiding in het studiegebied Diergeneeskunde als de student vrijstelling heeft verkregen van sommige opleidingsonderdelen of een diploma heeft behaald na een opleiding waarvoor de voormelde bijkomende toelatingsvoorwaarde niet van toepassing is;

2° voor de inschrijving in een bachelor- of masteropleiding in het studiegebied Diergeneeskunde in geval van een rechtstreekse diplomering als vermeld in artikel II.245.

§ 10. Studenten die in het academiejaar 2022-2023 ingeschreven zijn in de bachelor-of masteropleiding diergeneeskunde, worden vrijgesteld van het toelatingsexamen dierenarts, vermeld in paragraaf 1.

De vrijstelling van het toelatingsexamen dierenarts geldt, met behoud van de toepassing van artikel II.193, ook voor personen die buiten België een diploma van dierenarts hebben behaald en die de toelating hebben om zich aan een universiteit van de Vlaamse Gemeenschap in te schrijven voor een masteropleiding in het studiegebied Diergeneeskunde.

§ 11. Het bewijs van toelating van een student die gunstig wordt gerangschikt en tijdig voldoet aan de algemene toelatingsvoorwaarde, vermeld in paragraaf 8, blijft onbeperkt geldig.

52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
]

Art. II.188.

De inschrijving in het derde studiejaar van een bacheloropleiding of in een masteropleiding in het studiegebied Godgeleerdheid, Godsdienstwetenschappen en Kerkelijk Recht staat open voor de studenten die geslaagd zijn voor de gehele cyclus aan een instelling die leidt tot het ambt van bedienaar van een erkende eredienst. Het universiteitsbestuur kan de inschrijving afhankelijk maken van een onderzoek waarin gepeild wordt naar de geschiktheid van deze studenten voor de betreffende opleiding en desgevallend van het met succes voltooien van een voorbereidingsprogramma.

[52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022

Art. II.188/1.

§ 1. Met behoud van de toepassing van de algemene toelatingsvoorwaarden voor een bacheloropleiding, vermeld in artikel II.178, wordt de eerste inschrijving voor bepaalde bacheloropleidingen aan de hogescholen of universiteiten afhankelijk gesteld van de verplichte deelname aan een starttoets. Een starttoets is instellingsneutraal, betrouwbaar en valide. Na de afname van de starttoets ontvangen de deelnemers een attest van deelname, dat alleen geldig is voor inschrijving in het lopende academiejaar waarin de test wordt afgenomen of in het academiejaar dat start na de afname van de starttoets.

Een starttoets test startcompetenties die nodig zijn voor het welslagen in de betrokken opleiding. De deelname aan een starttoets gebeurt onder gecontroleerde omstandigheden. Bij de organisatie van een starttoets wordt voor studenten met functiebeperkingen als vermeld in artikel II.221, § 2, tweede lid, in redelijke aanpassingen voorzien.

Na de afname van de starttoets ontvangt iedere deelnemer een individueel feedbackrapport. Iedere deelnemer heeft het recht om op basis van dit feedbackrapport een gesprek aan te gaan met een studie- of trajectbegeleider in de instelling waar hij zich wenst in te schrijven.

De Vlaamse Regering legt, na raadpleging van de VLUHR, bij besluit de lijst vast van de opleidingen waarvoor deelname aan een starttoets een voorwaarde voor inschrijving is.

De hogescholen en universiteiten nemen de bijkomende inschrijvingsvoorwaarde van het afleggen van een starttoets en de verplichte remediëring die wordt opgelegd, op in hun onderwijsreglement.

§ 2. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, wordt in de instellingsoverschrijdende reglementen, vermeld in paragraaf 5, opgenomen onder welke voorwaarden en op welke wijze een student of een groep van studenten wordt vrijgesteld van de verplichte deelname aan een starttoets. Elke vrijstelling wordt gemotiveerd.

§ 3. De resultaten op de starttoetsen kunnen in geen geval de weigering tot inschrijving in de opleiding tot gevolg hebben.

De instellingen leggen vanaf het academiejaar 2023-2024 verplichte remediering op aan studenten die de vastgelegde cesuur of cesuren op de starttoets of een toetsonderdeel van de starttoets niet behalen. De cesuur of cesuren voor de starttoetsen worden per toets vastgelegd over de instellingen heen en opgenomen in de instellingsoverschrijdende reglementen, vermeld in paragraaf 5.

De instellingen kunnen vanaf het academiejaar 2023-2024 verplichte remediering opleggen aan een student die:

1° is vrijgesteld van deelname aan een starttoets;

2° heeft deelgenomen aan een andere starttoets dan de starttoets die overeenstemt met de opleiding waarvoor de student zich wil inschrijven.

De instellingen leggen in de instellingsoverschrijdende reglementen, vermeld in paragraaf 5, vast in welke gevallen ze verplichte remediëring opleggen als vermeld in het derde lid.

De verplichte remediëring moet zich richten op die kennis en competenties waarvoor door de starttoets remedieerbare tekorten werden vastgesteld. De instellingen voorzien in een remediëringsaanbod voorafgaand aan de start van het academiejaar alsook in een aanbod dat tijdens het academiejaar intra- of extracurriculair kan opgenomen worden. Elke instelling bepaalt autonoom de omvang en de inhoud van de verplichte remediëring. Indien de remediëring tijdens het academiejaar wordt vormgegeven, mag de omvang van de verplichte remediëring niet meer dan zes studiepunten bedragen.

Elke instelling bepaalt autonoom of er evaluatiemomenten of verplichte deelname worden gekoppeld aan de opgelegde remediëring.

De VLIR en de VLHORA volgen de validering van de verplichte remediëring en de impact ervan op studenten op. Ze rapporteren hierover jaarlijks aan de Vlaamse minister, bevoegd voor onderwijs en vorming.

§ 4. Een student kan een beroep instellen tegen:

1° zijn resultaten op de starttoets;

2° het niet verkrijgen van een vrijstelling van deelname aan een starttoets;

3° het niet verkrijgen van redelijke aanpassingen bij de deelname aan een starttoets, of de aard van die aanpassingen.

De modaliteiten voor het beroep worden vastgelegd in de instellingsoverschrijdende reglementen, vermeld in paragraaf 5.

§ 5. Alle hogescholen respectievelijk alle universiteiten leggen gezamenlijk binnen respectievelijk de VLHORA en de VLIR een instellingsoverschrijdend reglement vast. Dit bevat minimaal volgende elementen:

1° de cesuur of cesuren voor een starttoets of toetsonderdeel van een starttoets en de consequenties naar verplichte remediëring toe;

2° de consequenties naar verplichte remediëring bij deelname aan een niet-overeenstemmende starttoets of bij vrijstelling van deelname aan een starttoets;

3° de afnamemodaliteiten van de starttoetsen;

4° de vrijstellingen van de verplichte deelname aan een starttoets en de manier waarop de vrijstelling van deelname wordt verleend;

5° de regels over de beroepsprocedure;

6° afspraken rond de toekenning van redelijke aanpassingen bij de deelname aan een starttoets voor studenten met functiebeperkingen als vermeld in artikel II.221, § 2, tweede lid.

De instellingsoverschrijdende reglementen worden jaarlijks opgesteld en gevalideerd door respectievelijk de VLHORA en de VLIR volgens hun eigen beslissingsregels. Ze maken deze reglementen over aan de Vlaamse minister, bevoegd voor onderwijs en vorming, uiterlijk op 15 maart van het jaar waarin de starttoetsen worden afgenomen. De instellingsoverschrijdende reglementen worden door de instellingen openbaar en makkelijk raadpleegbaar gemaakt.

§ 6. De deelname aan een starttoets is kosteloos. In voorkomend geval genereert ook de opgelegde verplichte remediëring voor de student geen extra kosten, met uitzondering van verschuldigd studiegeld en kosten voor het gebruikelijke cursusmateriaal.

52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
] [27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018

Art. II.188/1.

Onverminderd de algemene toelatingsvoorwaarden voor een bacheloropleiding, vermeld in artikel II.178, wordt de eerste inschrijving voor bepaalde bacheloropleidingen aan de hogescholen of de universiteiten afhankelijk gesteld van de verplichte deelname aan een niet-bindende toelatingsproef.

De niet-bindende toelatingsproef is instellingsneutraal. De resultaten van de niet-bindende toelatingsproef kunnen in geen geval de weigering tot de eerste inschrijving voor een opleiding tot gevolg hebben. Een instelling kan wel beslissen om een remediëring als vermeld in artikel II.246, § 1, 1°, op te leggen aan een student die de vooropgestelde cesuur voor de proef niet behaalt.

In uitzonderlijke gevallen kan door de instelling voor een individuele student op gemotiveerde wijze worden afgeweken van de voorwaarde tot verplichte deelname. Ook in dat geval kan de instelling een remediëring opleggen aan die studenten.

De Vlaamse Regering legt, na raadpleging van de VLUHR, bij besluit de lijst vast van de opleidingen waarvoor deelname aan een niet-bindende toelatingsproef een voorwaarde voor inschrijving is.

De hogescholen en universiteiten nemen de bijkomende inschrijvingsvoorwaarde tot het afleggen van een verplichte, niet-bindende toelatingsproef, de modaliteiten waarbinnen dat moet gebeuren, de mogelijke afwijkingen op de verplichte deelname, en, in voorkomend geval, een remediëring die wordt opgelegd in het onderwijs- en examenreglement.

27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
]

Art. II.189.

§ 1. Het instellingsbestuur kan bepalen dat de inschrijving voor sommige bacheloropleidingen, verder "bachelor-na-bacheloropleidingen" genoemd, enkel rechtstreeks openstaat voor personen die reeds in het bezit zijn van een diploma van een bacheloropleiding.

Het instellingsbestuur kan de toelating tot een bachelor-na-bacheloropleiding beperken tot afgestudeerden van bacheloropleidingen met specifieke opleidingskenmerken.

§ 2. Op grond van paragraaf 1, tweede lid, wijst het instellingsbestuur voor elke bachelor-na-bacheloropleiding ten minste 1 bacheloropleiding in het professioneel hoger onderwijs aan waarop die bachelor-na-bacheloropleiding rechtstreeks volgt. Het instellingsbestuur kan de inschrijving wel afhankelijk maken van een onderzoek naar de bekwaamheid van de student om de bachelor-na-bacheloropleiding te volgen.

[3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
Het instellingsbestuur kan voor afgestudeerden van soortgelijke bacheloropleidingen als de bacheloropleiding, vermeld in het eerste lid, die gevolgd werden aan een andere onderwijsinstelling, het programma van de bachelor-na-bacheloropleiding differentiëren naargelang van de graad van inhoudelijke verwantschap, zonder dat de studieomvang aangepast wordt. 3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
]

Het instellingsbestuur kan bepalen dat de inschrijving voor een bachelor-na-bacheloropleiding ook openstaat voor afgestudeerden van andere bacheloropleidingen dan deze die rechtstreeks toegang geven tot de bachelor-na-bacheloropleiding, indien zij een voorbereidingsprogramma met succes voltooien. Het instellingsbestuur kan de inhoud en studieomvang van dergelijk voorbereidingsprogramma differentiëren naar gelang van de graad van inhoudelijke verwantschap tussen deze andere bacheloropleidingen en de in het eerste lid bedoelde bacheloropleiding.

Art. II.190.

§ 1. Het instellingsbestuur kan bepalen dat de inschrijving voor sommige masteropleidingen, verder "master-na-masteropleidingen" genoemd, enkel rechtstreeks openstaat voor personen die reeds in het bezit zijn van een diploma van een masteropleiding.

Het instellingsbestuur kan de toelating tot een master-na-masteropleiding beperken tot afgestudeerden van masteropleidingen met specifieke opleidingskenmerken.

§ 2. Op grond van paragraaf 1, tweede lid, wijst het instellingsbestuur voor elke master-na-masteropleiding ten minste 1 masteropleiding aan waarop die master-na-masteropleiding rechtstreeks volgt. Het instellingsbestuur kan de inschrijving wel afhankelijk maken van een onderzoek naar de bekwaamheid van de student om de master-na-masteropleiding te volgen. [27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
Een instelling [52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
kan in de studiegebieden Geneeskunde en Tandheelkunde52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
] daarenboven het aantal inschrijvingen voor een master-na-masteropleiding, rekening houdend met de resultaten van het bekwaamheidsonderzoek, kwantitatief beperken in relatie tot de beschikbare opleidingscapaciteit, waarbij steeds wordt gewerkt op basis van objectieve parameters. Het instellingsbestuur legt de bijkomende inschrijvingsvoorwaarden vast in haar onderwijsreglement, conform artikel II.221, § 1, 5°, b).

De beperking van het aantal inschrijvingen in een bepaalde master-na-masteropleiding kan er niet toe leiden dat een student na het behalen van het diploma van master in de geneeskunde geen enkele master-na-masteropleiding in het studiegebied Geneeskunde kan aanvatten.

27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
]

[3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
Het instellingsbestuur kan voor afgestudeerden van soortgelijke masteropleidingen als de masteropleiding, vermeld in het eerste lid, die gevolgd werden aan een andere onderwijsinstelling, het programma van de master-na-masteropleiding differentiëren naargelang van de graad van inhoudelijke verwantschap, zonder dat de studieomvang aangepast wordt.3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
]

Het instellingsbestuur kan bepalen dat de inschrijving voor een master-na-masteropleiding ook openstaat voor afgestudeerden van andere masteropleidingen dan deze die rechtstreeks toegang geven tot de master-na-masteropleiding, indien zij een voorbereidingsprogramma met succes voltooien. Het instellingsbestuur kan de inhoud en studieomvang van dergelijk voorbereidingsprogramma differentiëren naar gelang van de graad van inhoudelijke verwantschap tussen deze andere masteropleidingen en de in het eerste lid bedoelde masteropleiding.

Art. II.191.

Het instellingsbestuur kan studenten die niet voldoen aan de toelatingsvoorwaarden, vermeld in artikel II.174, inschrijven voor afzonderlijke opleidingsonderdelen onder een creditcontract of een examencontract op voorwaarde dat uit een onderzoek blijkt dat de betrokkene beschikt over de bekwaamheid om het opleidingsonderdeel of de opleidingsonderdelen goed te kunnen volgen.

Art. II.192.

Het instellingsbestuur kan personen die in het bezit zijn van een buiten de Vlaamse Gemeenschap afgeleverd diploma van het hoger onderwijs vrijstellen van de voorgeschreven vooropleidingseisen voor zover de instelling het behaalde diploma en het specifieke opleidingsprofiel van de student van voldoende niveau acht en op voorwaarde dat aan de authenticiteitcontrole van de betreffende diploma's of certificaten is voldaan, voor zover door de Vlaamse overheid maatregelen zijn uitgevaardigd. Het instellingsbestuur kan de toelating tot inschrijving afhankelijk maken van de succesvolle voltooiing van een specifiek daartoe ontworpen voorbereidingsprogramma.

Bij het onderzoek van de vrijstelling van de specifieke vooropleidingseisen bedoeld in de eerste zin van het voorgaande lid past het instellingsbestuur de bepalingen en de principes van het Verdrag van de Raad van Europa en de Unesco betreffende de erkenning van diploma's hoger onderwijs in de Europese Regio, opgemaakt in Lissabon op 11 april 1997, goedgekeurd bij decreet van 15 december 2006 en geratificeerd op 22 juli 2009 toe, voor zover het land van herkomst het verdrag ook heeft geratificeerd, inzonderheid de bepalingen uit de hoofdstukken III, IV, V, VI, VII en IX.

[3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
Het instellingsbestuur kan personen die hun studiebewijs niet meer kunnen voorleggen, om humanitaire redenen toelaten tot de vervolgopleiding na onderzoek naar de bekwaamheid van de student om de vervolgopleiding te volgen.3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
]

Afdeling 4. Taalvoorwaarden

Art. II.193.

Het instellingsbestuur kan de toelating tot de eerste inschrijving voor een opleiding op algemene wijze afhankelijk stellen van het bewijs dat de student :

1° geslaagd is voor een toets over de voldoende kennis van het Nederlands, of

2° ten minste 1 leerjaar in het Nederlandstalig secundair onderwijs met vrucht heeft voltooid, of

3° geslaagd is verklaard voor een opleiding, of 1 of meer opleidingsonderdelen, met een totale studieomvang van ten minste 60 studiepunten in het Nederlandstalig hoger onderwijs.

Art. II.194.

Het instellingsbestuur kan de toelating tot de eerste inschrijving voor een in een andere taal dan het Nederlands aangeboden opleiding afhankelijk stellen van een toets over de voldoende kennis van de gebruikte onderwijstaal.

Hoofdstuk 2. Inschrijving

Afdeling 1. Inschrijving van de student

Art. II.195.

Een student schrijft zich in aan de instelling van zijn keuze voor zover hij voldoet aan de decretale en reglementaire toelatingsvoorwaarden.

Het recht op inschrijving wordt uitgeoefend met inachtname van artikel II.273.

Art. II.196.

Een student schrijft zich in voor :

1°één opleiding of meer opleidingen tegelijk, en/of

2°één opleidingsonderdeel of meer opleidingsonderdelen, die behoren tot 1 of meer opleidingen, en/of

3° een schakel- of voorbereidingsprogramma.

Een student kan zich tevens inschrijven voor de voorbereiding van een doctoraatsproefschrift.

Art. II.197.

Een student die nog niet in het bezit is van een bachelordiploma dat al dan niet rechtstreeks toelating verleent tot een bachelor-na-bacheloropleiding, kan onder de voorwaarden, bepaald door het instellingsbestuur, toegelaten worden tot de inschrijving voor bedoelde bachelor-na-bacheloropleiding en/of het daaraan voorafgaande voorbereidingsprogramma.

[45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
Een student die nog niet in het bezit is van een bachelordiploma kan onder de voorwaarden, bepaald door het instellingsbestuur, toegelaten worden tot de inschrijving voor de educatieve bacheloropleiding voor secundair onderwijs zonder de vermelding van onderwijsvakken, vermeld in artikel II.113, §4.45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
]

Voor het behalen van het diploma van de bachelor-na-bacheloropleiding [45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
of van de educatieve bacheloropleiding voor secundair onderwijs zonder de vermelding van onderwijsvakken,45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
] is het bezit van het diploma van de onderliggende bacheloropleiding evenwel noodzakelijk. De bevoegde examencommissies kunnen daartoe opeenvolgend delibereren.

Art. II.198.

Een student die al dan niet in het bezit is van een bachelor- of masterdiploma, kan onder de voorwaarden, bepaald door het instellingsbestuur, toegelaten worden tot de inschrijving voor bedoelde (master-na-) masteropleiding en/of het daaraan voorafgaande voorbereidings- en/of schakelprogramma.

Voor het behalen van het diploma van bedoelde (master-na-)masteropleiding is het bezit van het diploma van de bacheloropleiding of de onderliggende masteropleiding evenwel noodzakelijk [16Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
, of dient de student het voorbereidings- of schakelprogramma met succes voltooid te hebben16Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
] . De bevoegde examencommissies kunnen daartoe opeenvolgend delibereren.

Alle beslissingen van instellingsbesturen die voor 1 januari 2013 zijn genomen en waarbij de gelijktijdige inschrijving voor een schakelprogramma en een masteropleiding ook voor studenten die reeds in het bezit waren van het bachelordiploma toegelaten werd, worden geacht rechtmatig te zijn.

Afdeling 2. Diploma-, credit- en examencontract

Art. II.199.

Het instellingsbestuur biedt bij de inschrijving van de student de keuze tussen een creditcontract, een diplomacontract en een examencontract.

De in het eerste lid bedoelde contracten maken onderdeel uit van de toetredingsovereenkomst of worden na de inschrijving gesloten in het raam van de toetredingsovereenkomst. De instellingen kunnen in hun onderwijsreglement vastleggen dat bepaalde opleidingsonderdelen wegens hun aard niet in aanmerking komen voor een examencontract. Dit moet worden gemotiveerd.

[3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
De instellingen kunnen in hun onderwijsregeling vastleggen dat stages, bachelorproeven en masterproeven wegens hun aard niet in aanmerking komen voor een creditcontract. Dit moet worden gemotiveerd.3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
]

Art. II.200.

§ 1. In het kader van een in artikel II.199, eerste lid, bedoeld contract wordt overeenstemming bereikt over het studietraject op grond waarvan een graad of diploma van een opleiding, respectievelijk een creditbewijs kan worden behaald.

[3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
De overeenstemming kan tot stand komen via elektronische weg.3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
]

§ 2. Een studietraject bepaalt de modaliteiten inzake studieomvang, deliberatie en studievoortgangsbewaking :

1° bij wijze van modeltraject voor een groep studenten;

2° bij wijze van geïndividualiseerd traject voor een bepaalde student.

De opportuniteit van het doorlopen van een geïndividualiseerd traject wordt op zorgvuldige wijze getoetst op grond van het dossier van de student.

§ 3. [3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
De instellingen bieden voor de bacheloropleidingen en de masteropleidingen ten minste één studietraject met een studieomvang van 54 tot 66 studiepunten per academiejaar aan. Voor de masteropleidingen van 90 studiepunten bieden de instellingen ten minste een studietraject aan binnen een aaneensluitende periode van drie semesters.3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
]

Die verplichting geldt niet voor de bachelor-na-bacheloropleidingen en de master-na-masteropleidingen.

[35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
De instellingen bieden voor de graduaatsopleidingen ten minste één modeltraject aan. De studieomvang ervan per academiejaar kan, in functie van de doelgroep van de opleiding, kleiner zijn dan de omvang vermeld in het eerste lid.35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
]

[52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022

§ 4. Een student die zich voor de eerste keer inschrijft in een bepaalde bacheloropleiding in een bepaalde instelling schrijft zich in voor het modeltraject met een studieomvang van 54 tot 66 studiepunten per academiejaar.

Deze verplichting geldt niet voor:

1° een student die op grond van zijn dossier een geïndividualiseerd traject als vermeld in paragraaf 2 verkreeg;

2° een student met een bijzonder statuut. De instelling kan voor de groep van studenten met dat bijzonder statuut een modeltraject aanbieden met een afwijkende studieomvang;

3° een student die reeds een bachelor- of masterdiploma heeft behaald of een diploma dat daarmee gelijkwaardig wordt erkend.

§ 5. Voor bachelor- en masteropleidingen beperkt het instellingsbestuur volgtijdelijkheid tot het moeten gevolgd hebben van een opleidingsonderdeel of opleiding vooraleer een student een ander opleidingsonderdeel kan volgen en hierover een examen kan afleggen. In geval van risico of veiligheidsproblemen kan het instellingsbestuur daarenboven ook vastleggen dat een student moet geslaagd zijn voor een opleidingsonderdeel of een opleiding vooraleer een student een ander opleidingsonderdeel kan volgen en hierover een examen kan afleggen.

§ 6. Onverminderd de regels rond het leerkrediet heeft een student aan wie in het kader van een bepaalde opleiding een bindende voorwaarde als vermeld in artikel II.246, § 1, derde lid, § 3, tweede lid, en § 4, tweede en derde lid, wordt opgelegd, het recht om binnen het academiejaar waarop de bindende voorwaarde betrekking heeft, minimaal 45 studiepunten in die opleiding op te nemen, tenzij volgtijdelijkheid als vermeld in paragraaf 5 dat niet toelaat.

[57Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
Onverminderd de regels rond het leerkrediet heeft een student aan wie in het kader van een bepaalde opleiding geen bindende voorwaarde als vermeld in artikel II.246, § 1, derde lid, § 3, tweede lid, en § 4, tweede en derde lid, wordt opgelegd en die in een vorig academiejaar niet voor alle opgenomen opleidingsonderdelen een creditbewijs of een deliberatiecijfer heeft verworven of een tolerantie heeft ingezet, het recht om jaarlijks 72 studiepunten in die opleiding op te nemen, tenzij volgtijdelijkheid als vermeld in paragraaf 5, dat niet toelaat.57Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
]

§ 7. Een student die niet voor alle opgenomen opleidingsonderdelen een creditbewijs of deliberatiecijfer heeft verworven of een tolerantie heeft ingezet, schrijft zich bij een volgende inschrijving in die opleiding ten minste opnieuw in voor alle opleidingsonderdelen waarvoor hij geen creditbewijs of deliberatiecijfer heeft verworven of geen tolerantie heeft ingezet. [57Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
Als het gaat om een keuzeopleidingsonderdeel of om de opleidingsonderdelen van een bepaalde afstudeerrichting of van een onderwijsvak als vermeld in artikel II.113, kan de student opteren voor een vervangend keuzeopleidingsonderdeel of voor de opleidingsonderdelen van een andere afstudeerrichting of de opleidingsonderdelen van een ander onderwijsvak, binnen de geldende afspraken van de instelling in kwestie.57Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
]

[64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024

Van de verplichting, vermeld in het eerste lid, kan worden afgeweken als de student kan aantonen dat er sprake is van overmacht of bijzondere individuele omstandigheden.

64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
] 52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
]

Art. II.201.

§ 1. Het diplomacontract omvat ten minste volgende vermeldingen, desgevallend onder verwijzing naar de toepasselijke bepalingen van het onderwijs- en examenreglement :

1° het diploma dat de student wil behalen en de doelstellingen van het opleidingsprogramma;

2° de studieomvang van de opleiding;

3° de opleidingsonderdelen die in het traject moeten of kunnen worden opgenomen en de studieomvang en volgtijdelijkheid van deze opleidingsonderdelen;

4° de tijdsperiode waarop de inschrijving betrekking heeft;

5° de voorwaarden voor het behalen van een creditbewijs per opleidingsonderdeel;

6° in voorkomend geval : de verkregen studieomvangvermindering ten gevolge van (een) vrijstelling(en);

7° het aantal examenkansen;

8° de evaluatie- en deliberatieregels;

9° de mogelijke maatregelen van studievoortgangsbewaking bedoeld in artikel II.246 [52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
...52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
] ;

10° [27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
...27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
]

§ 2. Het creditcontract omvat ten minste volgende vermeldingen, desgevallend onder verwijzing naar de toepasselijke bepalingen van het onderwijs- en examenreglement :

1° het/de opleidingsonderde(e)l(en) waarvoor de student een inschrijving neemt;

2° de studieomvang per opleidingsonderdeel;

3° in voorkomend geval : de toelatingsvereisten voor de inschrijving voor het betrokken opleidingsonderdeel;

4° de tijdsperiode waarop de inschrijving betrekking heeft;

5° de voorwaarden voor het behalen van een creditbewijs per opleidingsonderdeel;

6° in voorkomend geval : de verkregen studieomvangvermindering ten gevolge van (een) vrijstelling(en);

7° het aantal examenkansen;

8° de evaluatieregels;

9° de mogelijke maatregelen van studievoortgangsbewaking bedoeld in artikel II.246 [52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
...52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
] ;

10° [27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
...27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
]

§ 3. Het examencontract omvat ten minste volgende vermeldingen, desgevallend onder verwijzing naar de toepasselijke bepalingen van het onderwijs- en examenreglement :

1° de in het eerste of het tweede lid bedoelde elementen, naar gelang het gaat om een contract met het oog op het behalen van een graad of een diploma dan wel een contract met het oog op het behalen van een creditbewijs;

2° de voorwaarden waaronder de student deel mag nemen aan onderwijsactiviteiten en gebruik mag maken van onderwijsondersteunende faciliteiten.

Art. II.202.

[3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014

§ 1. Tijdens het academiejaar zijn wijzigingen van het type en de inhoud van het contract mogelijk.

Deze wijzigingen kunnen enkel worden doorgevoerd als overeenstemming wordt bereikt tussen het instellingsbestuur en de student.

Ingeval van een modeltraject kan overleg gevoerd worden via de werking van de studentenraad.

§ 2. De instelling bepaalt in het onderwijs- en examenreglement onder welke voorwaarden en volgens welke modaliteiten wijzigingen mogelijk zijn.

3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
]

Afdeling 3. Het leerkrediet

Art. II.203.

§ 1. Vanaf het academiejaar 2008-2009 krijgt elke student bij inschrijving in een hogeschool of universiteit, ongeacht het gaat om een diploma-, een credit- of een examencontract, een eenmalig individueel leerkrediet van 140 studiepunten. Het leerkrediet wordt ingezet in :

1° de initiële bachelor- en masteropleidingen, opgenomen in het Hogeronderwijsregister door studenten onder diplomacontract;

2°één of meer opleidingsonderdelen door studenten onder creditcontract.

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
In afwijking van het eerste lid wordt het leerkrediet niet ingezet in een educatieve bacheloropleiding als een student al in het bezit is van een bachelordiploma en in een educatieve masteropleiding als een student al in het bezit is van een masterdiploma.28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

§ 2. Bij elke inschrijving in een academiejaar t-1/t wordt het aantal studiepunten waarvoor een student zich heeft ingeschreven in het desbetreffende academiejaar afgetrokken van het individuele leerkrediet van de student.

§ 3. De studiepunten, verworven in het academiejaar t-1/t, worden aan het individuele leerkrediet van de student toegevoegd.

Voor de vaststelling van het aantal verworven studiepunten wordt het aantal studiepunten in aanmerking genomen waarvoor de student een creditbewijs ontvangen heeft.

De eerste 60 verworven studiepunten door een student onder diplomacontract worden eenmalig dubbel aangerekend.

Art. II.204.

§ 1. Voor de berekening van de omvang van het individuele leerkrediet van een student bij de start van een academiejaar t/t+1 worden het aantal opgenomen en het aantal verworven studiepunten gerekend over het academiejaar t-1/t. Wijzigingen van het aantal opgenomen studiepunten kunnen verwerkt worden in het individueel leerkrediet van de student tot op de data, vermeld in artikel III.4.

§ 2. Met behoud van de toepassing van de bepalingen in paragraaf 1 wordt bij een generatiestudent die in de loop van hetzelfde academiejaar verandert van opleiding of door over te stappen naar een opleiding van het hoger beroepsonderwijs zoals bepaald in artikel 4 van het decreet van 30 april 2009 betreffende het secundair na secundair onderwijs en het hoger beroepsonderwijs :

1° het aantal opgenomen studiepunten opnieuw toegevoegd aan het individuele leerkrediet als de student verandert voor 1 december van het desbetreffende academiejaar;

2° de helft van het aantal opgenomen studiepunten, afgerond naar het bovenliggende geheel getal, opnieuw toegevoegd aan het individuele leerkrediet als de student verandert tussen 1 december en 15 maart van het desbetreffende academiejaar;

3° het aantal opgenomen studiepunten afgetrokken van het leerkrediet als de student verandert na 15 maart van het desbetreffende academiejaar.

§ 3. [52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
Een student die zich in een overmachtssituatie bevond waardoor hij niet kon deelnemen aan alle of een gedeelte van de examens voor de opleidingsonderdelen waarvoor hij in een academiejaar studiepunten opgenomen heeft, kan een verzoek indienen om de opgenomen studiepunten waarover de student geen examen heeft kunnen afleggen, terug toe te voegen aan zijn leerkrediet.

De student dient zijn verzoek in bij de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen. Het verzoek wordt ingediend uiterlijk binnen een termijn van drie jaar die ingaat op 1 september van het academiejaar waarop het verzoek betrekking heeft.

52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
]

Art. II.205.

Een hogeschool of universiteit kan de inschrijving van een student weigeren als hij een leerkrediet heeft dat kleiner of gelijk is aan nul.

In afwijking van het eerste lid kan het instellingsbestuur een student met een leerkrediet kleiner dan of gelijk aan nul niet weigeren voor de inschrijving voor een initiële masteropleiding als de student voldoet aan de toelatingsvoorwaarden voor deze masteropleiding, vermeld in deel 2, titel 4, hoofdstuk 1, afdeling 2, onderafdeling 3 en nog niet eerder een masterdiploma behaalde.

[41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
In afwijking van het eerste lid kan het instellingsbestuur een student met een leerkrediet kleiner dan of gelijk aan nul niet weigeren voor de inschrijving in een educatieve bacheloropleiding als een student al in het bezit is van een bachelordiploma en in een educatieve masteropleiding als een student al in het bezit is van een masterdiploma.41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
]

Art. II.206.

Bij het behalen van een diploma voor een initiële masteropleiding wordt het individuele leerkrediet van de student verminderd met 140 studiepunten. Bij een positief saldo kan de student het resterende leerkrediet opnieuw aanwenden voor een inschrijving in een initiële bachelor- of masteropleiding. Als het saldo van het resterende leerkrediet minder dan 60 studiepunten bedraagt, kan de student zijn leerkrediet eenmalig opnieuw opbouwen tot maximaal 60 studiepunten. Vanaf het academiejaar dat volgt op het academiejaar waarin hij zijn masterdiploma behaald heeft, worden elk academiejaar 10 studiepunten toegevoegd aan het individuele leerkrediet. Met behoud van de toepassing van de bepalingen van de derde en vierde volzin, krijgt een student onder diplomacontract bij de start van het academiejaar dat volgt op het academiejaar waarin hij zijn masterdiploma heeft behaald, eenmalig en bij wijze van overgangsmaatregel het verschil tussen 60 en het aantal opgenomen studiepunten in een opleiding bedoeld in artikel II.203, §1, 1°, waarvoor hij vanaf het academiejaar 2008-2009 een inschrijving heeft genomen, extra bij het saldo van het leerkrediet. Deze regeling geldt voor zover de student al in het academiejaar 2007-2008 in de desbetreffende masteropleiding ingeschreven was en op voorwaarde dat hij vanaf het academiejaar 2008-2009 het initiële masterdiploma behaalt en vanaf datzelfde academiejaar minder dan 60 studiepunten heeft opgenomen.

Als het individueel leerkrediet van een student die nog geen masterdiploma behaald heeft en geen inschrijvingen meer heeft in het hoger onderwijs, zoals bedoeld in artikel II.203, §1, minder dan 60 studiepunten bedraagt, kan hij in het kader van levenslang leren zijn leerkrediet eenmalig verder opbouwen tot maximaal 60 studiepunten behalve indien zijn leerkrediet al eerder aangevuld is geweest in toepassing van het derde lid. Vanaf het academiejaar waarin hij geen inschrijvingen meer heeft in het hoger onderwijs zoals bedoeld in artikel II.203, §1, worden daartoe elk academiejaar 10 studiepunten toegevoegd aan het individuele leerkrediet. Het aldus opgebouwde leerkrediet kan opnieuw aangewend worden voor een inschrijving in een initiële bachelor- of masteropleiding.

Als een student die een diploma behaald heeft in het hoger beroepsonderwijs, op het moment van herinschrijving in het hoger onderwijs, een leerkrediet heeft dat minder dan 60 studiepunten bedraagt, dan wordt het leerkrediet van de betreffende student aangevuld tot 60 studiepunten [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
...28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] .

In het kader van een opnieuw opgebouwd leerkrediet met toepassing van de bepalingen in dit artikel worden de eerste 60 verworven studiepunten niet dubbel aangerekend.

Afdeling 4. Studiegeld en bijdrage voor het bekwaamheidsonderzoek

Onderafdeling 1. Studiegeld

Art. II.207.

Het instellingsbestuur stelt jaarlijks vóór 1 december de bedragen van het studiegeld vast, overeenkomstig :

1° de regelen van artikel II.208 tot en met II.211, voor wat betreft de studenten onder diploma- of creditcontract;

2° de regelen van artikel II.212, voor wat betreft de studenten onder examencontract.

Deze afdeling is niet van toepassing op de instellingen die geen subsidies ontvangen van de Vlaamse Gemeenschap voor het verzorgen van het onderwijs.

Art. II.208.

§ 1. Het studiegeld voor de studenten onder diploma- of creditcontract bestaat in beginsel uit: 1° een vast gedeelte, en 2° een variabel gedeelte naar rato van het aantal studiepunten waarvoor de student zich inschrijft.

§ 2. Het vast gedeelte is slechts eenmaal per academiejaar verschuldigd.

Deze bepaling geldt ongeacht het aantal inschrijvingen dat tijdens dat academiejaar aan dezelfde instelling wordt genomen.

§ 3. Wanneer een student wordt ingeschreven in een opleiding met het oog op het uitreiken van een diploma in overeenstemming met artikel II.245, §1, eerste lid, of in uitvoering van artikel II.172, §2, gebeurt de registratie zonder heffing van studiegeld, onverminderd de toepassing van artikel II.245, §2.

Art. II.209.

§ 1. Het studiegeld bedraagt voor studenten die in een academiejaar een inschrijving nemen onder diploma- of creditcontract :

1° voor het vast gedeelte : [9Decr. van 19/12/2014
B.S. 27/01/2015
230 euro9Decr. van 19/12/2014
B.S. 27/01/2015
] , en

2° voor het variabel gedeelte : [9Decr. van 19/12/2014
B.S. 27/01/2015
11 euro9Decr. van 19/12/2014
B.S. 27/01/2015
] per opgenomen studiepunt.

§ 2. Een hogeschool of universiteit kan aan een student een bijkomend studiegeld vragen voor de studiepunten waarvoor de student op het ogenblik van de inschrijving geen toereikend leerkrediet heeft. Dit bijkomend inschrijvingsgeld kan ten hoogste [9Decr. van 19/12/2014
B.S. 27/01/2015
11 euro9Decr. van 19/12/2014
B.S. 27/01/2015
] per opgenomen studiepunt bedragen.

Onder leerkrediet wordt begrepen het leerkrediet zoals bepaald in titel 4, hoofdstuk 2, afdeling 3, van dit deel.

[41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
In afwijking van het eerste lid kan een hogeschool of universiteit geen bijkomend studiegeld vragen voor de inschrijving van een student in een educatieve bacheloropleiding als deze student al in het bezit is van een bachelordiploma en in een educatieve masteropleiding als een student al in het bezit is van een masterdiploma.41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
]

Art. II.210.

§ 1. Voor beurstariefstudenten die in een academiejaar een inschrijving nemen, bedraagt het studiegeld :

1° voor het vast gedeelte : [9Decr. van 19/12/2014
B.S. 27/01/2015
105 euro9Decr. van 19/12/2014
B.S. 27/01/2015
] , en

2° voor het variabel gedeelte : [9Decr. van 19/12/2014
B.S. 27/01/2015
0 euro9Decr. van 19/12/2014
B.S. 27/01/2015
] per opgenomen studiepunt.

Voor bijna-beursstudenten die in een academiejaar een inschrijving nemen, bedraagt het studiegeld :

1° voor het vast gedeelte : [9Decr. van 19/12/2014
B.S. 27/01/2015
230 euro9Decr. van 19/12/2014
B.S. 27/01/2015
] , en

2° voor het variabel gedeelte : [9Decr. van 19/12/2014
B.S. 27/01/2015
4 euro9Decr. van 19/12/2014
B.S. 27/01/2015
] per opgenomen studiepunt.

[37Decr. van 05/04/2019
B.S. 24/06/2019
De bepalingen in het eerste en tweede lid gelden niet voor een inschrijving in een bachelor-na-bacheloropleiding en een master-na-masteropleiding.37Decr. van 05/04/2019
B.S. 24/06/2019
]

§ 2. Studenten die het laatste jaar secundair onderwijs volgen en die met een creditcontract voor maximaal 10 studiepunten ingeschreven zijn in het hoger onderwijs, [9Decr. van 19/12/2014
B.S. 27/01/2015
betalen 52,5 euro9Decr. van 19/12/2014
B.S. 27/01/2015
] .

Art. II.211.

Doctorandi betalen bij de inschrijving voor de voorbereiding van een doctoraat een studiegeld van [9Decr. van 19/12/2014
B.S. 27/01/2015
445 euro9Decr. van 19/12/2014
B.S. 27/01/2015
] .

Zij betalen in het academiejaar waarin het doctoraat behaald wordt een studiegeld van [9Decr. van 19/12/2014
B.S. 27/01/2015
445 euro9Decr. van 19/12/2014
B.S. 27/01/2015
] .

Art. II.212.

§ 1. Het studiegeld voor de studenten onder examencontract bestaat uit :

1° een vast gedeelte, en

2° een variabel gedeelte pro rata het aantal studiepunten waarvoor de student zich inschrijft.

§ 2. Het vast gedeelte van het studiegeld bedraagt [9Decr. van 19/12/2014
B.S. 27/01/2015
105 euro9Decr. van 19/12/2014
B.S. 27/01/2015
] .

Het variabel gedeelte van het studiegeld bedraagt [9Decr. van 19/12/2014
B.S. 27/01/2015
4 euro9Decr. van 19/12/2014
B.S. 27/01/2015
] per studiepunt.

Art. II.213.

§ 1. Het studiegeld voor studenten die zich inschrijven voor een bachelor-na-bacheloropleiding, opgenomen in de door de Vlaamse Regering vastgestelde lijst, zoals vermeld in artikel III.16, bedraagt :

1° voor het vast gedeelte van het studiegeld : [9Decr. van 19/12/2014
B.S. 27/01/2015
230 euro9Decr. van 19/12/2014
B.S. 27/01/2015
] ;

2° voor het variabele gedeelte van het studiegeld : [9Decr. van 19/12/2014
B.S. 27/01/2015
11 euro9Decr. van 19/12/2014
B.S. 27/01/2015
] per opgenomen studiepunt.

§ 2. Het studiegeld voor studenten die zich inschrijven voor een andere bachelor-na-bacheloropleiding dan de bachelor-na-bacheloropleiding, vermeld in paragraaf 1, of voor een master-na-masteropleiding, opgenomen in de door de Vlaamse Regering vastgestelde lijst, zoals vermeld in artikel III.16, bedraagt maximaal het dubbele van de bedragen vermeld in paragraaf 1.

§ 3. Het instellingsbestuur kan voor de andere master-na-masteropleidingen dan de master-na-masteropleidingen, vermeld in paragraaf 2, een studiegeld vragen dat ten hoogste gelijk is aan 5.400 euro.

In bijzondere omstandigheden kan het maximumbedrag vastgesteld worden op 24.790 euro. Die bijzondere omstandigheden betreffen 1 of meer van de volgende gevallen :

1° de opleiding brengt bijzondere kosten met zich mee, veroorzaakt door :

a) het aantrekken van hoog gespecialiseerd personeel, de uitrusting van laboratoria, de bijzondere inrichting van bibliotheken, het specifieke studie- en leermateriaal of de specifieke begeleidings- en supervisietaken;

b) het aanbod van bijzondere faciliteiten;

2° de opleiding vereist een bepaalde beroepservaring of wordt georganiseerd in samenwerking met de industrie of een beroepsorganisatie om te voorzien in de opleidingsbehoeften van een bepaalde sector;

3° de opleiding heeft een internationaal karakter.

Het instellingsbestuur kan beslissen om de studiegelden, vermeld in deze paragraaf, op te splitsen in een vast en een variabel gedeelte naar rato van het aantal opgenomen studiepunten. Het instellingsbestuur deelt het bedrag van het studiegeld aan de Vlaamse Regering mee. Indien van toepassing worden tevens de ingeroepen bijzondere omstandigheden meegedeeld en gemotiveerd.

§ 4. Het instellingsbestuur kan ten behoeve van minvermogende studenten voorzien in sociale tarieven.

Art. II.214.

Het instellingsbestuur bepaalt vrij en op gemotiveerde wijze het studiegeld voor de studenten die zich inschrijven voor :

1° een opleiding die leidt tot een postgraduaatgetuigschrift, en

2° een in artikel II.62 bedoeld korter opleidingstraject met het oog op na- en bijscholing.

Art. II.215.

Het instellingsbestuur bepaalt vrij en op gemotiveerde wijze het studiegeld voor de inschrijving van studenten die geen beurstariefstudent zijn, voor zover het niet gaat om:

1° studenten die onderdaan zijn van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte;

2° studenten met een buitenlandse nationaliteit die toegelaten of gemachtigd zijn voor een verblijf van onbeperkte duur in België zoals bepaald door de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen, te bewijzen door middel van de verblijfskaart van een onderdaan van een lidstaat van de Europese Gemeenschappen (bijlage 8 of bijlage 9), of de identiteitskaart voor vreemdeling (bijlage 7) of het bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister (bijlage 6), overeenkomstig artikel 31 van het koninklijk besluit van 8 oktober 1981 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;

3° studenten die slachtoffer zijn van mensenhandel, geattesteerd door een door de federale overheid erkend centrum dat gespecialiseerd is in het onthaal van slachtoffers van mensenhandel;

4° studenten met een buitenlandse nationaliteit die toegelaten of gemachtigd zijn tot een verblijf van bepaalde duur in België op basis van artikel 48/4 [23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
of 49, § 1, 23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
] van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;

5° studenten die op 31 december van het betrokken school- of academiejaar gedurende een onafgebroken periode van minstens 12 maanden wettig verblijven in België, en dit wettig verblijf niet verleend werd om in België hoger onderwijs te volgen of te werken, noch verleend werd in afwachting van een uitspraak in een asielprocedure om erkend te worden als vluchteling of als persoon die recht heeft op de subsidiaire bescherming, overeenkomstig de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;

6° studenten die op basis van de artikelen 10, 10bis, 40bis of 40ter van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen de toelating hebben gekregen om een persoon zoals bedoeld in paragraaf 1 of paragraaf 2, 1° tot en met 7°, van onderhavig artikel, of een persoon die op 31 december van het betrokken school- of academiejaar minstens 12 maanden wettig verblijft in België om hoger onderwijs te volgen of te werken, te begeleiden of vervoegen;

7° studenten die kandidaat vluchteling zijn of hun ouders zijn kandidaat vluchteling en de student verblijft al van zijn minderjarigheid in België en heeft niet zelf een asielaanvraag ingediend. De asielaanvraag werd ontvankelijk verklaard voor 1 juni 2007 en hun procedure is nog lopende bij het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatslozen, bij de Vaste Beroepscommissie voor Vluchtelingen, of bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen.

[30Decr. van 15/06/2018
B.S. 17/08/2018
8° studenten die familielid zijn van een onderdaan van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte.30Decr. van 15/06/2018
B.S. 17/08/2018
]

Aan studenten die voor 2008-2009 reeds ingeschreven waren in een opleiding in het hoger onderwijs in Vlaanderen en die op basis van eerdere bepalingen geen verhoogd studiegeld dienden te betalen, mag gedurende de duur van deze opleiding geen verhoogd studiegeld gevraagd worden.

Deze bepaling doet geen afbreuk aan de richtlijn om voor master-na-masteropleidingen die niet opgenomen zijn in de door de Vlaamse Regering vastgestelde lijst, vermeld in artikel III.16, een studiegeld te vragen dat ten hoogste gelijk is aan 24.790 euro.

[36Decr. van 22/03/2019
B.S. 12/04/2019
...36Decr. van 22/03/2019
B.S. 12/04/2019
]

[47Decr. van 22/04/2022
B.S. 23/05/2022
9° studenten die genieten van tijdelijke bescherming op basis van de richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen of studenten van wie de ouders genieten van deze bescherming en de student verblijft al van zijn minderjarigheid in België.47Decr. van 22/04/2022
B.S. 23/05/2022
]

Art. II.216.

Het instellingsbestuur kan ten behoeve van minvermogende studenten het variabel gedeelte van het studiegeld differentiëren.

Art. II.217.

Het instellingsbestuur bepaalt :

1° of het studiegeld, of een billijk gedeelte daarvan, aan de student wordt teruggestort, zo deze de inschrijving voortijdig beëindigt;

2° of, en op welke wijze, het variabel gedeelte van het studiegeld aangepast wordt indien een in artikel II.202 bedoelde wijziging van of in een diploma- of creditcontract gevolgen heeft voor het aantal studiepunten.

Het maakt de regelen daaromtrent op behoorlijke wijze kenbaar.

Art. II.218.

§ 1. De in deze onderafdeling bedoelde bedragen worden jaarlijks aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex. De referentiedatum voor de jaarlijkse aanpassing is [9Decr. van 19/12/2014
B.S. 27/01/2015
1 september 20159Decr. van 19/12/2014
B.S. 27/01/2015
] .

§ 2. De bedragen bedoeld in de artikelen II.209 en II.213 worden naar het dichtstbijzijnde decimaal afgerond tot één cijfer na de komma.

Onderafdeling 2. Bijdrage voor het bekwaamheidsonderzoek

Art. II.219.

§ 1. Voor een onderzoek betreffende EVK's dat verloopt op stukken, zoals bepaald in artikel II.241, §2, kan geen bijdrage worden gevraagd.

§ 2. De bijdrage voor een bekwaamheidsonderzoek dat de competenties van de aanvrager voor het hoger onderwijs test, bedraagt ten hoogste :

1° 590 euro, als het bekwaamheidsonderzoek betrekking heeft op het niveau van bachelor in het hoger professioneel onderwijs of het academisch onderwijs;

2° 770 euro, als het bekwaamheidsonderzoek betrekking heeft op het masterniveau en de aanvrager nog niet beschikt over een diploma van een bacheloropleiding;

3° 230 euro, als het bekwaamheidsonderzoek betrekking heeft op het masterniveau en de aanvrager al beschikt over een diploma van een bacheloropleiding.

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
4° 335 euro, als het bekwaamheidsonderzoek betrekking heeft op het niveau van gegradueerde.28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

Als het bekwaamheidsonderzoek betrekking heeft op afzonderlijke opleidingsonderdelen of een cluster van opleidingsonderdelen, worden die bedragen gedifferentieerd evenredig met de omvang ervan, een vast bedrag van 55 euro voor administratieve kosten buiten beschouwing gelaten.

§ 3. De in paragraaf 2 bedoelde bedragen worden jaarlijks aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex.

De referentiedatum voor de jaarlijkse aanpassing is 1 september 2003.

Hoofdstuk 3. Onderwijs- en examenreglement

Art. II.220.

Het instellingsbestuur maakt voor het begin van het academiejaar het onderwijsaanbod en het onderwijs- en examenreglement openbaar. Het instellingsbestuur draagt er zorg voor dat de student vanaf het ogenblik van inschrijving het onderwijs- en examenreglement te allen tijde gemakkelijk kan raadplegen. Als een student er uitdrukkelijk om vraagt, is het instellingsbestuur ertoe gehouden een papieren kopie van het onderwijs- en examenreglement te overhandigen.

Art. II.221.

§ 1. Het instellingsbestuur stelt een onderwijsreglement op. Dit omvat ten minste :

1° voor elke bachelor- en masteropleiding : de graad waartoe de opleiding leidt, de kwalificatie van de graad en desgevallend de specificatie van de graad;

2° voor elke opleiding van het hoger beroepsonderwijs :

a) het diploma waartoe de opleiding leidt;

b) de bacheloropleidingen die erop volgen;

3° voor elke opleiding :

a) de inhoud en de doelstellingen van de opleiding, het opleidingsprogramma en de indeling in opleidingsonderdelen;

b) in voorkomend geval : de afstudeerrichtingen;

c) de volgtijdelijkheid van de onderscheiden opleidingsonderdelen [52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
, en in voorkomend geval de risico’s of veiligheidsproblemen op basis waarvan die volgtijdelijkheid wordt opgelegd52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
] ;

d) de organisatie van de opleiding in de vorm van modeltrajecten en geïndividualiseerde trajecten;

4° voor elk opleidingsonderdeel : de doelstellingen van het opleidingsonderdeel (aard, inhoud, profiel) [3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
...3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
] ;

5° voor elke opleiding en voor elk opleidingsonderdeel :

a) de regelen inzake de inschrijving van studenten, inzonderheid de keuzemogelijkheid tussen een diploma- of examencontract of tussen een credit- of examencontract en [3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
de voorwaarden en modaliteiten om de inhoud of het type van contract te wijzigen3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
] ;

b) in voorkomend geval : de bijzondere vooropleidingseisen en de bijkomende inschrijvingsvoorwaarden, evenals de voorwaarden waaronder een student kan worden ingeschreven indien hij niet voldoet aan de algemene vooropleidingseisen;

c) de begin- en eindcompetenties;

d) de studieomvang uitgedrukt in studiepunten;

e) de voorwaarden waaronder vrijstellingen worden verleend;

f) de gebruikte onderwijstaal;

g) de voorwaarden waaronder de studenten opleidingsonderdelen kunnen volgen en daarover examen kunnen afleggen aan andere binnen- en buitenlandse instellingen voor hoger onderwijs;

6° voor elke bacheloropleiding in het hoger professioneel onderwijs :

a) de bacheloropleiding die erop volgt;

b) de bacheloropleidingen die erop volgen met bijkomende voorwaarden;

c) de masteropleidingen die erop volgen met de bijkomende voorwaarden zoals bedoeld in artikel II.183;

d) de vermelding: geen vervolgopleiding;

7° voor elke bacheloropleiding in het academisch onderwijs c.q. afstudeerrichting binnen een bacheloropleiding in het academisch onderwijs :

a) de masteropleiding(en) die er rechtstreeks op aansluiten zoals bedoeld in artikel II.182, §2, eerste lid;

b) c.q. de masteropleiding(en) die er op aansluiten zoals bedoeld in artikel II.182, §2, tweede lid;

c) eventueel de andere masteropleiding(en);

d) eventueel de vermelding geen rechtstreekse vervolgopleiding;

8° voor elke masteropleiding :

a) de bacheloropleiding c.q. afstudeerrichting waarop de masteropleiding rechtstreeks aansluit zoals bedoeld in artikel II.182, §2, eerste lid;

b) c.q. de bacheloropleiding(en) c.q. afstudeerrichting(en) waarop de masteropleiding aansluit zoals bedoeld in artikel II.182, §2, tweede lid;

c) c.q. de bacheloropleiding(en) bedoeld in artikel II.183;

d) eventueel de andere bacheloropleiding(en);

e) in voorkomend geval de masteropleidingen die er op volgen zoals bedoeld in artikel II.190;

f) in voorkomend geval de masteropleidingen die er op volgen met bijkomende voorwaarden zoals bedoeld in artikel II.190;

9° voor elke masteropleiding die volgt op een andere masteropleiding :

a) de masteropleiding(en) waarop de masteropleiding volgt;

b) eventueel de andere masteropleidingen met de bijkomende voorwaarden;

10° voor elke bacheloropleiding die volgt op een bacheloropleiding :

a) de bacheloropleiding(en) waarop de bacheloropleiding volgt;

b) eventueel de andere bacheloropleidingen met de bijkomende voorwaarden;

11° de organisatie van het academiejaar met inbegrip van de vakantieregeling voor de studenten;

12° de wijze van bepalen van het aantal studiepunten van elk opleidingsonderdeel en de daarbij gehanteerde criteria en normen;

13° de gedragscode inzake de taalregeling;

14° de voorwaarden waaronder attesten van bekwaamheid worden verleend;

15° de interne beroepsprocedures inzake :

a) het verlenen van bewijzen van bekwaamheid;

b) het toekennen van vrijstellingen;

c) het opleggen van een schakel- en/of voorbereidingsprogramma, en het vaststellen van de studieomvang van dergelijk programma;

d) het opleggen van een in artikel II.246 bedoelde maatregel van studievoortgangsbewaking;

16° de wijze waarop de in punt 15° bedoelde beslissingen worden herzien indien zij zijn aangetast door materiële vergissingen;

17° de procedure ter behandeling van klachten van de studenten met betrekking tot de onderwijsverzorging;

18° de regelen inzake de organisatie van informatiesessies voor studenten die zich voor de eerste maal inschrijven aan de instelling;

19° de procedure die studenten met functiebeperkingen dienen te volgen om redelijke aanpassingen aan te vragen en de wijze waarop ze binnen de instelling beroep kunnen aantekenen tegen een weigering van aanpassingen.

[27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
20° [52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
in voorkomend geval: de bijkomende inschrijvingsvoorwaarde van het afleggen van een starttoets en de verplichte remediëring, vermeld in artikel II.188/1, die wordt opgelegd met verwijzing naar het geldende instellingsoverschrijdend reglement;52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
] 27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
]

[52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022

21° de maatregelen van studievoortgangsbewaking die kunnen worden opgelegd conform artikel II.246;

22° de wijze waarop omgegaan wordt met overmacht en bijzondere individuele omstandigheden in het kader van de maatregelen van studievoortgangsbewaking, vermeld in artikel II.246 [64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
en in artikel II.200, § 7, tweede lid64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
] ;

23° de grens vanaf wanneer een inschrijving kan geweigerd worden in eenzelfde initiële bacheloropleiding, vermeld in artikel II.246, § 3, vierde lid; 24° de grens vanaf wanneer een instelling studieadvies geeft, vermeld in artikel II.246, § 10;

25° de bijzondere statuten toegekend aan een groep van studenten en de voorwaarden en modaliteiten voor de toekenning hiervan.

52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
]

§ 2. De in paragraaf 1, 19° vermelde interne beroepsprocedure beantwoordt minimaal aan de volgende voorwaarden :

1° het beroep wordt behandeld door personen die onafhankelijk zijn van de partijen en die niet rechtstreeks betrokken waren bij de beslissing tot weigering van de gevraagde aanpassingen;

2° de beroepsprocedure leidt binnen een redelijke termijn tot een gemotiveerde beslissing die bindend is voor iedereen binnen de instelling.

Studenten met functiebeperkingen zijn studenten met langdurige fysieke, mentale of zintuiglijke beperkingen die hen in wisselwerking met diverse drempels kunnen beletten volledig, effectief en op voet van gelijkheid met andere studenten te participeren aan het hoger onderwijs.

Een aanpassing is een concrete maatregel, van materiële of immateriële aard, die de beperkende invloed van een onaangepaste omgeving op de participatie van een persoon met een functiebeperking neutraliseert. Als een redelijke aanpassing wordt beschouwd, de aanpassing die geen disproportionele belasting betekent.

[30Decr. van 15/06/2018
B.S. 17/08/2018
Een beslissing tot weigering van de gevraagde aanpassingen kan gemotiveerd zijn op grond van een door de instelling gemaakte afweging dat de gevraagde aanpassing afbreuk doet aan de mogelijkheid de domeinspecifieke leerresultaten van de opleiding te bereiken of aan de mogelijkheid om andere doelstellingen van het opleidingsprogramma globaal te verwezenlijken.30Decr. van 15/06/2018
B.S. 17/08/2018
]

De criteria voor de afweging van disproportionaliteit zijn conform artikel 2, §2 en §3, van het protocol van 19 juli 2007 betreffende het begrip redelijke aanpassingen in België krachtens de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding.

Art. II.222.

Het instellingsbestuur stelt een examenreglement op. Dit omvat ten minste :

1° de wijze waarop de vorm van de examens wordt bepaald en bekendgemaakt;

2° de periodes waarbinnen de examens worden afgelegd;

3° [62Decr. van 08/12/2023
B.S. 08/01/2024
de wijze waarop de openbaarheid van zowel mondelinge als schriftelijke examens wordt gewaarborgd en de wijze waarop studenten die dit wensen hun mondelinge examens kunnen laten bijwonen door een waarnemer.62Decr. van 08/12/2023
B.S. 08/01/2024
]

4° de wijze van samenstelling van de examencommissies en de wijze waarop de representativiteit van die commissies wordt gegarandeerd;

5° de aanstelling en de taakomschrijving van de ombudsman;

6° de wijze van bekendmaking van de resultaten van de examens en van de proclamatie van de afgestudeerden van een opleiding;

7° de procedure en voorwaarden om te slagen en om vermeldingen toe te kennen aan geslaagde studenten;

8° de procedure waarbij geschillen tussen de studenten en de examinatoren voor of na het bekend maken van de examenresultaten worden behandeld. Deze procedure vermeldt eveneens de interne en externe beroepsmogelijkheden voor de betrokken studenten;

9° de volgtijdelijkheid van de onderscheiden examens;

10° de algemene regels en de modaliteiten van deliberatie;

11° de wijze waarop omgegaan wordt met overmacht of met onregelmatigheden tijdens het examenverloop;

12° de wijze waarop examenbeslissingen, aangetast door materiële vergissingen, worden herzien;

13° of het mogelijk is om van opleidingsonderdelen waarvan het examen uit 2 of meer onderdelen bestaat, de resultaten voor bepaalde examenonderdelen te behouden in een volgend academiejaar en de voorwaarden waaronder dit kan gebeuren;

14° de procedure die studenten met functiebeperkingen dienen te volgen om redelijke aanpassingen aan te vragen met betrekking tot de examens en de wijze waarop ze binnen de instelling beroep kunnen aantekenen tegen een weigering van aanpassingen, in zoverre deze verschillen van de procedures, vermeld in artikel II.221, §1, 19° en §2.

Hoofdstuk 4. Studievoortgang

Afdeling 1. Studievoortgang op grond van examens

Onderafdeling 1. Algemeen

Art. II.223.

§ 1. Voor elk opleidingsonderdeel wordt een examen ingericht.

§ 2. Een student heeft voor ieder opleidingsonderdeel waarvoor hij ingeschreven is, recht op 2 examenkansen in de loop van het academiejaar [3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
om een creditbewijs te behalen3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
] .

Indien de aard van het opleidingsonderdeel niet toelaat dat tweemaal wordt geëxamineerd, kan het in het eerste lid bedoelde recht niet tijdens hetzelfde academiejaar worden uitgeoefend.

In dat geval moet de student zich voor het betreffende opleidingsonderdeel in een volgend academiejaar opnieuw inschrijven.

Onderafdeling 2. Creditbewijzen

Art. II.224.

Individuele examinatoren en examencommissies treden bij het vaststellen van examenresultaten op onder de verantwoordelijkheid van het instellingsbestuur.

Art. II.225.

§ 1. Een student behaalt een creditbewijs voor elk opleidingsonderdeel waarvoor hij geslaagd is.

Een student slaagt voor een opleidingsonderdeel wanneer hij ten minste 10 op 20 behaalt, tenzij het instellingsbestuur op grond van de specificiteit van het opleidingsonderdeel een andere, niet numerieke, vorm van resultaatsbepaling heeft vastgelegd.

[3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
...3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
]

Een student kan niet verzaken aan een creditbewijs.

§ 2. Het onderwijs- en examenreglement kan de gevallen bepalen waarin een creditbewijs met een bepaalde graad van verdienste wordt verleend.

§ 3. Een creditbewijs blijft onbeperkt geldig binnen de betrokken opleiding aan de instelling waar dit werd behaald.

[52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
Het instellingsbestuur kan evenwel na verloop van vijf jaar, als het instellingsbestuur substantiële verschillen kan aantonen tussen de competenties die de student volgens het creditbewijs heeft verworven en de huidige beoogde competenties van een opleidingsonderdeel, de student opleggen om die substantiële verschillen te overbruggen door een of meer opleidingsonderdelen volledig of gedeeltelijk op te nemen. De voormelde termijn van vijf jaar wordt berekend vanaf de eerste dag van de maand oktober die volgt op het academiejaar waarin het creditbewijs is verworven52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
]

[3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014

§ 4. [52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
Met behoud van de toepassing van paragraaf 3, tweede lid, garanderen de hogeronderwijsinstellingen dat een student bij aanpassingen aan het curriculum zijn reeds verworven studiepunten kan valideren binnen het vernieuwde studieprogramma.52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
] De instellingen voorzien hiertoe in de noodzakelijke overgangsmaatregelen in het onderwijs- en examenreglement als vermeld in artikel II.222, 13°.

3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
]

Art. II.226.

Bij studenten die als gevolg van een herstructurering, zoals bedoeld in artikel III.29, hun opleiding aan de overdragende instelling stopzetten om ze te voltooien aan de ontvangende instelling, neemt de ontvangende instelling de credits, die de student verworven heeft in de overdragende instelling, evenals de daarmee samenhangende graad van verdienste indien van toepassing, en de studiepunten waarvoor de student gedelibereerd is, over. Deze credits en gedelibereerde studiepunten worden geacht verworven of gedelibereerd te zijn in de ontvangende instelling. De ontvangende instelling neemt ook de vrijstellingen over die de student in de overdragende instelling verkregen heeft voor de desbetreffende opleiding.

Onderafdeling 3. [3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
Toekenning van een graad of een diploma3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
]

Art. II.227.

[3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
Een student verwerft een graad of een diploma van een opleiding als hij voor het geheel van de opleiding geslaagd wordt verklaard. 3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
]

Art. II.228.

[3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
De student wordt automatisch geslaagd verklaard als hij alle examens die horen bij het opleidingsprogramma, heeft afgelegd en als alle examens geleid hebben tot een creditbewijs of tot een deliberatiecijfer als vermeld in het onderwijs- en examenreglement. 3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
]

Art. II.229.

[3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014

[52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
De examencommissie kan een student op gemotiveerde wijze voor het geheel van de opleiding geslaagd verklaren. De examencommissie toetst haar eindoordeel aan de doelstellingen van de opleiding en de eventuele verbijzondering die de student hiervan maakte door zijn opname van specifieke verbredings- of verdiepingskeuzes. De toepassing van dit artikel verwacht ten minste dat de student aangetoond heeft dat er sprake is van bijzondere persoonlijke of familiale omstandigheden en dat voornoemde doelstellingen bereikt werden.52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
]

Het feit dat een student globaal geslaagd wordt verklaard, betekent niet dat hij in aanmerking komt voor een creditbewijs voor die opleidingsonderdelen waarvoor hij niet is geslaagd.

3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
]

Art. II.230.

[3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
Een graad van verdienste wordt automatisch toegekend overeenkomstig de voorwaarden in het onderwijs- en examenreglement, bepaald door de instelling, of wordt vastgesteld door de examencommissie voor het geheel van de opleiding.3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
]

Art. II.231.

[3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
Het instellingsbestuur voorziet in een diploma voor de student die geslaagd is verklaard voor het geheel van de opleiding. Door het diploma te verlenen krachtens dit decreet is het van rechtswege erkend en bekrachtigd. 3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
]

Afdeling 2. Studievoortgang op grond van EVC's en EVK's

Onderafdeling 1. Bewijzen van bekwaamheid

Art. II.232.

§ 1. Een bewijs van bekwaamheid en het daaraan voorafgaande bekwaamheidsonderzoek worden aangevraagd bij en toegekend door een validerende instantie in de schoot van (een) associatie(s).

Als validerende instantie kunnen optreden :

1° een associatiebestuur;

2° een verzelfstandigd orgaan onder het gezag of het toezicht van 1 of meer associatiebesturen.

§ 2. Besturen van instellingen die niet behoren tot een associatie, sluiten zich door middel van een overeenkomst bij een validerende instantie aan.

§ 3. Een validerende instantie treedt op als openbare dienst, die in een reglementaire verhouding staat tot een aanvrager.

Een validerende instantie en een aanvrager sluiten door de inwilliging van de aanvraag een toetredingsovereenkomst.

Art. II.233.

Het bekwaamheidsonderzoek hanteert, afhankelijk van de aanvraag, volgende standaarden :

1° de in artikel 6, §1, van het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur bedoelde competenties die eigen zijn aan de kwalificaties van niveau 5 en die gehanteerd worden voor de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs;

2° de in artikel II.141 bedoelde competenties eigen aan het niveau van bachelor in het hoger professioneel onderwijs of het academisch onderwijs of het masterniveau;

3° de in de schoot van de betrokken associatie of instelling gehanteerde eindcompetenties voor de opleiding, het opleidingsonderdeel, of enig deel ervan, of de cluster van opleidingsonderdelen.

Art. II.234.

Het bekwaamheidsonderzoek kan worden doorgevoerd aan de hand van (een combinatie van) volgende methodieken :

1° een gestructureerd gesprek waarin gepeild wordt naar de voorkennis van de aanvrager;

2° directe observatie van gedragingen en realisaties;

3° evaluatie gebaseerd op de verzamelde informatie en realisaties;

4° evaluatie gebaseerd op de interpretatie van feiten of verklaringen met referentie naar theoretische schema's;

5° portfolioconstructie, zijnde de samenstelling van een persoonlijk dossier waarin allerlei soorten stukken worden opgenomen die de competenties bewijzen.

Het in artikel II.237 bedoelde reglement bepaalt :

1° welke methodiek van toepassing is voor (een) bepaalde groep(en) aanvragers;

2° in voorkomend geval : de gradaties in de bewijslast, binnen eenzelfde methodiek, ten aanzien van verschillende groepen aanvragers.

Art. II.235.

De validerende instantie kent een bewijs van bekwaamheid toe nadat de aanvrager het bekwaamheidsonderzoek met positief gevolg doorlopen heeft. Het betreffende document of de betreffende registratie vermeldt in elk geval :

1° de validerende instantie die het document uitreikt;

2° de associatie waaronder de validerende instantie ressorteert;

3° de gehanteerde standaarden;

4° de gebruikte methodologie;

5° de competenties die blijken uit het bekwaamheidsonderzoek.

Art. II.236.

Het bekwaamheidsonderzoek biedt volgende procedurele waarborgen :

1° de aanvrager wordt begeleid bij :

a) het verwerven van inzicht in de mogelijkheden inzake curriculumopbouw in het hoger onderwijs;

b) het verzamelen van de bewijslast inzake de voorgelegde competenties;

2° de beoordelaar(s) is/zijn bekwaam om over de bewijslast te oordelen en kan/kunnen dientengevolge zowel de bewijslast als de standaarden lezen en beide tegen elkaar afwegen;

3° de begeleider(s) en de beoordelaar(s) zijn niet dezelfde personen;

4° de privacy en de persoonlijke integriteit van de aanvrager wordt beschermd;

5° de interne beroepsprocedure, bedoeld in artikel II.283, eerste lid, is gericht op mediatie.

Art. II.237.

De in artikel II.233 tot en met II.236 vermelde minimale regelen worden per associatie uitgewerkt in een reglement waarin de methodologische en procedurele garanties inzake het bekwaamheidsonderzoek zijn ingeschreven, evenals de beginselen inzake de in artikel II.236, 5°, vermelde interne beroepsprocedure.

Art. II.238.

[3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
...3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
]

Art. II.239.

Een bewijs van bekwaamheid geldt binnen de instellingen die ressorteren onder de associatie(s) in de schoot waarvan de validerende instantie is opgericht, evenals binnen elke instelling die met deze validerende instantie een overeenkomst heeft gesloten.

Art. II.240.

Een bewijs van bekwaamheid blijft onbeperkt geldig.

[3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
...3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
]

Onderafdeling 2. Vrijstellingen

Art. II.241.

§ 1. Het instellingsbestuur verleent op grond van EVK's en/of een bewijs van bekwaamheid een vrijstelling.

§ 2. Het instellingsbestuur voert het onderzoek uit met het oog op het verlenen van vrijstellingen op stukken.

§ 3. Het instellingsbestuur kan in uitzonderlijke gevallen het onderzoek met het oog op het verlenen van vrijstellingen op grond van EVK's laten verlopen via een bekwaamheidsonderzoek zoals bepaald in onderafdeling 1. In dat geval verwijst het instellingsbestuur de aanvrager door naar de validerende instantie op het niveau van de associatie waaronder het instellingsbestuur ressorteert. De instelling motiveert de noodzakelijkheid van dat bekwaamheidsonderzoek.

Art. II.242.

§ 1. In het licht van de noodzakelijke vergelijkbaarheid van de reglementen inzake vrijstellingen leggen de associaties in een reglement algemene voorschriften vast voor het verlenen van vrijstellingen.

De voorschriften zijn een nadere uitwerking van de volgende algemene beginselen :

1° de toekenningsvoorwaarden op grond van de inhoudelijke aansluiting tussen het betrokken opleidingsonderdeel, of het deel ervan, en de geattesteerde EVK's en/of EVC's;

2° de inspraakregeling voor de student;

3° de draagwijdte van de motiveringsverplichting in hoofde van het instellingsbestuur;

4° de basisbeginselen inzake de interne beroepsprocedure, bedoeld in artikel II.283, eerste lid. De beroepsprocedure is gericht op mediatie.

§ 2. Het instellingsbestuur werkt de nadere regelen inzake het verlenen van vrijstellingen uit in het onderwijs- en examenreglement, rekening houdend met de voorschriften die opgenomen zijn in het vrijstellingsreglement van de associatie. Bij wijze van overgangsmaatregel blijven de bestaande reglementen van de instellingen inzake vrijstelling van toepassing tot de goedkeuring van het reglement van de associatie zoals bepaald in paragraaf 1. Die laatste bepalingen gelden niet voor het bestuur van een instelling die niet tot een associatie behoort.

§ 3. Bij het nemen van een beslissing inzake het verlenen van vrijstellingen op grond van een buitenlands diploma of buitenlandse studieperiode past het instellingsbestuur de bepalingen en de principes van het Verdrag van de Raad van Europa en de Unesco betreffende de erkenning van diploma's hoger onderwijs in de Europese Regio, opgemaakt in Lissabon op 11 april 1997, goedgekeurd bij decreet van 15 december 2006 en geratificeerd op 22 juli 2009 toe voor zover het land van herkomst het verdrag ook heeft geratificeerd.

Art. II.243.

De omvang van een vrijstelling wordt uitgedrukt in gehele studiepunten.

De omvang van een vrijstelling voor een opleidingsonderdeel, of een deel ervan, wordt, behoudens andersluidende beslissing van het instellingsbestuur, gelijkgesteld met de studieomvang van dat opleidingsonderdeel, of het deel ervan.

Art. II.244.

Ten aanzien van de tweede inschrijving voor een bachelor- of masteropleiding waarvan een student reeds het diploma bezit, geldt de voorwaarde dat de student nog opleidingsonderdelen voor een studieomvang van ten minste 30 studiepunten moet volgen.

Onderafdeling 3. Diplomering

Art. II.245.

§ 1. Indien het instellingsbestuur op grond van 1 of meer bewijzen van bekwaamheid of van eerder verworven kwalificaties vaststelt dat een persoon, die nog niet in het bezit is van de kwalificatie van de opleiding in kwestie, zich de domeinspecifieke leerresultaten van een opleiding, zoals bedoeld in afdeling III van hoofdstuk IV van het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur, eigen heeft gemaakt, reikt het instellingsbestuur aan deze persoon het diploma van de betrokken opleiding uit.

Indien het instellingsbestuur niet overgaat tot het uitreiken van het betrokken diploma doch het volgen van bijkomende opleidingsonderdelen, of delen ervan, voorschrijft, geldt een bijzondere motiveringsplicht. Het instellingsbestuur dient in dat geval een substantieel verschil aan te tonen tussen de door de bewijzen van bekwaamheid gevalideerde competenties en de leerresultaten die blijken uit de eerder verworven kwalificaties en de domeinspecifieke leerresultaten van de opleiding.

§ 2. Het instellingsbestuur kan een bedrag van ten hoogste 50 euro vragen als bijdrage in de kosten voor het uitreiken van het diploma.

Afdeling 3. Studievoortgangsbewaking

Art. II.246.

[52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022

§ 1. Voor een student aan wie verplichte remediëring als vermeld in artikel II.188/1, § 3, tweede en derde lid, werd opgelegd, gelden de maatregelen van studievoortgangsbewaking, vermeld in het tweede, het derde en het vierde lid.

Als een student niet heeft deelgenomen aan de hem opgelegde verplichte remediëring, kan de instelling hiermee rekening houden bij zijn deliberatie.

Als een student niet heeft deelgenomen aan de hem opgelegde verplichte remediëring, kan de instelling bindende voorwaarden opleggen.

Als een student een opgelegde bindende voorwaarde niet naleeft, kan de inschrijving van deze student een volgend academiejaar geweigerd worden door dezelfde instelling waar de bindende voorwaarde is opgelegd.

§ 2. Voor een student in het hoger beroepsonderwijs gelden de maatregelen van studievoortgangsbewaking, vermeld in het tweede en het derde lid.

Als een student geen 60% van de ingeschreven studiepunten van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs verworven heeft een vorig academiejaar, kan bij een nieuwe inschrijving in een opleiding van het hoger beroepsonderwijs aan eenzelfde of andere instelling de instelling een bindende voorwaarde opleggen.

Als een student een opgelegde bindende voorwaarde niet naleeft, kan de inschrijving van de student een volgend academiejaar geweigerd worden door dezelfde instelling waar de bindende voorwaarde is opgelegd.

§ 3. Voor een student die bij elke eerste inschrijving in een bepaalde initiële bacheloropleiding geen creditbewijs of deliberatiecijfer heeft verworven of geen tolerantie heeft ingezet voor alle opgenomen opleidingsonderdelen van die inschrijving, gelden de maatregelen van studievoortgangsbewaking, vermeld in het tweede tot en met het vierde lid.

Als een student na zijn eerste inschrijving geen creditbewijs of deliberatiecijfer heeft verworven of geen tolerantie heeft ingezet voor alle opgenomen opleidingsonderdelen moet hij deze bij zijn tweede inschrijving in een volgend academiejaar in dezelfde opleiding verwerven. Deze bepaling blijft gelden als een student een keuzeopleidingsonderdeel bij zijn tweede inschrijving heeft vervangen door een ander keuzeopleidingsonderdeel. [57Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
Deze bepaling geldt niet als een student van afstudeerrichting of van onderwijsvak als vermeld in artikel II.113, verandert.57Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
]

Als een student niet voldoet aan deze bindende voorwaarde, kan hij zich niet opnieuw inschrijven in de desbetreffende opleiding.

Als een student na zijn eerste inschrijving een studierendement behaalt waaruit blijkt dat een volgende inschrijving in deze opleiding geen positief resultaat zal opleveren, kan de instelling de inschrijving in dezelfde initiële bacheloropleiding weigeren. De instelling bepaalt autonoom de grens vanaf wanneer een inschrijving kan geweigerd worden en legt dit vast in het onderwijsreglement.

§ 4. Voor een student die niet in een opleiding van het hoger beroepsonderwijs is ingeschreven, gelden de maatregelen van studievoortgangsbewaking, vermeld in het tweede tot en met het vierde lid.

Als een student geen 60% van de ingeschreven studiepunten verworven heeft in een vorig academiejaar, kan bij een nieuwe inschrijving aan eenzelfde of andere instelling de instelling een bindende voorwaarde opleggen.

[57Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
Als een student na twee inschrijvingen voor een opleidingsonderdeel geen creditbewijs of deliberatiecijfer verworven heeft of geen tolerantie ingezet heeft voor het betrokken opleidingsonderdeel, kan een volgende inschrijving geweigerd worden of kan bij een nieuwe inschrijving in dezelfde opleiding aan dezelfde instelling de instelling aan die student een bindende voorwaarde opleggen.57Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
]

Als een student een opgelegde bindende voorwaarde niet naleeft, kan de inschrijving van deze student een volgend academiejaar geweigerd worden door dezelfde instelling waar de bindende voorwaarde is opgelegd.

§ 5. Als uit de gegevens van het individueel dossier van een student blijkt dat een volgende inschrijving in het hoger onderwijs geen positief resultaat zal opleveren kan een instelling de inschrijving van de student op gemotiveerde wijze weigeren.

§ 6. De bindende voorwaarden die een instelling kan opleggen overeenkomstig dit artikel, worden autonoom bepaald door de instelling. Een instelling kan afwijken van het opleggen van een bindende voorwaarde of van het weigeren van een inschrijving van een student overeenkomstig dit artikel indien een student overmacht of bijzondere individuele omstandigheden kan aantonen.

§ 7. De maatregelen van studievoortgangsbewaking worden opgenomen in het onderwijsreglement, evenals de wijze waarop overmacht en bijzondere individuele omstandigheden kunnen worden ingeroepen.

§ 8. [57Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
De student van wie de inschrijving in een bepaalde opleiding is geweigerd conform paragraaf 3, derde lid, kan zich opnieuw inschrijven in dezelfde opleiding als hij na de weigering tot inschrijving een diploma van het hoger onderwijs heeft verworven, of na een wachttijd van zes academiejaren die volgen op het academiejaar waarin de inschrijving is geweigerd.57Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
]

§ 9. De instelling kan in bijzondere gevallen en op objectieve gronden de stage of een ander praktisch opleidingsonderdeel vroegtijdig beëindigen, als een student door zijn gedragingen blijk heeft gegeven van ongeschiktheid voor de uitoefening van een beroep waartoe de opleiding die hij volgt, hem opleidt.

De student van wie de stage of het praktische opleidingsonderdeel met toepassing van het eerste lid is beëindigd, heeft geen recht op een tweede examenkans als vermeld in artikel II.223.

De beslissing om een stage of praktisch opleidingsonderdeel vroegtijdig te beëindigen, wordt omstandig gemotiveerd.

§ 10. De instelling geeft een studieadvies aan iedere student die na zijn eerste examenperiode een beperkt aantal studiepunten verworven heeft. De instelling bepaalt autonoom de inhoud van dat advies, de grens vanaf wanneer en de wijze waarop dat advies wordt verleend.

§ 11. Iedere student heeft het recht om een gesprek aan te gaan met een studie-of trajectbegeleider.

§ 12. De bepalingen in dit artikel worden vijf jaar na de inwerkingtreding ervan geëvalueerd. De uitkomsten van de evaluatie worden samengebracht in een openbaar verslag.

52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
]

Hoofdstuk 5. Bekrachtiging van de studies

Art. II.247.

§ 1. Het instellingsbestuur verleent [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
de graad van gegradueerde28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] met nadere kwalificatie aan ieder die een opleiding van het hoger beroepsonderwijs met succes heeft voltooid.

§ 2. Het instellingsbestuur verleent de graad van bachelor met nadere kwalificatie en in voorkomend geval specificatie aan ieder die de betreffende bacheloropleiding met succes heeft voltooid.

§ 3. Het instellingsbestuur verleent de graad van master met nadere kwalificatie en in voorkomend geval specificatie aan ieder die de betreffende masteropleiding met succes heeft voltooid.

§ 4. [45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
...45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
]

Art. II.248.

Het onderwijs dat binnen een School of Arts wordt verstrekt, wordt door het betrokken hogeschoolbestuur bekrachtigd met [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
...28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] een graad van [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
gegradueerde, 28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] bachelor of master na het succesvol voltooien van de opleiding. In geval van een samenwerkingsovereenkomst kunnen de participerende hogescholen gezamenlijk de graad van bachelor of master uitreiken.

Art. II.249.

Het postinitieel onderwijs dat verstrekt wordt door de Vlerick Business School, het Instituut voor Tropische Geneeskunde en de Antwerp Management School kan worden bekrachtigd met een diploma van master of een getuigschrift, dat uitgereikt wordt door de betrokken instelling na het met goed gevolg beëindigen van de opleiding.

Art. II.250.

Het onderwijs, bedoeld in artikel I.3, 50°, dat de Initiërende Universiteit bedoeld in artikel II.5 binnen het instituut verstrekt, kan door het instellingsbestuur worden bekrachtigd met een graad van master of een getuigschrift na het succesvol voltooien van de betrokken opleiding.

De opleidingen kunnen in de daartoe geëigende taal worden verstrekt.

Art. II.251.

De graad van 'doctor' wordt behaald na de openbare verdediging van een proefschrift.

Art. II.252.

§ 1. Het bestuur van de instelling waaraan de student met succes zijn opleiding afrondt, kent de betreffende graad toe en reikt het diploma met bijhorend diplomasupplement uit. Het bestuur van de instelling kan het diploma van een opleiding en de overeenstemmende graad ook toekennen aan een persoon die beschikt over een bewijs van bekwaamheid en/of EVK's, bedoeld in artikel II.244. Het diploma vermeldt na de graad de studieomvang van de opleiding. De Vlaamse Regering bepaalt de vorm van de diploma's en de inhoud van het diplomasupplement. Het diplomasupplement geeft een aanduiding van de aard van de opleiding, de duur van de opleiding, het voltooide opleidingsprogramma en de behaalde creditbewijzen, de eventueel verleende vrijstellingen en eventueel de vooropleiding en de vermelding van de instelling(en) waaraan de student de opleidingsonderdelen heeft gevolgd als die verschillend is (zijn) van de uitreikende instelling of in het geval van gezamenlijke diplomering.

§ 2. Het instellingsbestuur verleent een creditbewijs aan een student die geslaagd is voor het betrokken opleidingsonderdeel. Door het verlenen van een creditbewijs krachtens titel 4, hoofdstuk 4, van dit deel, is dit van rechtswege erkend en bekrachtigd.

Het instellingsbestuur levert bij het beëindigen van een creditcontract, of op vraag van een student, een document met de behaalde creditbewijzen af.

Het document vermeldt in elk geval :

1° de instelling waaraan het document uitgereikt wordt en de opleiding waarbinnen het/de opleidingsonderde(e)l(en) kader(t)(en);

2° het profiel van de betrokken opleiding;

3° de benaming van het/de opleidingsonderde(e)l(en);

4° het aantal credits en in voorkomend geval de toegekende eindbeoordeling met eventueel de graad van verdienste;

5° de doelstellingen van het/de opleidingsonderde(e)l(en) (aard, inhoud, profiel);

6° [3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
...3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
]

De Vlaamse Regering kan nadere regelen inzake de vorm van de documenten bepalen.

De instellingen houden een beschrijving bij van de opleidingsonderdelen die zij aanbieden of hebben aangeboden.

Art. II.253.

De instellingen zijn ertoe gemachtigd om ter vervanging van een verloren diploma een attest uit te reiken aan de houders van het diploma. Het attest vermeldt de benaming van de eertijds toegekende graad en de datum van uitreiking van het diploma.

Personen die in toepassing van de wetgeving betreffende de namen en de voornamen een wijziging van hun naam of voornaam hebben verkregen, kunnen bij de instellingen waar ze een studiebewijs hebben behaald of bij de Vlaamse Gemeenschap een verzoek indienen om het studiebewijs te laten vervangen door een studiebewijs met hun nieuwe naam.

Bij de aanvraag moet het oorspronkelijk behaald studiebewijs worden ingeleverd en moeten stukken worden toegevoegd die de naamswijziging aantonen.

Art. II.254.

De graad of het diploma van een opleiding kan enkel worden verleend aan een student die ingeschreven is op grond van een diplomacontract of van een examencontract, aangegaan met het oog op het behalen van een graad of een diploma van de opleiding. Deze bepaling geldt onverminderd de mogelijkheid van het instellingsbestuur om een diploma uit te reiken op grond van een bewijs van bekwaamheid en/of EVK's, zoals bepaald in artikel II.245, §1.

Hoofdstuk 6. Gelijkwaardigheid van buitenlandse diploma's of getuigschriften

Art. II.255.

§ 1. De Vlaamse Regering legt bij besluit de niveaugelijkwaardigheid of de volledige gelijkwaardigheid vast van buitenlandse diploma's hoger onderwijs met de graden van gegradueerde, bachelor, master of doctor uitgereikt in de Vlaamse Gemeenschap en in het geval van volledige gelijkwaardigheid met de bijbehorende kwalificatie.

Het vastleggen van die niveaugelijkwaardigheid is gebaseerd op :

1° de aanwezigheid van een kwaliteitszorgsysteem dat voldoet aan de Standards and Guidelines for Quality Assurance in the European Higher Education Area; het kwaliteitszorgsysteem moet op een verifieerbare wijze garanderen dat de leerresultaten worden verwezenlijkt;

2° de aanwezigheid van een opleidingenstructuur die in de Europese Hogeronderwijsruimte gangbaar is en die geïntegreerd is in een kwalificatieraamwerk dat beantwoordt aan het kwalificatieraamwerk voor hoger onderwijs dat door de ministers bevoegd voor het onderwijs, tijdens hun vergadering in Bergen op 20 mei 2005, werd goedgekeurd en dat de procedure van de internationale toetsing heeft doorlopen.

Het vastleggen van de volledige gelijkwaardigheid is daarenboven gebaseerd op een vergelijking van de leerresultaten.

§ 2. De buitenlandse diploma's van gegradueerde, bachelor of master die uitgereikt zijn na de voltooiing van een opleiding die geaccrediteerd werd door een accreditatieorganisatie, die is opgenomen in het European Quality Assurance Register for Higher Education, worden als gelijkwaardig erkend met de graad van gegradueerde, bachelor of master uitgereikt in de Vlaamse Gemeenschap. De kwalificaties van deze opleidingen worden van rechtswege erkend als academisch gelijkwaardig met de overeenstemmende Vlaamse kwalificaties. Van overeenstemming is er sprake wanneer de benamingen verwijzen naar dezelfde kernbegrippen. De Vlaamse Regering neemt de nodige maatregelen om de uitvoering van deze bepalingen verder te operationaliseren.

Art. II.256.

De Vlaamse Regering bepaalt de voorwaarden en de procedure tot de erkenning van de volledige gelijkwaardigheid van studiebewijzen die niet in een besluit zoals bedoeld in artikel II.255 zijn opgenomen met de in dit decreet bepaalde graden.

De Vlaamse Regering garandeert bij de uitvoering van de voorgaande bepalingen dat de bepalingen en de principes van het Verdrag van de Raad van Europa en de Unesco betreffende de erkenning van diploma's hoger onderwijs in de Europese Regio, opgemaakt in Lissabon op 11 april 1997, goedgekeurd bij decreet van 15 december 2006 en geratificeerd op 22 juli 2009 worden toegepast voor zover het land van herkomst het verdrag ook heeft geratificeerd.

Elke beslissing tot erkenning van de volledige gelijkwaardigheid genomen krachtens dit artikel hanteert de onderwijskwalificaties beschreven krachtens het decreet van 30 april 2009 betreffende de kwalificatiestructuur dan wel de gevalideerde domeinspecifieke leerresultaten bedoeld in de artikelen 16, 17 en 18 van hetzelfde decreet als referentiekader. Bij ontstentenis van de onderwijskwalificaties worden de opleidingsprofielen bepaald krachtens het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs als referentiekader gebruikt. Bij ontstentenis van de domeinspecifieke leerresultaten worden de referentiekaders van de visitatierapporten als bedoeld in artikel 51 van hetzelfde decreet als referentiekader gebruikt. In het geval van niveaugelijkwaardigheid worden de niveaudescriptoren als beschreven in artikel II.141 als referentiekader gebruikt.

De financiële bijdrage die de houder van een buitenlands studiebewijs moet betalen aan de erkenningsautoriteit voor een onderzoek met betrekking tot de erkenning van het buitenlands studiebewijs uitgereikt in het hoger onderwijs en het onderzoek met betrekking tot de niveaugelijkwaardigheid bedraagt :

1° 300 euro voor een onderzoek met betrekking tot de erkenning van de buitenlandse graad van doctor;

2° 180 euro voor een onderzoek met betrekking tot de erkenning van het buitenlands studiebewijs uitgereikt in het hoger onderwijs;

3° 90 euro voor een onderzoek met betrekking tot de niveaugelijkwaardigheid. [5Decr. van 25/04/2014
B.S. 25/09/2014
...5Decr. van 25/04/2014
B.S. 25/09/2014
]

[5Decr. van 25/04/2014
B.S. 25/09/2014
De in het vierde lid vermelde bedragen worden aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex. De referentiedatum voor de jaarlijkse aanpassing is 1 september 2013. Het bedrag wordt afgerond naar het dichtstbijzijnde geheel getal. De Vlaamse Regering kan het bedrag verminderen voor specifieke doelgroepen. Voor asielzoekers, vluchtelingen [47Decr. van 22/04/2022
B.S. 23/05/2022
, vreemdelingen die tijdelijke bescherming genieten op basis van de richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen47Decr. van 22/04/2022
B.S. 23/05/2022
] en subsidiair beschermden is [64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
de behandeling van de eerste erkenningsaanvraag voor een welbepaald buitenlands studiebewijs64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
] gratis. De Vlaamse Regering kan de voorwaarden bepalen voor een versnelde procedure tot de erkenning van de individuele gelijkwaardigheid van buitenlandse studiebewijzen. De Vlaamse Regering kan het bedrag vermeerderen tot maximaal 500 euro, indien de houder van het buitenlands studiebewijs opteert voor deze versnelde procedure. 5Decr. van 25/04/2014
B.S. 25/09/2014
]

Art. II.257.

De Vlaamse Regering kan de gelijkwaardigheid bepalen van de kwalificaties en de specificaties van de bachelor- en masterdiploma's uitgereikt in de Franse Gemeenschap c.q. door de Koninklijke Militaire School te Brussel met de kwalificaties en de specificaties van de bachelor- en masterdiploma's uitgereikt in de Vlaamse Gemeenschap.

Art. II.258.

§ 1. Voor de studiebewijzen die voorkomen in het Hogeronderwijsregister van een partij bij het internationaal verdrag houdende aanwijzing van een accreditatieorganisatie, worden de gelijkwaardige Vlaamse studiebewijzen vastgelegd.

De gelijkwaardigheden worden vastgelegd in een bij besluit van de Vlaamse Regering vastgestelde equivalentielijst.

De Vlaamse Regering bepaalt de procedurele en methodologische regelen volgens dewelke de equivalentielijst wordt ontwikkeld.

§ 2. In afwachting van de vaststelling van de equivalentielijst of in afwachting van de opname van een bepaald studiebewijs in de equivalentielijst, worden de gelijkwaardigheden vastgesteld overeenkomstig de overige artikelen van deze afdeling.

Hoofdstuk 7. Eensluidendverklaring van studiebewijzen

Art. II.259.

§ 1. Instellingsbesturen zijn ertoe gemachtigd om kopieën van studiebewijzen, afgeleverd binnen onderwijs, ten behoeve van de inschrijving of de studievoortgang van studenten eensluidend te verklaren.

Het eensluidend verklaren van een kopie van een studiebewijs is het bevestigen dat de voorgelegde kopie overeenstemt met het originele studiebewijs.

§ 2. Eensluidendverklaringen die overeenkomstig de in paragraaf 1 bedoelde beginselen zijn geschied op de vooravond van 1 januari 2003, worden geacht rechtmatig te zijn.

Hoofdstuk 8. Taalregeling

Afdeling 1. Algemene bepaling

Art. II.260.

De bestuurstaal in de hogescholen en universiteiten is het Nederlands.

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
Afdeling 1/1. Onderwijstaal in graduaatsopleidingen28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

Art. II.260/1.

§ 1. De onderwijstaal in de graduaatsopleidingen is het Nederlands.

In de graduaatsopleidingen kan evenwel een andere onderwijstaal dan het Nederlands worden gebruikt, conform de bepalingen in deze afdeling. Als een instelling gebruik wil maken van die mogelijkheid, moeten de waarborgen inzake kwaliteit en democratisering, vermeld in artikel II.270 en II.271, vervuld zijn voorafgaand aan de start van de opleiding.

§ 2. Een instelling kan in de volgende gevallen beslissen dat in graduaatsopleidingen voor opleidingsonderdelen een andere onderwijstaal dan het Nederlands wordt gebruikt :

1° de opleidingsonderdelen die een vreemde taal tot onderwerp hebben en die in die taal worden gedoceerd;

2° de opleidingsonderdelen die gedoceerd worden door anderstalige gastprofessoren [63Decr. van 22/03/2024
B.S. 23/04/2024
of gastdocenten63Decr. van 22/03/2024
B.S. 23/04/2024
] ;

3° de anderstalige opleidingsonderdelen die, op initiatief van de student en met instemming van de instelling, worden gevolgd aan een andere instelling voor hoger onderwijs;

4° de opleidingsonderdelen waar uit de expliciet gemotiveerde beslissing de meerwaarde voor de studenten en het afnemende veld en de functionaliteit voor de opleiding blijkt.

§ 3. De omvang van de opleidingsonderdelen, uitgedrukt in studiepunten, aangeboden in een andere onderwijstaal dan het Nederlands in het modeltraject van die opleiding mag niet hoger zijn dan 18,33% van de totale omvang van de in die opleiding aangeboden opleidingsonderdelen, uitgedrukt in studiepunten, in het modeltraject.

§ 4. Voor de berekening van de grenzen, vermeld in paragraaf 3, worden de opleidingsonderdelen, vermeld in paragraaf 2, 1° en 3°, niet meegeteld.

[45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021

§5. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, wordt het onderwijs in het studiegebied Nautische wetenschappen in het Nederlands en het Frans gegeven.

45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
] 28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

Afdeling 2. Onderwijstaal in initiële bachelor- en masteropleidingen

Art. II.261.

§ 1. De onderwijstaal in de hogescholen en universiteiten is het Nederlands.

In de initiële bachelor-en masteropleidingen kan evenwel een andere onderwijstaal dan het Nederlands worden gebruikt, conform de bepalingen in deze afdeling. Als een instelling gebruik wil maken van die mogelijkheid, moeten de waarborgen inzake kwaliteit en democratisering, vermeld in artikel II.270 en II.271 vervuld zijn voorafgaand aan de start van de opleiding.

§ 2. Een instelling kan in de volgende gevallen beslissen dat in initiële bachelor-en masteropleidingen voor opleidingsonderdelen een andere onderwijstaal dan het Nederlands wordt gebruikt :

1° de opleidingsonderdelen die een vreemde taal tot onderwerp hebben en die in die taal worden gedoceerd;

2° de opleidingsonderdelen die gedoceerd worden door anderstalige gastprofessoren [63Decr. van 22/03/2024
B.S. 23/04/2024
of gastdocenten63Decr. van 22/03/2024
B.S. 23/04/2024
] ;

3° de anderstalige opleidingsonderdelen die, op initiatief van de student en met instemming van de instelling, worden gevolgd aan een andere instelling voor hoger onderwijs;

4° de opleidingsonderdelen waar uit de expliciet gemotiveerde beslissing de meerwaarde voor de studenten en het afnemende veld en de functionaliteit voor de opleiding blijkt.

[45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
5° de opleidingsonderdelen die deel uitmaken van een bachelorof masteropleiding die kadert binnen een ‘European Universities Initiative’ dat als pilootproject werd goedgekeurd in 2019 of 2020, zoals beschreven in artikel II.151.45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
]

§ 3. Een anderstalige initiële bacheloropleiding is een initiële bacheloropleiding waarvan de omvang van de opleidingsonderdelen, uitgedrukt in studiepunten, aangeboden in een andere onderwijstaal dan het Nederlands in het modeltraject van die opleiding hoger is dan 18,33% van de totale omvang van de in die opleiding aangeboden opleidingsonderdelen, uitgedrukt in studiepunten, in het modeltraject.

Een anderstalige intiële masteropleiding is een initiële masteropleiding waarvan de omvang van de opleidingsonderdelen, uitgedrukt in studiepunten, aangeboden in een andere onderwijstaal dan het Nederlands in het modeltraject van die opleiding hoger is dan 50% van de totale omvang van de in die opleiding aangeboden opleidingsonderdelen, uitgedrukt in studiepunten, in het modeltraject.

§ 4. Voor de berekening van de grenzen, vermeld in paragraaf 3, worden de opleidingsonderdelen, vermeld in paragraaf 2, 1° en 3°, [37Decr. van 05/04/2019
B.S. 24/06/2019
niet37Decr. van 05/04/2019
B.S. 24/06/2019
] meegeteld.

§ 5. [45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, wordt het onderwijs in het studiegebied Nautische wetenschappen in het Nederlands en het Frans gegeven.45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
]

Art. II.262.

§ 1. Een instelling kan enkel een anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding aanbieden als het om opleidingsprogramma's gaat die specifiek voor buitenlandse studenten zijn ontworpen of als de meerwaarde voor de studenten en het afnemende veld en de functionaliteit voor de opleiding op voldoende wijze aangetoond kunnen worden.

§ 2. [64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
De instelling kan een anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding aanbieden op voorwaarde dat er in de Vlaamse Gemeenschap een equivalente initiële bachelor- of masteropleiding wordt aangeboden waarvan de percentages van de opleidingsonderdelen die worden aangeboden in een andere onderwijstaal dan het Nederlands, vermeld in artikel II.261, § 3, niet worden overschreden. De opleidingsonderdelen, vermeld in artikel II.261, § 2, 1° en 3°, worden niet meegeteld voor de berekening van deze grenzen.64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
]

Behoudens in de gevallen dat er een vrijstelling van de equivalentievoorwaarde werd verleend, moeten de studenten op elk moment de garantie hebben dat er binnen de Vlaamse Gemeenschap een equivalente initiële bachelor-of masteropleiding wordt aangeboden.

De instellingen kunnen de equivalente initiële bachelor-of masteropleiding aanbieden als een gezamenlijk georganiseerde opleiding. Alle opleidingsonderdelen van deze gezamenlijk georganiseerde equivalente bachelor- of masteropleiding worden door de studenten op 1 vestiging gevolgd.

De voorwaarde vermeld in het derde lid is niet van toepassing op de volgende opleidingen :

1° de equivalente opleiding master in de ingenieurswetenschappen, fotonica, gezamenlijk aangeboden door de Universiteit Gent en de Vrije Universteit Brussel;

2° de equivalente opleiding master in de geografie, gezamenlijk aangeboden door de Katholieke Universiteit Leuven en de Vrije Universiteit Brussel;

3° de gezamenlijk georganiseerde equivalente opleidingen die van de Commissie Hoger Onderwijs de toelating hebben gekregen om het volgen van de onderwijsactiviteiten te spreiden over meer dan 1 vestiging. De aanvragen tot afwijking worden door de Commissie Hoger Onderwijs behandeld overeenkomstig de procedure beschreven in artikel II.263;

4° de equivalente opleiding master in de ingenieurswetenschappen : biomedische ingenieurstechnieken, gezamenlijk aangeboden door de Universiteit Gent en de Vrije Universiteit Brussel.

De instelling kan in het kader van de procedure, vermeld in artikel II.264, een vrijstelling van de equivalentievoorwaarde aanvragen.

Art. II.263.

§ 1. Als een instelling een anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding wil aanbieden, dient ze een aanvraag in bij de Commissie Hoger Onderwijs.

[5Decr. van 25/04/2014
B.S. 25/09/2014
De aanvragen en het bijbehorende dossier worden ingediend :

1° in het geval het een bestaande initiële bachelor- of masteropleiding betreft, uiterlijk op 1 oktober van het academiejaar dat voorafgaat aan het academiejaar waarin de anderstalige initiële bachelor- of master georganiseerd zal worden;

2° in het geval het een nieuwe initiële bachelor- of masteropleiding betreft zoals vermeld in artikel II.150, samen met het aanvraagdossier macrodoelmatigheid nieuwe opleiding zoals vermeld in artikel II.153, § 2.

5Decr. van 25/04/2014
B.S. 25/09/2014
]

§ 2. De Commissie Hoger Onderwijs brengt een oordeel uit op basis van de volgende criteria waaraan cumulatief voldaan moet worden :

1° [35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
binnen de Vlaamse Gemeenschap wordt een equivalente initiële bachelor- of masteropleiding aangeboden als vermeld in artikel II.262, § 2, tenzij er een positief oordeel is van de Commissie Hoger Onderwijs of een positieve beslissing van de Vlaamse Regering over de vrijstelling van de equivalentievoorwaarde, vermeld in artikel II.264;35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
]

2° de aanwezigheid van voldoende garanties inzake kwaliteit en democratisering, vermeld in artikel II.270 en II.271;

3° de aanwezigheid van een verantwoording die de meerwaarde voor de student en het afnemende veld en de functionaliteit voor de opleiding aantoont;

4° de naleving van [57Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
de maximumpercentages van 9% c.q. 35%,57Decr. van 07/07/2023
B.S. 28/08/2023
] vermeld in artikel II.266, op basis van het overzicht van de anderstalige initiële bachelor- c.q masteropleidingen die in het lopende academiejaar worden aangeboden.

§ 3. [5Decr. van 25/04/2014
B.S. 25/09/2014
De Commissie Hoger Onderwijs brengt haar oordeel uit :

1° in het geval het een bestaande initiële bachelor- of masteropleiding betreft, uiterlijk op 31 januari van hetzelfde academiejaar;

2° in het geval het een nieuwe initiële bachelor- of masteropleiding betreft, samen met het oordeel over de macrodoelmatigheid van de opleiding zoals vermeld in artikel II.153, § 3.

De Commissie Hoger Onderwijs bezorgt haar oordeel aan het instellingsbestuur en aan de Vlaamse Regering.

Bij een negatief oordeel van de Commissie Hoger Onderwijs kan de instelling binnen een vervaltermijn van 15 kalenderdagen die ingaat op de dag na ontvangst van de beslissing van de Commissie Hoger Onderwijs, beroep instellen bij de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering neemt een beslissing binnen een vervaltermijn van 30 kalenderdagen die ingaat op de dag na ontvangst van het beroepschrift.

Bij een positief oordeel van de Commissie Hoger Onderwijs, tenzij de Vlaamse Regering binnen een vervaltermijn van 45 kalenderdagen alsnog negatief oordeelt, of bij een positieve beslissing van de Vlaamse Regering :

1° krijgt de instelling in het geval het een bestaande initiële bachelor- of masteropleiding betreft, van rechtswege de toelating om de anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding te organiseren;

2° vraagt de instelling in het geval het een nieuwe initiële bachelor- of masteropleiding betreft, de toets nieuwe opleiding aan bij de accreditatieorganisatie, binnen een vervaltermijn van 15 kalenderdagen, die ingaat de dag na het verstrijken van de vervaltermijn van 45 kalenderdagen na het positief oordeel van de Commissie Hoger Onderwijs.

Indien de Commissie Hoger Onderwijs geen oordeel velt uiterlijk op de data vermeld in deze paragraaf of indien de Vlaamse Regering geen beslissing neemt naar aanleiding van een beroepschrift op de in deze paragraaf vastgestelde momenten, wordt het oordeel of de beslissing geacht negatief te zijn.

5Decr. van 25/04/2014
B.S. 25/09/2014
]

§ 4. Als het aantal positieve beoordelingen zou kunnen leiden tot een overschrijding van de maximumpercentages, vermeld in artikel II.266, legt de Commissie Hoger Onderwijs de beoordeelde dossiers voor aan de Vlaamse Regering, samen met een ranglijst. De Vlaamse Regering neemt in voorkomend geval de beslissing. In geval de Vlaamse Regering afwijkt van de ranglijst voorgesteld door de Commissie Hoger Onderwijs, geeft ze in haar beslissing de redenen daarvoor aan.

[41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020

§ 5. Een positief oordeel van de Commissie Hoger Onderwijs of een positieve beslissing door de Vlaamse Regering over de aanvraag van een anderstalige initiële bachelorof masteropleiding vervalt automatisch als de instelling de anderstalige opleiding niet start in het derde academiejaar dat volgt op de bekendmaking aan het instellingsbestuur.

Als een instelling een erkende anderstalige initiële bachelorof masteropleiding gedurende drie opeenvolgende academiejaren niet aanbiedt, dan vervalt het recht van de instelling om deze opleiding nog verder aan te bieden.”

41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
]

Art. II.264.

[5Decr. van 25/04/2014
B.S. 25/09/2014

§ 1. Een instelling of meerdere instellingen samen kan/kunnen bij de Commissie Hoger Onderwijs een aanvraag tot vrijstelling van de equivalentievoorwaarde indienen voor een anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding. Deze aanvraag, samen met het bijhorende dossier, wordt bij de Commissie Hoger Onderwijs ingediend :

1° samen met de aanvraag voor een anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding overeenkomstig de voorschriften vastgelegd in artikel II.263; ofwel

2° in het geval van een bestaande equivalente opleiding uiterlijk op 1 oktober van het academiejaar voorafgaand aan het academiejaar waarop de instelling(en) de betrokken equivalente opleiding wil(len) stopzetten. [35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
Het aanvraagdossier stelt de Commissie Hoger Onderwijs in staat de toetsing aan de criteria, vermeld in paragraaf 2, uit te voeren.35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
]

[35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
Samen met het aanvraagdossier wordt aan de Commissie Hoger Onderwijs een advies bezorgd van de VLIR, voor de aanvragen van de universiteiten, of de VLHORA, voor de aanvragen van de hogescholen, over de gevraagde vrijstelling van de equivalentievoorwaarde. Als het advies van de VLIR of de VLHORA niet opgenomen is in het aanvraagdossier dat aan de Commissie Hoger Onderwijs wordt bezorgd, verklaart de Commissie Hoger Onderwijs de aanvraag voor de opleiding in kwestie onontvankelijk. De Commissie Hoger Onderwijs kan binnen een termijn van 15 dagen aan de VLIR of de VLHORA verduidelijkingen vragen over het door hen geleverde advies.35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
]

§ 2. [35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
De Commissie Hoger Onderwijs brengt een oordeel uit over de aanvraag van vrijstelling van de equivalentievoorwaarde op basis van de volgende criteria, waaraan cumulatief voldaan moet worden :

1° de anderstalige opleiding is internationaal georiënteerd, doordat :

a) het beheersen van algemene en specifieke beroepsgerichte competenties, samen met de vakinhoudelijke competenties niet kan worden bereikt in een Nederlandstalige opleiding;

b) de afgestudeerden in hoofdzaak op de internationale arbeidsmarkt terechtkomen;

2° de opleiding heeft geen betrekking op het erfgoed van de Nederlandse taal of cultuur, of de afgestudeerden van de opleiding komen niet in hoge mate in aanraking met Nederlandstalige burgers;

3° de aanwezige expertise en capaciteit in Vlaanderen is te beperkt om een dubbel aanbod te creëren.

In het geval het een aanvraag als vermeld in artikel II.264, § 1, eerste lid, 2°, betreft, geldt naast de criteria, vermeld in het eerste lid, als bijkomend criterium dat het aantal studenten in de Nederlandstalige opleiding onvoldoende is om een dubbel aanbod te creëren.

De Commissie Hoger Onderwijs onderzoekt expliciet alle criteria, omschrijft per criterium haar bevindingen, antwoordt op alle argumenten die worden aangebracht in het aanvraagdossier en in het advies van de VLIR de VLHORA, en motiveert haar positieve of negatieve oordeel over het ingediende dossier.

35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
]

§ 3. [35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
De Commissie Hoger Onderwijs brengt haar oordeel uit :

1° als de aanvraag van vrijstelling van de equivalentievoorwaarde samen ingediend wordt met een aanvraag van een anderstalige opleiding voor een bestaande initiële bachelor- of masteropleiding : samen met het oordeel, vermeld in artikel II.263, § 3, eerste lid, 1° ;

2° als de aanvraag van vrijstelling van de equivalentievoorwaarde samen ingediend wordt met een aanvraag van een anderstalige opleiding voor een nieuwe initiële bachelor- of masteropleiding : samen met het oordeel, vermeld in artikel II.263, § 3, eerste lid, 2° ;

3° als de aanvraag van vrijstelling van de equivalentievoorwaarde betrekking heeft op de afbouw of stopzetting van een bestaande equivalente opleiding : uiterlijk op 31 januari van het academiejaar dat voorafgaat aan het academiejaar waarin de equivalente opleiding wordt afgebouwd of stopgezet.

De Commissie Hoger Onderwijs bezorgt haar oordeel aan het instellingsbestuur en aan de Vlaamse Regering.

Bij een negatief oordeel van de Commissie Hoger Onderwijs kan de instelling binnen een vervaltermijn van 15 dagen, die ingaat op de dag na de ontvangst van de beslissing van de Commissie Hoger Onderwijs, beroep instellen bij de Vlaamse Regering. De Vlaamse Regering neemt een beslissing binnen een vervaltermijn van 30 dagen, die ingaat op de dag na de ontvangst van het beroepschrift.

Bij een positief oordeel van de Commissie Hoger Onderwijs, tenzij de Vlaamse Regering binnen een vervaltermijn van 45 dagen, die ingaat op de dag waarop de Commissie Hoger Onderwijs haar oordeel aan de Vlaamse Regering bezorgt, alsnog negatief oordeelt, of bij een positieve beslissing van de Vlaamse Regering, wordt voor de anderstalige bachelor- of masteropleiding die in het aanvraagdossier is vermeld, van rechtswege een vrijstelling van equivalentie verleend :

1° in het geval het een bestaande initiële bachelor- of masteropleiding betreft : na het positief doorlopen van de procedure, vermeld in artikel II.263;

2° in het geval het een nieuwe initiële bachelor- of masteropleiding betreft : na het positief doorlopen van de programmatieprocedure, vermeld in artikel II.153.

Als de Commissie Hoger Onderwijs geen oordeel velt uiterlijk op de data, vermeld in deze paragraaf, of als de Vlaamse Regering geen beslissing neemt naar aanleiding van een beroepschrift op de momenten, vermeld in deze paragraaf, wordt het oordeel of de beslissing geacht negatief te zijn.

35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
]

5Decr. van 25/04/2014
B.S. 25/09/2014
]

Art. II.265.

§ 1. [23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
In afwijking van artikel II.262, § 2, kan het instellingsbestuur vrij initiële anderstalige bachelor- of masteropleidingen aanbieden enkel en alleen als het gaat om :

1° opleidingsprogramma's die specifiek in het kader van het International Course Programme van ontwikkelingssamenwerking voor buitenlandse studenten zijn ontworpen;

2° anderstalige initiële bachelor- of masteropleidingen die geselecteerd zijn overeenkomstig de bepalingen van een Europees programma ter bevordering van de internationale samenwerking in het hoger onderwijs en waarbinnen multidiplomering of gezamenlijke diplomering wordt vooropgesteld;

3° onderzoeksmasters, vermeld in artikel II.157.

Voor de opleidingen, vermeld in punt 1° en 2°, loopt deze afwijking door wanneer de opleiding na afloop van de erkenning wordt voortgezet.

23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
]

§ 2. In afwijking van artikel II.262, § 2, kan de Vlaamse Regering een lijst opstellen van anderstalige initiële bachelor- of masteropleidingen of van anderstalige afstudeerrichtingen van initiële bachelor- of masteropleidingen die in het kader van een School of Arts worden aangeboden, waarbij niet moet voorzien worden in een equivalente opleiding.

§ 3. In afwijking van artikel II.262, § 2, kan een instelling voor een anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding die gezamenlijk wordt georganiseerd met een instelling buiten de Vlaamse Gemeenschap een afwijking van de equivalentieregel vragen bij de Vlaamse Regering. De instelling dient daartoe een aanvraag in uiterlijk op 1 maart van het academiejaar voorafgaand aan het academiejaar dat de instelling de gezamenlijke anderstalige opleiding voor het eerst wil organiseren. In het aanvraagdossier geeft de instelling duidelijk aan dat de gezamenlijke anderstalige opleiding een gezamenlijk programma bevat, bekrachtigd wordt met een gezamenlijk diploma en dat de expertise van de opleidingsonderdelen die buiten de Vlaamse Gemeenschap georganiseerd worden, niet in Vlaamse Gemeenschap aanwezig is. De Vlaamse Regering neemt een beslissing uiterlijk op 1 juni van hetzelfde academiejaar.

Afdeling 3. Anderstalig aanbod

Art. II.266.

§ 1. [41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
Anderstalige initiële bacheloropleidingen kunnen als volgt aangeboden worden, rekening houdend met de in dit artikel bepaalde voorschriften:

1° anderstalige initiële professioneel gerichte bacheloropleidingen, met uitzondering van de anderstalige kunstopleidingen, vermeld in punt 3°, binnen een maximumpercentage van 9%, berekend op alle initiële professioneel gerichte bacheloropleidingen, met uitzondering van de professioneel gerichte kunstopleidingen, vermeld in punt 3°;

2° anderstalige initiële academisch gerichte bacheloropleidingen, met uitzondering van de anderstalige kunstopleidingen, vermeld in punt 3°, binnen een maximumpercentage van 9%, berekend op alle initiële academisch gerichte bacheloropleidingen, met uitzondering van de academisch gerichte kunstopleidingen, vermeld in punt 3°;

3° anderstalige initiële professioneel en academisch gerichte bacheloropleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst en Muziek en podiumkunsten binnen een maximumpercentage van 9%, berekend op alle initiële professioneel en academisch gerichte bacheloropleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst en Muziek en podiumkunsten.

41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
]

Anderstalige initiële masteropleidingen kunnen aangeboden worden binnen een maximumpercentage van 35%, berekend op alle initiële masteropleidingen, rekening houdend met de in dit artikel bepaalde voorschriften.

Bij de bepaling van de breuk wordt geen rekening gehouden met de opleidingen, vermeld in artikel II.265.

Bij de bepaling van de breuk wordt voor een opleiding die door een instelling aangeboden wordt in verschillende vestigingen, het aantal vestigingen waar de opleiding aangeboden wordt, zowel geteld in de teller als in de noemer.

Bij de bepaling van de noemer van de breuk worden gezamenlijk georganiseerde opleidingen slechts eenmaal geteld.

Bij de bepaling van de teller van de breuk wordt voor de anderstalige initiële bacheloropleidingen rekening gehouden met :

1° de anderstalige initiële bacheloropleidingen, als vermeld in artikel II.261, §3;

2° de in het academiejaar 2012-2013 aangeboden anderstalige bacheloropleidingen met taalequivalent, voor zover deze nog aangeboden worden in het desbetreffende academiejaar;

3° de initiële bacheloropleidingen die overeenkomstig artikel II.268 beschouwd worden als een anderstalige initiële bacheloropleiding.

Bij de bepaling van de teller van de breuk wordt voor de anderstalige initiële masteropleidingen rekening gehouden met :

1° de anderstalige initiële masteropleidingen, als vermeld in artikel II.261, §3;

2° de in het academiejaar 2012-2013 aangeboden anderstalige masteropleidingen met taalequivalent, voor zover deze nog aangeboden worden in het desbetreffende academiejaar;

3° de in het academiejaar 2012-2013 aangeboden anderstalige initiële masteropleidingen, als vermeld in paragraaf 2, voor zover deze nog aangeboden worden in het desbetreffende academiejaar;

4° de initiële masteropleidingen die overeenkomstig artikel II.268 beschouwd worden als een anderstalige initiële masteropleiding.

[45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
Bij de bepaling van de breuken, vermeld in het eerste lid, punt 1° en 2°, en het tweede lid van deze paragraaf, wordt geen rekening gehouden met de anderstalige initiële bachelorof masteropleidingen aangeboden door de Hogere Zeevaartschool.45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
]

§ 2 De Vlaamse Regering bepaalt het percentage van de omvang aan opleidingsonderdelen, uitgedrukt in studiepunten, aangeboden in een andere onderwijstaal dan het Nederlands in de in het academiejaar 2012-2013 aangeboden initiële masteropleidingen als voorwaarde om als anderstalige initiële masteropleiding beschouwd te worden voor de toepassing van de bepaling van het maximumpercentage van 35%. [45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
Wanneer een personeelslid al langer dan vijf jaar aangesteld is of al benoemd is op het moment dat het belast wordt met een onderwijsopdracht, moet het op dat moment aan het vereiste beheersingsniveau van de Nederlandse taal voldoen. Een personeelslid dat niet aan de vereisten voor het beheersingsniveau van de Nederlandse taal voldoet, kan geen onderwijsopdracht uitoefenen.45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
] Het vast te stellen percentage ligt tussen 50% en 66%.

Afdeling 4. Postinitiële opleidingen

Art. II.267.

De instelling bepaalt vrij de onderwijstaal in de bachelor-na-bacheloropleidingen, de master-na-masteropleidingen, de postgraduaatsopleidingen en in de onderwijs- en andere studieactiviteiten die in het kader van permanente vorming als nascholing of bijscholing worden georganiseerd.

Afdeling 5. Monitoring van het anderstalige aanbod

Art. II.268.

§1. De Vlaamse Regering maakt jaarlijks een evaluatie van :

1° de verhouding van de omvang van het aantal aangeboden anderstalige opleidingsonderdelen, uitgedrukt in studiepunten, ten opzichte van de totale omvang van het aantal aangeboden opleidingsonderdelen, uitgedrukt in studiepunten, in de niet-anderstalige initiële bachelor- en masteropleidingen;

2° het aandeel van de omvang van anderstalige opleidingsonderdelen, uitgedrukt in studiepunten, in het gevolgde opleidingstraject van afgestudeerden in de niet-anderstalige initiële bachelor- en masteropleidingen.

§ 2. Als uit de evaluatie, vermeld in paragraaf 1, blijkt dat meer dan 33% van het aantal afgestudeerden in een niet-anderstalige initiële bachelor- c.q. masteropleiding meer dan 18,33% c.q. 50% van hun studiepunten verworven hebben in opleidingsonderdelen in een andere taal dan het Nederlands, dan wordt deze opleiding beschouwd als een anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding.

Als uit de evaluatie, vermeld in paragraaf 1, blijkt dat gedurende 2 opeenvolgende academiejaren ten minste 25% en ten hoogste 33% van het aantal afgestudeerden in een niet-anderstalige initiële bachelor- c.q. masteropleiding meer dan 18,33% c.q. 50% van hun studiepunten verworven hebben in opleidingsonderdelen in een andere taal dan het Nederlands, dan wordt deze opleiding beschouwd als een anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding.

Voor de berekening van de grenzen van 18,33% c.q. 50% worden de opleidingsonderdelen vermeld in artikel II.261, §2, 1° en 3°, niet meegerekend.

§ 3. Vanaf het academiejaar volgend op het academiejaar waarin de resultaten van de evaluatie beschikbaar zijn, moet de instelling een equivalente initiële bachelor- of masteropleiding aanbieden. Deze equivalente opleiding komt gedurende 3 academiejaren niet in aanmerking als enige equivalente opleiding in de Vlaamse Gemeenschap, als vermeld in artikel II.262.

Van deze voorwaarde kan afgeweken worden als de Commissie Hoger Onderwijs, op basis van een aanvraag van de instelling, oordeelt dat een dergelijke curriculumopbouw in de toekomst niet langer mogelijk is.

De eerste evaluatie heeft betrekking op de afgestudeerden in het academiejaar 2013-2014 voor de masteropleidingen met een studieomvang van 60 studiepunten en op de afgestudeerden in het academiejaar 2014-2015 voor de masteropleidingen met een studieomvang van meer dan 60 studiepunten. Voor de bacheloropleidingen heeft de eerste evaluatie betrekking op de afgestudeerden in het academiejaar 2015-2016.

Art. II.269.

De Vlaamse Regering houdt een bestand bij van het aantal initiële bachelor- en masteropleidingen en van het aantal anderstalige initiële bachelor- en masteropleidingen. De Vlaamse Regering rapporteert daarover jaarlijks aan het Vlaams Parlement.

Afdeling 6. Voorwaarden inzake kwaliteit en democratisering

Art. II.270.

§ 1. Elk lid van het onderwijzend personeel en van het academisch personeel, belast met een onderwijsopdracht, moet de onderwijstaal waarin hij een opleidingsonderdeel doceert op adequate wijze beheersen.

Dit betekent dat het personeelslid die taal moet beheersen op het ERK-niveau C1. Dit vereiste beheersingsniveau van de onderwijstaal wordt aangetoond aan de hand van kwalificatiegetuigschriften uitgereikt door officieel erkende instellingen waaruit blijkt dat het personeelslid de onderwijstaal op het vereiste niveau beheerst. Het vereiste beheersingsniveau wordt vermoed aanwezig te zijn als het betrokken personeelslid [5Decr. van 25/04/2014
B.S. 25/09/2014
een diploma secundair onderwijs of 5Decr. van 25/04/2014
B.S. 25/09/2014
] een bachelor- of masterdiploma of doctoraat behaald heeft in de onderwijstaal waarin hij doceert, in een instelling waarin die taal de onderwijstaal is.

In afwijking van het tweede lid is voor een personeelslid dat doceert in een opleiding in het studiegebied Muziek en podiumkunsten of Audiovisuele en beeldende kunst de beheersing van het Frans of Engels op ERK-niveau B1 voldoende.

[5Decr. van 25/04/2014
B.S. 25/09/2014
Aan de voorwaarden vermeld in deze paragraaf moet voldaan zijn vóór 15 februari 2015.5Decr. van 25/04/2014
B.S. 25/09/2014
]

§ 2. Elk lid van het onderwijzend personeel en van het academisch personeel, belast met een onderwijsopdracht, dat geen opleidingsonderdelen in het Nederlands doceert, moet de Nederlandse taal beheersen op ERK-niveau B2. [23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
Het instellingsbestuur voorziet een verplicht integratietraject dat garandeert dat het personeelslid na twee jaar minstens de Nederlandse taal beheerst op ERK-niveau A2, dat wordt afgesloten met het vereiste beheersingsniveau op ERK-niveau B2, en dat door het betrokken personeelslid wordt afgerond binnen de vijf jaar na zijn aanstelling of op het moment van zijn benoeming.23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
] [45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
Wanneer een personeelslid al langer dan vijf jaar aangesteld is of al benoemd is op het moment dat het belast wordt met een onderwijsopdracht, moet het op dat moment aan het vereiste beheersingsniveau van de Nederlandse taal voldoen. Een personeelslid dat niet aan de vereisten voor het beheersingsniveau van de Nederlandse taal voldoet, kan geen onderwijsopdracht uitoefenen.45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
] Het vereiste beheersingsniveau van de Nederlandse taal wordt aangetoond aan de hand van kwalificatiegetuigschriften uitgereikt door officieel erkende instellingen waaruit blijkt dat het personeelslid de Nederlandse taal op het vereiste niveau beheerst. Het vereiste beheersingsniveau van de Nederlandse taal wordt vermoed aanwezig te zijn als het betrokken personeelslid een Nederlandstalig bachelor- of masterdiploma of doctoraat behaald heeft in een niet-anderstalige opleiding.

§ 3. De instellingen voorzien voor de leden van het onderwijzend personeel en van het academisch personeel in aangepaste voorzieningen, waaronder een toegankelijk en behoeftedekkend aanbod van Nederlandstalige en anderstalige taalcursussen en taalbegeleidingsmaatregelen.

Art. II.271.

§ 1. Met behoud van de toepassing van het bepaalde in artikel II.193 en II.194, voorziet de instelling in de mogelijkheid dat studenten die een initiële [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
graduaats-, 28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] bachelor- of masteropleiding volgen met anderstalige opleidingsonderdelen of een anderstalige initiële bachelor- of masteropleiding, hun taalkennis van deze andere taal kunnen testen.

De instelling voorziet in het opleidingsprogramma van initiële [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
graduaats-, 28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] bachelor- of masteropleidingen met anderstalige opleidingsonderdelen of van anderstalige initiële bachelor- of masteropleidingen in taalbegeleidingsmaatregelen. Deze taalbegeleidingsmaatregelen kunnen bestaan uit :

1° taalopleidingsonderdelen (met inbegrip van taalvakken) die aangeboden worden binnen het pakket van verplichte opleidingsonderdelen of als een verplicht keuzevak;

2° taalbegeleidingsmaatregelen die geïntegreerd worden in de anderstalige opleidingsonderdelen. Deze taalbegeleidingsmaatregelen voorzien in een actieve begeleiding van de studenten en zijn als dusdanig voor de studenten duidelijk herkenbaar in het opleidingsonderdeel.

Van deze voorwaarde kan afgeweken worden in de volgende gevallen :

1° als in het geval van een aansluitende masteropleiding de taalbegeleidingsmaatregelen opgenomen zijn in de voorafgaande bacheloropleiding;

2° als in het geval van een niet-aansluitende masteropleiding de taalbegeleidingsmaatregelen opgenomen zijn in het voorbereidingsprogramma of in het schakelprogramma.

§ 2. De instellingen voorzien voor studenten in aangepaste voorzieningen, waaronder een kosteloos toegankelijk en behoeftedekkend aanbod van Nederlandstalige en anderstalige taalcursussen en taalbegeleidingsmaatregelen.

§3. Studenten hebben het recht over een opleidingsonderdeel waarin een andere onderwijstaal dan het Nederlands wordt gebruikt en waarvoor in dezelfde opleiding geen equivalent in het Nederlands wordt gedoceerd, het examen in het Nederlands af te leggen, met uitzondering van de opleidingsonderdelen, vermeld in artikel II.261, §2, 1° en 3°. Deze regeling is niet van toepassing op anderstalige initiële bachelor- en masteropleidingen.

Art. II.272.

Het instellingsbestuur stelt een gedragscode op na raadpleging van de studenten en legt een taalregeling vast voor studenten en docenten in het onderwijs- en examenreglement.

[3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
Hoofdstuk 9. Evaluatie3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
]

[3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014

Art. II.272/1.

[23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
...23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
]

3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
] [3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014

Art. II.272/2.

De Vlaamse Regering voert elke vijf jaar een evaluatie uit naar mogelijke vereenvoudigingen in de regelgeving op het hoger onderwijs.

De uitkomsten van de evaluatie worden samengebracht in een openbaar verslag.]

3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
]

TITEL 5. Rechtspositie en medezeggenschap van de student

Hoofdstuk 1. Aard van de rechtspositie

Art. II.273.

§ 1. Het bestuur en de student sluiten door de inschrijving een toetredingsovereenkomst.

Het bestuur bezorgt het e-mailadres dat de student bij de instelling heeft aan de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap.

§ 2. Het bestuur bepaalt en wijzigt de algemene voorwaarden van de overeenkomst, met inachtname van de participatierechten van de studentenraad, zoals bedoeld in Hoofdstuk 4, van deze titel.

Deze algemene voorwaarden worden vastgelegd in :

1° het onderwijs- en examenreglement;

2° de rechtspositieregeling van de student, waarin ten minste worden opgenomen :

a) de wederzijdse rechten en plichten van het bestuur en de student en de gevolgen van de niet-naleving daarvan,

b) de wegwijsinformatie bedoeld in [32Decr. van 07/12/2018
B.S. 19/12/2018
artikel II.5, van het Bestuursdecreet van 7 december 201832Decr. van 07/12/2018
B.S. 19/12/2018
] .

Art. II.274.

Het bestuur, of enig orgaan dat werkt onder de verantwoordelijkheid van het bestuur, treedt bij het nemen van een studievoortgangsbeslissing op als openbare dienst, die in een reglementaire verhouding staat tot de student.

Hoofdstuk 2. Algemene rechtsbeginselen

Art. II.275.

Het bestuur waarborgt ten aanzien van de studenten de beginselen die in dit hoofdstuk worden vastgelegd.

Art. II.276.

§ 1. De studenten worden gelijk behandeld.

§ 2. Besturen nemen, gezamenlijk of individueel, maatregelen om de toegankelijkheid van het hoger onderwijs - in materiële en immateriële zin - te waarborgen ten aanzien vanstudenten uit objectief af te bakenen bevolkingsgroepen waarvan de deelname aan het hoger onderwijs beduidend lager is dan deze van andere bevolkingsgroepen.

Besturen beschikken daarbij over de mogelijkheid om maatregelen van corrigerende ongelijkheid te nemen of te handhaven, voor zover deze maatregelen :

1° van tijdelijke aard zijn en verdwijnen wanneer het in het eerste lid vooropgestelde doel is bereikt, en

2° geen onnodige beperking van andermans rechten inhouden.

§ 3. Studenten met functiebeperkingen hebben recht op redelijke aanpassingen.

Studenten met functiebeperkingen zijn studenten met langdurige fysieke, mentale of zintuiglijke beperkingen die hen in wisselwerking met diverse drempels kunnen beletten volledig, effectief en op voet van gelijkheid met andere studenten te participeren aan het hoger onderwijs.

Een aanpassing is een concrete maatregel, van materiële of immateriële aard, die de beperkende invloed van een onaangepaste omgeving op de participatie van een persoon met een functiebeperking neutraliseert. Als een redelijke aanpassing wordt beschouwd, de aanpassing die geen disproportionele belasting betekent. [30Decr. van 15/06/2018
B.S. 17/08/2018
Een beslissing tot weigering van de gevraagde aanpassingen kan gemotiveerd zijn op grond van een door de instelling gemaakte afweging dat de gevraagde aanpassing afbreuk doet aan de mogelijkheid de domeinspecifieke leerresultaten van de opleiding te bereiken of aan de mogelijkheid om andere doelstellingen van het opleidingsprogramma globaal te verwezenlijken.30Decr. van 15/06/2018
B.S. 17/08/2018
]

De criteria voor de afweging van disproportionaliteit zijn conform artikel 2, § 2 en § 3, van het protocol van 19 juli 2007 betreffende het begrip redelijke aanpassingen in België krachtens de wet van 25 februari 2003 ter bestrijding van discriminatie en tot wijziging van de wet van 15 februari 1993 tot oprichting van een Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding.

[23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
In het kader van redelijke aanpassingen kunnen studenten die omwille van hun functiebeperking bepaalde opleidingsonderdelen niet kunnen volgen, daarvoor vrijstelling krijgen indien zij vervangende onderwijsactiviteiten volgen. Het instellingsbestuur beslist in samenspraak met de betrokken student over de vrijstelling en legt de vervangende activiteiten vast. 23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
]

Art. II.277.

Het bestuur treedt ten aanzien van de studenten op als bestuursinstantie voor wat betreft de toepassing van het [32Decr. van 07/12/2018
B.S. 19/12/2018
titel II, hoofdstuk 3, van het Bestuursdecreet van 7 december 201832Decr. van 07/12/2018
B.S. 19/12/2018
] .

[37Decr. van 05/04/2019
B.S. 24/06/2019
Voor wat betreft de examens houdt de openbaarheid van bestuur in dat studenten een recht op inzage in en toelichting bij de door hen afgelegde examens hebben. Indien na de toelichting blijkt dat de betrokken student een kopie wil van het door hen afgelegde examen, dan heeft deze student kopierecht. Iedere kopie dient persoonlijk en vertrouwelijk behandeld te worden en mag enkel gebruikt worden in functie van de onderwijsloopbaan van de student.37Decr. van 05/04/2019
B.S. 24/06/2019
]

Art. II.278.

De studenten worden behandeld zonder vooringenomenheid.

Het bestuur voorkomt dat personen die een persoonlijk belang hebben bij een beslissing inzake een bepaalde student de besluitvorming beïnvloeden.

Art. II.279.

Het bestuur [62Decr. van 08/12/2023
B.S. 08/01/2024
richt een ombudsdienst op62Decr. van 08/12/2023
B.S. 08/01/2024
] die onder de voorwaarden bepaald in het onderwijs- en examenreglement een bemiddelende rol opneemt bij geschillen tussen een student en 1 of meerdere personeelsleden.

De geschillen houden verband met :

1° de toepassing van het onderwijs- en examenreglement en/of de rechtspositieregeling van de student;

2° als onbillijk ervaren handelingen en toestanden [62Decr. van 08/12/2023
B.S. 08/01/2024
die betrekking hebben op de studieloopbaan van de student62Decr. van 08/12/2023
B.S. 08/01/2024
] .

Art. II.280.

Een student heeft bij een tuchtprocedure het recht op :

1° de mededeling van de aard van de jegens hem overwogen maatregelen en van de gronden waarop deze zijn gebaseerd;

2° inzage in het volledige dossier;

3° een redelijke termijn om een mondeling of schriftelijk verweer voor te bereiden en naar voor te brengen;

4° bijstand door een raadsman.

Art. II.281.

Eenzijdige rechtshandelingen met individuele strekking die beogen rechtsgevolgen te hebben voor 1 of meer studenten vermelden in de akte de juridische en feitelijke overwegingen waarop zij zijn gegrond. Deze motivering moet afdoende zijn.

Hoofdstuk 3. Rechtsbescherming bij studievoortgangsbeslissingen

Afdeling 1. Materiële vergissingen

Art. II.282.

Het onderwijs- en examenreglement bepaalt de wijze waarop studievoortgangsbeslissingen worden herzien, wanneer deze zijn aangetast door materiële vergissingen die worden vastgesteld binnen een vervaltermijn van 10 kalenderdagen na de dag waarop deze zijn genomen.

Afdeling 2. Intern beroep.

Art. II.283.

De student die oordeelt dat een ongunstige studievoortgangsbeslissing aangetast is door een schending van het recht, heeft toegang tot een interne beroepsprocedure, waarvan de vormen zijn vastgelegd in het onderwijs- en examenreglement.

De student stelt een verzoek tot heroverweging van de studievoortgangsbeslissing in binnen een vervaltermijn van [16Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
716Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
] kalenderdagen, die ingaat op :

1° in het geval van een examenbeslissing : de dag na deze van de proclamatie;

2° in het geval van een andere studievoortgangsbeslissing : [16Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
de dag na de kennisgeving van de genomen beslissing aan de student16Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
] .

[23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
Het verzoek bevat een feitelijke omschrijving en motivering van de ingeroepen bezwaren.23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
]

Art. II.284.

De interne beroepsprocedure leidt tot :

1° de gemotiveerde afwijzing van het beroep op grond van de onontvankelijkheid ervan;

2° een beslissing die de oorspronkelijke beslissing op gemotiveerde wijze bevestigt, of herziet.

De in het eerste lid bedoelde beslissingen worden aan de student ter kennis gebracht binnen een termijn van [16Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
2016Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
] kalenderdagen, die ingaat op de dag na deze waarop het beroep is ingesteld.

Afdeling 3. De Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen

Onderafdeling 1. Algemeen

Art. II.285.

Er wordt een Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen, verder "de Raad" genoemd, opgericht bij de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap.

De Raad doet als administratief rechtscollege uitspraak over de beroepen die door studenten of personen op wie de beslissing betrekking heeft, worden ingesteld tegen studievoortgangsbeslissingen, na uitputting van de in afdeling 2 bedoelde interne beroepsprocedure. [3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
De Raad doet als administratief rechtscollege uitspraak over de verzoeken die studenten in uitvoering van artikel II.204 rechtstreeks bij hem indienen om hun leerkrediet aan te passen omdat ze zich in een overmachtsituatie bevonden [52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
...52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
] .3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
]

De beslissingen genomen door het instellingsbestuur en [27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
door de Vlaamse overheid en de instellingen in het gestructureerd overleg27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
] op grond van de procedure bedoeld in artikel IV.93, kunnen worden aangevochten voor de Raad. De Raad beoordeelt of de bestreden vermeldingen in overeenstemming zijn met de decretale en reglementaire bepalingen en, desgevallend, met de van toepassing zijnde onderwijs- en examenreglementen. De behandeling van een verzoekschrift ter zake door de Raad leidt tot de gemotiveerde afwijzing van het beroep op grond van de onontvankelijkheid of ongegrondheid ervan, of tot de gemotiveerde vernietiging van de onrechtmatig genomen beslissing. In dat laatste geval brengt het instellingsbestuur of de door de [27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
Vlaamse overheid en de instellingen in het gestructureerd overleg27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
] aangewezen persoon de bestreden vermelding onverwijld in overeenstemming met de dragende redenen die hebben geleid tot de uitspraak van de Raad.

Personen die nog niet ingeschreven zijn aan een instelling voor hoger onderwijs kunnen tegen een beslissing over een aanvraag om vrijstelling op grond van EVK's of van een bewijs van bekwaamheid maar 1 keer een beroep instellen bij de Raad ingeval ze in een periode van 4 jaar een aanvraag met dezelfde of vergelijkbare strekking hebben ingediend bij meerdere instellingen. Een dergelijk beroep dat een tweede keer is ingesteld, is onontvankelijk.

Art. II.286.

[54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
De Raad behandelt de beroepen conform de regels, vermeld in deze afdeling, en conform de regels die zijn bepaald bij of krachtens het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges.54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

Onderafdeling 2. [54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
...54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

Art. II.287.

[54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
...54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

Art. II.288.

[54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
...54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

Art. II.289.

[54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
...54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

Art. II.290.

[54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
.54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

[54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
..54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

Onderafdeling 3. Bevoegdheid

Art. II.291.

[54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
...54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

Art. II.292.

[54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
...54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

§ 2. Na vernietiging van de onrechtmatig genomen studievoortgangsbeslissing door de Raad vervalt de verplichting om bij de aanvechting van een nieuwe ongunstige studievoortgangsbeslissing genomen in opvolging van de uitspraak van de Raad de interne beroepsprocedure uit te putten vooraleer een beroep in te stellen bij de Raad.

Art. II.293.

[54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
...54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

Onderafdeling 4. Procedureverloop

Sectie 1. Aanhangigmaking

Art. II.294.

§ 1. De beroepen bij de Raad worden ingesteld binnen een vervaltermijn van [16Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
716Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
] kalenderdagen, die ingaat de dag na die van [16Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
kennisgeving16Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
] van de in artikel II.284, eerste lid bedoelde beslissing.

[27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
De beroepen tegen een beslissing als vermeld in artikel I.3, 69°, h), worden bij de Raad ingesteld binnen een vervaltermijn van dertig dagen, die ingaat de dag na de dag van de kennisgeving van de definitieve beslissing van het krachtens het decreet bevoegde orgaan.27Decr. van 08/12/2017
B.S. 08/02/2018
]

Bij het uitblijven van een tijdige beslissing van de interne beroepsinstantie binnen de termijn zoals bepaald in artikel II.284, tweede lid, dient in voorkomend geval het beroep bij de Raad binnen de vervaltermijn van [16Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
716Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
] kalenderdagen na het verstrijken van deze termijn te worden ingesteld, tenzij vóór het verstrijken van de termijn waarover de interne beroepsinstantie beschikt, deze aan de student meedeelt op welke latere datum zij uitspraak zal doen. In dat geval gaat de vervaltermijn van [16Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
716Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
] kalenderdagen voor het beroep bij de Raad in de dag na die datum.

[54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
...54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

Op de initiële studievoortgangsbeslissing vermeldt het instellingsbestuur naast de interne beroepsmodaliteiten de beroepstermijn van [16Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
716Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
] kalenderdagen om een extern beroep in te stellen die ingaat na het uitblijven van een tijdige interne beroepsbeslissing zoals in het derde lid bepaald.

Voor de toepassing van het eerste lid, wordt voor wat betreft de transnationale Universiteit Limburg verstaan onder :

1° "de dag van [16Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
kennisgeving16Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
] van de in artikel II.284, eerste lid bedoelde beslissing"

a) bij ontstentenis van een interne beroepsprocedure : de dag van proclamatie in geval van een examenbeslissing, zoniet de dag waarop de student [16Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
ter kennis is gebracht16Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
] van de genomen beslissing;

b) indien een interne beroepsprocedure openstaat : de dag van [16Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
kennisgeving16Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
] van een beslissing na enig intern beroep;

2° "het verstrijken van de in artikel II.284, tweede lid bedoelde termijn" : het verstrijken van een redelijke termijn om een beslissing na intern beroep te nemen, zo een interne beroepsprocedure openstaat.

§ 2. [54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
De beroepen worden ingesteld conform de regels, vermeld in deze afdeling, en conform de regels die zijn bepaald bij of krachtens het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges.54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

[54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
...54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

[54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
...54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

[23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
De student kan in de procedure voor de Raad voor betwistingen inzake studievoortgangsbeslissingen geen nieuwe bezwaren aanvoeren, tenzij de grondslag ervan pas tijdens of na afhandeling van de interne beroepsprocedure aan het licht is gekomen, tenzij het bezwaar betrekking heeft op de wijze waarop het intern beroep werd behandeld of tenzij het bezwaar raakt aan de openbare orde. 23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
]

§ 3. [54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
...54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

Art. II.295.

[54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
...54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

Art. II.296.

[54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
...54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

Art. II.297.

[54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
...54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

Sectie 2. [54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
...54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

Art. II.298.

[54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
...54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

Art. II.299.

[54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
...54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

Art. II.300.

[54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
...54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

Sectie 3. [54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
...54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

Art. II.301.

[54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
...54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

Art. II.302.

[54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
...54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

Art. II.303.

[54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023

...

54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

Art. II.304.

[54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
...54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

Sectie 4. [54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
...54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

Art. II.305.

[54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
...54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

Art. II.306.

[54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
...54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

Art. II.307.

[54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
...54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

Art. II.308.

[54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
...54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

Onderafdeling 5. [54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
...54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

Art. II.309.

[54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
...54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

Onderafdeling 6. [54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
...54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

Art. II.310.

[54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
...54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

Onderafdeling 7. [54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
...54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

Art. II.311.

[54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
...54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

Art. II.312.

[54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
...54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

Onderafdeling 8. [54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
...54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

Art. II.313.

[54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
...54Decr. van 17/03/2023
B.S. 14/04/2023
]

Hoofdstuk 4. Studentenraad

Afdeling 1. Oprichting

Art. II.314.

§ 1. Het bestuur ziet toe op de oprichting van een studentenraad op het niveau van de associatie, respectievelijk de instelling.

§ 2. De studentenraad op het niveau van de instelling kan beslissen dat participatiecommissies worden opgericht op het niveau van andere onderdelen van de instelling. Ten minste voor wat betreft de adviesorganen op het opleidingsniveau wordt studentenparticipatie geregeld zodat de studenten minstens een derde van de stemmen binnen dit orgaan hebben. Wanneer onvoldoende studenten bereid gevonden worden om er deel van uit te maken, kan het adviesorgaan toch functioneren.

De samenstelling en de functioneringswijze van de participatiecommissies worden vastgelegd in het in artikel II.332 bedoelde participatiereglement.

[37Decr. van 05/04/2019
B.S. 24/06/2019

§ 3. In samenspraak met de studentenraad werkt de instelling een beleidskader uit voor studentenparticipatie. Het beleidskader is een generieke beschrijving van de beleidskeuzes van de instelling over studentenparticipatie. Het bevat de visie van de instelling op studentenparticipatie en de strategische doelstellingen die ze daarbij vooropstelt.

37Decr. van 05/04/2019
B.S. 24/06/2019
]

Afdeling 2. Voorbereidende maatregelen

Art. II.315.

§ 1. De oprichting van een studentenraad wordt begeleid door een forum dat is samengesteld uit :

1° in de associaties : een gelijk aantal afgevaardigden van het bestuur en van de verkozen studenten die zetelen in organen van de partners bij de associatie;

2° in de instellingen : een gelijk aantal afgevaardigden van het bestuur en van de bestaande studentenraad, of, bij gebreke daaraan, van de verkozen studenten die zetelen in een orgaan van de instelling.

§ 2. Bij wijze van overgangsmaatregel bepaalt het forum de regelen bedoeld in artikel II.316, §1, tweede lid, II.317, §1, tweede lid, en II.318. Het forum beslist daartoe op grond van een volstrekte meerderheid van stemmen binnen het bestuur, enerzijds, en de afgevaardigden van de verkozen studenten, respectievelijk de studentenraad, anderzijds.

Bij wijze van overgangsmaatregel maakt de studentendelegatie in het forum de keuze bedoeld in artikel II.327, §1, tweede lid.

§ 3. Het bestuur draagt er zorg voor dat de in paragraaf 1 bedoelde afgevaardigden op de hoogte zijn van het organigram van de associatie, respectievelijk de instelling en van de allocatie van bevoegdheden.

Afdeling 3. Samenstelling

Art. II.316.

§ 1. De studentenraad bestaat uit leden, die worden verkozen door en onder de studenten behorende tot de associatie, respectievelijk de instelling.

De studentenraad bepaalt het aantal leden, dat ten minste 8 bedraagt.

§ 2. Studenten die op het ogenblik waarop zij als stemgerechtigd lid worden aangeduid in het bestuur niet behoren tot de studentenraad, worden van rechtswege met stemrecht in deze studentenraad opgenomen.

Het overeenkomstig paragraaf 1, tweede lid, bepaalde aantal leden wordt voor de berekening van aanwezigheidsquora en stemverhoudingen met de in het eerste lid bedoelde studenten uitgebreid.

Art. II.317.

§ 1. De verkiezingen worden georganiseerd door het bestuur in samenspraak met de studentenraad. Zij zijn gespreid over meerdere dagen.

De studentenraad legt de nadere kiesprocedure vast. De procedure waarborgt ten minste de verkiezing van een redelijk aantal plaatsvervangers voor de effectieve leden van de studentenraad. De procedure kan door middel van kieskringen waarborgen dat in de studentenraad studenten zijn vertegenwoordigd vanuit de verschillende partners bij de associatie, respectievelijk de onderscheiden onderverdelingen van de instelling.

§ 2. Indien minder dan 10% van het totaal aantal studenten aan de verkiezing heeft deelgenomen, wordt de studentenraad op grond van de verkiezingsuitslag samengesteld, waarbij evenwel volgende bevoegdheden en prerogatieven worden opgeschort tot de volgende verkiezingen :

1° in de associaties en instellingen waarvan het bestuur (een) stemgerechtigde afgevaardigde(n) van de studentenraad bevat : het stemrecht van deze afgevaardigde(n). In voorkomend geval word(t)(en) de afgevaardigde(n) meegerekend bij de bepaling van het aanwezigheidsquorum, doch niet bij de bepaling van het stemmenaantal;

2° in de overige associaties en instellingen : de bepalingen van artikel II.323 tot en met II.326 en de bepalingen van artikel II.328.

Het bestuur bepaalt voor de toepassing van het eerste lid de wijze en het tijdstip waarop het aantal studenten wordt berekend.

Art. II.318.

De studentenraad bepaalt de duur van het mandaat van de verkozen leden en, desgevallend, de wijze waarop de studentenraad periodiek geheel of gedeeltelijk opnieuw wordt samengesteld.

De studentenraad bepaalt in welke gevallen de effectieve leden van de studentenraad vervangen worden door plaatsvervangers en op welke wijze een begonnen mandaat, bij vroegtijdige beëindiging ervan, volgemaakt wordt door een plaatsvervanger.

De studentenraad kan de hoedanigheden bepalen waarmee het lidmaatschap van de studentenraad onverenigbaar is.

Afdeling 4. Bevoegdheden en prerogatieven

Art. II.319.

De bevoegdheden en prerogatieven bedoeld in deze afdeling kunnen in voorkomend geval worden uitgeoefend door de in artikel II.314, §2, bedoelde participatiecommissies, voor wat betreft aangelegenheden die zich situeren op het niveau van het betrokken onderdeel van de instelling.

Art. II.320.

De bevoegdheden en prerogatieven bedoeld in artikel II.323 tot en met II.326 worden niet uitgeoefend ten aanzien van het bestuur waarvan ten minste 10 % van de leden bestaat uit stemgerechtigde studenten.

Art. II.321.

De studentenraad verdedigt de belangen van de studenten en heeft ten behoeve van alle studenten een informatieplicht over de wijze waarop hij zijn bevoegdheden uitoefent.

Art. II.322.

De studentenraad kan uit eigen beweging een schriftelijk advies uitbrengen over alle aangelegenheden die studenten aanbelangen.

Het bestuur brengt na ontvangst van een advies omtrent in artikel II.323 of II.325 bedoelde aangelegenheden een met redenen omklede schriftelijke reactie uit in de vorm van een voorstel.

Art. II.323.

Het bestuur beraadslaagt met de studentenraad over de vastlegging van elk ontwerp van reglementaire bepaling inzake :

1° het vaststellen van de rechtspositieregeling van de student en van het onderwijs- en examenreglement;

2° de vaststelling en de besteding van de inschrijvingsgelden;

3° de uitwerking van initiatieven inzake studentenbegeleiding;

4° het vaststellen van de regelen inzake internationale studentenmobiliteit;

5° het bepalen van de organisatie van het academiejaar, met inbegrip van de vakantie- en verlofregeling.

Art. II.324.

§ 1. De beraadslaging gebeurt rechtstreeks tussen bestuur en studentenraad, dan wel in de schoot van een in de instelling bestaande adviserende raad waarin naast afgevaardigden van de studentenraad andere onderwijs- en onderzoeksbetrokkenen zijn vertegenwoordigd en waarin de in artikel II.322 en II.324 bedoelde aangelegenheden gebruikelijk besproken worden.

§ 2. De beraadslaging leidt tot een akkoord of niet-akkoord tussen het bestuur en de studentenraad of hun afgevaardigden.

Een akkoord wordt uitgevoerd door het bestuur. In geval van niet-akkoord neemt het bestuur een eindbeslissing.

Art. II.325.

Het bestuur raadpleegt de studentenraad over elk ontwerp van reglementaire bepaling inzake :

1° het algemeen beleid inzake interne kwaliteitszorg;

2° het vaststellen van de regelen inzake de evaluatie van de onderwijsactiviteiten van het academisch, respectievelijk het onderwijzend personeel.

[62Decr. van 08/12/2023
B.S. 08/01/2024
3° het algemeen beleid en de procedure rond de werking van de vertrouwenspersoon voor studenten.62Decr. van 08/12/2023
B.S. 08/01/2024
]

De studentenraad bij een universiteit wordt bijkomend geraadpleegd over elk ontwerp van reglementaire bepaling inzake sociale toelagen.

Art. II.326.

§ 1. De raadpleging gebeurt rechtstreeks, dan wel in de schoot van een in de instelling bestaande adviserende raad waarin naast afgevaardigden van de studentenraad andere onderwijs- en/of onderzoeksbetrokkenen zijn vertegenwoordigd en waarin de in de artikel II.323 en II.325 bedoelde aangelegenheden gebruikelijk besproken worden.

§ 2. De conclusies van de raadpleging worden neergelegd in een met redenen omkleed advies.

Het bestuur kan slechts op gemotiveerde wijze afwijken van het advies van de studentenraad. Deze motivering wordt binnen een termijn van 30 kalenderdagen meegedeeld aan de studentenraad. De termijn gaat in de dag na deze waarop de betrokken reglementaire bepaling wordt aangenomen.

Art. II.327.

§ 1. In associaties of instellingen waarvan het bestuur stemgerechtigde studenten omvat, worden deze studenten als volgt aangeduid :

1° door middel van rechtstreekse verkiezing, of

2° door middel van getrapte verkiezing, in welk geval de betrokken studenten worden verkozen door de leden van de studentenraad.

De keuze voor de wijze van aanduiding wordt gemaakt door de studentenraad.

§2. De bepalingen van paragraaf 1, eerste lid doen geen afbreuk aan :

1° artikel 10 van het bijzonder decreet van 26 juni 1991 betreffende de Universiteit Gent en het Universitair Centrum Antwerpen en de artikelen 6, 8° en 20, 3°, van het decreet houdende het statuut van de Universiteit Hasselt en de Hoge Raad voor het Hoger Onderwijs in Limburg;

2° artikel 12, artikel 17 en artikel 31, §3, derde lid, van het bijzonder decreet van 13 juli 2012 tot regeling van de bestuurlijke organisatie en werking van sommige publiekrechtelijke hogescholen;

3° artikel 12, artikel 17 en artikel 31, §3, derde lid, van het bijzonder decreet van 13 juli 2012 tot regeling van de bestuurlijke organisatie en werking van twee fusiehogescholen;

4° artikel 8, §1, eerste lid, 4° van het decreet van 22 december 1995 houdende wijziging van diverse decreten met betrekking tot de Universiteit Antwerpen;

5° artikel 12 en artikel 14 van het bijzonder decreet van 20 februari 2009 betreffende de Hogere Zeevaartschool;

6° de statuten van associaties en instellingen die de aanduiding van studenten in een bepaald bestuur op andersoortige wijze regelen, voor zover deze aanduiding gebeurt vanuit een ander bestuur dat wél overeenkomstig paragraaf 1 rechtstreeks of getrapt verkozen studenten omvat.

Art. II.328.

Indien een bestuur dat bevoegd is om uitvoerbare beslissingen te nemen met betrekking tot de in artikel II.323 of II.325 bedoelde aangelegenheden, geen stemgerechtigde studenten omvat, heeft de studentenraad het recht om ten minste 1 lid met raadgevende stem af te vaardigen naar dit bestuur, desgevallend onder de voorwaarden bepaald in het in artikel II.331 bedoelde participatiereglement.

De afgevaardigde van de studentenraad wordt uitgenodigd op de vergaderingen van het bestuur en wordt in het bezit gesteld van alle stukken.

Afdeling 5. Werking

Art. II.329.

De studentenraad duidt een voorzitter aan.

De voorzitter kan buiten de leden van de studentenraad worden aangeduid, in welk geval hij niet stemgerechtigd is.

Art. II.330.

De studentenraad beslist slechts geldig indien de meerderheid van de leden aanwezig is.

De nadere werking van de studentenraad wordt geregeld in een werkingsreglement, dat wordt vastgelegd bij volstrekte meerderheid van stemmen.

Art. II.331.

Het bestuur en de studentenraad nemen een participatiereglement bij volstrekte meerderheid van stemmen binnen het bestuur, enerzijds, en de studentenraad, anderzijds.

Het participatiereglement kan opgenomen worden in het onderwijs- en examenreglement.

Art. II.332.

Het participatiereglement omvat :

1° de procedureregels die bij het uitoefenen van de participatierechten van de studentenraad in acht moeten worden genomen;

2° de wijze waarop geschillen over de uitvoering van artikel II.314 tot en met II.334 en artikel II.354 of over de interpretatie van een bepaling van het participatiereglement door middel van vormen van arbitrage of bemiddeling worden beslecht;

3° desgevallend de in artikel II.314, §2, tweede lid of II.391, §2, tweede lid, bedoelde regelen.

[37Decr. van 05/04/2019
B.S. 24/06/2019
4° de bepaling dat als de studentenraad meent dat de instelling haar decretale verplichtingen inzake studentenparticipatie zoals beschreven in artikel II.314 tot en met II.334 niet nakomt, de studentenraad het Regeringscommissariaat daarvan kan op de hoogte stellen.37Decr. van 05/04/2019
B.S. 24/06/2019
]

Het participatiereglement kan aan de studentenraad bijkomende bevoegdheden toekennen.

Afdeling 6. Ondersteuning

Art. II.333.

Het bestuur kent aan de studentenraad de nodige infrastructurele, financiële of administratieve ondersteuning toe. De studentenraad dient daartoe een werkplan in.

Art. II.334.

§ 1. Het bestuur maakt in samenspraak met de studentenraad een statuut van studentenvertegenwoordiger op. Dat statuut bepaalt de nodige faciliteiten voor de studentenvertegenwoordigers in interne en externe raden en organen om een goede vertegenwoordiging te garanderen. Deze faciliteiten betreffen ten minste de wijze waarop in functie van de werking van deze raden en organen onderwijsactiviteiten en examens op flexibele wijze kunnen worden gepland en afgeweken kan worden, indien dit de goede werking van de studentvertegenwoordiging in het gedrang brengt, van de verplichte aanwezigheid, werk- en examenvormen en indiendata voor bepaalde opleidingsonderdelen.

§ 2. Het instellingsbestuur legt, in samenspraak met de studentenraad, een lijst vast met de mandaten waarvoor het statuut, vermeld in paragraaf 1, van toepassing is. Daarbij houdt zij ook rekening met mandaten op supra-instellingsniveau.

§ 3. Het instellingsbestuur stelt een ombudsdienst aan waar studentenvertegenwoordigers terechtkunnen indien hun rechten niet worden gerespecteerd.

[37Decr. van 05/04/2019
B.S. 24/06/2019

§ 4. Het statuut van studentenvertegenwoordiger, vermeld in paragraaf 1, wordt automatisch toegekend voor een mandaat dat onder de toepassing van het statuut valt vanaf het ogenblik dat de studentenvertegenwoordiger het mandaat effectief opneemt.

§ 5. De faciliteiten, vermeld in paragraaf 1, kunnen worden ingezet voor alle mandaten die de studentenvertegenwoordiger effectief opneemt in interne en externe raden en organen. Ze kunnen ook tijdens stages ingezet worden, op voorwaarde dat de stagegever daarmee akkoord gaat. De instelling ziet erop toe dat de studentenvertegenwoordigers de toegekende faciliteiten ook effectief kunnen opnemen.

37Decr. van 05/04/2019
B.S. 24/06/2019
]

Art. II.335.

De associatie verzekert de toepassing van de bepalingen betreffende de participatie inzake onderwijsaangelegenheden, vervat in artikel II.314 tot en met II.334 en artikel II.354.

Hoofdstuk 5. Studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs

Afdeling 1. Algemene bepalingen

Art. II.336.

Hogescholen en universiteiten bieden aan de studenten vermeld in artikel II.338 studentenvoorzieningen aan.

Art. II.337.

De studentenvoorzieningen hebben tot doel de gelijkwaardige toegang tot en de deelname van alle studenten aan het hoger onderwijs te bevorderen door de basisvoorwaarden bij het studeren te verbeteren. Ze streven dat doel na door materiële en immateriële hulp- en dienstverlening te bieden en door studiebelemmerende factoren weg te nemen.

Afdeling 2. Toegang tot studentenvoorzieningen

Art. II.338.

De studenten die met een diploma- of creditcontract ingeschreven zijn hebben binnen de bepalingen van dit hoofdstuk toegang tot de studentenvoorzieningen van de hogeschool of universiteit waar ze hun opleiding volgen.

De studenten die in het kader van internationale mobiliteit en uitwisselingen, een deel van hun opleiding in een Vlaamse universiteit of hogeschool volgen, maar daar niet ingeschreven zijn, hebben toegang tot studentenvoorzieningen die verbonden zijn aan de plaats waar ze dat onderdeel van hun opleiding volgen.

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
[58Decr. van 14/07/2023
B.S. 28/08/2023
De cursisten in een opleiding Basisverpleegkunde of Verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs, georganiseerd door een secundaire school, kunnen toegang hebben tot de sociale voorzieningen van de hogeschool waarmee de betrokken secundaire school een samenwerkingsovereenkomst met betrekking tot die opleidingen heeft gesloten. Die overeenkomst legt ten minste de afspraken vast over de afstemming op het vlak van curriculumontwikkeling, de inzet van personeel, de infrastructuur en de kwaliteitszorg in die opleidingen.58Decr. van 14/07/2023
B.S. 28/08/2023
] 28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

Art. II.339.

De toekenning van studentenvoorzieningen kan aan specifieke voorwaarden verbonden zijn. Die specifieke voorwaarden worden nader omschreven in het beleidsplan, vermeld in artikel IV.43 en worden aan de studenten medegedeeld bij de inschrijving.

Art. II.340.

De toegang tot studentenvoorzieningen kan op basis van het aantal studiepunten waarvoor een student zich inschrijft gedifferentieerd worden, als de student zich inschrijft voor minder dan 27 studiepunten per academiejaar en als hij niet in het jaar van zijn diplomering zit. Als een instelling differentieert, moet ze in haar beleidsplan vermeld in artikel IV.43, melding maken van de regels die ze daarbij hanteert.

Art. II.341.

Als een student als vermeld in artikel II.338, eerste lid, een gezamenlijke opleiding in verschillende instellingen volgt of als een student als vermeld in artikel II.338, eerste lid, in het kader van zijn opleiding lessen volgt aan een hogeschool of universiteit waar hij niet ingeschreven is, bepalen de criteria van de hogeschool of universiteit waar de student zijn vraag stelt of en in welke mate de student toegang heeft tot de studentenvoorzieningen van deze hogeschool of universiteit.

Als de academische hogeschoolopleidingen bij of krachtens decreet worden overgeheveld naar de universiteiten, en als de studenten van die opleidingen, hun opleiding of onderdelen van hun opleiding volgen op een plaats waar studentenvoorzieningen georganiseerd en aangeboden worden door een hogeschool, sluiten de betrokken universiteit en hogeschool een protocol af waarin de modaliteiten voor de transfer van financiële middelen van de hogeschool of universiteit die de sociale toelage vermeld in artikel III.66, voor deze studenten ontvangt, naar de hogeschool of universiteit die hen toegang biedt tot de studentenvoorzieningen, geregeld wordt. Dat protocol moet de gelijkwaardige behandeling garanderen van alle studenten op de plaats waar de studentenvoorzieningen aangeboden worden. Het protocol vormt een onderdeel van het beleidsplan, vermeld in artikel IV.43 van alle bij het protocol betrokken instellingen.

In het protocol werken de betrokken hogeschool en universiteit ook een financiële regeling uit met betrekking tot de sociale toelage van het vierde kwartaal van 2013, die krachtens artikel III.71 in dat jaar nog uitbetaald zal worden aan de hogeschool die academische opleidingen overdraagt. Het protocol bevat ook een overzicht van de personeelsleden van de studentenvoorzieningen waarvan het salaris of een procentueel deel ervan aangerekend wordt op de getransfereerde middelen.

Afdeling 3. Bestuur en beheer

Art. II.342.

De overheid kent de sociale toelage toe aan de hogeschool of universiteit voor haar werking betreffende studentenvoorzieningen, als de instelling een voor de studenten herkenbare dienst voor studentenvoorzieningen en een stuvoraad opricht.

De stuvoraad heeft minstens de volgende taken en bevoegdheden :

1° de stuvoraad stelt een beleidsplan en een jaar- en meerjarenbegroting op voor de werking en organisatie van studentenvoorzieningen en legt die ter goedkeuring voor aan het instellingsbestuur;

2° binnen het kader van het goedgekeurde beleidsplan en de goedgekeurde jaar- en meerjarenbegroting en binnen het kader van de vastgelegde bestuurs- en beheersreglementen van de instelling staat de stuvoraad in voor de aanwending van de sociale toelage, van de inkomsten uit de werking betreffende studentenvoorzieningen en voor de aanwending van alle andere financiële middelen die de instelling ter beschikking stelt van studentenvoorzieningen;

3° de stuvoraad stelt het jaarverslag over studentenvoorzieningen op;

4° de stuvoraad doet voorstellen aan het instellingsbestuur voor de functies en personeelsbezetting die hij nodig acht voor de werking en organisatie van de studentenvoorzieningen;

5° de stuvoraad formuleert voorstellen voor het sluiten van de samenwerkingsovereenkomsten, vermeld in artikel II.351.

Art. II.343.

Als het instellingsbestuur niet instemt met de voorstellen van de stuvoraad, vermeld in artikel II.342, tweede lid, 1°, 4° en 5°, stuurt ze die met een gemotiveerd advies voor heroverweging terug naar de stuvoraad.

Als de procedure vermeld in het eerste lid niet leidt tot overeenstemming, beslist het instellingsbestuur en wordt het gebrek aan akkoord expliciet vermeld in de betreffende jaarbegroting en in de meerjarenbegroting.

Art. II.344.

[3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
De stuvoraad is paritair samengesteld uit minstens acht leden. De helft van de leden wordt aangewezen door het instellingsbestuur. De andere helft wordt aangeduid door en onder de studenten en de leerlingen [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
...28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] uit hbo5-opleidingen die krachtens artikel II.338 toegang hebben tot studentenvoorzieningen van de instelling. Die aanduiding gebeurt door middel van rechtstreekse verkiezing of door middel van getrapte verkiezing, in welk geval de betrokken studenten worden verkozen door de leden van de studentenraad. De keuze voor de wijze van aanduiding wordt gemaakt door de studentenraad. De stuvoraad streeft bij zijn samenstelling naar diversiteit. Maximum twee derde van zijn leden mag van hetzelfde geslacht zijn. 3Decr. van 21/03/2014
B.S. 15/05/2014
]

In het eerste werkingsjaar na de integratie van de academische hogeschoolopleidingen in een universiteit, dient in de stuvoraad van de betreffende universiteit, tenminste 1 student uit een geïntegreerde opleiding opgenomen te worden.

De verkiezingen van de studentenvertegenwoordigers worden georganiseerd door de instelling in samenspraak met de studentenraad. De studentenraad legt de kiesprocedure vast.

De stuvoraad kiest een voorzitter en een ondervoorzitter. Als de voorzitter uit de studentendelegatie komt, komt de ondervoorzitter uit de delegatie, die door het instellingsbestuur is aangesteld, en vice versa. Als de stuvoraad het niet eens is over de aanwijzing van een voorzitter en een ondervoorzitter, stelt het instellingsbestuur de voorzitter aan.

Art. II.345.

De studenten die deel uitmaken van de stuvoraad genieten van de nodige faciliteiten om hun mandaat naar behoren te kunnen vervullen. Ze mogen op geen enkele wijze nadelen ondervinden of sancties krijgen door de instelling voor daden die ze stellen bij de uitoefening van hun mandaat.

Art. II.346.

De stuvoraad stelt in consensus een huishoudelijk reglement op. Dat huishoudelijk reglement bevat minimaal de volgende bepalingen :

1° de wijze van voorbereiding en bijeenroeping van de vergaderingen en van bezorgen van documenten;

2° de wijze van besluitvorming en stemming;

3° de regeling van de volmachten bij afwezigheid;

4° de wijze van vervanging bij ontslag van de leden, termijn van het mandaat van de voorzitter, van de ondervoorzitter en van de leden.

[13Decr. van 19/06/2015
B.S. 21/08/2015
...13Decr. van 19/06/2015
B.S. 21/08/2015
]

Als er met volmachten gewerkt wordt, kunnen die alleen worden verleend binnen dezelfde geleding.

Art. II.347.

De dienst voor studentenvoorzieningen staat de stuvoraad bij in de uitvoering van de taken en bevoegdheden, die hem met toepassing van artikel II.342 zijn verleend.

Afdeling 4. Werking

Art. II.348.

De hogeschool of universiteit biedt betreffende studentenvoorzieningen activiteiten aan in de volgende werkvelden :

1° het werkveld voeding, dat tot doel heeft aan de studenten ondersteuning en advies te verlenen over gezonde en betaalbare voeding. Dit kan door maaltijden aan te bieden, al dan niet in eigen beheer, in studentenrestaurants en -cafetaria's, en door kortingen te verlenen voor het gebruiken van maaltijden in restaurants die door derden uitgebaat worden;

2° het werkveld huisvesting, dat tot doel heeft aan de studenten ondersteuning en advies te verlenen en hen te sensibiliseren voor betaalbare en kwaliteitsvolle huisvesting. Dit gebeurt door, al dan niet in eigen beheer, kamers aan te bieden en de studenten te adviseren over de kamermarkt. Dit gebeurt ook door te bemiddelen tussen studenten en verhuurders over de huisvestingsvoorwaarden;

3° het werkveld sociale dienstverlening, dat tot doel heeft aan de studenten die in een materiële of sociale probleemsituatie verkeren, hulp te bieden. Materiële steun kan verleend worden door vervangende en aanvullende financiële tegemoetkomingen, leningen en kortingen aan de studenten te verstrekken voor de algemene en specifieke studiekosten van de student, alsook door studentenjobs en advies daarover aan te bieden. Aan studenten kan daarenboven bijkomende financiële steun verleend worden als ze in het kader van hun opleiding deelnemen aan internationale mobiliteit. Sociale steun kan verleend worden door eerste opvang te verzorgen, te bemiddelen, begeleiding aan te bieden, hen door te verwijzen, sociale vaardigheden bij te brengen, kinderopvang te verzekeren, informatie te verstrekken over de sociaalfinanciële en sociaaljuridische aspecten van het studeren;

4° het werkveld medische en psychologische dienstverlening dat tot doel heeft aan studenten gepaste psychotherapeutische, psychosociale en medische ondersteuning en advies te verstrekken door een eigen aanbod te ontwikkelen of door samen te werken met andere daartoe geëigende diensten;

5° het werkveld vervoer dat tot doel heeft om mobiliteit van en naar onderwijsactiviteiten te faciliteren en betaalbaar te houden;

6° het werkveld studentenwerking dat de organisatie of de ondersteuning van initiatieven van of voor studenten op sociaal, sportief, maatschappelijk, ecologisch of cultureel vlak, tot doel heeft.

De hogeschool of universiteit kan in het kader van de activiteiten, vermeld in het eerste lid, ook sensibiliserend, preventief en probleemsignalerend werken.

Art. II.349.

Als in een werkveld, als vermeld in artikel II.348 geen acties ontplooid worden, moet dat in het beleidsplan gemotiveerd worden.

Art. II.350.

De instelling kan binnen alle werkvelden, naast activiteiten voor alle studenten, specifieke activiteiten opzetten om de gelijkwaardige toegang van studenten uit kansengroepen te bevorderen. Deze specifieke acties dienen een onderdeel te vormen van een geïntegreerd diversiteits- en gelijkekansenbeleid van de instelling.

Art. II.351.

Het instellingsbestuur kan op voorstel van de stuvoraad samenwerkingsakkoorden over studentenvoorzieningen sluiten met derden.

Afdeling 5. Studentenmobiliteit

Art. II.352.

[5Decr. van 25/04/2014
B.S. 25/09/2014

§ 1. Binnen de perken van de begrotingskredieten stelt de Vlaamse Regering een mobiliteitstoelage ter beschikking voor studenten [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
...28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] die een periode in het buitenland doorbrengen in het kader van hun opleiding onder de volgende voorwaarden :

1° de student [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
...28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] is op het moment van de aanvraag ingeschreven aan een Vlaamse ambtshalve geregistreerde instelling onder een diplomacontract [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
...28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] in een opleiding die valt onder kwalificatieniveau 5, 6, 7 en 8;

2° de student [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
...28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] is door deze instelling of het centrum voorgedragen of geselecteerd om via een uitwisselingsprogramma een periode in het buitenland door te brengen; de instelling [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
...28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] legt de criteria en de voorwaarden voor selectie vast en maakt deze op duidelijke wijze kenbaar aan de student of cursist ruim voor de start van de selectieprocedure;

3° de periode in het buitenland bedraagt minimum één maand en maximum twaalf maanden;

4° de student heeft een leerovereenkomst of een vormingsovereenkomst in het kader van een stage afgesloten met deze instelling [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
...28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] , waarin onder meer de erkenning of validatie van de uitwisseling door deze instelling [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
...28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] wordt geregeld;

5° er wordt voldaan aan de bijkomende criteria en voorwaarden vastgelegd in het specifieke uitwisselingsprogramma waarvoor de student zich kandidaat stelt.

§ 2. De Vlaamse Regering kan bepalen dat de mobiliteitsbeurzen prioritair toegekend worden aan studenten of cursisten ingeschreven in een initiële opleiding van kwalificatieniveau 5, 6 of 7 als de omvang van de begrotingskredieten beperkt is. De Vlaamse Regering neemt dit besluit vóór 1 maart voorafgaand aan het academiejaar waarin de selectie van de studenten of cursisten plaatsvindt.

5Decr. van 25/04/2014
B.S. 25/09/2014
]

Art. II.353.

[5Decr. van 25/04/2014
B.S. 25/09/2014

§ 1. De Vlaamse Regering bepaalt de hoogte van de mobiliteitstoelage en kan daarbij rekening houden met :

1° het referentie-inkomen van de leefeenheid van de student zoals bepaald in titel IV, hoofdstuk III, van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap;

2° het land, de stad of de regio van bestemming;

3° de aard van het studieverblijf in het buitenland: een opleiding aan een onderwijsinstelling of een stage in het kader van een opleiding;

4° [13Decr. van 19/06/2015
B.S. 21/08/2015
het feit of de student behoort tot een of meer ondervertegenwoordigde groepen in het hoger onderwijs. Hieronder worden onder meer begrepen de beursstudenten vermeld in artikel I.3, 13°, de studenten met een functiebeperking vermeld in artikel I.3, 62°, en de werkstudenten vermeld in artikel I.3, 78°;13Decr. van 19/06/2015
B.S. 21/08/2015
]

5° de eventuele internationale afspraken die zijn vastgelegd in een Memorandum of Understanding.

§ 2. [13Decr. van 19/06/2015
B.S. 21/08/2015
Ten minste 25% van de mobiliteitsbeurzen wordt toegekend aan studenten uit ondervertegenwoordigde groepen, bedoeld in 4° van de vorige paragraaf.13Decr. van 19/06/2015
B.S. 21/08/2015
]

§ 3. Met het oog op het realiseren van een evenwichtige en een voldoende gespreide mobiliteit kan de Vlaamse Regering het aantal toe te kennen beurzen voor een bepaald land of regio beperken of verhogen om de mobiliteit naar dat land of regio te beperken of te stimuleren. De Vlaamse Regering neemt dit besluit vóór 1 maart voorafgaand aan het academiejaar waarin de selectie van de studenten [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
...28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] plaatsvindt.

§ 4. De Vlaamse Regering kan (in het kader van de academische diplomatie) een aantal beurzen voorbehouden voor de uitwisseling van studenten met instellingen of bedrijven uit een door de Vlaamse Regering bepaalde lijst van prioritaire landen. De Vlaamse Regering neemt dit besluit vóór 1 maart voorafgaand aan het academiejaar waarin de selectie van de studenten [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
...28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] plaatsvindt.

§ 5. De Vlaamse Regering kan prioritaire studiedomeinen of maatschappelijke thema's vastleggen. De Vlaamse Regering neemt dit besluit vóór 1 maart voorafgaand aan het academiejaar waarin de selectie van de studenten [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
...28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] plaatsvindt.

5Decr. van 25/04/2014
B.S. 25/09/2014
]

Hoofdstuk 6. Algemene bespreking van onderwijsaangelegenheden

Art. II.354.

§ 1. Het bestuur bespreekt de algemene organisatie en werking van de associatie, respectievelijk de instelling ten minste 1 maal per academiejaar met afgevaardigden van :

1° voor zover er geen stemgerechtigde personeelsleden zetelen in het bestuur : verkozen of aangeduide personeelsleden die zetelen in een orgaan van de associatie, respectievelijk de instelling, en

2° voor zover er geen stemgerechtigde studenten zetelen in het bestuur : de studentenraad.

De bespreking vindt plaats in de schoot van een bestaand orgaan of binnen een specifiek daartoe bijeengeroepen forum.

§ 2. Voor de toepassing van paragraaf 1, eerste lid, wordt onder algemene organisatie en werking ten minste verstaan :

1° het strategisch beleid, zijnde :

a) de uitbreiding, inkrimping of beëindiging van de werkzaamheden van de associatie, de instelling, of een belangrijk onderdeel daarvan;

b) het aangaan van samenwerkingsverbanden met andere instellingen of organisaties, het overdragen van bevoegdheden aan andere instellingen of organisaties, of het organiseren van vormen van dienstgewijze decentralisatie;

c) de programmatie van opleidingen;

2° het algemeen onderwijskundig beleid, inzonderheid de planning van onderwijsvernieuwing en onderwijsverbetering;

3° het onderzoeksbeleid en de plannen tot verwezenlijking van dit beleid;

4° het internationaliseringsbeleid inzake onderwijs;

5° het beleid met betrekking tot de verdeling en de besteding van de middelen.

Hoofdstuk 7. Evaluatie

Art. II.355.

[16Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
...16Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
]

[16Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
Hoofdstuk 8. Stage en werkplekleren16Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
]

[16Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016

Art. II.355/1.

Indien de student-stagiair [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
...28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] bij de uitvoering van zijn stage de stagegever of derden schade berokkent, is hij, met behoud van toepassing van artikel 1384, derde tot en met het vijfde lid, van het Burgerlijk Wetboek, enkel aansprakelijk voor zijn bedrog en zijn zware schuld. Voor lichte schuld is de student-stagiair [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
...28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] enkel aansprakelijk als die bij hem eerder gewoonlijk dan toevallig voorkomt.

De aansprakelijkheid van de vader en de moeder in de zin van artikel 1384, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek geldt enkel wanneer een minderjarige student-stagiair [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
...28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] overeenkomstig de hier voormelde gevallen persoonlijk aansprakelijk kan worden gesteld.

De stagegever is een aansteller in de zin van artikel 1384, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek.

Alle met de bepalingen van dit artikel strijdige bedingen zijn nietig.

16Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
]

[62Decr. van 08/12/2023
B.S. 08/01/2024
Titel 6. Grensoverschrijdend gedrag62Decr. van 08/12/2023
B.S. 08/01/2024
]

[62Decr. van 08/12/2023
B.S. 08/01/2024

Art. II.355/2.

De personeelsleden en studenten van de hogeronderwijsinstellingen respecteren de instelling en iedereen die aan de voormelde instelling werkt of studeert. De personeelsleden en studenten respecteren daarbij de internationale en grondwettelijke beginselen over de rechten van de mens. De personeelsleden en studenten gedragen zich in hun onderlinge betrekkingen op een correcte wijze.

62Decr. van 08/12/2023
B.S. 08/01/2024
] [62Decr. van 08/12/2023
B.S. 08/01/2024

Art. II.355/3.

§1. Het bestuur stelt samen met de vertegenwoordigers van de studenten en het personeel een gedragscode op over grensoverschrijdend gedrag. De voormelde gedragscode wordt opgenomen in het arbeidsreglement en in het onderwijs- en examenreglement van de instelling.

Het bestuur werkt samen met de vertegenwoordigers van de studenten en van het personeel een procedure uit voor de meldingen over grensoverschrijdend gedrag en de opvolging ervan binnen de instelling, met inbegrip van de te respecteren termijnen.

Studenten die een melding doen, kunnen desgewenst gebruikmaken van de mogelijkheid om hun examen te laten bijwonen door een waarnemer als vermeld in artikel II.222, 3°.

§2. Het bestuur richt binnen de instelling minstens één intern meldpunt voor meldingen van grensoverschrijdend gedrag door studenten of personeelsleden op. Dit meldpunt bestaat uit de vertrouwenspersoon voor studenten en de vertrouwenspersoon voor personeel. Het bestuur garandeert de onafhankelijke en toegankelijke werking van het interne meldpunt of de interne meldpunten voor meldingen van grensoverschrijdend gedrag.

§3. Het bestuur zorgt ervoor dat er per instelling een centraal register bijgehouden wordt waarin alle meldingen van grensoverschrijdend gedrag bij het meldpunt, de vertrouwenspersoon voor studenten en de vertrouwenspersoon personeel zoals bedoeld in de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, van de instelling worden geregistreerd. Het doel van dit centrale register bestaat erin om alle meldingen die binnen de instelling worden gedaan te verzamelen op één digitale plek. Dit moet de instelling in staat stellen om een beter overzicht te krijgen over meldingen met gemeenschappelijke kenmerken, om deze meldingen beter en accurater op te volgen en om ten aanzien van de betrokken personen sneller en beter gepaste maatregelen uit te werken en te implementeren. Daarnaast stelt het de instellingen in staat om kwaliteitscontrole en opvolging te organiseren rond wat er met de meldingen gebeurt.

In het centrale register worden met inachtneming van de wetgeving op de bescherming van de persoonsgegevens en met het oog op het bereiken van het doel, vermeld in het eerste lid, volgende gegevens opgenomen per registratie:

1° de identificatiegegevens van de melder: naam en voornaam;

2° de identificatiegegevens van iedere persoon die volgens de melder direct of indirect betrokken is bij het grensoverschrijdend gedrag, in welke hoedanigheid dan ook: naam, voornaam, functie en hoedanigheid;

3° een beschrijving van de verklaring van de melder inzake grensoverschrijdend gedrag: de aard van het grensoverschrijdend gedrag, tijdstip van het grensoverschrijdend gedrag, een feitelijke weergave van het grensoverschrijdend gedrag.

Het gaat om meldingen over grensoverschrijdend gedrag tussen studenten, verbonden aan de instelling, onderling binnen de onderwijscontext en tussen studenten en personeel, verbonden aan de instelling binnen de onderwijscontext of buiten de onderwijscontext indien er een hiërarchische relatie bestaat tussen de student en het personeelslid. Ook de meldingen in het kader van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, komen in dit register.

Alleen de preventieadviseur psychosociale aspecten, de vertrouwenspersonen voor personeel zoals bedoeld in de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, en de vertrouwenspersoon voor studenten hebben toegang tot het centrale register.

Indien een melder wenst dat de naam van de melder niet in het register wordt opgenomen, dan zorgt de vertrouwenspersoon waar mogelijk voor een geanonimiseerde registratie. De vertrouwenspersoon informeert de melder dat dit gevolgen heeft voor de opvolging van het dossier.

De instelling bewaart de verklaringen inzake de feiten die in het register zijn opgenomen gedurende vijf jaar indien de betrokkenen allemaal studenten zijn, tien jaar indien een personeelslid betrokken partij is, dertig jaar indien de melding om strafbare feiten gaat, dit steeds te rekenen vanaf de dag dat het personeelslid of de student deze verklaringen heeft laten optekenen. Indien er een nieuwe melding wordt gedaan omtrent een betrokken partij die eerder in het register werd vermeld, dan wordt de bewaartermijn van de oorspronkelijke verklaring in overeenstemming gebracht met de nieuwe bewaartermijn.

62Decr. van 08/12/2023
B.S. 08/01/2024
] [62Decr. van 08/12/2023
B.S. 08/01/2024

Art. II.355/4.

§1. Het bestuur stelt minstens één vertrouwenspersoon voor studenten aan waar een student terecht kan voor meldingen over grensoverschrijdend gedrag tussen studenten, verbonden aan de instelling, onderling binnen de onderwijscontext en tussen studenten en personeel, verbonden aan de instelling binnen de onderwijscontext of buiten de onderwijscontext indien er een hiërarchische relatie bestaat tussen de student en het personeelslid.

Het bestuur garandeert dat de vertrouwenspersoon voor studenten de opdracht, vermeld in het eerste lid, volledig autonoom kan uitoefenen. Geen enkele persoon mag druk uitoefenen op de vertrouwenspersoon bij de uitoefening van diens functie. Vertrouwenspersonen mogen geen nadeel ondervinden van hun activiteiten als vertrouwenspersoon en kunnen in hun functie van niemand bevelen ontvangen.

§2. De vertrouwenspersoon voor studenten onderneemt in overleg met de melder één of meerdere van onderstaande acties:

1° gesprekken die het onthaal en het actief luisteren omvatten;

2° een bemiddeling tussen de betrokken personen als alle betrokken personen daarmee akkoord gaan;

3° een melding of interventie bij een andere student of bij een personeelslid, of de hiërarchische lijn van dat personeelslid, na uitdrukkelijke toestemming van de melder;

4° een gerichte doorverwijzing;

5° het in kaart brengen van andere mogelijke interne en externe acties en het ondersteunen bij die acties die de melder kan ondernemen als de melder de acties, vermeld in punt 1° tot en met 4°, als onvoldoende beschouwt.

§3. De vertrouwenspersoon voor studenten of de vertrouwenspersoon voor personeel kan, als er ten aanzien van een bepaalde betrokken persoon meerdere meldingen zijn ontvangen, ambtshalve initiatief nemen om vervolgstappen te nemen. Daarbij houdt de vertrouwenspersoon steeds rekening met de eventuele vraag van een of meerdere melders om anoniem te blijven.

Als er zich een situatie voordoet die een acuut risico inhoudt voor studenten of personeelsleden, neemt de vertrouwenspersoon voor studenten of de vertrouwenspersoon voor personeel een initiatief met inachtneming van de regels van het beroepsgeheim, vermeld in artikel 458 van het Strafwetboek.

Het nemen van initiatief kan bestaan uit de acties opgenomen in paragraaf 2, het op de hoogte brengen van de tuchtoverheid en/of het parket informeren.

De vertrouwenspersoon voor studenten of personeel kan de bevoegde tuchtoverheid op de hoogte brengen van een melding over grensoverschrijdend gedrag als er ten aanzien van een bepaalde persoon meerdere meldingen zijn ontvangen. Hierbij worden in een eerste fase enkel die gegevens doorgegeven die de tuchtoverheid toelaten te beslissen of ze al dan niet een tuchtonderzoek wil opstarten.

Het tuchtreglement legt procedures vast waaronder vastgelegde termijnen voor het geven van een ontvangstbevestiging en de verschillende stappen die de tuchtoverheid kan ondernemen.

§4. Het bestuur zorgt ervoor dat de vertrouwenspersoon voor studenten beschikt over de nodige tijd en over de vaardigheden en kennis die nodig zijn voor de uitoefening van de opdracht als vertrouwenspersoon voor studenten.

Desgevallend zorgt de instelling zo snel mogelijk voor de nodige opleiding en professionalisering. De vertrouwenspersoon voor studenten volgt uiterlijk binnen zes maanden nadat die is aangesteld een basisopleiding van ten minste vijf dagen.

De vertrouwenspersoon voor studenten volgt minstens één keer per jaar een intervisie of supervisie voor vertrouwenspersonen voor studenten. Vertrouwenspersonen voor studenten die zonder geldige reden niet jaarlijks een intervisie of supervisie volgen, verliezen het statuut van vertrouwenspersoon voor studenten en kunnen niet meer als vertrouwenspersoon voor studenten functioneren.

§5. De vertrouwenspersoon voor studenten werkt binnen de regels van het beroepsgeheim, vermeld in artikel 458 van het Strafwetboek.

De vertrouwenspersoon voor studenten, de vertrouwenspersoon personeel en de preventieadviseur psychosociale aspecten zoals bedoeld in de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, hebben het recht en de plicht om waar nodig contact op te nemen met elkaar zodat het mogelijk wordt om alle meldingen die gedaan worden binnen de instelling op één digitale plek te verzamelen. Zij maken gezamenlijke afspraken over het centraal register en kunnen pertinente informatie uitwisselen met het oog op de uitoefening van hun functie. De verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) wordt hierbij in acht genomen. De persoonsgegevens worden verwerkt op basis van de rechtvaardigheidsgrond in artikel 6.1, c), van de algemene verordening gegevensbescherming.

Vertrouwenspersonen voor studenten houden per melding een individueel dossier bij. Het gaat om een weergave van de gebeurtenissen inzake het grensoverschrijdend gedrag zoals beschreven door de melder en identificatiegegevens van alle personen die volgens de melder direct of indirect zijn betrokken bij het grensoverschrijdend gedrag, in welke hoedanigheid dan ook. In het dossier wordt ook opgenomen welke acties uit paragraaf 2 zijn ondernomen.

Indien een melder wenst dat de naam van de melder niet in het individueel dossier wordt opgenomen, dan zorgt de vertrouwenspersoon waar mogelijk voor een geanonimiseerde registratie. De vertrouwenspersoon informeert de melder dat dit gevolgen heeft voor de opvolging van het dossier.

§6. Vertrouwenspersonen voor studenten rapporteren jaarlijks aan het bestuur over hun werking.

§7. Minstens de helft van de vertrouwenspersonen voor studenten behoort niet tot het zelfstandig academisch personeel of onderwijspersoneel.

§8. Personen die binnen de hogeronderwijsinstelling als vrijwilliger werkzaam zijn, extern gefinancierde onderzoekers en doctoraatsstudenten die werkzaam zijn in een hogeronderwijsinstelling kunnen grensoverschrijdend gedrag melden bij een intern meldpunt als vermeld in artikel II.355/3, §2. Ze worden met betrekking tot de verdere afhandeling van hun melding gelijkgesteld met een personeelslid.

§9. De bepalingen van paragraaf 3 tot en met 5 zijn onverminderd de bepalingen van de federale wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk eveneens van toepassing op de vertrouwenspersonen voor personeel.

62Decr. van 08/12/2023
B.S. 08/01/2024
]

TITEL 7. Bestuursstructuur van de hogescholen

Hoofdstuk 1. De gesubsidieerde hogescholen

Afdeling 1. Algemene bepalingen

Art. II.356.

Dit hoofdstuk is enkel van toepassing op de gesubsidieerde vrije en de gesubsidieerde officiële hogescholen.

Art. II.357.

Elke gesubsidieerde vrije hogeschool neemt een aparte privaatrechtelijke rechtspersoon aan. Zij bepaalt haar bestuurszetel en deelt die mee aan de Vlaamse Regering.

Art. II.358.

Aan de personen die in de hogeschool een bestuursmandaat bekleden, kan een vergoeding worden toegekend. Het hogeschoolbestuur bepaalt het bedrag van deze vergoeding.

Art. II.359.

Het hogeschoolbestuur bepaalt welke departementen de hogeschool omvat en wijst per departement een departementshoofd aan. Het departementshoofd is belast met de dagelijkse leiding van het departement.

Art. II.360.

Het hogeschoolbestuur kan overeenkomstig de statuten bepaalde beslissingsbevoegdheden delegeren, onder meer op het niveau van de departementen.

Art. II.361.

De commissaris van de Vlaamse Regering bij de hogescholen oefent in het kader van de wettelijkheidscontrole toezicht uit op de werking van de medezeggenschapsorganen en van de onderhandelingscomités.

Afdeling 2. De medezeggenschapsorganen

Onderafdeling 1. De academische raad

Art. II.362.

Het hogeschoolbestuur richt een academische raad op.

Het hogeschoolbestuur heeft de plicht de academische raad in te lichten over alle aangelegenheden met betrekking tot de hogeschool.

Art. II.363.

De academische raad is samengesteld uit :

1° drie achtste vertegenwoordigers van het hogeschoolbestuur;

2° drie achtste vertegenwoordigers van het personeel, verkozen door en onder alle personeelsleden van de hogeschool. De kandidaten dienen op het ogenblik van hun verkiezing ten minste 2 jaar een betrekking in de hogeschool te hebben bekleed;

3° twee achtste vertegenwoordigers van de studenten van de hogeschool, verkozen door en onder [41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
de studenten die ten minste 27 studiepunten hebben opgenomen41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
] in die hogeschool.

Art. II.364.

Het mandaat van de leden van de academische raad duurt 4 academiejaren en is hernieuwbaar. Het mandaat van de vertegenwoordigers van de studenten duurt 1 academiejaar en is tweemaal hernieuwbaar.

Art. II.365.

De personeelsleden die deel uitmaken van de academische raad, genieten van de nodige faciliteiten om hun mandaat naar behoren te kunnen vervullen. Zij kunnen voor de daden gesteld in de uitoefening van hun mandaat geen tuchtsanctie oplopen.

De studenten die deel uitmaken van de academische raad genieten van de nodige faciliteiten om hun mandaat naar behoren te kunnen vervullen. Zij mogen op geen enkele wijze nadelen ondervinden of sancties krijgen voor de daden gesteld in de uitoefening van hun mandaat.

Art. II.366.

Het reglement van de academische raad wordt in consensus opgesteld door het hogeschoolbestuur en de academische raad. Zo er geen consensus wordt bereikt beslist de academische raad.

Dit reglement bepaalt ten minste :

1° het aantal vergaderingen, met een minimum van 3 per jaar;

2° de wijze van bijeenroeping;

3° de wijze van mededeling van de documenten;

4° de wijze van besluitvorming en stemming;

5° de wijze waarop het hogeschoolbestuur de beslissingen die het neemt in het kader van de medezeggenschap, meedeelt aan de leden van de academische raad;

6° het secretariaat van de academische raad;

7° de procedure van verkiezing van de vertegenwoordigers van het personeel en de studenten.

Art. II.367.

De rechten en bevoegdheden van de academische raad worden als volgt gedefinieerd :

1° informatierecht : het recht op informatie;

2° adviesbevoegdheid : het op vraag van het hogeschoolbestuur of op eigen initiatief verlenen en opstellen van een advies na bespreking in de academische raad;

3° overlegbevoegdheid : het op vraag van het hogeschoolbestuur of zijn gemandateerde(n) of op eigen initiatief nemen van een besluit dat, als het bij consensus wordt genomen, door het hogeschoolbestuur wordt uitgevoerd. Indien geen consensus wordt bereikt, beslist het hogeschoolbestuur. Indien dit besluit echter consequenties inhoudt voor de arbeidsomstandigheden van het personeel, dan dient over dit besluit onderhandeld te worden in het betrokken onderhandelingscomité, vooraleer het door het hogeschoolbestuur kan worden uitgevoerd.

De academische raad kan deze rechten hebben of bevoegdheden uitoefenen door of krachtens het decreet of krachtens een beslissing van het hogeschoolbestuur.

Art. II.368.

§ 1. De academische raad heeft een recht op informatie over alle aangelegenheden met betrekking tot de hogeschool.

§ 2. Op vraag van het hogeschoolbestuur of op eigen initiatief heeft de academische raad ten minste adviesbevoegdheid, voor wat de onderwijskundige aspecten betreft, met betrekking tot :

1° verandering van de doelstelling van de hogeschool;

2° uitbreiding, inkrimping of beëindiging van de werkzaamheden van de hogeschool of een belangrijk onderdeel ervan;

3° bouwprojecten;

4° de vaststelling en de wijziging van het beleid inzake interne kwaliteitsbewaking met betrekking tot de onderwijs- en onderzoeksopdracht;

5° het onderzoeksbeleid van de hogeschool, het plan tot verwezenlijking van dit beleid en zijn jaarlijkse aanpassingen, waarin hij het beleid van de verschillende departementen coördineert;

6° de programmatie van de hogeschool.

Indien de academische raad een unaniem advies uitbrengt, kan het hogeschoolbestuur hiervan enkel gemotiveerd afwijken.

§ 3. Op vraag van het hogeschoolbestuur of zijn gemandateerde(n), of op eigen initiatief heeft de academische raad ten minste overlegbevoegdheid voor wat de onderwijskundige aspecten betreft, met betrekking tot :

1° beleid met betrekking tot de besteding en de verdeling van de middelen;

2° de vaststelling van de criteria voor de aanwending van de werkingsuitkering, de vaststelling van de begroting en de personeelsformatie;

3° de algemene organisatie van de werking van de hogeschool;

4° de vaststelling en de wijziging van het huishoudelijke reglement van de hogeschool;

5° de vaststelling en de wijziging van het globale beleid inzake onderwijs- en examenreglement;

6° de concrete vaststelling en de wijziging van het onderwijs- en examenreglement;

7° de deelname aan of de beëindiging van een onderwijsexperiment;

8° de vaststelling of de wijziging van het globale nascholingsbeleid van de hogeschool;

9° de vaststelling en de wijziging van het beleid met betrekking tot de sociale voorzieningen ten behoeve van de studenten;

10° het toezicht op, de evaluatie van en de coördinatie van de opleidingsprogramma's en de studiebegeleiding;

11° de organisatie van het academiejaar met inbegrip van de vakantie- en verlofregeling;

12° overdracht of fusie van de hogeschool.

§ 4. Indien er in de hogeschool geen of slechts 1 departement en evenmin een vergelijkbare structuur zoals bepaald in artikel II.369 is, neemt de academische raad de adviserende bevoegdheid zoals vermeld in artikel II.372 op.

Onderafdeling 2. De departementale raad

Art. II.369.

Indien de hogeschool meer dan 1 departement telt, richt het hogeschoolbestuur per departement een departementale raad op. Indien het hogeschoolbestuur bepaalde beslissingsbevoegdheden toekent in een andere deelstructuur of op een ander niveau dan het departement, richt het voor deze deelstructuur of voor dit niveau een medezeggenschapsorgaan op dat samengesteld is op analoge wijze als de departementale raad en dat dezelfde bevoegdheden uitoefent [41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
, tenzij het gaat om een participatiecommissie op niveau van een opleiding. In dat laatste geval zijn minstens 1/3 van de leden binnen die commissie studenten.41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
]

De departementale raad is als volgt samengesteld :

1° het departementshoofd, dat ambtshalve voorzitter is van de departementale raad;

2° de helft vertegenwoordigers van het personeel, verkozen door en onder leden van het personeel verbonden aan het departement, met uitzondering van het departementshoofd. De kandidaten dienen op het ogenblik van de verkiezing ten minste 2 jaar een betrekking in de hogeschool te hebben bekleed;

3° een vierde vertegenwoordigers van de studenten verkozen door en onder de studenten die verbonden zijn aan het departement en [41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
ten minste 27 studiepunten hebben opgenomen41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
] in die hogeschool;

4° een vierde vertegenwoordigers uit de sociaal-economische en culturele milieus, gecoöpteerd door het departementshoofd en de vertegenwoordigers, bedoeld in 2° en 3°.

Art. II.370.

De personeelsleden die deel uitmaken van de departementale raad, genieten van de nodige faciliteiten om hun mandaat naar behoren te kunnen vervullen. Zij kunnen voor de daden gesteld in de uitoefening van hun mandaat geen tuchtsanctie oplopen.

De studenten die deel uitmaken van de departementale raad genieten van de nodige faciliteiten om hun mandaat naar behoren te kunnen vervullen. Zij mogen op geen enkele wijze nadelen ondervinden of sancties krijgen voor de daden gesteld in de uitoefening van hun mandaat.

Art. II.371.

Het hogeschoolbestuur bepaalt het reglement van de departementale raad waarin ten minste zijn opgenomen :

1° de bevoegdheid en de werking van de departementale raad;

2° de wijze van samenstelling en het aantal leden;

3° de duur van het mandaat;

4° de materies waarvoor de departementale raad bevoegd is.

Art. II.372.

§ 1. De departementale raad heeft een recht op informatie over alle aangelegenheden met betrekking tot het departement.

§ 2. Op vraag van het hogeschoolbestuur of op eigen initiatief kan de departementale raad adviezen op departementaal niveau verlenen met betrekking tot :

1° de vaststelling van de pedagogische criteria met betrekking tot de besteding van de middelen;

2° de vaststelling van de pedagogische criteria voor de taakverdeling van het personeel;

3° de samenwerkingsakkoorden met derden;

4° de algemene organisatie en de werking;

5° de programmatie van de opleiding;

6° de programmatie, de organisatie en de evaluatie van het onderzoeksbeleid;

7° de goedkeuring van onderzoeksprojecten;

8° de evaluatie van de onderzoeksactiviteiten;

9° de vormgeving van de interne kwaliteitsbewaking met betrekking tot de onderwijs- en onderzoeksopdracht;

10° de indeling van elke opleiding in opleidingsonderdelen en studiejaren;

11° de uitdrukking van de studieomvang van elke opleiding in studiepunten;

12° het onderwijs- en examenreglement;

13° de vaststelling van de criteria voor het opstellen van de opleidingsprogramma's en de pedagogische methodes;

14° de evaluatie van het onderwijs;

15° de organisatie en de evaluatie van de studiebegeleiding;

16° de organisatie van en de controle op de examens en de evaluatie van de examenregeling;

17° het beleid inzake de nascholing;

18° de oprichting van vaste of tijdelijke commissies en werkgroepen;

19° de organisatie van de onderwijsactiviteiten.

Hoofdstuk 2. School of arts

Art. II.373.

De raad van een School of Arts bestuurt de School of Arts. Minimaal 30% en maximaal 49% van de effectief stemgerechtigde leden van die raad is voorgedragen door de universiteit van de associatie waartoe de hogeschool behoort, of, in geval van een samenwerkingsverband, door de geassocieerde universiteiten.

Het hogeschoolbestuur of, in het kader van een samenwerkingsverband, de betrokken hogeschoolbesturen, leggen in een reglement ten minste de volgende elementen vast :

1° de wijze van samenstelling van de raad van de School of Arts;

2° het exacte aantal leden van de raad van de School of Arts;

3° de procedure voor de aanstelling van de leden en de opvolgers;

4° de duur van het mandaat van de leden;

5° de aanstelling van het hoofd van een School of Arts, waaraan het mandaat van departementshoofd kan toegekend worden;

6° de termijnen waarin het hogeschoolbestuur of de betrokken hogeschoolbesturen moeten reageren als ze niet instemmen met een advies van de raad van de School of Arts, als vermeld in artikel II.375;

7° de toewijzing of delegatie van bevoegdheden aan het hoofd van de School of Arts.

Bij de samenstelling van de raad wordt rekening gehouden met de geldende regelgeving inzake participatie van studenten en personeel.

De raad van de School of Arts stelt een huishoudelijk reglement op waarin minimaal de volgende elementen zijn opgenomen :

1° het aantal vergaderingen per jaar,

2° de wijze van bijeenroeping;

3° de wijze van mededeling van de documenten;

4° de wijze van besluitvorming en stemming.

Art. II.374.

De raad van de School of Arts organiseert de opdrachten, vermeld in artikel II.7, § 2.

Daarenboven coördineert de raad van de School of Arts de bestuurstaken op het niveau van de School of Arts, conform de algemene richtlijnen van de raad van bestuur en het bestuurscollege van de hogeschool of, in geval van een samenwerkingsverband, van de betrokken hogescholen.

Art. II.375.

De raad van de School of Arts is belast met :

1° het vaststellen van de onderwijsprogramma's en het controleren of de concretisering van het onderwijs en de examens in overeenstemming is met die programma's;

2° het onderzoeksbeleid binnen de School of Arts;

3° de interne organisatie van de School of Arts;

4° het bepalen van de taakomschrijvingen van het personeel dat toegewezen is aan de School of Arts;

5° [41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
...41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
]

6° het opmaken van het financiële verslag en het jaarverslag waarin de activiteiten van de School of Arts worden weergegeven;

7° de voordracht van een vertegenwoordiger van de School of Arts in de onderzoeksraad van de universiteit van de associatie of, in het kader van een samenwerkingsverband, in de onderzoeksraden van de betrokken universiteiten.

De raad van de School of Arts is ook belast met :

1° het opstellen van een jaar- en meerjarenbegroting die ter goedkeuring wordt voorgelegd aan het hogeschoolbestuur;

2° het opstellen van een investeringsplan voor (wetenschappelijke) infrastructuur dat ter goedkeuring wordt voorgelegd aan het hogeschoolbestuur;

3° het opstellen van een personeelsformatie die ter goedkeuring wordt voorgelegd aan het hogeschoolbestuur.

Als het hogeschoolbestuur of, in geval van een samenwerkingsovereenkomst, de hogeschoolbesturen niet instemmen met de voorstellen van de raad van de School of Arts, sturen ze een gemotiveerd advies voor heroverweging naar de raad van de School of Arts. Als die procedure niet leidt tot overeenstemming, beslissen het instellingsbestuur of de instellingsbesturen en wordt het gebrek aan akkoord expliciet vermeld bij de genomen beslissing. Het instellingsbestuur respecteert daarbij de termijnen die opgenomen zijn in het reglement, vermeld in artikel II.373, tweede lid, 6°.

Binnen de door het hogeschoolbestuur of de hogeschoolbesturen goedgekeurde jaar- en meerjarenbegroting en personeelsformatie is de raad van de School of Arts belast met :

1° de aanwending van de werkingsuitkering van de Vlaamse Gemeenschap, de aanvullende onderzoeksmiddelen, vermeld in artikel III.39, en de eigen inkomsten van de School of Arts en van alle andere financiële middelen die de hogeschool of hogescholen ter beschikking stellen aan de School of Arts;

2° het formuleren van voorstellen voor de aanstelling en benoeming van het onderwijzend personeel;

3° het formuleren van voorstellen voor het toekennen van ambtswijzigingen en bevorderingen voor het personeel dat toegewezen is aan de School of Arts;

4° het formuleren van voorstellen voor het sluiten van samenwerkingsakkoorden.

Hoofdstuk 3. Overkoepelende samenwerking

Art. II.376.

Met behoud van de toepassing van de artikelen II.171 tot en met II.173 en artikel V.223 kunnen hogescholen in vrij verband samenwerken met het oog op vrijwillige netoverschrijding. Daartoe kunnen zij beslissen om, bij overeenkomst, samen te werken in een netwerk op onderwijskundig, administratief, financieel en sociaal vlak.

Teneinde dit samenwerkingsverband te realiseren, kunnen de hogescholen gelden overdragen.

Deze samenwerkingsverbanden vallen onder de controle zoals bepaald in deel 4, titel 4, hoofdstuk 2.

TITEL 8. Overgangsbepalingen

Hoofdstuk 1. Overgangsrecht voor het verlenen van de graad van bachelor en master

Art. II.377.

De academische graden van licentiaat, handelsingenieur, burgerlijk ingenieur, burgerlijk ingenieur-architect, bio-ingenieur, landbouwkundig ingenieur, ingenieur voor de scheikunde en de landbouwindustrieën, apotheker, arts, tandarts, dierenarts, van gediplomeerde in de aanvullende studiën, van gediplomeerde in de gespecialiseerde studiën, doctor in de rechten (verleend ten laatste in het academiejaar 1972-1973), doctor in de diergeneeskunde zonder proefschrift of doctor in de genees-, heel-, en verloskunde zonder proefschrift die de universiteiten, de erkende faculteiten voor protestantse godgeleerdheid, de Examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap of de Examencommissies van de Staat voor het universitair onderwijs hebben verleend vóór het academiejaar 2004-2005 zijn gelijkgeschakeld met de graad van de master. De houders van die academische graden zijn gerechtigd tot het voeren van de titel van master. De Vlaamse Regering neemt de aanvullende maatregelen die nodig zijn voor de gelijkschakeling van andere academische of universitaire graden op grond waarvan de houder gerechtigd is tot het voeren van een beschermde titel van hoger onderwijs, met de graad van master.

Art. II.378.

§ 1. De graden gegradueerde, maatschappelijke assistent, vroedvrouw, kleuterleid(st)er, kleuteronderwijzer(es), onderwijzer(es), assistent in de psychologie, maatschappelijk adviseur, architect-assistent, technisch ingenieur, van geaggregeerde voor het secundair onderwijs groep 1 of van geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs die de hogescholen, de Examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap of de Examencommissie van de Staat hebben verleend vóór het academiejaar 2004-2005 in het hogeschoolonderwijs van 1 cyclus of in het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan, zijn gelijkgeschakeld met de graad van bachelor. De houders van die graden zijn gerechtigd tot het voeren van de titel van bachelor.

De graden van industrieel ingenieur, architect, interieurarchitect, meester, licentiaat of handelsingenieur die de hogescholen, de Examencommissie van de Vlaamse Gemeenschap of de Examencommissie van de Staat hebben verleend vóór het academiejaar 2004-2005 in het hogeschoolonderwijs van 2 cycli of in het hoger onderwijs van het lange type met volledig leerplan, zijn gelijkgeschakeld met de graad van master. De houders van die graden zijn gerechtigd tot het voeren van de titel van master.

De Vlaamse Regering neemt de aanvullende maatregelen die nodig zijn voor de gelijkschakeling van de andere graden die in het hoger onderwijs werden verleend overeenkomstig de voorschriften zoals die op het ogenblik van de uitreiking luidden, met de graad van bachelor of master.

§ 2. De graad van gegradueerde, die een Centrum voor Volwassenenonderwijs heeft uitgereikt ten aanzien van een op grond van artikel II.138 geaccrediteerde opleiding, in de periode voorafgaand aan de uitreiking van het nieuwe bachelordiploma door de ontvangende ambtshalve geregistreerde instelling of door het overdragende Centrum voor Volwassenenonderwijs en de ontvangende ambtshalve geregistreerde instelling gezamenlijk in toepassing van [23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
artikel II.138, § 423Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
] is gelijkgesteld met de graad van bachelor. De houders van die graden zijn gerechtigd tot het voeren van de titel van bachelor.

§ 3. De opleiding tot lijnpiloot georganiseerd door een door het Belgisch Bestuur van de Luchtvaart erkende privé-instelling wordt gelijkgesteld met een professionele bacheloropleiding.

Art. II.379.

De graden van bachelor of master met of zonder nadere kwalificatie of specificatie, en van doctor of philosophy (met afkorting PhD) die de universiteiten of hogescholen of andere instellingen voor hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap hebben verleend voor 31 oktober 2008 worden geacht op een rechtmatige wijze te zijn verleend. De personen die op grond van die verleende graden de titel van bachelor of master met of zonder nadere kwalificatie of specificatie voeren of de titel van doctor of philosophy (afgekort PhD) voeren, worden geacht die titel op een rechtmatige wijze te voeren in de Vlaamse Gemeenschap.

De studenten die vóór 31 december 2003 zijn ingeschreven in een bacheloropleiding georganiseerd door het in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad gevestigde Vesalius College, kunnen :

1° deze opleiding beëindigen;

2° de graad van bachelor, met of zonder nadere kwalificatie of specificatie verkrijgen;

3° de titel van bachelor op rechtmatige wijze voeren in de Vlaamse Gemeenschap.

De studenten die vóór 31 oktober 2008 een mastergraad verworven hebben, uitgereikt door het Europacollege op haar campus in Polen kunnen de titel van master op rechtmatige wijze voeren in de Vlaamse Gemeenschap. De graad van master wordt geacht op rechtmatige wijze te zijn verleend.

Hoofdstuk 2. Regularisatie van sommige diploma's en graden

Art. II.380.

De volgende diploma's en graden in het hoger onderwijs worden geacht rechtmatig te zijn uitgereikt door de [64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
Evangelische Theologische Faculteit, Leuven64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
] (voorheen het Bijbelinstituut) of door de Universitaire Faculteit voor Protestantse Godgeleerdheid te Brussel :

1° getuigschrift van studiën gedaan met het oog op het godsdienstonderricht uitgereikt na 4 jaar studie;

2° diploma voor het protestants godsdienstonderricht in de lagere graad;

3° gegradueerde in de godsdienstwetenschappen;

4° geaggregeerde voor het protestants godsdienstonderricht in het lager secundair onderwijs.

Deze bepaling geldt tot het einde van het academiejaar 2006-2007. Studenten die in het academiejaar 2006-2007 niet slaagden voor de examens van het studiejaar leidend tot 1 van de in het eerste lid bedoelde diploma's en graden, kunnen evenwel nog een rechtmatig afgeleverd diploma, respectievelijk een rechtmatig afgeleverde graad behalen in het academiejaar 2007-2008.

Hoofdstuk 3. Overgangsregelingen met betrekking tot de accreditatie

Afdeling 1 [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
...29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

Art. II.381.

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
...29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

Afdeling 2. [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
...29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

Art. II.382. en Art. II.383

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
...29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

Afdeling 3. [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
...29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

Art. II.384. en Art. II.385

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
...29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

Afdeling 4. [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
...29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

Art. II.386.

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
...29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

Afdeling 5. [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
...29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

Art. II.387.

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
...29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[12Decr. van 19/06/2015
B.S. 17/07/2015
Afdeling 6. - [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
Overgangsregeling naar aanleiding van de invoering van het nieuwe kwaliteitszorgstelsel in het hoger onderwijs29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
] 12Decr. van 19/06/2015
B.S. 17/07/2015
]

[12Decr. van 19/06/2015
B.S. 17/07/2015

Art. II.387/1.

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
Als de geldigheid van de lopende accreditatietermijn van een opleiding aangeboden door een universiteit of hogeschool afloopt vóór de accreditatieorganisatie een besluit instellingsreview als vermeld in artikel II.170/7 van deze codex, heeft genomen voor de [35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
periode 2020- 202535Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
] voor de betreffende instelling, dan wordt de accreditatie van de opleiding verlengd met 6 jaar. Dit geldt niet voor :

1° de opleidingen die geaccrediteerd zijn conform artikel II.151, eerste lid;

2° de opleidingen waarvan de studieomvang uitgebreid is of die erkend zijn als onderzoeksmasters, conform hoofdstuk 9, afdeling 4;

3° de opleidingen die een positief accreditatiebesluit met beperkte geldigheidsduur hebben ontvangen.

29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
De opleidingen van bachelor in de verpleegkunde worden geacht geaccrediteerd te zijn tot en met het einde van het academiejaar 2021-2022. De eerstvolgende beoordeling en accreditatie verloopt volgens de procedure en regelgeving die van toepassing was voor 1 september 2019.29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
De bachelor-na-bacheloropleidingen, vermeld in artikel II.102, § 5, van deze codex, worden geacht geaccrediteerd te zijn tot en met het einde van het academiejaar 2021-2022.29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

23Decr. van 16/06/2017
B.S. 18/08/2017
] [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018

Opleidingen die reeds een procedure voor accreditatie of de voorgaande procedure voor de externe beoordeling zijn opgestart voor 1 september 2019, worden geaccrediteerd volgens de procedure en de regelgeving die van toepassing was voor 1 september 2019.

29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

12Decr. van 19/06/2015
B.S. 17/07/2015
]

Hoofdstuk 4. Overgangsregeling met betrekking tot de [13Decr. van 19/06/2015
B.S. 21/08/2015
taalregeling13Decr. van 19/06/2015
B.S. 21/08/2015
]

Art. II.388.

De initiële bachelor- en masteropleidingen met een taalequivalent die voor de start van het academiejaar 2013-2014 bestaan, zijn vrijgesteld van de procedure, vermeld in artikel II.263.

De initiële masteropleidingen van 60 studiepunten c.q. meer dan 60 studiepunten die voor de start van het academiejaar 2013-2014 bestaan en die op grond van de bepalingen van artikel II.261 anderstalig zijn en nog geen taalequivalent hebben, moeten binnen de 2 c.q. 3 jaar na de start van het academiejaar 2013-2014 de procedure vermeld in artikel II.263 doorlopen hebben. De instelling bezorgt voor 1 oktober 2013 een overzicht van die opleidingen aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs.

Art. II.389.

[5Decr. van 25/04/2014
B.S. 25/09/2014

Van de volgende leden van het onderwijzend personeel en van het academisch personeel, belast met een onderwijsopdracht, wordt het vereiste beheersingsniveau van de Nederlandse taal, vermeld in artikel II.270, § 2, vermoed aanwezig te zijn :

1° diegene die vóór het academiejaar 2013-2014 benoemd zijn;

2° diegene die vóór het academiejaar 2013-2014 aangesteld zijn met het oog op een vaste benoeming zoals vermeld in artikel V.28 en V.29 van deze codex;

3° diegene die vóór het academiejaar 2013-2014 aangesteld zijn voor onbepaalde duur.

5Decr. van 25/04/2014
B.S. 25/09/2014
]

Hoofdstuk 5. Overgangsregeling met betrekking tot het studiegeld

Art. II.390.

Tot het begin van het academiejaar 2014-2015 luiden de artikelen II.207, II.209, II.210, II.213, II.216 en II.218 als volgt :

"Art. II.207. Het instellingsbestuur stelt jaarlijks vóór 1 mei de bedragen van het studiegeld vast, overeenkomstig :

1° de regelen van artikel II.208 tot en met II.211, voor wat betreft de studenten onder diploma- of creditcontract;

2° de regelen van artikel II.212, voor wat betreft de studenten onder examencontract.

Deze afdeling is niet van toepassing op de instellingen die geen subsidies ontvangen van de Vlaamse Gemeenschap voor het verzorgen van het onderwijs.

Art. II.209. §1. Voor studenten die in een academiejaar een inschrijving nemen voor ten hoogste 53 studiepunten bedraagt :

1° het vast gedeelte van het studiegeld ten hoogste 55 euro, en

2° het variabel gedeelte van het studiegeld ten hoogste 7,5 euro per studiepunt.

§2. Voor studenten die in een academiejaar een inschrijving nemen voor ten minste 54 en ten hoogste 66 studiepunten, wordt een forfaitair studiegeld tussen 445 en 505 euro gevraagd.

§3. Indien in een academiejaar een inschrijving wordt genomen voor méér dan 66 studiepunten, wordt het variabel gedeelte van het studiegeld voor het aantal studiepunten boven 66 berekend door deze studiepunten te vermenigvuldigen met ten minste 2,5 en ten hoogste 3 euro.

§4. Een hogeschool of universiteit kan aan een student een bijkomend studiegeld vragen voor de studiepunten waarvoor de student op het ogenblik van de inschrijving geen toereikend leerkrediet heeft. Dit bijkomend inschrijvingsgeld kan ten hoogste 10 euro per studiepunt bedragen.

Onder leerkrediet wordt begrepen het leerkrediet zoals bepaald in Titel 4, Hoofdstuk 2, afdeling 3, van dit deel.

Art. II.210. § 1. Voor beurstariefstudenten die een studietraject van meer dan 53 studiepunten volgen, betreft het studiegeld een forfaitair bedrag dat ten hoogste gelijk is aan :

1° in de hogescholen : 100 euro;

2° in de universiteiten : 80 euro.

Voor beurstariefstudenten die een studietraject van ten hoogste 53 studiepunten volgen of een bijkomende inschrijving nemen, betreft het studiegeld een forfaitair bedrag dat ten hoogste gelijk is aan 55 euro.

§2. Voor bijna-beursstudenten bedraagt het studiegeld ten hoogste twee derden van het bedrag vastgesteld overeenkomstig artikel II.208 en II.390.

§3. Studenten die het laatste jaar secundair onderwijs volgen en die met een creditcontract voor maximaal 10 studiepunten ingeschreven zijn in het hoger onderwijs, betalen 50% van het studiegeld van een beurstariefstudent.

Art. II.213. §1. Het studiegeld voor studenten die zich inschrijven voor een bachelor-na-bacheloropleiding, opgenomen in de door de Vlaamse Regering vastgestelde lijst, zoals vermeld in artikel III.16, bedraagt :

1° voor het vaste gedeelte van het studiegeld ten hoogste 55 euro;

2° voor het variabele gedeelte van het studiegeld ten hoogste 7,5 euro per studiepunt.

§2. Het studiegeld voor studenten die zich inschrijven voor een andere bachelor-na-bacheloropleiding dan de bachelor-na-bacheloropleiding, vermeld in paragraaf 1, of voor een master-na-masteropleiding, opgenomen in de door de Vlaamse Regering vastgestelde lijst, zoals vermeld in artikel III.16, bedraagt maximaal het dubbele van de bedragen vermeld in paragraaf 1.

§3. Het instellingsbestuur kan voor de andere master-na-masteropleidingen dan de master-na-masteropleidingen, vermeld in paragraaf 2, een studiegeld vragen dat ten hoogste gelijk is aan 5.400 euro.

In bijzondere omstandigheden kan het maximumbedrag vastgesteld worden op 24.790 euro. Die bijzondere omstandigheden betreffen 1 of meer van de volgende gevallen :

1° de opleiding brengt bijzondere kosten met zich mee, veroorzaakt door : ;

a) het aantrekken van hoog gespecialiseerd personeel, de uitrusting van laboratoria, de bijzondere inrichting van bibliotheken, het specifieke studie- en leermateriaal of de specifieke begeleidings- en supervisietaken

b) het aanbod van bijzondere faciliteiten;

2° de opleiding vereist een bepaalde beroepservaring of wordt georganiseerd in samenwerking met de industrie of een beroepsorganisatie om te voorzien in de opleidingsbehoeften van een bepaalde sector;

3° de opleiding heeft een internationaal karakter.

Het instellingsbestuur kan beslissen om de studiegelden, vermeld in deze paragraaf, op te splitsen in een vast en een variabel gedeelte pro rata het aantal opgenomen studiepunten. Het instellingsbestuur deelt het bedrag van het studiegeld aan de Vlaamse Regering mee. Indien van toepassing worden tevens de ingeroepen bijzondere omstandigheden meegedeeld en gemotiveerd.

§4. Het instellingsbestuur kan ten behoeve van minvermogende studenten voorzien in sociale tarieven.

Art. II.216. Het instellingsbestuur kan ten behoeve van minvermogende studenten het variabel gedeelte van het studiegeld differentiëren, dan wel het studiegeld vaststellen onder de in deel 2, titel 4, hoofdstuk 2, afdeling 4, onderafdeling 1 en artikel II.390 bedoelde minimumgrenzen.

Art. II.218. De in deel 2, titel 4, hoofdstuk 2, afdeling 4, onderafdeling 1 en artikel II.390 bedoelde bedragen worden jaarlijks aangepast aan de evolutie van de gezondheidsindex. Deze indexering wordt niet toegepast op de in artikel II.209, §1, binnen artikel II.390 bedoelde bedragen.

De referentiedatum voor de jaarlijkse aanpassing is 1 september 2003."

Hoofdstuk 6. Overgangsregeling met betrekking tot de studentenraad

Art. II.391.

Tot het begin van het academiejaar 2014-2015 luiden de artikelen II.314 en II.334 als volgt :

"Art. II.314. §1. Het bestuur ziet toe op de oprichting van een studentenraad op het niveau van de associatie, respectievelijk de instelling.

§2. De studentenraad op het niveau van de instelling kan beslissen dat participatiecommissies worden opgericht op het niveau van onderdelen van de instelling.

De samenstelling en de functioneringswijze van de participatiecommissies worden vastgelegd in het in artikel II.332 bedoelde participatiereglement.

Art. II.334. Het bestuur legt de nodige faciliteiten voor de studentenafgevaardigden vast.

Deze faciliteiten betreffen ten minste de wijze waarop in functie van de werking van de studentenraad onderwijsactiviteiten en examens op flexibele wijze kunnen worden gepland en afgeweken kan worden van de verplichte aanwezigheid voor bepaalde opleidingsonderdelen."

Hoofdstuk 7. Overgangsregeling met betrekking tot de stuvoraad

Art. II.392.

Tot het begin van het academiejaar 2014-2015 luidt artikel II.344 als volgt :

"Art. II.344. De stuvoraad is paritair samengesteld uit minstens 8 leden. De helft van de leden is verkozen door en onder de studenten en de leerlingen en cursisten uit hbo5-opleidingen die krachtens artikel II.338 toegang hebben tot studentenvoorzieningen van de instelling, de andere helft is aangewezen door het instellingsbestuur, waarvan minstens één vertegenwoordiger van een Centrum voor Volwassenenonderwijs of een secundaire school, waarvan de cursisten gebruik kunnen maken van de studentenvoorzieningen, zoals beschreven in artikel 5 van dit decreet. De stuvoraad streeft bij zijn samenstelling naar diversiteit. Maximum twee derde van zijn leden mag van hetzelfde geslacht zijn.

In het eerste werkingsjaar na de integratie van de academische hogeschoolopleidingen in een universiteit, dient in de stuvoraad van de betreffende universiteit, tenminste 1 student uit een geïntegreerde opleiding opgenomen te worden.

De verkiezingen van de studentenvertegenwoordigers worden georganiseerd door de instelling in samenspraak met de studentenraad. De studentenraad legt de kiesprocedure vast.

De stuvoraad kiest een voorzitter en een ondervoorzitter. Als de voorzitter uit de studentendelegatie komt, komt de ondervoorzitter uit de delegatie, die door het instellingsbestuur is aangesteld, en vice versa. Als de stuvoraad het niet eens is over de aanwijzing van een voorzitter en een ondervoorzitter, stelt het instellingsbestuur de voorzitter aan."

[12Decr. van 19/06/2015
B.S. 17/07/2015
Hoofdstuk 8. - [29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
...29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
] 12Decr. van 19/06/2015
B.S. 17/07/2015
]

[12Decr. van 19/06/2015
B.S. 17/07/2015

Art. II.393.

[29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
...29Decr. van 18/05/2018
B.S. 03/08/2018
]

12Decr. van 19/06/2015
B.S. 17/07/2015
]

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
Hoofdstuk 9. Overgangsbepalingen voor de inbedding van de graduaatsopleidingen in de hogescholen28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

Art. II.394.

§ 1. Met ingang van het academiejaar 2019-2020 dragen de centra voor volwassenenonderwijs hun bevoegdheid voor het aanbieden van opleidingen van het hoger beroepsonderwijs en het verlenen van de overeenstemmende studiebekrachtiging over aan de hogescholen.

De hogeschool waaraan een centrum voor volwassenenonderwijs de bevoegdheid, vermeld in het eerste lid, heeft overgedragen, oefent die bevoegdheid uit conform artikel II.83 tot en met II.100.

§ 2. De hogeschool treedt na de overdracht van de bevoegdheden, vermeld in het eerste lid, voor de overgedragen bevoegdheden in de rechten en verplichtingen van het centrum voor volwassenenonderwijs die zijn bevoegdheden heeft overgedragen aan de hogeschool.

Naar aanleiding van de overdracht van de desbetreffende opleidingen sluiten de hogeschool en het centrum voor volwassenenonderwijs een overeenkomst waarin ten minste afspraken gemaakt worden over de overdracht, de terbeschikkingstelling en het gebruik van infrastructuur en onroerende goederen, en over financiële aangelegenheden.

§ 3. De hogescholen voorzien in aangepaste overgangs- en begeleidingsmaatregelen opdat studenten die vóór het academiejaar 2019-2020 gestart zijn in een opleiding van het hoger beroepsonderwijs aan een centrum voor volwassenenonderwijs, dat met ingang van het academiejaar 2019-2020 overgedragen wordt aan een hogeschool, hun opleiding kunnen voltooien. Dat betekent minimaal dat :

1° de hogeschool de studiebewijzen en de punten die de student verworven heeft in de desbetreffende opleiding in het centrum voor volwassenenonderwijs, overneemt. Die studiebewijzen worden geacht verworven te zijn in de ontvangende hogeschool;

2° de hogeschool de vrijstellingen voor een module, een opleidingsonderdeel of voor een deel ervan, die de student verkregen heeft voor de desbetreffende opleiding, overneemt.

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

Art. II.395.

[35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019

§ 1. De accreditatieorganisatie adviseert over de toets nieuwe opleiding voor de omvorming van bestaande [41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
opleidingen van het hoger beroepsonderwijs41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
] uiterlijk op 15 april voor de aanvragen die uiterlijk op 30 november van het voorafgaande kalenderjaar zijn ingediend, en uiterlijk op 30 oktober voor de aanvragen die uiterlijk op 31 mei van hetzelfde kalenderjaar zijn ingediend.

De accreditatieorganisatie adviseert over de toets nieuwe opleiding voor de omvorming van bestaande hbo5-opleidingen uiterlijk op 15 juni 2019 voor de aanvragen die uiterlijk op 15 februari 2019 zijn ingediend.

[41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
De toets nieuwe opleiding voor de omvorming van een bestaande opleiding van het hoger beroepsonderwijs is kosteloos voor de hogescholen. Deze bepaling is niet van toepassing op aanvragen die overeenkomstig paragraaf 6 worden ingediend.41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
]

§ 2. De Karel de Grote Hogeschool, Katholieke Hogeschool Antwerpen kan uit de lijst van bestaande hbo5-opleidingen op de data vermeld in de eerste paragraaf in totaal maximaal 4 aanvragen indienen voor een toets nieuwe opleiding bij de accreditatieorganisatie voor een graduaatsopleiding zonder de verplichting om een bestaande hbo5-opleiding om te vormen, maar met de verplichting om een aanvraag macrodoelmatigheidstoets bij de Commissie Hoger Onderwijs in te dienen.

In deze vier gevallen bevat het aanvraagdossier voor de macrodoelmatigheidstoets de volgende informatie en documenten :

1° de informatie, vermeld in artikel II.152, tweede lid, 1°, a) tot en met m);

2° een dossier dat de Commissie Hoger Onderwijs in staat stelt de toetsing aan de criteria, vermeld in artikel II.153, § 3, eerste lid, uit te voeren.

De Karel de Grote Hogeschool, Katholieke Hogeschool Antwerpen bezorgt voor elke van de in het eerste lid bedoelde aanvragen het aanvraagdossier voor de macrodoelmatigheidstoets tevens aan de VLHORA. De VLHORA stelt voor iedere aanvraag een advies als vermeld in artikel II.152, tweede lid, 2°, op. Ze bezorgt het advies aan de Commissie Hoger Onderwijs uiterlijk :

1° op 31 januari voor de aanvragen die uiterlijk op 30 november bij de accreditatieorganisatie zijn ingediend;

2° op 15 juli voor de aanvragen die uiterlijk op 31 mei bij de accreditatieorganisatie zijn ingediend;

3° 30 dagen na de indiening van de aanvraag voor de aanvragen die uiterlijk op 15 februari 2019 bij de accreditatieorganisatie zijn ingediend.

De Commissie Hoger Onderwijs brengt over de in het eerste lid bedoelde aanvragen een oordeel uit over de macrodoelmatigheid overeenkomstig artikel 153, § 3, eerste, tweede en vierde lid. Indien het advies van de VLHORA niet tijdig wordt verstrekt, dan brengt de Commissie Hoger Onderwijs een oordeel over de macrodoelmatigheid uit op basis van de criteria, vermeld in artikel II.153, § 3, eerste lid, 1° tot en met 5°.

De Commissie Hoger Onderwijs brengt haar oordeel over de in het eerste lid bedoelde aanvragen uit uiterlijk :

1° op 28 februari voor de aanvragen die uiterlijk op 30 november bij de accreditatieorganisatie zijn ingediend;

2° op 1 september voor de aanvragen die uiterlijk op 31 mei bij de accreditatieorganisatie zijn ingediend;

3° binnen de 60 dagen na de indiening van de aanvraag voor de aanvragen die uiterlijk op 15 februari 2019 zijn ingediend.

Als het oordeel van de Commissie Hoger Onderwijs over de macrodoelmatigheid van een in het eerste lid bedoelde aanvraag negatief is of niet tijdig wordt verstrekt, kan de beroepsprocedure, vermeld in artikel II.153, § 4 en § 5, gevolgd worden.

Als het oordeel van de Commissie Hoger Onderwijs over de macrodoelmatigheid van een in het eerste lid bedoelde aanvraag of de beslissing van de Vlaamse Regering na het beroep, vermeld in het zesde lid, positief is, evenals het toetsingsbesluit van de accreditatieorganisatie, dan neemt de Vlaamse Regering het besluit houdende erkenning van deze nieuwe opleiding binnen een ordetermijn van 30 dagen, die ingaat de dag na de dag van de ontvangst van het positief toetsingsbesluit en het onderliggende beoordelingsrapport van de accreditatieorganisatie.

§ 3. De Hogeschool West-Vlaanderen kan uit de lijst van bestaande hbo5-opleidingen op de data, vermeld in de eerste paragraaf, in totaal maximaal één aanvraag indienen voor een toets nieuwe opleiding bij de accreditatieorganisatie voor een graduaatsopleiding zonder de verplichting om een bestaande hbo5-opleiding om te vormen, maar met de verplichting om een aanvraag macrodoelmatigheidstoets bij de Commissie Hoger Onderwijs in te dienen.

In dit geval bevat het aanvraagdossier voor de macrodoelmatigheidstoets de volgende informatie en documenten :

1° de informatie, vermeld in artikel II.152, tweede lid, 1°, a) tot en met m);

2° een dossier dat de Commissie Hoger Onderwijs in staat stelt de toetsing aan de criteria, vermeld in artikel II.153, § 3, eerste lid, uit te voeren.

De Hogeschool West-Vlaanderen bezorgt voor de in het eerste lid bedoelde aanvraag het aanvraagdossier voor de macrodoelmatigheidstoets tevens aan de VLHORA. De VLHORA stelt voor deze aanvraag een advies als vermeld in artikel II.152, tweede lid, 2°, op. Ze bezorgt het advies aan de Commissie Hoger Onderwijs uiterlijk :

1° op 31 januari voor de aanvraag die uiterlijk op 30 november bij de accreditatieorganisatie is ingediend;

2° op 15 juli voor de aanvraag die uiterlijk op 31 mei bij de accreditatieorganisatie is ingediend;

3° 30 dagen na de indiening van de aanvraag voor de aanvraag die uiterlijk op 15 februari 2019 bij de accreditatieorganisatie is ingediend.

De Commissie Hoger Onderwijs brengt over de in het eerste lid bedoelde aanvraag een oordeel uit over de macrodoelmatigheid overeenkomstig artikel 153, § 3, eerste, tweede en vierde lid. Indien het advies van de VLHORA niet tijdig wordt verstrekt, dan brengt de Commissie Hoger Onderwijs een oordeel over de macrodoelmatigheid uit op basis van de criteria, vermeld in artikel II.153, § 3, eerste lid, 1° tot en met 5°.

De Commissie Hoger Onderwijs brengt haar oordeel over de in het eerste lid bedoelde aanvragen uit uiterlijk :

1° op 28 februari voor de aanvraag die uiterlijk op 30 november bij de accreditatieorganisatie is ingediend;

2° op 1 september voor de aanvraag die uiterlijk op 31 mei bij de accreditatieorganisatie is ingediend;

3° binnen de 60 dagen na de indiening van de aanvraag voor de aanvraag die uiterlijk op 15 februari 2019 is ingediend.

Als het oordeel van de Commissie Hoger Onderwijs over de macrodoelmatigheid van een in het eerste lid bedoelde aanvraag negatief is of niet tijdig wordt verstrekt, kan de beroepsprocedure, vermeld in artikel II.153, § 4 en § 5, gevolgd worden.

Als het oordeel van de Commissie Hoger Onderwijs over de macrodoelmatigheid van een in het eerste lid bedoelde aanvraag of de beslissing van de Vlaamse Regering na het beroep, vermeld in het zesde lid, positief is, evenals het toetsingsbesluit van de accreditatieorganisatie, dan neemt de Vlaamse Regering het besluit houdende erkenning van deze nieuwe opleiding binnen een ordetermijn van 30 dagen, die ingaat de dag na de dag van de ontvangst van het positieve toetsingsbesluit en het onderliggende beoordelingsrapport van de accreditatieorganisatie.

§ 4. De accreditatieorganisatie bezorgt uiterlijk één maand vóór het verstrijken van de termijn een ontwerp van toetsingsrapport aan de instelling, die de mogelijkheid krijgt om opmerkingen te formuleren.

Het instellingsbestuur kan het onderdeel van de aanvraag voor de toets nieuwe opleiding intrekken uiterlijk binnen een termijn van 20 dagen, die ingaat de dag na de ontvangst van het ontwerp. Het instellingsbestuur beschikt over een termijn van 60 dagen om het onderdeel van de aanvraag voor de toets nieuwe opleiding opnieuw in te dienen bij de accreditatieorganisatie. De termijn van 60 dagen gaat in op de dag na de intrekking van de initiële aanvraag.

De termijnen, die lopen vanaf de datum waarop de aanvraag uiterlijk ingediend moet zijn tot en met de datum waarop de accreditatieorganisatie uiterlijk haar advies uitbrengt, worden in geval van intrekking van het onderdeel van de aanvraag voor de toets nieuwe opleiding geschorst vanaf de intrekking van het onderdeel van de aanvraag tot en met de datum van de betekening van de herindiening ervan.

§ 5. De Vlaamse Regering neemt het besluit houdende erkenning van een nieuwe opleiding binnen een ordetermijn van 30 kalenderdagen, die ingaat de dag na deze van ontvangst van het toetsingsrapport van de accreditatieorganisatie. Het besluit treedt in werking met ingang van de bekendmaking ervan aan de instelling.

§ 6. Als het besluit over de toets nieuwe opleiding in het kader van een omvorming als vermeld in artikel II.150/1, § 2, negatief is, kan het instellingsbestuur nog maximaal één academiejaar de om te vormen [41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
opleiding van het hoger beroepsonderwijs41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
] aanbieden en hiervoor studenten inschrijven. Het programma van deze opleiding wordt ingericht conform de artikelen II.67 en II.69.

Een instelling kan na een negatief toetsingsbesluit voor een identieke opleiding nog een keer een aanvraag voor een toets nieuwe opleiding indienen. Als het besluit over de toets nieuwe opleiding in het kader van een omvorming als vermeld in artikel II.150/1, § 2, opnieuw negatief is, bouwt de instelling de opleiding af of zet ze die stop. Het instellingsbestuur garandeert de voorzieningen die nodig zijn om de ingeschreven studenten hun opleiding te kunnen laten voltooien.

35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
] 28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] [43Decr. van 21/05/2021
B.S. 11/06/2021

§ 7. De Karel de Grote Hogeschool, Katholieke Hogeschool Antwerpen, kan uitsluitend voor studenten die op 19 november 2020 waren ingeschreven met een diplomacontract, de volgende graduaatsopleidingen aanbieden en aan die studenten de overeenstemmende graad van gegradueerde uitreiken:

1° graduaat in het Internet of Things, erkend door de Vlaamse Regering op 19 juli 2019;

2° graduaat in de voertuigtechnieken, erkend door de Vlaamse Regering op 20 december 2019;

3° graduaat in het maatschappelijk werk, erkend door de Vlaamse Regering op 3 juli 2020.

In afwijking van artikel II.153 vervalt de erkenning als nieuwe opleiding van de opleidingen, vermeld in het eerste lid, op het einde van het academiejaar 2022-2023. Studenten die op 19 november 2020 met een diplomacontract waren ingeschreven voor een van de opleidingen, vermeld in het eerste lid, hebben tot en met het academiejaar 2022-2023 het recht om de opleiding waarvoor ze zijn ingeschreven, te voltooien en in voorkomend geval de overeenstemmende graad van gegradueerde te behalen.

De Karel de Grote Hogeschool, Katholieke Hogeschool Antwerpen, kan na 19 november 2020 andere studenten dan die, vermeld in het eerste lid, alleen inschrijven in een opleiding van het hoger beroepsonderwijs of hun de graad van gegradueerde verlenen voor die opleiding als aan volgende vier voorwaarden is voldaan:

1° de Vlaamse Regering heeft de opleiding van het hoger beroepsonderwijs van de Karel de Grote Hogeschool, Katholieke Hogeschool Antwerpen, erkend als nieuwe opleiding;

2° de erkenning van de opleiding van het hoger beroepsonderwijs als nieuwe opleiding van de Karel de Grote Hogeschool, Katholieke Hogeschool Antwerpen, komt tot stand overeenkomstig de procedure, vermeld in deel 2, titel 3, hoofdstuk 9, afdeling 3;

3° de procedure voor de erkenning van een opleiding van het hoger beroepsonderwijs als nieuwe opleiding van de Karel de Grote Hogeschool, Katholieke Hogeschool Antwerpen, is opgestart na 19 november 2020;

4° de Karel de Grote Hogeschool, Katholieke Hogeschool Antwerpen, biedt de opleiding van het hoger beroepsonderwijs aan volgens de voorwaarden, vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering tot erkenning van de nieuwe opleiding.

43Decr. van 21/05/2021
B.S. 11/06/2021
]

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

Art. II.396.

[58Decr. van 14/07/2023
B.S. 28/08/2023

De volgende opleidingen behoren tot het hoger beroepsonderwijs:

1° vanaf het academiejaar 2019-2020:

a) de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs die zijn vastgelegd in de lijst, vermeld in artikel II.170;

b) de opleiding Verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs die door een secundaire school georganiseerd wordt samen met een hogeschool in het kader van een samenwerkingsverband;

2° vanaf het academiejaar 2023-2024: de opleiding Basisverpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs die door een secundaire school georganiseerd wordt samen met een hogeschool in het kader van een samenwerkingsverband.

De financiering van de opleidingen van het hoger beroepsonderwijs die worden georganiseerd door een secundaire school, wordt uitsluitend toegekend aan de secundaire school en berekend met toepassing van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010 en de uitvoeringsregelgeving ervan.

58Decr. van 14/07/2023
B.S. 28/08/2023
] 28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

Art. II.397.

§ 1. Voor de organisatie van de [58Decr. van 14/07/2023
B.S. 28/08/2023
opleidingen Verpleegkunde en Basisverpleegkunde58Decr. van 14/07/2023
B.S. 28/08/2023
] van het hoger beroepsonderwijs wordt een samenwerkingsverband opgericht tussen één hogeschool, met onderwijsbevoegdheid voor de bacheloropleiding Verpleegkunde, en een of meer scholen van het voltijds secundair onderwijs.

§ 2. [58Decr. van 14/07/2023
B.S. 28/08/2023
Elke onderwijsinstelling kan maar participeren in één samenwerkingsverband. Binnen het samenwerkingsverband wordt afgesproken welke onderwijsinstelling de inhoudelijke coördinatie op zich neemt.

De inhoudelijk coördinerende instelling heeft als taak om de gezamenlijke organisatie van de opleidingen Verpleegkunde en Basisverpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs in een samenwerkingsverband te coördineren. In het samenwerkingsverband wordt afgesproken welke onderwijsinstellingen een deel of het geheel van de gemeenschappelijk georganiseerde opleidingen aanbieden.

De administratief beherende instelling is altijd een secundaire school. De cursist schrijft zich in aan de administratief beherende instelling voor de volledige opleiding. Voor de financiering, de subsidiëring en het inschrijvingsgeld gelden de vigerende decretale en regelgevende bepalingen van de administratief beherende instelling.

58Decr. van 14/07/2023
B.S. 28/08/2023
]

§ 3. Binnen het samenwerkingsverband reiken de onderwijsinstellingen gezamenlijk het diploma van gegradueerde met bijbehorende kwalificatie en de deelcertificaten uit.

§ 4. Een samenwerkingsverband kan samenwerken met :

1° een of meer publieke verstrekkers van beroepsopleidingen voor volwassenen;

2° een of meer sectoren van het beroep waartoe de opleiding leidt;

3° bedrijven en organisaties.

§ 5. Als een onderwijsinstelling uit een samenwerkingsverband stapt, behoudt ze, voor [58Decr. van 14/07/2023
B.S. 28/08/2023
opleidingen van het hoger beroepsonderwijs58Decr. van 14/07/2023
B.S. 28/08/2023
] , alleen de onderwijsbevoegdheid die ze had op 31 augustus 2013 of, in voorkomend geval, de onderwijsbevoegdheid van de graduaatsopleidingen die uit de omvorming, vermeld in artikel II.150/1, zijn voortgekomen.

§ 6. Als twee of meer hogescholen fuseren, fuseren ook de samenwerkingsverbanden waarvan ze lid zijn.

[41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020

§ 7. Een school voor voltijds gewoon secundair onderwijs kan, na onderhandeling in het lokale comité, uren-leraar overdragen naar een andere partner van het samenwerkingsverband. Als uren-leraar naar een hogeschool worden overgedragen, worden de uren-leraar in kwestie omgezet in krediet.

Een hogeschool kan, na onderhandeling in het hogeschoolonderhandelingscomité, middelen overdragen naar een andere partner van het samenwerkingsverband. Als middelen naar een school voor voltijds gewoon secundair onderwijs worden overgedragen, worden de middelen omgezet in uren-leraar.

De Vlaamse Regering bepaalt het bedrag voor de omzetting van middelen naar uren-leraar en omgekeerd.

De betrekking die een school voor het voltijds gewoon secundair onder wijs organiseert met uren-leraar als vermeld in deze paragraaf, komt niet in aanmerking voor vacant verklaring en het schoolbestuur kan in geen geval een personeelslid in die betrekking affecteren, muteren of vast benoemen.

41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
] 28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

Art. II.398.

Een samenwerkingsverband vervult de volgende opdrachten :

1° de gezamenlijke organisatie van de [58Decr. van 14/07/2023
B.S. 28/08/2023
opleidingen Verpleegkunde en Basisverpleegkunde58Decr. van 14/07/2023
B.S. 28/08/2023
] van het hoger beroepsonderwijs;

2° het vastleggen van een gezamenlijke onderwijs- en examenregeling en evaluatiereglement voor deze opleidingen;

3° het ontwikkelen van een gemeenschappelijk intern kwaliteitszorgsysteem voor de [58Decr. van 14/07/2023
B.S. 28/08/2023
opleidingen Verpleegkunde en Basisverpleegkunde58Decr. van 14/07/2023
B.S. 28/08/2023
] van het hoger beroepsonderwijs;

4° de ontwikkeling van het curriculum met inbegrip van het uittekenen van vervolgtrajecten in inhoudelijk aansluitende professionele bacheloropleidingen;

5° de optimalisering van de dienstverlening voor de leerlingen;

6° de programmatie van het aanbod met als doelstelling dat de verschillende participerende instellingen - elk vanuit hun sterkte - zoveel mogelijk verschillende doelgroepen bereiken;

7° de optimalisering van de inzetbaarheid en professionalisering van het personeel, binnen de grenzen van de regelgeving die op de betrokken personeelsleden van toepassing is;

8° het delen van gebouwen en technische infrastructuur;

9° de uitbouw van een leerlingenbegeleiding;

10° het beschikbaar maken van de sociale voorzieningen voor de cursisten;

11° het uitwerken en evalueren van een kwaliteitsvolle EVC-procedure;

12° het uitwerken van de communicatie(strategie) over het aanbod van de opleiding Verpleegkunde van het hoger beroepsonderwijs;

13° de organisatie van de toelatingsproef, vermeld in artikel 163, § 2, 3°, van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010.

[41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
De inspectie, vermeld in titel IV van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs, beoordeelt in samenwerking met de accreditatieorganisatie de kwaliteit van de [58Decr. van 14/07/2023
B.S. 28/08/2023
opleidingen Verpleegkunde en Basisverpleegkunde58Decr. van 14/07/2023
B.S. 28/08/2023
] van het hoger beroepsonderwijs georganiseerd door het samenwerkingsverband.

De inspectie en de accreditatieorganisatie leggen hiervoor een beoordelingskader vast. Dit beoordelingskader is gebaseerd op de kwaliteitskenmerken, vermeld in artikel II.170/1 [58Decr. van 14/07/2023
B.S. 28/08/2023
...58Decr. van 14/07/2023
B.S. 28/08/2023
] , en het referentiekader onderwijskwaliteit, vermeld in artikel 2, 16°/1, van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs.

Het beoordelingskader moet, voor het toegepast kan worden, door de Vlaamse Regering goedgekeurd worden.

De Vlaamse Regering kan nadere regels en voorwaarden bepalen voor deze kwaliteitsbeoordeling.

41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
]

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

Art. II.399

De hogescholen bouwen de hbo5-opleidingen die door de centra voor volwassenenonderwijs werden aangeboden op basis van een door de Vlaamse Regering erkend opleidingsprofiel, een door de Vlaamse minister bevoegd voor Onderwijs goedgekeurd structuurschema of een goedgekeurd leerplan en lessentabel, en waarvoor de hogeschool de onderwijsbevoegdheid heeft verworven krachtens een overeenkomst met een centrum voor volwassenenonderwijs, af met ingang van het academiejaar 2019-2020.

Tijdens de academiejaren 2019-2020, 2020-2021 en 2021-2022 worden in de lijst, vermeld in artikel II.170, de opleidingen, vermeld in paragraaf 1, ook opgenomen. Hogescholen kunnen voor die opleidingen studenten inschrijven, het curriculum zoals het van kracht was vóór het academiejaar 2019-2020, aanbieden en het diploma van gegradueerde uitreiken onder de voorwaarden, vermeld in het vierde lid.

[35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
De opleidingen van het hoger beroepsonderwijs die tot en met schooljaar 2018-2019 behoorden tot de onderwijsbevoegdheid van de centra voor volwassenenonderwijs en die niet worden geactualiseerd of waarvoor geen toets nieuwe opleiding voor de omvorming ervan werd ingediend voor 1 september 2019, kunnen niet als graduaatsopleiding worden aangeboden door de hogescholen. Opleidingen van het hoger beroepsonderwijs waarvoor een aanvraag voor een toets nieuwe opleiding voor de omvorming werd ingediend voor 1 september 2019 maar die nog niet zijn erkend door de Vlaamse Regering op het ogenblik dat de Vlaamse Regering de lijst, vermeld in artikel II.170, § 2, vierde lid, vastlegt, worden opgenomen in de lijst, vermeld in artikel II.170, § 2, voor het academiejaar volgend op de erkenning door de Vlaamse Regering na de ontvangst van een positief toetsingsbesluit, vermeld in artikel II.153/6.35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
]

Studenten die uiterlijk in het academiejaar 2018-2019 geslaagd zijn voor minstens een derde van een hbo5-opleiding in een centrum voor volwassenenonderwijs, hebben tot en met het academiejaar 2020-2021 het recht die opleiding te voltooien op basis van de inhoud en de studieomvang die van kracht was in het centrum voor volwassenenonderwijs.

De hogescholen bepalen de modaliteiten waaronder de studenten, vermeld in het tweede lid, het diploma van gegradueerde kunnen behalen.

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
Hoofdstuk 10. Overgangsbepalingen voor de versterking van de lerarenopleidingen aan de hogescholen en de universiteiten28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

Art II.400.

§ 1. Vanaf het academiejaar 2019-2020 worden de specifieke lerarenopleidingen, die georganiseerd werden aan een centrum voor volwassenenonderwijs overgedragen aan een hogeschool of universiteit.

§ 2. [60Decr. van 23/11/2023
B.S. 20/12/2023
...60Decr. van 23/11/2023
B.S. 20/12/2023
]

§ 3. Vanaf het academiejaar dat de [64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
Evangelische Theologische Faculteit, Leuven64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
] een educatieve masteropleiding aanbiedt, bouwt deze instelling de specifieke lerarenopleiding die ze tot dan aangeboden heeft, af. Vanaf dat academiejaar kunnen er geen nieuwe studenten meer worden ingeschreven in de specifieke lerarenopleiding. Studenten die bij de aanvang van het academiejaar dat de [64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
Evangelische Theologische Faculteit, Leuven64Decr. van 19/04/2024
B.S. 28/06/2024
] een educatieve masteropleiding organiseert, reeds vijftien studiepunten in de specifieke lerarenopleiding verworven hebben, hebben het recht om hun opleiding af te werken tot en met het daaropvolgend academiejaar.

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

Art. II.401.

De Vlaamse Regering kan een bijkomende kwaliteitscontrole organiseren voor de opleidingen, vermeld in artikel II.111.

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

DEEL 3. FINANCIERING

Titel 1. Financiering van de werking van de hogescholen en universiteiten

Hoofdstuk 1. Werkingsuitkeringen

Afdeling 1. Algemene bepalingen

Art. III.1.

Binnen de perken en volgens de voorwaarden bepaald in dit deel, draagt de Vlaamse Gemeenschap met jaarlijkse uitkeringen bij in de financiering van de werking van de hogescholen en van de universiteiten.

De Vlaamse Gemeenschap financiert jaarlijks de betrokken hogeschool of, in het kader van een samenwerkingsverband, de betrokken hogescholen specifiek voor de uitvoering van de opdrachten door de School of Arts, vermeld in artikel II.7, §2, conform de bepalingen in dit deel.

Art. III.2.

§ 1. De werkingsuitkeringen dragen bij in de dekking van de gewone uitgaven voor onderwijs, onderzoek, maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening, de financiering van investeringen, de afbetaling van leningen en voor de administratie van de instelling, met inbegrip van de roerende uitrustingen.

§ 2. De hogescholen en de universiteiten kunnen de kosten die voortvloeien uit de samenwerkingsakkoorden, vermeld in artikel II.172, II.173, IV.55 en V.223, of uit de deelneming aan de associaties, vermeld in deel II, titel I, hoofdstuk II, aanrekenen op de jaarlijkse werkingsuitkering.

§ 3. De uitgaven in verband met de sociale voorzieningen voor het personeel van de hogescholen en universiteiten, bezoldigd ten laste van de werkingsuitkering, kunnen aangerekend worden op de werkingsuitkering.

§ 4. Het universiteitsbestuur kan een bedrag uit het Bijzonder Onderzoeksfonds, dat krachtens artikel 63/1 van het decreet van 30 april 2009 betreffende de organisatie en financiering van het wetenschaps- en innovatiebeleid in elke universiteit werd ingesteld, bij het bedrag van de werkingsuitkering voegen voor de dekking van de gewone uitgaven, vermeld in paragraaf 1.

De Vlaamse Regering kan een maximumpercentage vastleggen van de bijdrage van de Vlaamse Gemeenschap in het Bijzonder Onderzoeksfonds dat getransfereerd mag worden naar de werkingsuitkering.

Afdeling 2. De financieringsvoorwaarden

Art. III.3.

§ 1. Om in aanmerking te komen voor de financiering van een hogeschool of universiteit moet een student voldoen aan de volgende criteria :

1° inschrijving : studenten komen alleen in aanmerking als ze in het betreffende academiejaar met de instelling een diplomacontract of een creditcontract hebben gesloten en zijn ingeschreven voor :

a) een of meer bachelor- of masteropleidingen, opgenomen in het Hogeronderwijsregister;

b) een of meer opleidingsonderdelen die behoren tot 1 of meer bachelor- of masteropleidingen;

c) een schakelprogramma of een voorbereidingsprogramma voorafgaand aan een initiële masteropleiding;

d) een of meer opleidingen in het hoger beroepsonderwijs;

e) een of meer opleidingsonderdelen die behoren tot 1 of meer opleidingen in het hoger beroepsonderwijs;

2° nationaliteit : studenten komen alleen in aanmerking als ze aan 1 van de volgende voorwaarden beantwoorden :

a) ze zijn onderdaan van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte. [36Decr. van 22/03/2019
B.S. 12/04/2019
...36Decr. van 22/03/2019
B.S. 12/04/2019
] ;

b) ze zijn toegelaten of gemachtigd tot een verblijf van onbeperkte duur in België, zoals bepaald bij de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;

c) ze zijn slachtoffer van mensenhandel, geattesteerd door een door de federale overheid erkend centrum dat gespecialiseerd is in het onthaal van slachtoffers van mensenhandel;

d) ze zijn student met een buitenlandse nationaliteit die toegelaten of gemachtigd zijn tot een verblijf van bepaalde duur in België op basis van artikel 48/4 van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;

e) ze verblijven op 31 december van het betrokken academiejaar gedurende een onafgebroken periode van minstens 12 maanden wettig in België, en dit wettig verblijf werd niet verleend om in België hoger onderwijs te volgen of te werken, noch werd het verleend in afwachting van een uitspraak in een asielprocedure om erkend te worden als vluchteling of als persoon die recht heeft op de subsidiaire bescherming, overeenkomstig de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;

f) ze hebben op basis van de artikelen 10, 10bis, 40bis of 40ter van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen de toelating gekregen om een persoon, zoals bedoeld in §1 of §2, 1° tot en met 7°, van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, of een persoon die op 31 december van het betrokken academiejaar minstens 12 maanden wettig verblijft in België om hoger onderwijs te volgen of te werken, te begeleiden of te vervoegen;

g) ze zijn onderhorige van de landen die met België of de Vlaamse Gemeenschap een cultureel akkoord hebben gesloten, en ze hebben, binnen het kader en de grenzen van het cultureel akkoord, een studiebeurs gekregen van de Vlaamse Gemeenschap;

h) ze zijn kandidaat vluchteling of hun ouders zijn kandidaat vluchteling en de student verblijft al van zijn minderjarigheid in België en heeft niet zelf een asielaanvraag ingediend. De asielaanvraag werd ontvankelijk verklaard voor 1 juni 2007 en hun procedure is nog lopende bij het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatslozen, bij de Vaste Beroepsommissie voor Vluchtelingen, of bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen;

i) het zijn andere personen dan de personen vermeld in a) tot en met h), en andere personen dan de personen die ten laste zijn van de nationale kredieten voor ontwikkelingssamenwerking zonder dat :

1) het aantal studiepunten gegenereerd door die buitenlandse studenten onder diplomacontract, meer bedraagt dan 2% van het totale aantal studiepunten voor de berekening van de onderwijssokkel, zoals bepaald in artikel III.7, voor die hogeschool of universiteit;

2) het aantal financieringspunten gegenereerd door die buitenlandse studenten onder diplomacontract, meer bedraagt dan 2% van het totale aantal financieringspunten, berekend zoals bepaald in artikel III.11, §2, in de hogeschool of universiteit.

[47Decr. van 22/04/2022
B.S. 23/05/2022
j) ze zijn vreemdeling die tijdelijke bescherming genieten op basis van de richtlijn 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequenties van de opvang van deze personen of hun ouders genieten van deze bescherming en de student verblijft al van zijn minderjarigheid in België.47Decr. van 22/04/2022
B.S. 23/05/2022
]

Voor de berekening van de financiering wordt rekening gehouden met de categorie waartoe de betrokkene behoort op het ogenblik van de inschrijving in het betreffende academiejaar;

3° leerkrediet : in een initiële bachelor- en masteropleiding komen studenten alleen in aanmerking als ze een positief leerkrediet hebben.

§ 2. In afwijking van paragraaf 1, punt 2°, wordt voor de transnationale Universiteit Limburg conform artikel 7 van het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Vlaamse Gemeenschap van België inzake de transnationale Universiteit Limburg, ondertekend in Maastricht op 18 januari 2001, enkel rekening gehouden met :

1° de studenten die de Belgische nationaliteit bezitten;

2° de studenten met een andere nationaliteit dan de Belgische of de Nederlandse, die pro rata aangerekend worden aan elk van de verdragsluitende partijen volgens de aantallen studenten die respectievelijk de Nederlandse en de Belgische nationaliteit bezitten.

Voor de bepaling van die aantallen wordt rekening gehouden met de nationaliteit van de betrokkenen op het ogenblik van de inschrijving voor het academiejaar in kwestie.

§ 3. De toepassing van de volgende zinsnede in paragraaf 1, punt 2°, i), "en andere personen dan de personen die ten laste zijn van de nationale kredieten voor ontwikkelingssamenwerking", wordt opgeschort, vanaf het begrotingsjaar 2013 tot en met het begrotingsjaar [16Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
201816Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
] .

Art. III.4.

§1. Het aantal opgenomen en verworven studiepunten van een student wordt berekend over een academiejaar.

Het instellingsbestuur legt het tijdstip, eventueel per semester, vast tot waarop wijzigingen van of in een diplomacontract, die gevolgen hebben voor het aantal opgenomen studiepunten, mogelijk zijn. In ieder geval valt de uiterste datum voor wijzigingen vóór de start van de examens die betrekking hebben op de desbetreffende opgenomen studiepunten.

Het instellingsbestuur legt tevens het tijdstip vast tot waarop het mogelijk is dat bij het voortijdig beëindigen van een opleiding de student uitgeschreven wordt voor het aantal opgenomen studiepunten. De uiterste datum van uitschrijving voor het aantal opgenomen studiepunten bij de voortijdige beëindiging van een opleiding valt voor de eerste examenperiode, vastgelegd voor de desbetreffende opleiding.

Het instellingsbestuur maakt de regels daarvoor op duidelijke wijze kenbaar, ten minste een maand voor de start van de inschrijvingen.

Uitschrijvingen voor opleidingsonderdelen door studenten onder creditcontract kunnen geen wijzigingen geven in het aantal opgenomen studiepunten.

§2. Voor de berekening van de financiering voor initiële bachelor- en masteropleidingen van een instelling komen enkel de opgenomen en verworven studiepunten in aanmerking waarvoor de student een toereikend leerkrediet heeft op het moment van de inschrijving.

[41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
In afwijking van het eerste lid komen voor de berekening van de financiering voor de educatieve bacheloropleidingen en voor de educatieve masteropleidingen van een instelling ook de opgenomen en verworven studiepunten in aanmerking waarvoor de student een ontoereikend leerkrediet heeft op het moment van de inschrijving als de student al in het bezit is van respectievelijk een bachelordiploma of een masterdiploma.41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
]

Afdeling 3. Het financieringsmechanisme

Onderafdeling 1. De samenstelling van de enveloppe

Art. III.5.

§ 1. De totale werkingsuitkering (Wtot) voor de hogescholen en de universiteiten is samengesteld uit de volgende componenten :

1° een onderwijssokkel voor de hogescholen en universiteiten (SOW);

2° een variabel onderwijsdeel voor de professioneel gerichte opleidingen aan de hogescholen (VOWprof);

3° een variabel onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen aan de hogescholen (VOWac);

4° een variabel onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen aan de universiteiten (VOWun);

5° een onderzoekssokkel voor de universiteiten (SOZun);

6° een variabel onderzoeksdeel voor de universiteiten (VOZun).

§ 2. Vanaf het begrotingsjaar 2014 is de totale werkingsuitkering (Wtot) voor de hogescholen en de universiteiten samengesteld uit de volgende componenten :

1° een onderwijssokkel voor de professioneel gerichte opleidingen, met uitzondering van de professioneel gerichte kunstopleidingen, aan de hogescholen (SOWprof2014);

2° een onderwijssokkel voor de kunstopleidingen in de Schools of Arts (SOWhko2014);

3° een onderwijssokkel voor de academisch gerichte opleidingen aan de universiteiten (SOWun2014);

4° een variabel onderwijsdeel voor de professioneel gerichte opleidingen, met uitzondering van de professioneel gerichte kunstopleidingen, aan de hogescholen (VOWprof2014);

5° een variabel onderwijsdeel voor de kunstopleidingen in de Schools of Arts (VOWhko2014);

6° een variabel onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen aan de universiteiten (VOWun2014);

7° een onderzoekssokkel voor de universiteiten (SOZun2014);

8° een variabel onderzoeksdeel voor de universiteiten (VOZun2014).

Het variabele onderwijsdeel voor de professioneel gerichte opleidingen, met uitzondering van de professioneel gerichte kunstopleidingen, aan de hogescholen (VOWprof2014) is het variabele onderwijsdeel voor de professioneel gerichte opleidingen aan de hogescholen (VOWprof), vermeld in paragraaf 1, zonder het variabele onderwijsdeel voor de professioneel gerichte kunstopleidingen en vermeerderd met de bedragen uit de kolom "VOWprof2014", vermeld in paragraaf 12.

Het variabele onderwijsdeel voor de kunstopleidingen in de Schools of Arts (VOWhko2014) is de samenvoeging van het variabele onderwijsdeel voor de academisch gerichte kunstopleidingen aan de hogescholen (VOWhko), vermeld in paragraaf 5, en het variabele onderwijsdeel voor de professioneel gerichte kunstopleidingen, en vermeerderd met de bedragen uit de kolommen "VOWhko2014 bedrag bijkomende middelen" en "VOWhko2014 bedrag bijzondere weddeschalen", vermeld in paragraaf 12.

Het variabele onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen aan de universiteiten (VOWun2014) is de samenvoeging van het variabele onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen aan de universiteiten (VOWun), vermeld in paragraaf 1, en het variabele onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen aan de hogescholen (VOWac), vermeld in paragraaf 1, zonder het variabele onderwijsdeel voor de academisch gerichte kunstopleidingen aan de hogescholen (VOWhko), vermeld in paragraaf 5, en vermeerderd met de bedragen uit de kolommen "VOWun2014 puntengewichten" en "VOWun2014 ZAP", vermeld in paragraaf 13.

De onderzoekssokkel voor de universiteiten (SOZun2014) is gelijk aan de onderzoekssokkel voor de universiteiten (SOZun), vermeld in paragraaf 13.

Het variabele onderzoeksdeel voor de universiteiten (VOZun2014) is het variabele onderzoeksdeel voor de universiteiten (VOZun), vermeld in paragraaf 1, vermeerderd met de bedragen uit de kolom "VOZun2014 ZAP", vermeld in paragraaf 13.

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

§ 2/1. Vanaf het begrotingsjaar 2022 wordt de volgende component toegevoegd aan de totale werkingsuitkering, vermeld in paragraaf 2, eerste lid : een variabel onderwijsdeel voor de graduaatsopleidingen (VOWhbo).

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] [35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019

§ 2/1. [41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
...41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
]

[41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020

§ 2/2. Professioneel gerichte opleidingen die over studiegebieden heen gerangschikt worden en waarvan een van de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst of Muziek en podiumkunsten is, worden meegenomen voor de onderwijssokkel voor de professioneel gerichte opleidingen SOWprof2014 en voor het variabele onderwijsdeel voor de professioneel gerichte opleidingen VOWprof2014.

41Decr. van 03/07/2020
B.S. 24/08/2020
] 35Decr. van 01/03/2019
B.S. 28/03/2019
]

§ 3. Bij de universiteiten is de verhouding (sokkel onderwijs SOWun + variabel onderwijsdeel VOWun) ten opzichte van (sokkel onderzoek SOZun + variabel onderzoeksdeel SOZun) gelijk aan 55 %/45 %. Hierbij is de sokkel onderwijs SOWun gelijk aan de som van de onderwijssokkels van alle universiteiten, berekend overeenkomstig de bepalingen in artikel III.9.

§ 4. Vanaf het begrotingsjaar 2014 worden voor de berekening van de 55%/45%-verhouding, vermeld in paragraaf 3, de volgende bedragen in rekening gebracht :

1° voor de berekening van het onderwijsaandeel (55%) :

a) het bedrag van de onderwijssokkel voor de academisch gerichte opleidingen aan de universiteiten (SOWun2014), vermeld of berekend conform dit artikel, verminderd met 13.269.816,83 euro;

b) het bedrag van het variabele onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen aan de universiteiten (VOWun), vermeld of berekend conform dit artikel, en vermeerderd met het bedrag uit de kolom "VOWun2014 ZAP", vermeld in paragraaf 13;

2° voor de berekening van het onderzoeksaandeel (45%) :

a) het bedrag van de onderzoekssokkel voor de universiteiten (SOZun), als vermeld of berekend conform dit artikel;

b) het bedrag van het variabele onderzoeksdeel voor de universiteiten (VOZun), en vermeerderd met het bedrag uit de kolom "VOZun2014ZAP", vermeld in paragraaf 13.

Het bedrag, vermeld in punt 1°, a), wordt vanaf het begrotingsjaar 2012 geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in paragraaf 9.

§ 5. Voor de componenten, vermeld in paragraaf 1, worden de volgende bedragen vastgelegd (uitgedrukt in euro) :

Vanaf begrotingsjaar 2011

SOW

106.006.274,49

VOWprof

388.455.586,86

VOWac

168.108.359,32

VOWun

332.386.458,65

SOZun

111.306.588,21

VOZun

186.768.469,67

Van het bedrag VOWac is 64.006.448,76 euro, hierna het bedrag VOWhko te noemen, uitgetrokken voor de academisch gerichte kunstopleidingen aan de hogescholen. Als het bedrag voor het variabel onderwijsdeel VOWac evolueert overeenkomstig de bepalingen vermeld in artikel III.6, §1, wordt tot en met het begrotingsjaar 2013 het bedrag VOWhko met hetzelfde percentage aangepast.

Vanaf het begrotingsjaar 2011 :

1° kan het bedrag VOZun, vermeld in het eerste lid, evolueren overeenkomstig de bepaling, vermeld in paragraaf 3;

2° kunnen de bedragen VOWprof, VOWac en VOWun, vermeld in het eerste lid, evolueren overeenkomstig de bepalingen, vermeld in artikel III.6, §1.

De bedragen, vermeld in deze paragraaf, zijn op indexniveau 2011.

§ 6. Vanaf het begrotingsjaar 2014 worden voor de componenten SOWprof2014, SOWhko2014 en SOWun2014, vermeld in paragraaf 2, de volgende bedragen vastgelegd :

1° SOWprof2014

59.667.613,95 euro

2° SOWhko2014

3.845.018,60 euro

3° SOWun2014

42.493.641,94 euro

Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt VOWprof, vermeld of berekend overeenkomstig dit artikel, verminderd met 1.610.586,54 euro. Dit bedrag wordt toegevoegd aan VOWhko.

Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt VOWhko, vermeld of berekend overeenkomstig dit artikel, verminderd met 1.286.616,29 euro. Dit bedrag wordt toegevoegd aan VOWac.

Vanaf het begrotingsjaar 2014 is het bedrag van het variabele onderwijsdeel voor de professioneel gerichte kunstopleidingen dat overeenkomstig paragraaf 2 vanaf het begrotingsjaar afgetrokken moet worden van het variabele onderwijsdeel voor de professioneel gerichte opleidingen VOWprof en toegevoegd moet worden aan het variabele onderwijsdeel VOWhko gelijk aan 1.612.828,83 euro.

Vanaf het begrotingsjaar 2014 tot en met het begrotingsjaar 2017 wordt het bedrag van de onderzoekssokkel SOZun jaarlijks met 1.325.078,43 euro verminderd. Dat bedrag wordt jaarlijks toegevoegd aan het bedrag van het variabele onderzoeksdeel VOZun.

De bedragen, vermeld in deze paragraaf, zijn op indexniveau 2011.

§ 7. Vanaf het begrotingsjaar 2014 kunnen de bedragenVOWac, verminderd met het bedrag van het variabele onderwijsdeel VOWhko en vermeerderd met het bedrag uit de kolom VOWun2014-puntengewichten vermeld in paragraaf 13, VOWun vermeerderd met het bedrag uit de kolom VOWun2014ZAP vermeld in paragraaf 13 , VOWprof2014 en VOWhko2014, berekend overeenkomstig dit artikel, evolueren overeenkomstig de bepalingen, vermeld in artikel III.6, §2.

§ 8. In de begrotingsjaren 2011, 2012 en 2013 wordt een bedrag van 7.387.577,27 euro toegevoegd aan de totale werkingsuitkering (Wtot) van de hogescholen en universiteiten.

§ 9. Vanaf de begrotingsjaren [7Decr. van 19/12/2014
B.S. 30/12/2014
2012, 2013 en 20157Decr. van 19/12/2014
B.S. 30/12/2014
] worden de bedragen, vermeld in paragraaf 5, paragraaf 6 en paragraaf 8, geïndexeerd aan de hand van de volgende formule :

1° 80% van de bedragen volgen de evolutie van de gezondheidsindex;

2° 20% van de bedragen volgen 75% van de evolutie van de gezondheidsindex.

In afwijking van het bepaalde in het eerste lid worden voor de begrotingsjaren 2012 en 2013 de bedragen vermeld in paragraaf 5, paragraaf 6 en paragraaf 8, geïndexeerd aan de hand van de volgende formule : 80% van de bedragen volgen de evolutie van de gezondheidsindex.

§ 10. De bedragen VOWprof, als vermeld in of berekend conform dit artikel, worden vermeerderd met volgende bedragen, uitgedrukt in euro :

Begrotingsjaar 2011

290.291,99

Begrotingsjaar 2012

580.583,98

Begrotingsjaar 2013

870.875,96

Begrotingsjaar 2014

1.161.167,95

Vanaf begrotingsjaar 2015

1.451.459,94

Vanaf het begrotingsjaar 2009 worden de bedragen vermeld in het eerste lid, geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in paragraaf 9.

§ 11. Voor het begrotingsjaar 2010 worden de indexeringsbepalingen opgenomen in paragraaf 9 en 10 van dit artikel, III.9, §8, laatste lid, III.21, § 4, eerste lid en artikel III.21, § 4, eerste lid in artikel III.123, III.24, § 3, III.34, § 2 en § 5, tweede lid, III.37, § 2, III.40, § 2, III.43, § 1, derde lid, III.59, § 3, III.77, tweede lid en III.114, § 3 niet toegepast.

Voor de begrotingsjaren 2012 en 2013 worden de indexeringsbepalingen opgenomen in paragraaf 4, 10 en 12, derde lid van dit artikel, artikel III.9, § 8, laatste lid, III.21, § 4, eerste lid en III.21, §4, eerste lid in artikel III.123, III.24, § 3, III.34, § 5, tweede lid, III.37, § 1, tweede lid, III.40, §2, III.43, § 1, derde lid, III.45, § 1, tweede lid, III.59, § 3, III.77, tweede lid en III.114, § 3 toegepast overeenkomstig de bepaling in paragraaf 9, tweede lid.

[7Decr. van 19/12/2014
B.S. 30/12/2014
Voor het begrotingsjaar 2015 worden de indexeringsbepalingen opgenomen in paragraaf 4, 10 en 12, derde lid, van dit artikel, artikel III.9, § 8, laatste lid, III.21, § 4, eerste lid, en III.21, § 4, eerste lid, in artikel III.123, III.24, § 3, III.34, § 5, tweede lid, III.37, § 1, tweede lid, III.40, § 2, III.43, § 1, derde lid, III.45, § 1, tweede lid, III.59, § 3, III.77, tweede lid, en III.114, § 3, toegepast overeenkomstig de bepaling in paragraaf 9, tweede lid.7Decr. van 19/12/2014
B.S. 30/12/2014
]

§ 12. De bedragen VOWprof, als vermeld of berekend conform dit artikel, worden vermeerderd met de volgende bedragen en de bedragen vermeld in paragraaf 1, zijn de volgende (uitgedrukt in euro) :

[49Decr. van 08/07/2022
B.S. 02/08/2022

begrotingsjaar

VOWprof

VOWprof2014

VOWhko2014

bedrag professionele kunstopleidingen

bedrag bijzondere weddeschalen

2012

800.000

2013

5.200.000

2014

7.500.000

100.000

2015

10.900.000

100.000

2016

14.300.000

100.000

2017

17.666.520

100.000

2018

20.966.520

100.000

2019

24.366.520

100.000

2020

27.766.520

100.000

2021

27.766.520

100.000

2022

31.166.520

100.000

2.000.000

2023

34.566.520

100.000

2.000.000

vanaf 2024

37.066.520

100.000

2.000.000

49Decr. van 08/07/2022
B.S. 02/08/2022
]

De bedragen die in het begrotingsjaar t nominaal worden toegevoegd, zijnde de verschillen tussen de bedragen voor het begrotingsjaar t en de bedragen voor het begrotingsjaar t-1, vermeld in deze paragraaf, worden vanaf het begrotingsjaar t+1 geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in paragraaf 9. Voor het berekenen van de nominale toename worden de bedragen voor VOWprof en VOWprof2014 als een geheel beschouwd.

Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt jaarlijks een bedrag toegevoegd van 1.254.057,83 euro aan VOWhko2014. Dit bedrag is op indexniveau 2011 en wordt vanaf het begrotingsjaar 2012 jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de indexformule vermeld in paragraaf 9.

[59Decr. van 30/06/2023
B.S. 29/08/2023

Het bedrag bijzondere salarisschalen, vermeld in het eerste lid, wordt gedurende de begrotingsjaren 2022 tot en met 2028 volgens de volgende percentages verdeeld over de hogescholen:

Hogeschool Gent31,35%
Erasmushogeschool Brussel20,66%
LUCA School of Arts23,17%
Karel de Grote Hogeschool, Katholieke Hogeschool Antwerpen5,11%
Hogeschool PXL4,86%
Artesis Plantijn Hogeschool Antwerpen14,85%

Met ingang van het begrotingsjaar 2023 wordt ieder jaar 1/7 van het bedrag bijzondere salarisschalen, vermeld in het eerste lid, overgedragen naar VOWhko2014.

59Decr. van 30/06/2023
B.S. 29/08/2023
]

[49Decr. van 08/07/2022
B.S. 02/08/2022
Het bedrag voor de aanpassing van de bijzondere salarisschalen is op indexniveau 2022 en wordt vanaf het begrotingsjaar 2023 jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in paragraaf 9.49Decr. van 08/07/2022
B.S. 02/08/2022
]

§ 13. De bedragen VOWun en VOZun, als vermeld of berekend conform dit artikel, worden vermeerderd met de volgende bedragen en de bedragen, vermeld in paragraaf 2, zijn de volgende (uitgedrukt in euro) :

[42Decr. van 18/12/2020
B.S. 30/12/2020

Begrotingsjaar

VOWun

VOWun2014

VOZun

VOZun2014

ZAP

Puntengewichten

ZAP

ZAP

ZAP

2012

440.000

360.000

2013

1.925.000

1.575.000

2014

2.000.000

3.575.000

2.925.000

2015

3.000.000

5.115.000

4.185.000

2016

3.519.000

5.971.000

4.886.000

2017

4.519.000

7.511.000

6.146.000

2018

5.519.000

8.996.000

7.361.000

2019

6.519.000

10.591.000

8.666.000

2020

7.519.000

12.186.000

9.971.000

2021

7.519.000

12.186.000

9.971.000

2022

8.519.000

13.726.000

11.231.000

2023

9.519.000

15.321.000

12.536.000

2024

11.219.000

16.476.000

13.481.000

vanaf 2025

11.700.000

17.270.000

14.130.000

42Decr. van 18/12/2020
B.S. 30/12/2020
]

De bedragen die in het begrotingsjaar t nominaal worden toegevoegd, zijnde de verschillen tussen de bedragen voor het begrotingsjaar t en de bedragen voor het begrotingsjaar t-1, vermeld in deze paragraaf, worden vanaf het begrotingsjaar t+1 geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in paragraaf 9. Voor het berekenen van de nominale toename worden de bedragen voor VOWunZAP en VOWun2014ZAP, evenals de bedragen voor VOZunZAP en VOZun2014ZAP als 1 geheel beschouwd.

[7Decr. van 19/12/2014
B.S. 30/12/2014

§ 14. Vanaf het begrotingsjaar 2015 worden de bedragen VOWprof2014, VOWhko2014, VOWun2014 en VOZun2014, als vermeld in of berekend conform dit artikel, vermeerderd met de volgende bedragen :

1° VOWprof2014: 3.442.783,00 euro;

2° VOWhko2014: 237.334,63 euro;

3° VOWun2014: 1.557.261,72 euro;

4° VOZun2014: 1.274.123,23 euro.

De bedragen, vermeld in deze paragraaf, zijn op indexniveau 2015 en worden vanaf het begrotingsjaar 2016 jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in paragraaf 9 van dit artikel.

7Decr. van 19/12/2014
B.S. 30/12/2014
] [15Decr. van 18/12/2015
B.S. 29/12/2015

§ 15. Vanaf het begrotingsjaar 2016 worden de bedragen VOWprof2014 en VOWhko2014 als vermeld in of berekend conform dit artikel, vermeerderd met de volgende bedragen :

1° VOWprof2014: 3.031.000 euro;

2° VOWhko2014: 452.000 euro.

De bedragen, vermeld in deze paragraaf, zijn op indexniveau 2016 en worden vanaf het begrotingsjaar 2017 jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in paragraaf 9 van dit artikel.

15Decr. van 18/12/2015
B.S. 29/12/2015
] [24Decr. van 30/06/2017
B.S. 03/07/2017

§ 16. [49Decr. van 08/07/2022
B.S. 02/08/2022
Volgende bedragen, uitgedrukt in euro, worden toegevoegd aan de bedragen VOWprof, vermeld of berekend overeenkomstig dit artikel:

Begrotingsjaar 201925.594,20
Begrotingsjaar 202051.188,40
Begrotingsjaar 202176.782,60
Begrotingsjaar 2022102.376,80
Vanaf begrotingsjaar 2023127.971,00
49Decr. van 08/07/2022
B.S. 02/08/2022
]

Vanaf het begrotingsjaar 2018 worden de bedragen vermeld in het eerste lid, geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in paragraaf 9 van dit artikel.

24Decr. van 30/06/2017
B.S. 03/07/2017
] [28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

§ 17. Vanaf het begrotingsjaar 2022 is het bedrag voor het variabel onderwijsdeel VOWhbo, vermeld in paragraaf 2/1, gelijk aan het bedrag dat overgedragen wordt conform artikel III.42/1.

Vanaf het begrotingsjaar 2025 kan het bedrag voor VOWhbo, vermeld in deze paragraaf, evolueren conform artikel III.6, § 2/1.

Vanaf het begrotingsjaar 2025 wordt het bedrag voor VOWhbo, vermeld in deze paragraaf, geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in paragraaf 9.

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
] [40Decr. van 26/06/2020
B.S. 17/07/2020

§ 18. In het begrotingsjaar 2020 wordt het bedrag VOWprof, vermeld in of berekend conform dit artikel, vermeerderd met 4.000.000 euro.

40Decr. van 26/06/2020
B.S. 17/07/2020
] [42Decr. van 18/12/2020
B.S. 30/12/2020

§ 19. In het begrotingsjaar 2021 wordt het bedrag VOWprof, vermeld in of berekend conform dit artikel, vermeerderd met 8.000.000 euro.

42Decr. van 18/12/2020
B.S. 30/12/2020
] [45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021

§ 20. [53Decr. van 16/12/2022
B.S. 29/12/2022
Het bedrag VOWprof, vermeld in of berekend conform dit artikel, wordt vermeerderd met de volgende bedragen:

1° in het begrotingsjaar 2022 met 12.000.000 euro;

2° in het begrotingsjaar 2023 met 12.491.600 euro. Dit bedrag wordt geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in paragraaf 9, en verhoogd met 4 miljoen euro;

3° in het begrotingsjaar 2024 wordt het totale bedrag berekend overeenkomstig punt 2° geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in paragraaf 9, en verhoogd met 4 miljoen euro;

4° vanaf het begrotingsjaar 2025 wordt het totale bedrag berekend overeenkomstig punt 3° geïndexeerd aan de hand van de indexformule, vermeld in paragraaf 9.

53Decr. van 16/12/2022
B.S. 29/12/2022
]

Bij de opmaak van de begroting 2023 wordt het groeipad, vermeld in paragraaf 18 tot en met 20, geëvalueerd.

45Decr. van 09/07/2021
B.S. 26/08/2021
] [53Decr. van 16/12/2022
B.S. 29/12/2022

Art. III.5/1.

In het begrotingsjaar 2023 worden de bedragen die in deze codex geïndexeerd worden aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel III.5, § 9, bijkomend geïndexeerd met 0,93 procent.

In het begrotingsjaar 2023 worden de bedragen die in deze codex geïndexeerd worden aan de hand van de indexformule, vermeld in artikel III.5, § 9, bijkomend geïndexeerd met 2,69 procent.

53Decr. van 16/12/2022
B.S. 29/12/2022
]

Art. III.6.

§ 1. In de begrotingsjaren 2011 tot en met 2013 volgen de bedragen voor de variabele onderwijsdelen VOWprof, VOWac en VOWun, vermeld in artikel III.5, de evolutie van het aantal opgenomen studiepunten in het desbetreffende onderwijsdeel. De bedragen voor de variabele onderwijsdelen VOWprof, VOWac en VOWun evolueren als volgt :

1° als het aantal opgenomen studiepunten in een variabel onderwijsdeel berekend voor het begrotingsjaar t, toeneemt met ten minste 2% ten opzichte van de referentiepunten, vermeld in het tweede lid, dan neemt het bedrag voor het desbetreffende variabel onderwijsdeel in dat begrotingsjaar toe met 2%;

2° als het aantal opgenomen studiepunten in een variabel onderwijsdeel berekend voor het begrotingsjaar t, daalt met ten minste 2% ten opzichte van de referentiepunten, vermeld in het tweede lid, dan vermindert het bedrag voor het desbetreffende variabel onderwijsdeel in dat begrotingsjaar met 2%.

Voor de vaststelling van het aantal opgenomen studiepunten in een variabel onderwijsdeel voor het begrotingsjaar t worden het gemiddelde aantal opgenomen studiepunten in aanmerking genomen over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 waarvoor studenten onder diplomacontract zich ingeschreven hebben voor initiële bachelor- of masteropleidingen of voor basisopleidingen in afbouw binnen het desbetreffende variabel onderwijsdeel. Voor de overgangsjaren 2001-2002 tot en met 2004-2005 wordt het aantal opgenomen studiepunten vervangen door het aantal hoofdinschrijvingen voor de basisopleidingen in het desbetreffende academiejaar, vermenigvuldigd met een factor 57.

De eerste referentiepunten in een variabel onderwijsdeel VOWprof, VOWac of VOWun zijn gelijk aan het gemiddelde aantal opgenomen studiepunten in de academiejaren 2001-2002 tot en met 2005-2006, vastgesteld overeenkomstig de bepalingen in het voorgaande lid.

Bij elke daling of stijging van het aantal opgenomen studiepunten met 2% of meer in een variabel onderwijsdeel worden er nieuwe referentiepunten vastgelegd voor dat onderwijsdeel. De nieuwe referentiepunten zijn gelijk aan de vorige referentiepunten plus of min 2%.

In het variabel onderwijsdeel VOWac worden de opgenomen studiepunten gegenereerd in de academisch gerichte kunstopleidingen niet in aanmerking genomen voor de berekeningen vermeld in deze paragraaf.

§ 2. Vanaf het begrotingsjaar 2014 evolueren de bedragen voor de variabele onderwijsdelen VOWun vermeerderd met het bedrag uit de kolom VOWun2014ZAP vermeld in artikel III.5, §13, VOWac verminderd met het bedrag van het variabele onderwijsdeel VOWhko en vermeerderd met het bedrag uit de kolom VOWun2014puntengewichten vermeld in artikel III.5, §13, VOWprof2014 enVOWhko2014 overeenkomstig de bepalingen, vermeld in paragraaf 1.

Het aantal opgenomen studiepunten in de variabele onderwijsdelen wordt vastgesteld overeenkomstig paragraaf 1.

Bij het variabele onderwijsdeel VOWprof2014 worden de opgenomen studiepunten in de professioneel gerichte kunstopleidingen niet meegerekend voor de relevante academiejaren, nodig voor het berekenen van het vijfjarige gemiddelde.

Bij het variabele onderwijsdeel VOWhko2014 worden de opgenomen studiepunten in de kunstopleidingen meegerekend voor de relevante academiejaren, nodig voor het berekenen van het vijfjarige gemiddelde.

Bij het variabele onderwijsdeel VOWac worden de opgenomen studiepunten in de academisch gerichte kunstopleidingen niet meegerekend voor de relevante academiejaren, nodig voor het berekenen van het vijfjarig gemiddelde.

De referentiepunten voor het variabele onderwijsdeel VOWprof2014 worden vastgesteld conform paragraaf 1, waarbij de opgenomen studiepunten bij de professioneel gerichte kunstopleidingen niet meegerekend worden voor de relevante academiejaren, nodig voor het berekenen van het vijfjarige gemiddelde.

De referentiepunten voor het variabele onderwijsdeel VOWac worden vastgesteld conform paragraaf 1, waarbij de opgenomen studiepunten bij de academisch gerichte kunstopleidingen niet meegerekend worden voor de relevante academiejaren, nodig voor het berekenen van het vijfjarige gemiddelde.

De eerste referentiepunten voor het variabele onderwijsdeel VOWhko2014 zijn gelijk aan het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten in de academiejaren 2006-2007 tot en met 2010-2011 in de kunstopleidingen, vastgesteld overeenkomstig de bepalingen in paragraaf 1. De referentiepunten voor het variabele onderwijsdeel VOWhko evolueren overeenkomstig de bepaling in paragraaf 1.

[16Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
De opgenomen studiepunten in een door de Vlaamse Regering conform artikel II.153 van de Codex Hoger Onderwijs nieuwe erkende opleiding, aangeboden door een universiteit in een studiegebied dat met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd is in de universiteiten, worden meegerekend voor het variabel onderwijsdeel VOWun.16Decr. van 17/06/2016
B.S. 10/08/2016
]

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

§ 2/1. Vanaf het begrotingsjaar 2025 evolueert het bedrag voor het variabele onderwijsdeel VOWhbo conform paragraaf 1, eerste lid.

Voor de vaststelling van het aantal opgenomen studiepunten in het variabele onderwijsdeel VOWhbo voor het begrotingsjaar t wordt het gemiddelde aantal opgenomen studiepunten in aanmerking genomen over de academiejaren t-5/t-4 tot en met t-3/t-2 waarvoor studenten onder diplomacontract zich ingeschreven hebben voor een graduaatsopleiding.

De eerste referentiepunten voor het variabele onderwijsdeel VOWhbo zijn gelijk aan het gemiddelde aantal opgenomen studiepunten in de academiejaren 2019-2020 tot en met 2021-2022 in de graduaatsopleidingen, vastgesteld conform het tweede lid.

Bij elke daling of stijging van het aantal opgenomen studiepunten met 2% of meer in het variabele onderwijsdeel VOWhbo worden er nieuwe referentiepunten vastgelegd. De nieuwe referentiepunten zijn gelijk aan de vorige referentiepunten plus of min 2%.

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

§ 3. Na elke stijging of daling van het bedrag van een variabel onderwijsdeel wordt dat bedrag vastgelegd en is het de vertrekbasis voor de toekomstige berekeningen.

§ 4. De Vlaamse Regering voert jaarlijks een analyse uit van de evolutie van het aantal financieringspunten in elk variabel onderwijsdeel en van de evolutie van de instroom, doorstroom en uitstroom.

Voor zover de waarde van een financieringspunt in het desbetreffende variabele onderwijsdeel ten minste 2% lager is dan de gemiddelde waarde per financieringspunt over de 3 variabele onderwijsdelen heen, wordt de aanpassing van een variabel onderwijsdeel geannuleerd in het geval van een daling van het aantal financieringspunten in het betreffende onderwijsdeel met meer dan 2%. Deze afwijking van paragraaf 1 geldt tot en met het begrotingsjaar 2013.

De waarde van een financieringspunt in een variabel onderwijsdeel in het begrotingsjaar t is gelijk aan het bedrag van het betreffende variabel onderwijsdeel, vermeld in artikel III.5, gedeeld door het totale aantal financieringspunten van dat variabel onderwijsdeel, berekend voor het begrotingsjaar t overeenkomstig de bepalingen in artikel III.11, §2.

In het variabel onderwijsdeel VOWac is de waarde van een financieringspunt in het begrotingsjaar t gelijk aan het bedrag VOWac verminderd met het bedrag VOWhko en gedeeld door het totale aantal financieringspunten, met uitzondering van de financieringspunten gegenereerd in de academisch gerichte opleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst en Muziek en podiumkunsten, in het variabel onderwijsdeel VOWac, berekend voor het begrotingsjaar t overeenkomstig de bepalingen in artikel III.11, §2.

[7Decr. van 19/12/2014
B.S. 30/12/2014

Art. III.6/1.

[15Decr. van 18/12/2015
B.S. 29/12/2015
In afwijking van artikel III.6, § 1, § 2 en § 3, van deze codex, evolueren in de begrotingsjaren 2015 en 2016 de bedragen van de variabele onderwijsdelen niet als het aantal opgenomen studiepunten in het desbetreffende variabele onderwijsdeel berekend voor de begrotingsjaren 2015 en 2016 toeneemt met ten minste 2% ten opzichte van de referentiepunten. Er worden ook geen nieuwe referentiepunten vastgelegd bij een eventuele stijging van 2% of meer van het aantal opgenomen studiepunten voor het desbetreffende variabele onderwijsdeel.15Decr. van 18/12/2015
B.S. 29/12/2015
]

[42Decr. van 18/12/2020
B.S. 30/12/2020

In afwijking van artikel III.6, § 1, § 2 en § 3, van deze codex, evolueren in het begrotingsjaar 2021 de bedragen van de variabele onderwijsdelen VOWun en VOWac niet als het aantal opgenomen studiepunten in het desbetreffende variabele onderwijsdeel berekend voor het begrotingsjaar 2021 toeneemt met ten minste 2% ten opzichte van de referentiepunten. Er worden ook geen nieuwe referentiepunten vastgelegd bij een eventuele stijging van 2% of meer van het aantal opgenomen studiepunten voor het desbetreffende variabele onderwijsdeel.

[53Decr. van 16/12/2022
B.S. 29/12/2022
In afwijking van artikel III.6, § 1, § 2 en § 3, van deze codex, evolueren in het begrotingsjaar 2023 de bedragen van de variabele onderwijsdelen VOWun en VOWac niet als het aantal opgenomen studiepunten in het desbetreffende variabele onderwijsdeel berekend voor het begrotingsjaar 2023 toeneemt met ten minste 2 procent ten opzichte van de referentiepunten. Er worden ook geen nieuwe referentiepunten vastgelegd bij een eventuele stijging van 2 procent of meer van het aantal opgenomen studiepunten voor het desbetreffende variabele onderwijsdeel.53Decr. van 16/12/2022
B.S. 29/12/2022
]

Onder VOWun, vermeld in het vorige lid, wordt begrepen VOWun vermeerderd met het bedrag uit de kolom VOWun2014ZAP, zoals vermeld in paragraaf 2 van artikel III.6. Onder VOWac, vermeld in het vorige lid, wordt begrepen VOWac ver- minderd met het bedrag van het variabele onderwijsdeel VOWhko en vermeerderd met het bedrag uit de kolom VOWun2014puntengewichten, vermeld in paragraaf 2 van artikel III.6.

42Decr. van 18/12/2020
B.S. 30/12/2020
] 7Decr. van 19/12/2014
B.S. 30/12/2014
]

Onderafdeling 2. De onderwijssokkel

Art. III.7.

§ 1. Voor de berekeningen van de onderwijssokkel wordt voor de vaststelling van het aantal opgenomen studiepunten in een instelling (OSTPi) voor het begrotingsjaar t het gemiddelde aantal studiepunten in aanmerking genomen over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 waarvoor studenten onder diplomacontract zich hebben ingeschreven voor een initiële bachelor- of masteropleiding in de desbetreffende instelling.

§ 2. Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt voor de vaststelling van het aantal opgenomen studiepunten in een hogeschool voor het begrotingsjaar t het gemiddeld aantal studiepunten in aanmerking genomen over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 waarvoor studenten onder diplomacontract zich hebben ingeschreven voor een initiële professioneel gerichte bacheloropleiding, zonder de professioneel gerichte kunstopleidingen, of voor een initiële kunstopleiding in de desbetreffende hogeschool.

Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt voor de vaststelling van het aantal opgenomen studiepunten in een universiteit voor het begrotingsjaar t het gemiddeld aantal studiepunten in aanmerking genomen over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 waarvoor studenten onder diplomacontract zich hebben ingeschreven voor een initiële academische gerichte bachelor-of masteropleiding in de desbetreffende universiteit. Voor de vaststelling van dit aantal opgenomen studiepunten wordt het aantal opgenomen studiepunten van de academisch gerichte hogeschoolopleidingen die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd worden in de universiteit, geacht behoord te hebben tot de universiteit tijdens de relevante academiejaren, nodig voor de berekening van het vijfjarige gemiddelde.

§ 3. Vanaf het academiejaar 2013-2014 behoudt een instelling bij de afbouw of stopzetting van een opleiding in het academiejaar t-1/t het aantal opgenomen studiepunten voor die opleiding, berekend voor het begrotingsjaar t overeenkomstig dit artikel, tot en met het begrotingsjaar t+5. In de begrotingsjaren t+6 en t+7 worden de bevroren studiepunten jaarlijks verminderd met 50%.

Deze bepaling is voor de hogescholen niet van toepassing op de academisch gerichte opleidingen die met ingang van het academiejaar 2013-2014 worden overgedragen naar een universiteit.

§ 4. Voor de berekeningen van alle componenten van de werkingsuitkering worden de Universiteit Hasselt en de transnationale Universiteit Limburg als een universiteit beschouwd.

Art. III.8.

§ 1. Om voor een onderwijssokkel in het begrotingsjaar t in aanmerking te komen, moet een hogeschool of universiteit voldoen aan de minimale instellingsnorm, waarbij het aantal opgenomen studiepunten in de desbetreffende instelling OSTPi, berekend zoals bepaald in artikel III.7, groter is dan of gelijk is aan 90.000.

§ 2. In afwijking van paragraaf 1 wordt in het begrotingsjaar 2014 en 2015 een onderwijssokkel toegekend aan die hogescholen, waarbij, door de overdracht van de academisch gerichte opleidingen aan een universiteit, het aantal opgenomen studiepunten in de instelling, berekend zoals bepaald in artikel III.7, §2, kleiner is dan 90.000.

De onderwijssokkel van een hogeschool, vermeld in het eerste lid, wordt berekend overeenkomstig de bepalingen, vermeld in artikel III.9, §2.

Art. III.9.

§ 1. Voor de berekening van de onderwijssokkel van een hogeschool of universiteit (SOWi) wordt het bedrag van de totale onderwijssokkel SOW, vermeld in artikel III.5, en verminderd met de forfaitaire sokkel van de transnationale Universiteit Limburg/Universiteit Hasselt, vermeld in paragraaf 3, omgeslagen over de hogescholen en universiteiten die voldoen aan de minimale instellingsnorm op basis van het aantal opgenomen studiepunten, vermenigvuldigd met een gewichtsfactor, overeenkomstig de volgende formule :

SOWi = gOSTPi x SOWa / Sigma i gOSTPi

waarbij :

1° SOWi gelijk is aan de onderwijssokkel van instelling i;

2° gOSTPi gelijk is aan het aantal opgenomen studiepunten OSTPi in instelling i, berekend overeenkomstig artikel III.7 en vermenigvuldigd met de gewichtsfactor, vermeld in paragraaf 2;

3° SOWa gelijk is aan de totale onderwijssokkel, vermeld in artikel III.5, verminderd met het bedrag van de forfaitaire sokkel van de transnationale Universiteit Limburg/Universiteit Hasselt.

De sommatie i loopt over alle instellingen die voldoen aan de minimale instellingsnorm.

§ 2. Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt voor de berekening van de onderwijssokkel van een hogeschool de volgende formule toegepast :

SOWi = SOWi-prof2014 + SOWi-hko2014

waarbij :

1° SOWi gelijk is aan de onderwijssokkel voor hogeschool i;

2° SOWi-prof2014 = gOSTPi-prof2014 x SOWprof2014 / Sigma i gOSTP-prof2014;

waarbij :

a) SOWi-prof2014 gelijk is aan de onderwijssokkel voor de professioneel gerichte opleidingen, met uitzondering van de professioneel gerichte kunstopleidingen, in hogeschool i;

b) SOWprof2014 gelijk is aan de onderwijssokkel voor de professioneel gerichte opleidingen, met uitzondering van de professioneel gerichte kunstopleidingen, in de hogescholen, vermeld in artikel III.5;

c) gOSTPi-prof2014 gelijk is aan het aantal opgenomen studiepunten voor de professioneel gerichte opleidingen, met uitzondering van de professioneel gerichte kunstopleidingen, in hogeschool i, berekend overeenkomstig artikel III.7 en vermenigvuldigd met de gewichtsfactor, vermeld in paragraaf 6 van dit artikel;

3° SOWi-hko2014 = gOSTPi-hko2014 x SOWhko2014 / Sigma i gOSTP-hko2014;

waarbij :

a) SOWi-hko2014 gelijk is aan de onderwijssokkel voor de kunstopleidingen in de Schools of Arts in hogeschool i;

b) gOSTPi-hko2014 gelijk is aan het totale aantal opgenomen studiepunten voor de kunstopleidingen in de Schools of Arts in hogeschool i, berekend overeenkomstig artikel III.7 en vermenigvuldigd met de gewichtsfactor, vermeld in paragraaf 6;

c) SOWhko2014 gelijk is aan de onderwijssokkel voor de kunstopleidingen in de Schools of Arts, vermeld in artikel III.5.

De sommatie Sigma i loopt over het aantal hogescholen die overeenkomstig artikel III.8 in aanmerking komen voor een onderwijssokkel.

§ 3. Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt voor de berekening van de onderwijssokkel van een universiteit de volgende formule toegepast :

SOWi-un2014 = gOSTPi-un2014 x (SOWun2014 - bedrag van de forfaitaire sokkel voor de transnationale Universiteit Limburg/Universiteit Hasselt, vermeld in paragraaf 8) / Sigma i gOSTP-un2014;

waarbij :

1° SOWi-un2014 gelijk is aan de onderwijssokkel voor de academisch gerichte opleidingen in universiteit i;

2° gOSTPi-un2014 gelijk is aan het aantal opgenomen studiepunten voor de academisch gerichte opleidingen in universiteit i, berekend overeenkomstig artikel III.7 en vermenigvuldigd met de gewichtsfactor, vermeld in paragraaf 7 van dit artikel;

3° SOWun2014 gelijk is aan de onderwijssokkel voor de academisch gerichte opleidingen aan de universiteiten, vermeld in artikel III.5.

De sommatie Sigma i loopt over het aantal universiteiten die voldoen aan de minimale instellingsnorm.

§ 4. Als de Vlaamse Regering een aangepast sokkelbedrag heeft toegekend aan een gefuseerde instelling, als vermeld in artikel III.10, wordt in afwijking van paragraaf 2 het bedrag van de aangepaste sokkel voorafgenomen van de desbetreffende sokkel, namelijk SOWprof2014, SOWhko2014 of SOWun2014, voor die bedragen verdeeld worden overeenkomstig paragraaf 2.

§ 5. Per instelling wordt het aantal opgenomen studiepunten OSTPi vermenigvuldigd met de volgende gewichtsfactor :

1° het aantal opgenomen studiepunten dat kleiner is dan of gelijk is aan 360.000 : factor 3;

2° het aantal opgenomen studiepunten dat groter is dan 360.000 en kleiner is dan of gelijk is aan 720.000 : factor 2;

3° het aantal opgenomen studiepunten dat groter is dan 720.000 : factor 0.

§ 6. Bij de hogescholen wordt vanaf het begrotingsjaar 2014 het aantal opgenomen studiepunten OSTPi-prof2014 en OSTPi-hko2014 vermenigvuldigd met de volgende gewichtsfactor :

1° het aantal opgenomen studiepunten dat kleiner is dan of gelijk is aan het getal, opgenomen in kolom 2 van de onderstaande tabel: factor 3;

2° het aantal opgenomen studiepunten dat groter is dan het bedrag, opgenomen in kolom 2 van de onderstaande tabel, en kleiner is dan of gelijk is aan het bedrag, opgenomen in kolom 3 van de onderstaande tabel: factor 2;

3° het aantal opgenomen studiepunten dat groter is dan het bedrag, opgenomen in kolom 3 van de onderstaande tabel: factor 0.

begrotingsjaar

kolom 2

kolom 3

2014

360.000

720.000

2015

370.000

740.000

2016

380.000

760.000

2017

390.000

780.000

2018

400.000

800.000

2019

410.000

820.000

2020

420.000

840.000

2021

430.000

860.000

2022

440.000

880.000

[52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
vanaf 202352Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
]

450.000

900.000

§ 7. Bij de universiteiten wordt vanaf het begrotingsjaar 2014 het aantal opgenomen studiepunten OSTPi-un2014 vermenigvuldigd met de volgende gewichtsfactor :

1° het aantal opgenomen studiepunten dat kleiner is dan of gelijk is aan 450.000: factor 3;

2° het aantal opgenomen studiepunten dat groter is dan 450.000 en kleiner is dan of gelijk is aan 900.000: factor 2;

3° het aantal opgenomen studiepunten dat groter is dan 900.000 en kleiner is dan of gelijk is aan 1.800.000: factor 1;

4° het aantal opgenomen studiepunten dat groter is dan 1.800.000: factor 0.

§ 8. De onderwijssokkel van de transnationale Universiteit Limburg/Universiteit Hasselt, berekend overeenkomstig paragraaf 1, wordt verhoogd met een forfaitaire sokkel van 1.057.000 euro.

Vanaf het begrotingsjaar 2008 wordt dit bedrag geïndexeerd volgens de bepalingen in artikel III.5, §9.

Art. III.10.

Bij een fusie van 2 of meer hogeronderwijsinstellingen kan de Vlaamse Regering vanaf het begrotingsjaar 2014 tot en met het begrotingsjaar 2017 een aangepaste sokkelregeling toekennen aan een gefuseerde hogeronderwijsinstelling. De betrokken instellingen dienen daarvoor een aanvraag in bij de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, vóór 1 maart van het academiejaar dat voorafgaat aan het academiejaar van de fusie. Bij de beoordeling van de aanvraag gaat de Vlaamse Regering na of de fusieoperatie voldoende rationalisatie-elementen bevat. De Vlaamse Regering neemt een beslissing vóór 1 mei van het jaar waarin de aanvraag ingediend is.

De Vlaamse Regering kan nadere regels vastleggen voor de procedure van aanvraag en de beoordeling van de aanvraagdossiers.

Bij een positieve beslissing ontvangt de gefuseerde instelling, bij een fusie die plaatsvindt in het academiejaar t-1/t, vanaf het begrotingsjaar t tot en met het begrotingsjaar t+4, als sokkelbedrag SOWi de som van de sokkelbedragen die de gefuseerde instellingen hebben ontvangen in het begrotingsjaar t-1.

Als een fusie van 2 of meer hogescholen plaatsvindt in het academiejaar 2013-2014, wordt het sokkelbedrag SOWi van de fuserende instellingen voor het begrotingsjaar 2014 herrekend zonder de opgenomen studiepunten van de academische opleidingen die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd worden in een universiteit.

Als het bedrag van de sokkel SOWi van de gefuseerde instelling, berekend overeenkomstig artikel III.9, §2 of §3, groter is dan de aangepaste sokkelregeling, vermeld in het eerste lid, vervalt de aangepaste sokkelregeling.

Onderafdeling 3. Het variabel onderwijsdeel

Art. III.11.

§ 1. Voor de berekening van het variabel onderwijsdeel van een hogeschool of universiteit (VOWi) worden de bedragen, vermeld in artikel III.5, omgeslagen over de verschillende hogescholen of universiteiten op basis van het aantal financieringspunten overeenkomstig de volgende formule :

1° voor de hogescholen VOWi = VOWi-prof + VOWi-ac + VOWi-hko

waarbij :

a) VOWi-prof = FPi-prof x VOWprof / ?i FPI-prof

b) VOWi-ac = FPi-ac x (VOWac - VWOhko) / ?i FPI-ac

c) VOWi-hko = FPi-hko x VOWhko / Sigma i FPi-hko

waarbij :

1) VOWi gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor hogeschool i;

2) VOWi-prof gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor de professioneel gerichte opleidingen in hogeschool i;

3) VOWi-ac gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen, met uitzondering van de academisch gerichte kunstopleidingen, in hogeschool i;

4) VOWi-hko gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor de academisch gerichte kunstopleidingen in hogeschool i;

5) FPi-prof gelijk is aan het totale aantal financieringspunten voor de professioneel gerichte opleidingen in hogeschool i;

6) VOWprof gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor de professioneel gerichte opleidingen in de hogescholen, vermeld in artikel III.5;

7) FPi-ac gelijk is aan het totale aantal financieringspunten voor de academisch gerichte opleidingen, met uitzondering van de kunstopleidingen in hogeschool i;

8) VOWac gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen in de hogescholen, vermeld in artikel III.5;

9) FPi-hko gelijk is aan het totale aantal financieringspunten voor de academisch gerichte kunstopleidingen in hogeschool i;

10) VOWhko gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor de academisch gerichte kunstopleidingen in de hogescholen, vermeld in artikel III.5.

De sommatie Sigma i loopt over het aantal hogescholen die respectievelijk professioneel of academisch gerichte opleidingen aanbieden;

2° voor de universiteiten VOWi-un = FPi-un x VWOun / Sigma i FPi-un

waarbij :

a) VOWi-un gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen in universiteit i;

b) FPi-un gelijk is aan het totale aantal financieringspunten voor de academisch gerichte opleidingen in universiteit i;

c) VOWun gelijk is aan het variabel onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen aan de universiteiten, vermeld in artikel III.5.

De sommatie Sigma i loopt over het aantal universiteiten.

§ 2. Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt voor de berekening van het variabele onderwijsdeel van een hogeschool de volgende formule toegepast:

VOWi = VOWi-prof2014 + VOWi-hko2014,

waarbij :

1° VOWi gelijk is aan het variabele onderwijsdeel voor hogeschool i;

2° VOWi-prof2014 = FPi-prof2014 x VOWprof2014 / Sigma i FPi-prof2014;

waarbij :

a) VOWi-prof2014 gelijk is aan het variabele onderwijsdeel voor de professioneel gerichte opleidingen, met uitzondering van de professioneel gerichte kunstopleidingen, in hogeschool i;

b) FPi-prof2014 gelijk is aan het totale aantal financieringspunten voor de professioneel gerichte opleidingen, met uitzondering van financieringspunten voor de professioneel gerichte kunstopleidingen, in hogeschool i;

c) VOWprof2014 gelijk is aan het variabele onderwijsdeel voor de professioneel gerichte opleidingen in de hogescholen, vermeld in of berekend overeenkomstig artikel III.5;

3° VOWi-hko2014 = FPi-hko2014 x VOWhko2014 / Sigma i FPi-hko2014;

waarbij :

a) VOWi-hko2014 gelijk is aan het variabele onderwijsdeel voor de kunstopleidingen in de Schools of Arts in hogeschool i;

b) FPi-hko2014 gelijk is aan het totale aantal financieringspunten voor de kunstopleidingen in de Schools of Arts in hogeschool i;

c) VOWhko2014 gelijk is aan het variabele onderwijsdeel voor de kunstopleidingen in de Schools of Arts, vermeld in of berekend overeenkomstig artikel III.5.

De sommatie Sigma i loopt over het aantal hogescholen die professioneel gerichte opleidingen of kunstopleidingen aanbieden.

[28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018

§ 2/1. Vanaf het begrotingsjaar 2022 wordt voor de berekening van het variabele onderwijsdeel van een hogeschool de volgende formule toegepast : VOWi = VOWi-prof2014 + VOWi-hko2014 + VOWi-hbo, waarbij :

1° VOWi gelijk is aan het variabele onderwijsdeel voor hogeschool i;

2° VOWi-prof2014 = FPi-prof2014 x VOWprof2014 / Si FPi-prof2014, waarbij :

a) VOWi-prof2014 gelijk is aan het variabele onderwijsdeel voor de professioneel gerichte opleidingen, met uitzondering van de professioneel gerichte kunstopleidingen, in hogeschool i;

b) FPi-prof2014 gelijk is aan het totale aantal financieringspunten voor de professioneel gerichte opleidingen, met uitzondering van financieringspunten voor de professioneel gerichte kunstopleidingen, in hogeschool i;

c) VOWprof2014 gelijk is aan het variabele onderwijsdeel voor de professioneel gerichte opleidingen in de hogescholen, vermeld in artikel III.5, of berekend conform artikel III.5;

3° VOWi-hko2014 = FPi-hko2014 x VOWhko2014 / Si FPi-hko2014, waarbij :

a) VOWi-hko2014 gelijk is aan het variabele onderwijsdeel voor de kunstopleidingen in de Schools of Arts in hogeschool i;

b) FPi-hko2014 gelijk is aan het totale aantal financieringspunten voor de kunstopleidingen in de Schools of Arts in hogeschool i;

c) VOWhko2014 gelijk is aan het variabele onderwijsdeel voor de kunstopleidingen in de Schools of Arts, vermeld in artikel III.5, of berekend conform artikel III.5;

4° VOWi-hbo = FPi-hbo x VOWhbo / Si FPi-hbo, waarbij :

a) VOWi-hbo gelijk is aan het variabele onderwijsdeel voor graduaatsopleidingen in hogeschool i;

b) FPi-hbo gelijk is aan het totale aantal financieringspunten voor de graduaatsopleidingen in hogeschool i;

c) VOWhbo gelijk is aan het variabele onderwijsdeel voor de graduaatsopleidingen in de hogescholen, vermeld in artikel III.5, of berekend conform artikel III.5.

De sommatie Si loopt over het aantal hogescholen die professioneel gerichte opleidingen, kunstopleidingen of graduaatsopleidingen aanbieden.

28Decr. van 04/05/2018
B.S. 16/07/2018
]

§ 3. Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt voor de berekening van het variabele onderwijsdeel van een universiteit de volgende formule toegepast: VOWi-un = FPi-un2014 x VOWun2014 /Sigma i FPi-un2014, waarbij :

1° VOWi-un gelijk is aan het variabele onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen in universiteit i;

2° FPi-un2014 gelijk is aan het totale aantal financieringspunten voor de academisch gerichte opleidingen in universiteit i;

3° VOWun2014 gelijk is aan het variabele onderwijsdeel voor de academisch gerichte opleidingen aan de universiteiten, vermeld in of berekend overeenkomstig artikel III.9.

De sommatie Sigma i loopt over het aantal universiteiten.

§ 4. Het bedrag, berekend voor de financiering van de onderzoeksmasters als vermeld in paragraaf 6, wordt in afwijking van paragraaf 3 voorafgenomen van het variabel onderwijsdeel VOWun2014, voor dit bedrag verdeeld wordt overeenkomstig paragraaf 3.

§ 5. De financieringspunten, vermeld in paragraaf 1, worden als volgt berekend :

FPi = FPi-input + FPi-output + FPi-diploma + FPi-credit

waarbij :

1° FPi gelijk is aan het totale aantal financieringspunten voor het desbetreffende variabel onderwijsdeel in instelling i;

2° FPi-input gelijk is aan het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal opgenomen studiepunten voor het desbetreffende variabel onderwijsdeel in instelling i, zoals bepaald in artikel III.12;

3° FPi-output gelijk is aan het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal verworven studiepunten voor het desbetreffende variabel onderwijsdeel in instelling i, zoals bepaald in artikel III.13;

4° FPi-diploma gelijk is aan het aantal financieringspunten, gebaseerd op het aantal uitgereikte diploma's voor het desbetreffende variabel onderwijsdeel in instelling i, zoals bepaald in artikel III.14;

5° FPi-credit gelijk is aan het aantal financieringspunten in instelling i, gebaseerd op het aantal verworven studiepunten door studenten onder creditcontract, zoals bepaald in artikel III.17.

§ 6. Voor de financiering van de onderzoeksmasters, aangeboden in het academiejaar t-l/t, wordt in het begrotingsjaar t+1 een bedrag vooraf genomen van VOWun2014 dat gelijk is aan het aantal aangeboden onderzoeksmasters vermenigvuldigd met 30.798 euro en dat ten hoogste gelijk is aan 1.231.920 euro. Van dit maximale bedrag voor de financiering van de onderzoeksmasters kunnen de universiteiten ten hoogste het volgende bedrag ontvangen :

1° de Katholieke Universiteit Leuven : 458.994,28 euro;

2° de Universiteit Hasselt en de transnationale Universiteit Limburg : 53.037,92 euro;

3° de Universiteit Antwerpen : 170.545,96 euro;

4° de Universiteit Gent : 405.628,14 euro;

5° de Vrije Universiteit Brussel : 143.713,70 euro.

Deze verdeling geldt tot en met het begrotingsjaar 2023.

§ 7. Voor de financiering van een onderzoeksmaster, aangeboden in het academiejaar t-l/t, ontvangt een universiteit een bedrag van 30.798 euro in het begrotingsjaar t+1.

Daarbij kan de financiering van alle onderzoeksmasters samen voor de betrokken instelling niet meer bedragen dan het maximale bedrag, vastgelegd in paragraaf 6 van dit artikel.

In afwijking van het eerste lid kan de Vlaamse Regering het bedrag voor een onderzoeksmaster aanpassen tot maximum 92.394 euro op basis van een gemotiveerd verzoek van de betrokken instelling. Het in paragraaf 6 vastgestelde maximaal bedrag per universiteit kan hierbij niet overschreden worden.

§ 8. Vanaf het begrotingsjaar 2017 wordt het aandeel in het onderwijsvariabel deel VOWun dat de opleidingen bachelor in de geneeskunde, master in de geneeskunde, master in de huisartsgeneeskunde van de 4 universiteiten die zowel de bacheloropleiding als masteropleiding in de geneeskunde en masteropleiding in de huisartsgeneeskunde aanbieden, genereren, vastgelegd op een bepaald percentage, zijnde het gemiddeld procentueel aandeel dat die opleidingen in VOWun van de begrotingsjaren 2012, 2013, 2014, 2015 en 2016 genereren. Dit bedrag wordt dan verdeeld onder de 4 universiteiten op basis van het aandeel dat elke universiteit (Universiteit Gent, Universiteit Antwerpen, Vrije Universiteit Brussel en Katholieke Universiteit Leuven) in het aantal uitgereikte diploma's in de bacheloropleiding geneeskunde en de masteropleidingen - master in de geneeskunde, master in de huisartsgeneeskunde en master in de specialistische geneeskunde - genereert.

[52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022

§ 9. Vanaf het begrotingsjaar 2026 wordt het aandeel in het variabele onderwijsdeel VOWun dat de opleidingen bachelor in de diergeneeskunde en master in de diergeneeskunde, aangeboden door de Universiteit Gent en de Universiteit Antwerpen, genereren, vastgelegd op een bepaald percentage, namelijk het procentuele aandeel dat die opleidingen in VOWun van het begrotingsjaar 2022 genereren. Dat percentage wordt verdeeld onder de Universiteit Antwerpen en de Universiteit Gent op basis van het aandeel van die universiteiten in het aantal uitgereikte diploma’s in de bacheloropleiding en masteropleiding diergeneeskunde in de periode 20132014 tot en met 2017-2018.

52Decr. van 15/07/2022
B.S. 24/08/2022
]

Art. III.12.

§ 1. Het aantal financieringspunten FPi-input in het begrotingsjaar t is gelijk aan de som van de producten van het gemiddelde aantal opgenomen studiepunten per opleiding, zoals bepaald in paragraaf 2, ove