Vermoeden van deskundigheid en tussenkomst in juridische kosten

  • Deze omzendbief licht in het eerste deel het "vermoeden van deskundigheid" bij evaluatiebeslissingen van de klassenraad toe. Het tweede deel bevat informatie over de tussenkomst van de overheid in juridische kosten die school- en centrumbesturen hebben gemaakt bij externe procedures tegen evaluatie- en tuchtbeslissingen en bij procedures die gaan over onrechtmatig gedrag tegen personeelsleden, zoals bepaald in art. 32bis Welzijnswet.

1. Vermoeden van deskundigheid

Het vermoeden van deskundigheid betekent dat er wordt uitgegaan van de deskundigheid van leraren en klassenraad en dat het ouders of leerlingen toekomt om een eventueel gebrek aan deskundigheid aan te tonen. Het is van toepassing op evaluatiebeslissingen die klassenraden nemen. Het vermoeden van deskundigheid heeft ook implicaties voor de interne beroepscommissies in het kader van evaluatiebeslissingen.

Deze omzendbrief licht toe wat het vermoeden van deskundigheid is (zie punt 1.1) en wat dit voor ouders of meerderjarige leerlingen betekent (zie punt 1.2). Ook wordt er opgenomen wat nu de gevolgen zijn van de verankering van het vermoeden van deskundigheid in regelgeving (punt 1.3). Verder wordt ingegaan op de verplichting voor klassenraden om evaluatiebeslissingen schriftelijk te motiveren (zie punt 1.4) en op het belang van regelmatige of tijdige communicatie tussen scholen, ouders en leerlingen over de studievorderingen die een leerling maakt (zie punt 1.5).

Deze omzendbrief bevat een aantal voorbeelden over het vermoeden van deskundigheid bij evaluatiebeslissingen die gebaseerd zijn op arresten van de Raad van State, zonder daarbij de bedoeling te hebben om exhaustief te zijn. Het is immers onmogelijk om elke specifieke casus te bespreken. Het komt ook de administratie niet toe om een casus te beoordelen. Elk dossier is anders en heeft zijn eigenheid. In het geval van betwisting komt het uiteindelijk de Raad van State toe om te oordelen of het vermoeden van deskundigheid al dan niet voldoende weerlegd werd door ouders of meerderjarige leerlingen en of de motivering van de evaluatiebeslissing afdoende was.

1.1. Vermoeden van deskundigheid: wat is het?

Wanneer ouders of meerderjarige leerlingen van oordeel zijn dat er m.b.t. een evaluatiebeslissing onwettelijk werd gehandeld, is het aan hen om dat te bewijzen, en niet aan leraren of de klassenraad om het tegendeel te bewijzen. Dit principe is nu ook verankerd in de onderwijsregelgeving.

Het vermoeden van deskundigheid van leraren en klassenraden gaat er, tot eventueel bewijs van het tegendeel, bijvoorbeeld van uit dat leraren:

  • tijdens het schooljaar, de vereiste leerstof volledig en bekwaam hebben onderwezen;
  • de vorderingen van een leerling correct hebben geobserveerd en geëvalueerd tijdens het schooljaar;
  • als er gewerkt wordt met examens, examens hebben opgesteld die representatief zijn voor de effectief onderwezen leerstof naar leerinhoud zowel als moeilijkheidsgraad;
  • deze examens objectief en vakkundig hebben verbeterd en aan de hand van een valide puntenspreiding over de leeronderdelen gequoteerd om over de bereikte kennis en vaardigheden van de leerling te rapporteren.

Het vermoeden van deskundigheid betekent m.a.w. dat er vertrouwd moet worden op de bekwaamheid van leraren om vakkundig les te geven en om correct en volledig te evalueren. Daarbij maakt het niet uit of er gewerkt wordt met permanente evaluatie of met examens.

Een klassenraad kan er m.a.w. - tot het bewijs van het tegendeel - van uitgaan dat de evaluatieresultaten van een leerling voor een bepaald vak of vakkencluster correct weergeven of een leerling al dan niet geslaagd is voor dat vak of die vakkencluster. En dus of een leerling al dan niet in voldoende mate de toepasbare onderwijsdoelen voor dat vak of die vakkencluster heeft bereikt. Daarnaast wordt er op vertrouwd dat de klassenraad de evaluatieresultaten van een leerling correct interpreteert. Het vermoeden van deskundigheid ontslaat klassenraden er echter niet van om hun evaluatiebeslissingen schriftelijk te motiveren (zie punt 1.4).

1.2. Is het mogelijk om het vermoeden van deskundigheid te weerleggen?

Om het vermoeden van deskundigheid te weerleggen moeten ouders of meerderjarige leerlingen met concrete argumenten kunnen aantonen dat de leraar en/of de klassenraad niet deskundig gehandeld heeft. In dat geval zal klassenraad en/of de interne beroepscommissie in de motivering moeten ingaan op de argumenten die ouders of meerderjarige leerlingen aanbrengen.

Voorbeeld 1:

Om het vermoeden van deskundigheid van de klassenraad te weerleggen, volstaat het niet dat ouders of meerderjarige leerlingen stellen dat de examens zeer moeilijk waren of dat ze niet akkoord gaan met de evaluatieresultaten en/of evaluatiebeslissing.

Voorbeeld 2:

Klassenraden zijn in principe niet verplicht om op vraag van ouders of meerderjarige leerlingen een opsomming te geven van alle niet behaalde toepasbare onderwijsdoelen, noch om die in verband te brengen met de examenvragen. Indien ouders of meerderjarige leerlingen met voldoende concrete argumenten het vermoeden van deskundigheid van de klassenraad doen wankelen, kan dit echter wel noodzakelijk zijn.

1.3. Wat verandert dit in de praktijk?

Door de verankering van het vermoeden van deskundigheid in de onderwijsregelgeving, zal niet alleen de Raad van State hiermee rekening houden, maar zullen ook de interne beroepscommissies in het kader van een betwiste evaluatiebeslissing steeds rekening moeten houden met dit vermoeden van deskundigheid. Ook voor de interne beroepscommissies is het principe dus dat het vermoeden van deskundigheid enkel in twijfel kan worden getrokken door concrete argumenten van ouders of meerderjarige leerlingen.

1.4. Wat verandert er niet: de motivatieplicht van klassenraden bij evaluatiebeslissingen?

Aan de motivatieverplichting verandert er niks. Het blijft belangrijk dat scholen evaluatiebeslissingen die zij nemen, schriftelijk motiveren.

1.5. Regelmatig en/of tijdig communiceren over studievorderingen doorheen het schooljaar

Van scholen wordt verwacht dat zij gedurende het schooljaar op regelmatige basis en/of tijdig communiceren over de studievorderingen die een leerling maakt. Scholen bepalen vrij op welke wijze ze dit doen. Zeker in het geval van tegenvallende evaluatieresultaten is het van belang dat scholen daarover met leerlingen en ouders tijdens het schooljaar op regelmatige basis en tijdig in dialoog gaan en hen - indien nodig - ook wijzen op het risico op het niet behalen van een getuigschrift basisonderwijs of het behalen van een B- of C-attest. Zo kan vermeden worden dat leerlingen en ouders aan het einde van het schooljaar voor verrassingen komen te staan en uit onvrede met de evaluatiebeslissing de stap zetten richting interne beroepscommissie.

Ouders of meerderjarige leerlingen kunnen gebrek aan tijdige communicatie of een gebrek aan begeleiding door de school in principe niet inroepen als de oorzaak van het niet-geslaagd zijn van de leerling (m.u.v. zeer uitzonderlijke gevallen waarbij bv. een individueel handelingsplan niet gevolgd wordt en dit een weerslag heeft op het evaluatieresultaat). Eventuele tekortkomingen in begeleiding veranderen immers niets aan het gegeven dat de leerling de toepasbare onderwijsdoelen niet in voldoende mate heeft bereikt.

Als ouders of meerderjarige leerlingen van oordeel zijn dat de school tijdens het schooljaar niet of onvoldoende communiceert en/of begeleidt, dan moeten ouders of meerderjarige leerlingen zelf tijdig reageren en hierover met de school in gesprek gaan.

2. Tussenkomst in juridische kosten

2.1. Voorwaarden

2.1.1. Wie kan een aanvraag indienen?

De school- of centrumbesturen uit het basisonderwijs, secundair onderwijs of deeltijds beroepssecundair onderwijs (hierna: de aanvrager) die juridische kosten hebben gemaakt voor:

a) hun verdediging voor een extern rechtscollege (Bv. Raad van State of een burgerlijke rechtbank) als verweerder van hun beslissingen over leerlingen inzake evaluaties en tucht.

b) een procedure voor een rechtbank waarbij zij optreden als eisende, benadeelde of burgerlijke partij tegen daders van onrechtmatig gedrag (geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag) tegen hun personeelsleden zoals bepaald in artikel 32bis van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk (hierna: de Welzijnswet).

2.1.2. Welke juridische kosten komen in aanmerking?

b.1. De advocatenkosten. Bij een gerechtelijke uitspraak in het voordeel van de aanvrager dient de ontvangen rechtsplegingsvergoeding evenwel in mindering te worden gebracht op deze kosten.

b.2. De procedurekosten verbonden aan procedures voor de Raad van State en de burgerlijke rechtbanken. Dit zijn bijvoorbeeld de griffie- en registratierechten. De kosten van veroordelingen (zoals boetes, dwangsommen of schadevergoedingen) worden niet vergoed.

b.3. De rechtsplegingsvergoeding waartoe de aanvrager in een gerechtelijke uitspraak werd veroordeeld om te betalen.

De Vlaamse Gemeenschap neemt per betwiste beslissing - en alle procedures die hiermee samenhangen – maximaal 10.000 euro ten laste. Zo zullen verschillende of herhaaldelijke procedures die gaan over dezelfde tucht- of evaluatiebeslissing aldus worden beschouwd als één geheel waarvoor maar eenmalig een terugbetaling kan worden gevraagd tot maximaal 10.000 euro. Dit geldt eveneens voor alle samenhangende gerechtelijke procedures in het kader van onrechtmatig gedrag (geweld, pesterijen of ongewenst seksueel gedrag) tegen personeelsleden.

Voorbeeld 1:

Indien tegen een vonnis in eerste aanleg beroep wordt aangetekend, kan slechts één aanvraag tot tussenkomst in de kosten worden ingediend voor zowel de procedure in eerste aanleg als de beroepsprocedure. Het doorlopen van beide procedures resulteert immers in één definitieve eindbeslissing.

Voorbeeld 2:

Indien een beslissing inzake de evaluatie van een leerling zowel het voorwerp vormt van een procedure bij de Raad van State als het voorwerp uitmaakt van een burgerlijke aansprakelijkheidsvordering bij de gewone, burgerlijke rechter, kan slechts één aanvraag tot tenlasteneming van de kosten worden ingediend voor beide procedures, daar deze procedures hetzelfde voorwerp hebben.

2.1.3. Rechtsbijstandsverzekering

Gelet op het feit dat school- en centrumbesturen een aantal verplichte verzekeringen hebben en doorgaans ruimere polissen aanschaffen, zullen zij in de praktijk vaak kunnen terugvallen op hun rechtsbijstandsverzekering.

Indien dit het geval is, is de tussenkomst van bepaalde juridische kosten beperkt tot de kosten die niet door de rechtsbijstandsverzekering betaald werden. En dit tot maximaal het voorziene grensbedrag van 10.000 euro.

De aanvrager zal op het aanvraagformulier op eer dienen te verklaren in hoeverre hij al dan niet beroep kan doen op een rechtsbijstandsverzekeraar.

De school- en centrumbesturen dienen onverwijld de middelen of een gedeelte van de middelen terug te betalen indien AGODI vaststelt dat de voorwaarden voor tussenkomst niet werden nageleefd.

2.1.4. Termijn

Deze regeling rond de tussenkomst in de juridische kosten is in werking getreden op 1 september 2023. Er kan enkel een ontvankelijke aanvraag worden gedaan voor kosten die dateren vanaf die datum. De datum van de verantwoordingsstukken is hiervoor bepalend.

2.2. De aanvraagprocedure

Een aanvraag voor tussenkomst van bepaalde juridische kosten gebeurt door het volgen van onderstaande procedure.

2.2.1. Indienen aanvraag

De school- of centrumbesturen dienen hun aanvraag in via het daartoe voorziene formulier "Aanvraag tussenkomst in juridische kosten" in de webapplicatie op Mijn Onderwijs.

AGODI behandelt de aanvragen met betrekking tot de tussenkomst.

Het is van belang dat op het aanvraagformulier de essentiële informatie opgenomen wordt over de juridische kosten waarvoor de tussenkomst wordt gevraagd. Een aanvraag is maar ontvankelijk van zodra de gerechtelijke uitspraak en de financiële verantwoordingsstukken zijn toegevoegd in Mijn Onderwijs.

Indien een aanvrager verklaart een rechtsbijstandsverzekering te hebben, moet hij kunnen aantonen welke bedragen de rechtsbijstandsverzekeraar ten laste neemt.

AGODI kan steeds de aanvrager om bijkomende informatie vragen ter controle.

Het aanvraagformulier is toegevoegd in Mijn Onderwijs zie bijlage 1.

2.2.2. Beoordeling aanvraag

Na het correct indienen van de aanvraag, kijkt AGODI het formulier en de verantwoordingsstukken na en vraagt eventueel bijkomende informatie en/of stukken op.

Wat betreft de tussenkomst in de kosten voor procedures die gaan over tucht- of evaluatiebeslissingen, gaat AGODI de ontvankelijkheid van de aanvraag na en neemt de beslissing over de aanvraag.

Wat betreft de tussenkomst in de kosten voor procedures die gaan over onrechtmatig gedrag tegen personeelsleden zoals bepaald in art. 32bis Welzijnswet, gaat ook hier AGODI de ontvankelijkheid van de aanvraag na, maar is het de Vlaamse Regering die de beslissing neemt over de aanvraag.

De aanvrager krijgt schriftelijk of digitaal een mededeling van de beslissing.

2.2.3. Goedkeuring aanvraag

Indien een aanvraag wordt goedgekeurd, wordt de betaling uitgevoerd aan het schoolbestuur.