Besluit van de Vlaamse Regering over de
algemene boekhouding, de jaarrekening en het rekeningstelsel voor de universiteiten
goedkeuringsdatum
19 JULI 2024
publicatiedatum
B.S.29/08/2024
datum laatste wijziging
30/08/2024
COORDINATIE
Rechtsgronden
Dit besluit is gebaseerd op:
- de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013, bekrachtigd bij het decreet van 20 december 2013, artikel IV.34,
tweede lid, en artikel IV.83, § 2, eerste lid.
Vormvereisten
De volgende vormvereisten zijn vervuld:
- De Vlaamse minister, bevoegd voor het budgettair beleid, heeft zijn akkoord gegeven op 6 juni 2024.
- De Raad van State heeft advies 76.811/1 gegeven op 15 juli 2024, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°,
van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.
Motivering
Dit besluit is gebaseerd op de volgende motieven:
- Met dit besluit worden de boekhouding, de jaarrekening en het rekeningstelsel voor de universiteiten afgestemd
op de boekhoudkundige uitvoeringsbesluiten voor vennootschappen, vzw’s en stichtingen, en wordt de regelgeving
vereenvoudigd.
Juridisch kader
Dit besluit sluit aan bij de volgende regelgeving:
- het Koninklijk besluit van 29 april 2019 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen.
Initiatiefnemer
Dit besluit wordt voorgesteld door de Vlaamse minister van Onderwijs, Sport, Dierenwelzijn en Vlaamse Rand.
Na beraadslaging,
DE VLAAMSE REGERING BESLUIT:
Artikel 1.
In dit besluit wordt verstaan onder:
1° jaarrekening: de jaarrekening, vermeld in artikel IV.83, § 1, tweede lid, 4°, van de Codex Hoger Onderwijs van
11 oktober 2013;
2° universiteiten: de universiteiten, vermeld in artikel II.2 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013.
Art. 2.
De universiteiten maken de jaarrekening op conform dit besluit.
Art. 3.
De jaarrekening van de universiteiten omvat al de volgende elementen:
1° de balans;
2° de resultatenrekening;
3° de toelichting.
De documenten, vermeld in het eerste lid, vormen een geheel.
Het boekjaar begint op 1 januari en eindigt op 31 december van hetzelfde kalenderjaar. Het boekjaar valt samen
met het begrotingsjaar.
Art. 4.
De boekhoudprincipes en waarderingsregels, vermeld in boek 3, titel 1, hoofdstuk 1, 2 en 3, en boek 3,
titel 3 van het Koninklijk besluit van 29 april 2019 tot uitvoering van het Wetboek van vennootschappen en
verenigingen, zijn van overeenkomstige toepassing op de universiteiten.
Art. 5.
De universiteiten stellen de jaarrekening op volgens het sjabloon dat is opgenomen in de bijlage 1 die bij
dit besluit is gevoegd.
De universiteiten stellen de balans, resultatenrekening en resultaatverwerking op volgens de schema’s in de bijlage
1 die bij dit besluit is gevoegd.
De universiteiten stellen de analytische resultatenrekeningen op volgens de schema’s in de bijlage 2 die bij dit
besluit is gevoegd.
De universiteiten stellen de toelichting op volgens het schema van de toelichting, vermeld in artikel 42, § 1, tweede
lid, 4°, van de Vlaamse Codex Overheidsfinanciën van 29 maart 2019.
Art. 6.
De rekeningen worden ondergebracht in een passend rekeningenstelsel dat is opgemaakt volgens de eisen
van de activiteiten van de universiteit, en dat minimaal is ingedeeld volgens het rekeningstelsel dat is opgenomen in
de bijlage 3 die bij dit besluit is gevoegd.
Art. 7.
De inhoud van de volgende rubrieken van de resultatenrekening wordt gedefinieerd op de volgende wijze:
I.A Opbrengsten, verbonden aan onderwijs, onderzoek en dienstverlening. Onder die post worden de opbrengsten
opgenomen die de universiteit genereert in het kader van haar normale decretale opdrachten van onderwijs, onderzoek
en dienstverlening. Die opbrengsten worden nominatief vermeld. Bij belangrijke nieuwe initiatieven wordt een
addendum bij dit besluit gevoegd;
A.1 Overheidstoelagen en subsidies - basisfinanciering (1ste geldstroom). Onder die post wordt de basisfinanciering vanuit de overheid opgenomen. Onder A.1.5 Andere overheidstoelagen en subsidies worden onder andere de
toelagen voor de Bijzondere Universitaire Instituten, het Instituut voor Europese Studies (IES), het Instituut voor Joodse
Studies (IJS) en het Instituut voor Ontwikkelingsbeleid en - beheer (IOB) opgenomen;
A.2 Overheidstoelagen fundamenteel basisonderzoek (2de geldstroom). Dit betreft de bijdragen vanuit de
overheid voor fundamenteel basisonderzoek;
A.3 Overheidstoelagen toegepast wetenschappelijk onderzoek (3de geldstroom). Onder die post worden de
overheidstoelagen voor toegepast wetenschappelijk onderzoek verwerkt;
A.4 Contractonderzoek met de privésector en wetenschappelijke dienstverlening (4de geldstroom). Dit betreft de
opbrengsten vanuit de privésector en de opbrengsten met betrekking tot wetenschappelijke dienstverlening. Er wordt
voor contractonderzoek een opsplitsing gemaakt tussen de opbrengsten uit vennootschappen en de opbrengsten uit
non-profitorganisaties. Wetenschappelijke dienstverlening betreft inkomsten buiten contract;
A.5 Andere opbrengsten, verbonden aan onderwijs, onderzoek en dienstverlening. Onder die post worden de
opbrengsten opgenomen die gegenereerd worden in het kader van de normale decretale opdrachten van onderwijs,
onderzoek en dienstverlening, andere dan onder A.1 tot en met A.4 vermeld. Onder A.5.2 Andere inschrijvingsgelden
komen onder meer de inschrijvingen voor postacademische vorming, studiedagen, congressen. Huuropbrengsten met
betrekking tot de sociale sector worden onder A.5.3 Huuropbrengsten sociale sector geboekt. Andere huuropbrengsten
worden onder E. Andere bedrijfsopbrengsten opgenomen. Onder A.5.6 Andere komen onder andere opbrengsten uit
maatschappelijke dienstverlening;
I.B Waardewijziging projecten in uitvoering. Die post wordt gebruikt voor de toepassing van artikel 9;
I.E Andere bedrijfsopbrengsten. De volgende opbrengsten worden onder andere onder die rubriek ondergebracht:
handelsopbrengsten zoals kinderdagverblijf, huuropbrengsten, met uitzondering van A.5.3 huuropbrengsten sociale
sector.
Art. 8.
De inhoud van de volgende rubrieken van de balans wordt op de volgende wijze gedefinieerd:
1° VI. Voorraden en projecten in uitvoering. Onder de post “projecten in uitvoering” komt het overschot van de
totale kosten ten opzichte van de totale opbrengsten voor onderzoeks- en dienstverleningscontracten van bepaalde
duur waarbij niet jaarlijks gefactureerd wordt op het einde van het boekjaar;
2° IX. Schulden op ten hoogste één jaar. Onder de post “ontvangen vooruitbetalingen op projecten” komt het totale
overschot van de totale opbrengsten ten opzichte van de totale kosten voor onderzoeks- en dienstverleningscontracten
van bepaalde duur waarbij niet jaarlijks gefactureerd wordt op het einde van het boekjaar.
Art. 9.
In afwijking van artikel 4 gelden de volgende regels voor het boeken van onderzoeks- en dienstverleningscontracten van bepaalde duur waarbij niet jaarlijks gefactureerd wordt op het einde van het boekjaar:
1° het totale overschot aan kosten ten opzichte van opbrengsten wordt opgenomen onder de post VI.B. “Projecten
in uitvoering”. De verwerking in het resultaat verloopt via de post I.B. “Waardewijzigingen projecten in uitvoering”;
2° het totale overschot aan opbrengsten ten opzichte van kosten wordt opgenomen onder de post IX.D.
“Ontvangen vooruitbetalingen op projecten”. De verwerking in het resultaat verloopt via de post I.B. “Waardewijzigingen projecten in uitvoering”.
Art. 10.
In afwijking van artikel 4 omvat de post VI “Kapitaalsubsidies” de kapitaalsubsidies die van
overheidswege zijn verkregen voor investeringen in vaste activa. Die subsidies worden geleidelijk afgeboekt via
overboeking naar post IV.A.3 “Andere financiële opbrengsten”, volgens hetzelfde ritme als de afschrijvingen op de
vaste activa voor de verwerving waarvan ze zijn verkregen of, in voorkomend geval, ten bedrage van het saldo, bij
realisatie of buitengebruikstelling van de vaste activa in kwestie.
De kapitaalsubsidies die niet afhankelijk zijn van een investering in vaste activa worden bij de verkrijging geboekt
onder post I.E “Andere bedrijfsopbrengsten” of onder post IV.A.3 “Andere financiële opbrengsten”.
De investeringsuitkeringen die jaarlijks worden toegekend in het kader van de basisfinanciering, worden niet
opgenomen onder de kapitaalsubsidies, maar zijn jaarlijkse opbrengsten die geboekt worden onder post I.A.1
“Overheidstoelagen en subsidies - basisfinanciering (eerste geldstroom)”.
Art. 11.
In afwijking van artikel 4 worden de kosten voor onderzoek en ontwikkeling die de universiteit genereert
in het kader van haar normale decretale opdrachten van onderwijs, onderzoek en dienstverlening, niet opgenomen
onder de immateriële vaste activa.
Art. 12.
Het besluit van de Vlaamse Regering van 21 december 2007 betreffende de boekhouding, de jaarrekening,
het rekeningenstelsel en de controle voor de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, gewijzigd bij het besluit van
de Vlaamse Regering van 9 november 2018, wordt opgeheven.
Art. 13.
Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2026.
Art. 14.
De Vlaamse minister, bevoegd voor onderwijs en vorming, is belast met de uitvoering van dit besluit.