Wet houdende taalregeling in het
onderwijs.
goedkeuringsdatum
30 JULI 1963
publicatiedatum
B.S.22/08/1963
datum laatste wijziging
01/01/2017
COORDINATIE
(1)
Wet van 26/07/1971 (B.S. 24/08/1971)
(2)
Wet van 27/07/1971 (B.S. 22/10/1971)
(3)
Wet van 10/07/1973 (B.S. 14/07/1973)
(4)
Decr. van 30/01/1975 (B.S. 20/03/1976; err. 24/04/1976)
(5)
Decr. van 08/05/2009 (B.S. 28/08/2009)
(6)
B.Vl.R. van 28/10/2016 (B.S. 29/12/2016)
BOUDEWIJN, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
De Kamers hebben aangenomen en Wij bekrachtigen
hetgeen volgt :
HOOFDSTUK I. - Toepassingsgebied -
Bepalingen
Artikel 1.
De officiële
inrichtingen voor kleuter-, lager, middelbaar, normaal-, technisch, kunst- of
buitengewoon onderwijs en dezelfde door het Rijk gesubsidieerde of erkende
vrije inrichtingen, vallen onder de beschikkingen van deze wet.
Nochtans vallen de inrichtingen gevestigd in de
gemeenten opgesomd in § 1 van artikel 7 van de wet op het gebruik van de talen
in bestuurszaken, wat betreft de onderwijstaal en het tweede taalonderricht,
onder de beschikkingen van § 3 van ditzelfde artikel.
Art. 2.
De taalgebieden bedoeld in
deze wet zijn die welke bepaald zijn door de wet op het gebruik van de talen in
bestuurszaken.
Art. 3.
Worden met het oog op de
bescherming van hun minderheden met een speciale regeling begiftigd :
1° de taalgrensgemeenten : Komen, Houtem,
Neerwaasten, Waasten, Ploegsteert, Mesen, Moeskroen, Lowingen, Herseeuw,
Dottenijs, Spiere, Helkijn, Ronse, Vloesberg, Bever, Mark, Edingen,
Lettelingen, Herstappe, Moelingen, 's-Gravenvoeren, Sint-Martens-Voeren,
Sint-Pieters-Voeren, Remersdaal, Teuven;
2°
de gemeenten uit het Duitse taalgebied;
3° de
gemeenten Malmédy, Bellevaux-Ligneuville, Bevercé, Faymonville,
Robertville en Weismes, genoemd "gemeenten uit het Malmedyse";
4° de gemeenten Baelen, Gemmenich, Hendrik-Kapelle, Homburg,
Membach, Montzen, Moresnet, Sippenaeken, Welkenraedt.
HOOFDSTUK II. - Onderwijstaal
Art. 4.
De onderwijstaal is het
Nederlands in het Nederlandse taalgebied, het Frans in het Franse taalgebied en
het Duits in het Duitse taalgebied, behoudens in de gevallen bepaald bij de
artikelen 6 tot 8.
Art. 5.
[
In het arrondissement
Brussel-Hoofdstad is de onderwijstaal het Nederlands of het Frans al naar de
keuze van het gezinshoofd, wanneer dit in bedoeld arrondissement verblijft.
De afdelingen waar het Nederlands de
onderwijstaal is en de afdelingen waar het Frans de onderwijstaal is, alsmede
de afdelingen met verschillend taalstelsel van kinderkribben, kleintjesoorden
en peutertuinen mogen niet onder dezelfde directie worden geplaatst en hangen
af van de inspectie van hun taalstelsel.
In
hetzelfde arrondissement organiseert de Staat en subsidieert hij onder de
voorwaarden bepaald door de Koning, de kinderkribben, kleintjesoorden,
peutertuinen, alsmede het kleuter- en lager onderwijs, noodzakelijk opdat de
gezinshoofden het recht kunnen uitoefenen hun kinderen over een redelijke
afstand naar een inrichting van hun keuze te sturen, waar naargelang van het
geval, de voer- of onderwijstaal het Nederlands of het Frans is.
]
Art. 6.
In de gemeenten opgesomd in
artikel 3, mag het kleuter- en lager onderwijs aan de kinderen verstrekt worden
in een andere landstaal, indien deze taal de moedertaal of gebruikelijke taal
is van het kind en indien het gezinshoofd in een dezer gemeenten verblijft.
Dit onderwijs mag slechts worden ingericht op
verzoek van een aantal gezinshoofden gelijk aan het aantal bepaald bij
toepassing van
[artikel IV.34 van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs]
en die niet, op de afstand bepaald bij toepassing van hetzelfde
artikel, een school vinden die dergelijk onderwijs inricht.
De gemeente die de aanvraag bedoeld in het tweede lid ontvangt,
moet dit onderwijs inrichten.
Het recht van de
ouders zoals bepaald in
[artikel IV.34 van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs]
moet
geëerbiedigd worden.
Art. 7.
Artikel 4 is niet van
toepassing op kleuterscholen en lagere scholen die door de Staat op verzoek van
de Minister van Landsverdediging te Aarlen, Leopoldsburg en Oostende zijn
opgericht en slechts toegankelijk zijn voor kinderen van militairen behorende
tot een ander taalstelsel dan dat van de streek waar zij gestationeerd zijn.
Voor de toepassing van deze beschikking wordt het taalstelsel van de
beroepsofficieren en de officieren van het aanvullingskader bepaald door de
eerste taal waarvan zij een grondige kennis hebben; voor de andere militairen
door het stelsel dat zij te gepasten tijde verklaard hebben het hunne te zijn.
Bij een met redenen omkleed, in Ministerraad
overlegd en in extenso in het Belgisch Staatsblad bekend gemaakt koninklijk
besluit, mag van de bepalingen van artikel 4 afgeweken worden ten voordele van
:
1° de klassen die slechts toegankelijk zijn
voor kinderen die de gemeente van hun woonplaats verlaten hetzij om
gezondheidsredenen, hetzij omdat hun ouders geen vaste verblijfplaats hebben en
die, krachtens deze wet, in die gemeente onderwijs zouden ontvangen in een
andere taal dan die van de streek waar de school gevestigd is;
2° afdelingen voor buitengewoon onderwijs, thans bestaande
afdelingen voor technisch onderwijs, en thans bestaande afdelingen voor
middelbaar onderwijs, die als didactische afdelingen dienen voor een
universiteit en in dezelfde agglomeratie als deze universiteit gevestigd zijn.
Deze afdelingen zijn slechts toegankelijk voor kinderen wier moedertaal of
gebruikelijke taal niet de onderwijstaal is van het taalgebied waar de school
gevestigd is, waarvan het gezinshoofd buiten dit gebied verblijft, of het
voordeel geniet van de bijzondere regeling als bedoeld in artikel 40 van de wet
op het gebruik der talen in bestuurszaken, evenals voor kinderen van vreemde
nationaliteit wanneer het gezinshoofd behoort tot een volkenrechtelijke
organisatie, een ambassade, een gezantschap of een consulaat.
Art. 8.
[
In de in het Duitse
taalgebied gevestigde instellingen en onder de door de Raad van de Duitse
cultuurgemeenschap bepaalde voorwaarden, kan een gedeelte van het programma
vanaf het derde studiejaar van het lager onderwijs gegeven worden :
a) in het Frans in de lagere, middelbare en
hogere scholen met het Duits als voertaal;
b) in
het Duits in de lagere scholen met het Frans als voertaal.
De reglementaire besluiten van de Raad van de Duitse
cultuurgemeenschap, bedoeld in het eerste lid, worden door de Regering binnen
zes maanden aan de Wetgevende Kamers ter bekrachtiging voorgelegd.
Zij treden in werking nadat zij kracht van wet
hebben gekregen.
]
HOOFDSTUK III. - Tweede
taalonderricht
Art. 9.
[...]
Art. 10.
Het onderricht van de tweede
taal is verplicht in de lagere scholen van het arrondissement Brussel-Hoofdstad
en van de gemeenten opgesomd in artikel 3
[...]
. In de lagere scholen die bij
toepassing van artikel 6 opgericht worden in de gemeenten opgesomd in artikel
3, 1°, wordt het aantal uren evenwel op respectievelijk vier en acht
gebracht.
[
In het arrondissement
Brussel-Hoofdstad, mag vanaf het eerste leerjaar lager onderwijs onderricht in
de tweede taal worden ingericht
[...]
.
]
De tweede taal is het Frans of het Nederlands. Zij mag het Duits
zijn in de arrondissementen Verviers, Bastenaken en Aarlen.
[...]
In de gemeenten opgesomd onder 1° van artikel 3, mogen in het
secundair onderwijs, een aantal vakken onderricht worden in de tweede taal.
Deze vakken, alsmede hun aantal, zullen voor elk van deze gemeenten door de
Koning vastgesteld worden.
Art. 11.
In de inrichtingen voor
secundair onderwijs van het arrondissement Brussel-Hoofdstad waar een tweede
taal voorkomt op het leerplan, is die tweede taal het Frans of het Nederlands.
Art. 12.
Op verzoek van het gezinshoofd
worden van de studie van de tweede taal vrijgesteld, de kinderen van vreemde
nationaliteit wanneer het gezinshoofd behoort tot een volkenrechtelijke
organisatie, een ambassade, een gezantschap of een consulaat, of wanneer het
gezinshoofd niet in België verblijft.
HOOFDSTUK IV. - Taalkennis van het personeel
(voetnoot 1)
Art. 13.
Een onderwijsinrichting mag
voor haar bestuurs-, onderwijzend of administratief personeel slechts personen
aanwerven die het bewijs hebben geleverd van hun grondige kennis van de
onderwijstaal van de inrichting of, in de tweetalige inrichtingen, van de
afdeling waaraan zij verbonden zullen worden.
Voor de leraars in andere levende talen dan de onderwijstaal, die
in het bezit zijn van het vereiste diploma, volstaat het bewijs van een
voldoende kennis.
Art. 14.
In de lagere scholen waar het
onderwijs van de tweede taal wettelijk verplicht is, wordt dit onderwijs
gegeven door een onderwijzer die het bewijs heeft geleverd van zijn grondige
kennis van deze tweede taal en tenminste van zijn voldoende kennis van de
onderwijstaal.
Art. 15.
Een kandidaat levert het
bewijs van zijn grondige kennis van een taal zo hij, in deze taal, het diploma
waarop zijn aanwerving steunt, heeft behaald, of zo hij een getuigschrift
voorlegt waaruit blijkt dat hij, ten overstaan van een bij koninklijk besluit
ingestelde examencommissie, geslaagd is voor een examen over de grondige kennis
van die taal.
Een kandidaat levert het bewijs van
zijn voldoende kennis van een taal, zo het diploma waarop zijn aanwerving
steunt zulks vermeldt, of zo hij een getuigschrift voorlegt waaruit blijkt dat
hij, ten overstaan van een bij koninklijk besluit ingestelde examencommissie,
geslaagd is voor een examen over de voldoende kennis van die taal.
Art. 16.
Zo een inrichting
moeilijkheden ondervindt om een kandidaat aan te werven die de vereiste
taalbekwaamheid bezit, mag de Minister een tijdelijke afwijking toestaan op de
bepalingen van de artikelen 13 en 14. Die afwijking geldt slechts voor de duur
van één jaar
[...]
.
HOOFDSTUK V. - Controle
Art. 17.
Ieder schoolhoofd is
verantwoordelijk voor de inschrijving van een leerling in een bepaald
taalstelsel, overeenkomstig de bepalingen van
[artikelen 6 en 7]
van dit
artikel.
Telkens als de moedertaal of de gebruikelijke taal van het kind
het taalstelsel van zijn onderricht bepaalt, mag het schoolhoofd slechts tot
inschrijving in een bepaald stelsel overgaan na voorlegging :
a) hetzij van een getuigschrift van het schoolhoofd van de
inrichting die de leerling verlaat, waarbij wordt bevestigd dat deze al zijn
vorige studiën in de taal van dit stelsel heeft gedaan;
b) hetzij van een taalverklaring van het gezinshoofd, geviseerd
door de taalinspectie telkens als deze de echtheid van die verklaring niet in
twijfel trekt;
c) hetzij van een beslissing van de
commissie of van de in artikel 18 vermelde jury.
Wanneer het kind voor de eerste maal wordt ingeschreven in een
kleuterschool, mag het schoolhoofd het kind nochtans inschrijven op voorlegging
van een taalverklaring die binnen één maand voor nazicht aan de
taalinspectie zal worden bekendgemaakt.
Voor de
leerlingen die zich laten inschrijven in een school van het arrondissement
Brussel-Hoofdstad en wier ouders buiten dit arrondissement verblijven, zal de
onderwijs-taal de taal van de streek van de verblijfplaats van de ouders zijn,
behoudens andersluidende door de taalinspectie goedgekeurde verklaring van het
gezinshoofd.
De Koning bepaalt de vorm van het
getuigschrift en van de verklaring, die de nodige inlichtingen moeten bevatten
ten einde het nagaan van echtheid ervan te vergemakkelijken.
Onverminderd de vervolgingen die elke valse of onjuiste
inschrijving door het schoolhoofd kan meebrengen, stelt zij hem bloot aan
tuchtstraffen of aan intrekking van de toelagen voor een periode die per
overtreding zes maanden niet mag overschrijden.
Art. 18.
De onderwijsinrichtingen zijn
onderworpen aan de taalinspectie waarvan de inrichting en de werking wordt
geregeld door de Koning.
De taalinspectie is
inzonderheid belast met de doorlopende controle van de toepassing van de
bepalingen van deze wet betreffende het taalstelsel van de leerlingen.
Alle taalverklaringen zullen geviseerd worden
door twee inspecteurs behorende tot de ene of tot de andere taalrol.
Als de twee inspecteurs het niet eens zijn, wordt
het geval voorgelegd aan een door de Koning samengestelde commissie.
Het gezinshoofd kan bij een door de Koning
samengestelde jury in beroep gaan tegen de beslissing hetzij van de
inspecteurs, hetzij van de commissie.
De Koning
bepaalt de procedure die voor de toepassing van dit artikel en van artikel 17
dient gevolgd en de termijnen die in acht genomen moeten worden.
HOOFDSTUK VI. - Homologatie
Art. 19.
Gehomologeerd kunnen slechts
worden de getuigschriften betreffende de studiën die overeenkomstig deze
wet zijn gedaan in de inrichtingen vallend onder het eerste artikel en in de
andere vrije instellingen.
Uitzondering wordt
gemaakt voor de getuigschriften, bij afwijking van artikel 4 van onderhavige
wet door een universiteit uitgereikt als sanctie van de studiën in een
jaar voorbereidend tot de graad van kandidaat burgerlijk ingenieur.
HOOFDSTUK VII. - Internationale
scholen
Art. 20.
In de scholen die in
België worden opgericht krachtens een internationale overeenkomst waaraan
België deelneemt, wordt de onderwijstaal bepaald, overeenkomstig artikel 4
en artikel 5, 1e lid, van deze wet :
1° voor
de leerlingen van Belgische nationaliteit;
2°
voor de leerlingen van vreemde nationaliteit waarvan het gezinshoofd in
België verblijft en niet behoort tot een volkenrechtelijke organisatie,
een ambassade, een gezantschap of een consulaat, of een instelling van
internationale aard, als dusdanig erkend bij koninklijk besluit, op eensluidend
advies van de Vaste Commissie van taaltoezicht.
In de scholen die gevestigd zijn buiten het arrondissement
Brussel-Hoofdstad mag de onderwijstaal nochtans de moedertaal of de
gebruikelijke taal zijn voor de leerlingen van Belgische nationaliteit, wanneer
het gezinshoofd behoort tot een volkenrechtelijke organisatie en onder toezicht
van de taalinspectie verklaart dat de moedertaal of gebruikelijke taal van de
leerling niet die is van het taalgebied waarin de school gevestigd is.
HOOFDSTUK VIII. - Overgangsbepalingen
Art. 21.
Zolang de gezinshoofden van
het arrondissement Brussel-Hoofdstad niet in de mogelijkheid verkeren hun
kinderen op een redelijke afstand naar een Nederlandstalige officiële
school te sturen, richt de Staat jaarlijks tien lagere scholen met
kleuterafdeling op, over welker vestigingsplaats beslist wordt op advies van de
taalinspectie.
Art. 22.
Onverminderd de toepassing
van artikel 7 zal deze wet geleidelijk van jaar tot jaar worden toegepast in
het lager-, middelbaar, normaal, technisch, kunst- en buitengewoon onderwijs,
en wel met ingang van het schooljaar 1963-1964, behoudens in het secundair
onderwijs gegeven in de taalgrensgemeenten, waar dit gebeurt met ingang van het
schooljaar 1964-1965.
Art. 23.
De bepalingen van de
artikelen 13 en 14 zijn niet van toepassing op de leden van het personeel die
krachtens vroegere wets- en reglementsbepalingen regelmatig hun ambt bekleden
in inrichtingen die aan de voorwaarden van deze wet voldoen.
Om de toestand te bepalen van de directeurs van de scholen met een
dubbel taalstelsel in het arrondissement Brussel-Hoofdstad en die op de datum
van het bekendmaken van deze wet in dienst zijn, zal rekening worden gehouden
met het aantal leerlingen die de bij toepassing van artikel 5, eerste lid,
afgeschafte afdelingen van hun school tijdens het schooljaar 1962-1963 telden.
HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen
Art. 24.
Opgeheven worden :
1° de wet van 14 juli 1932 houdende
taalregeling in het lager en middelbaar onderwijs;
2° de wet van 15 juli 1932 tot aanvulling van de bepalingen
van artikel 5 van de wet van 10 april 1890, 3 juli 1891 op het toekennen van de
akademische graden;
3° de artikel 54 tot 67
van de op 20 augustus 1957 gecoordineerde wetten op het lager onderwijs,
gewijzigd bij de wet van 29 mei 1959;
4° de
artikelen 58 tot 73 en 80 van de op 30 april 1957 gecoördineerde wetten op
het middelbaar onderwijs;
5° de artikelen 20
tot 23 van de op 30 april 1957 gecoordineerde wetten op het technisch
onderwijs;
6° artikel 5, §§ 2 tot
5, van de op 31 december 1949 gecoördineerde wetten op het toekennen van
de academische graden en het programma der universitaire examens, alsmede
artikel 5bis, ingevoegd bij de wet van 28 april 1955, en artikel 5ter, §
2, ingevoegd bij de wet van 12 maart 1958.
Art. 25.
Deze wet treedt in werking op
1 september 1963.
- (1):
Hoofdstuk IV wordt opgeheven
voor de personeelsleden die onder het toepassingsgebied vallen van :
- de decreten van 27 maart 1991 betreffende de
rechtspositie van respectievelijk bepaalde personeelsleden van het
Gemeenschapsonderwijs of van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd
onderwijs;- het artikel 127, 1° en 2°,
van het decreet van 15 juni 2007 betreffende het volwassenenonderwijs. (Decr.
8-5-2009; Art. VIII.61)