Decreet betreffende de organisatie van tijdelijke projecten
in het onderwijs
goedkeuringsdatum
09 DECEMBER 2005
publicatiedatum
B.S.02/02/2006
datum laatste wijziging
26/08/2021
COORDINATIE
(1)
Decr. van 22/06/2007 (B.S. 21/08/2007)
detail
Decreet betreffende het onderwijs XVII ;
(2)
Decr. van 18/12/2009 (B.S. 30/12/2009)
detail
Decreet houdende bepalingen tot begeleiding van de begroting 2010 ;
(3)
Decr. van 17/06/2016 (B.S. 10/08/2016)
detail
Decreet betreffende het onderwijs XXVI ;
(4)
Decr. van 16/06/2017 (B.S. 18/08/2017)
detail
Decreet betreffende het onderwijs XXVII ;
(5)
Decr. van 03/07/2020 (B.S. 24/08/2020)
detail
Decreet over het onderwijs XXX ;
(6)
Decr. van 09/07/2021 (B.S. 26/08/2021)
detail
Decreet over het onderwijs XXXI ;
Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij,
Regering, bekrachtigen hetgeen volgt :
Decreet
betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het
onderwijs.
Artikel 1.
Dit decreet regelt een
gemeenschapsaangelegenheid.
Art. 2.
De bepalingen van dit decreet zijn van
toepassing op :
1° de gefinancierde of gesubsidieerde
instellingen voor basisonderwijs;
2° de gefinancierde of
gesubsidieerde instellingen voor secundair onderwijs;
3° de
erkende centra voor deeltijdse vorming in het kader van de deeltijdse
leerplicht;
4° de gefinancierde of gesubsidieerde centra
voor volwassenenonderwijs;
5° de gefinancierde of
gesubsidieerde instellingen voor deeltijds
kunstonderwijs;
6° de gefinancierde of gesubsidieerde
centra voor leerlingenbegeleiding;
[7° voor wat de leertijd betreft : de gesubsidieerde centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen.]
Het geheel van die
onderwijsinstellingen en centra wordt hierna "scholen en centra"
genoemd.
Art. 3.
§ 1. De Vlaamse Regering kan tijdelijke
projecten opzetten of scholen en centra de mogelijkheid verlenen tijdelijke
projecten te organiseren. Die tijdelijke projecten bieden het hoofd aan
dringende problemen of testen experimenten uit.
De Vlaamse
Regering bepaalt onder welke voorwaarden scholen en centra kunnen toetreden tot
tijdelijke projecten die zij opzet en/of onder welke voorwaarden scholen en
centra zelf tijdelijke projecten kunnen organiseren.
De Vlaamse
Regering zal er zich telkens van vergewissen of de scholen en centra die tot
tijdelijke projecten willen toetreden of zelf tijdelijke projecten willen
organiseren, deze tijdelijke projecten hebben overlegd en/of onderhandeld in de
bevoegde participatieorganen. Indien een project sterk ingrijpt op
arbeidsorganisatie en arbeidsvoorwaarden, dan zal de aanwezigheid van een
protocol van akkoord of een protocol van niet-akkoord met betrekking tot de
onderhandelingen in de bevoegde participatieorganen, voor de Vlaamse Regering
een zeer belangrijk element vormen.
§ 2. Zowel in het geval dat de Vlaamse
Regering zelf tijdelijke projecten opzet als in het geval dat ze de scholen en
centra de mogelijkheid geeft om zelf tijdelijke projecten te organiseren, legt
de Vlaamse Regering de inhoud en de doelstellingen van de tijdelijke projecten
vast, bepaalt de tijdsduur ervan, alsook de voorwaarden waaronder de tijdelijke
projecten eenmaal kunnen worden verlengd. Deze verlenging kan niet langer duren
dan de oorspronkelijke tijdsduur van het tijdelijke
project.
§ 3. De Vlaamse Regering informeert het
Vlaams Parlement over de tijdelijke projecten waarover ze een beslissing zal
nemen.
[
§ 4. De Vlaamse Regering kan een tijdelijk project vroegtijdig beëindigen indien de doelstelling(en) ervan minder relevant of niet meer relevant zijn geworden. Beëindiging kan enkel bij het einde van een schooljaar en mits de studievoortgang van de betrokken leerlingen niet in het gedrang wordt gebracht. De scholen en centra die aan het tijdelijke project deelnemen, worden op een uiterste datum te bepalen door de Vlaamse Regering van deze beëindiging op de hoogte gebracht.]
Art. 4.
§ 1. Tijdelijke projecten kunnen afwijken of
kunnen afwijkingen toestaan van wettelijke en decretale bepalingen onder de
hierna gestelde voorwaarden.
§ 2. De afwijkingen zijn alleen mogelijk
:
1° als de doelstellingen van het tijdelijke project
gericht zijn op de voorbereiding van een eventuele wijziging van de
onderwijswetgeving met het oog op :
a) onderwijsvernieuwing,
en/of
b) het ontwikkelen van specifieke maatregelen voor
bepaalde doelgroepen, en/of
c) een betere organisatie van het
onderwijs; en
2° als de afwijkingen noodzakelijk zijn om de
doelstellingen van de tijdelijke projecten te realiseren.
De
Vlaamse Regering wijst per tijdelijk project de wettelijke en decretale
bepalingen aan waarvan afgeweken wordt. Ze motiveert de noodzaak om van die
bepalingen af te wijken en uit de omschrijving van het tijdelijke project laat
ze blijken dat de bepalingen waarvan wordt afgeweken in verband staan met de
doelstellingen van het tijdelijke project.
[De
Vlaamse Regering kan indien nodig voorzien in pedagogische, wetenschappelijke
of andere adequate ondersteuning en
begeleiding.]
§ 3. De afwijkingen kunnen evenwel geen
betrekking hebben op :
1° de bepalingen inzake het
inschrijvingsrecht in het basis- en secundair onderwijs;
2°
de eindtermen en ontwikkelingsdoelen;
3° de bepalingen
inzake het minimumlessenrooster of de minimumlessentabel in het secundair en
volwassenenonderwijs en in de deeltijdse vormingen in het kader van de
deeltijdse leerplicht;
4° de bepalingen inzake liet
minimumaantal wekelijkse lestijden voor leerlingen in het basis-, secundair en
volwassenenonderwijs;
5° de bepalingen die betrekking
hebben op de participatie;
6° de bepalingen die betrekking
hebben op de erkenning van scholen en centra, met uitzondering van de
bepalingen inzake onderwijsstructuur en leerplan;
7° de
bepalingen die betrekking hebben op het inschrijvingsgeld in het
volwassenenonderwijs;
8° de bepalingen inzake zorgvuldig
bestuur.
§ 4. Als het tijdelijke project aanleiding
geeft tot het uitvaardigen van afwijkende regelgeving, waarborgt deze regeling
in elk geval :
1° het recht van de leerling op begeleiding
door een centrum voor leerlingenbegeleiding;
2° de
mogelijkheid tot overstap van een leerling in het begin van het schooljaar of
tijdens het schooljaar naar een onderwijsinstelling of opleiding buiten het
tijdelijke project;
3° de eindbekrachtiging van de studies,
met de daaraan verbonden civiele effecten;
4° de vigerende
verhouding tussen het aantal lessen op jaarbasis enerzijds, en de vakantie- en
verlofregeling anderzijds;
5° dat in de vormen van
onderwijs waar tegen omstreden beslissingen beroep kan worden ingesteld, dat
ook in tijdelijke projecten het geval is;
6° dat de
basisfinanciering of -subsidiëring van de scholen en centra in kwestie
nooit lager is dan die welke onder identieke omstandigheden buiten het
tijdelijke project wordt toegekend;
7° de geldelijke
loopbaan van de personeelsleden die in tijdelijke projecten
fungeren.
§ 5. Besluiten die afwijken of die
afwijkingen toestaan van wettelijke en decretale bepalingen, worden binnen de
maand na hun goedkeuring ter bekrachtiging aan het Vlaams Parlement voorgelegd.
De bekrachtiging bij decreet gebeurt binnen de zes maanden na goedkeuring van
het besluit en vóór de inwerkingtreding van dit
besluit.
[Een besluit van de Vlaamse Regering tot uitbreiding van een bestaand tijdelijk project wordt niet ter bekrachtiging aan het Vlaams Parlement voorgelegd als het, wat afwijkingen van wettelijke en decretale bepalingen betreft die voor dat project zijn toegestaan, bij eerder door het Vlaams Parlement bekrachtigd besluit van de Vlaamse Regering, enkel het toepassingsgebied van die afwijkingen verruimt en geen nieuwe inhoudelijke afwijkingen toevoegt.]
Besluiten die betrekking hebben op het schooljaar
2005-2006 worden voor dat schooljaar als bekrachtigd
beschouwd.
[
Art. 4/1.
Onverminderd de bepalingen van de paragrafen 2 tot en met 5 van artikel 4 kan de Vlaamse Regering
bij een vastgesteld tekort op de arbeidsmarkt bepalen dat een schoolbestuur in het secundair onderwijs in het kader van
een tijdelijk project, als bedoeld in dit decreet, een deel van haar omkadering voor het onderwijzend personeel telkens
voor maximum één schooljaar kan aanwenden om via een overeenkomst van dienstverlening tussen een schoolbestuur
en een organisatie of onderneming uit de publieke of private sector om een of meer werknemers van die organisatie
of onderneming in dienst te nemen via een dienstverleningsovereenkomst. Het decreet rechtspositie personeelsleden
gemeenschapsonderwijs, het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs en hun uitvoeringsbesluiten zijn niet van toepassing op deze personeelsleden.
Bij deze vorm van aanwending van de omkadering voor het onderwijzend personeel kan de school die het
personeelslid in dienst neemt, naargelang het geval lesuren of uren-leraar omzetten in een krediet. Dit krediet wordt
aangewend als financiële tegemoetkoming voor de onderneming of de organisatie die een of meer werknemers ter
beschikking stelt van de school. Een lesuur of uur-leraar vertegenwoordigt 59,66 euro. De Vlaamse Regering kan het
voormelde bedrag aanpassen.
De Vlaamse Regering bepaalt bij het opzetten van een tijdelijk project, als vermeld in dit artikel, het maximale
aandeel van de omkadering dat een school kan aanwenden om lesuren of uren-leraar om te zetten in een krediet, de
wijze van toekenning van het krediet en de wijze van melding ervan aan de bevoegde dienst van de administratie.
De Vlaamse Regering stelt voor tijdelijke projecten, bedoeld in dit artikel, een model van raamovereenkomst
dienstverlening op, waarbij ze steeds rekening houdt met voorwaarden van de wet van 24 juli 1987 betreffende de
tijdelijke arbeid, de uitzendarbeid en het ter beschikking stellen van werknemers ten behoeve van gebruikers. In deze
raamovereenkomst dienstverlening worden minstens de volgende elementen opgenomen:
- de specifieke opdracht van de werknemer in de school;
- de aanstellingsen arbeidsvoorwaarden die gelden voor de werknemer, waarbij alvast het salaris en de financiële
voordelen die de werknemer in zijn onderneming of organisatie geniet gegarandeerd blijven;
- de opleiding die de werknemer moet volgen;
- de plichten die de werknemer moet naleven bij het uitoefenen van zijn opdracht. Daarbij wordt alvast
uitdrukkelijk bepaald dat de werknemer daarbij steeds onder het gezag blijft van zijn organisatie of
onderneming, tenzij het gaat om plichten die betrekking hebben op het welzijn op het werk of over specifieke
instructies die nodig zijn voor de goede uitvoering van de specifieke opdracht;
- de duur van de overeenkomst;
- de mogelijkheden tot voortijdige beëindiging van de overeenkomst.
[
Werknemers moeten voldoen aan de aanstellingsvoorwaarden die de Vlaamse Regering opneemt in het model
van raamovereenkomst dienstverlening, vermeld in het vierde lid. Werknemers die ter beschikking worden gesteld van
een school die gelegen is in het Nederlands taalgebied met uitzondering van de faciliteitengemeenten, tonen
daarenboven aan dat ze de kennis van het Nederlands als onderwijstaal beheersen op het niveau C1 van het
Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen. De werknemers bewijzen die vereiste taalkennis op een van
de volgende wijzen:
1° met een bekwaamheidsbewijs dat de Vlaamse Regering vastlegt voor het ambt van leraar secundair onderwijs
en dat behaald is in de onderwijstaal;
2° met een studiebewijs van door de Vlaamse Gemeenschap erkend, gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs dat
het vereiste niveau van taalkennis aantoont;
3° met een studiebewijs dat gelijkwaardig is met een studiebewijs van door de Vlaamse Gemeenschap erkend,
gefinancierd of gesubsidieerd onderwijs en dat het vereiste niveau van taalkennis aantoont;
4° met een getuigschrift, een certificaat of een attest dat het vereiste niveau C1 van het Gemeenschappelijk
Europees Referentiekader voor Talen aantoont.
In het vijfde lid wordt verstaan onder Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen: de Nederlandstalige vertaling van het door de Raad van Europa gepubliceerde Common European Framework of Reference for
Languages.
]
]
Art. 5.
§ 1. Afhankelijk van de beschikbare
begrotingskredieten kan aan scholen en centra die deelnemen aan de tijdelijke
projecten extra ondersteuning worden toegekend.
De extra
ondersteuning wordt toegekend binnen een schooljaar en moet aangewend worden
zoals door de Vlaamse Regering bepaald is.
§ 2. Voorzover de extra ondersteuning,
vermeld in § 1, extra betrekkingen behelst, wordt het personeelslid dat in
dergelijke betrekking wordt aangesteld, steeds aangesteld als tijdelijk
personeelslid. De bepalingen van het decreet rechtspositie personeelsleden
gemeenschapsonderwijs of het decreet rechtspositie personeelsleden
gesubsidieerd onderwijs, naargelang van het geval, blijven verder van
toepassing, met uitzondering van de volgende bepalingen
:
1° de betrekking is niet onderworpen aan de
reglementering inzake terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van
betrekking, de reaffectatie en de wedertewerkstelling. Het schoolbestuur of de
inrichtende macht van de school of het centrum waar de betrekking wordt
opgericht, kan evenwel op vrijwillige basis een personeelslid aanstellen dat
ter beschikking is gesteld wegens ontstentenis van betrekking. Deze aanstelling
gebeurt steeds met instemming van het ter beschikking gestelde personeelslid en
is, naargelang van het geval, een reaffectatie, een wedertewerkstelling of een
tewerkstelling. Indien deze aanstelling een tewerkstelling is, dan wordt ze
beschouwd als een wedertewerkstelling;
2° het schoolbestuur
of de inrichtende macht van de school of het centrum waaraan de betrekking
wordt toegewezen, is niet verplicht om in de betrekking een personeelslid aan
te stellen dat het recht op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur
heeft verworven, overeenkomstig artikelen 21 en 21bis van het decreet
rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs of
artikelen 23 en 23bis
van het decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs,
naargelang van het geval;
3° de betrekking kan niet vacant
worden verklaard. Het schoolbestuur of de inrichtende macht kan in geen geval
een personeelslid vastbenoemen, affecteren of muteren in de
betrekking.
De Vlaamse Regering kan van de bepalingen onder
1° en 2° hierboven afwijken.
[
§ 3. De bepalingen van dit
artikel worden buiten werking gesteld vanaf het schooljaar 2010-2011, behoudens
voor :
1° de tijdelijke
projecten in het basis- en secundair onderwijs die zijn opgenomen in het
decreet van 10 juli 2008 houdende verlenging van sommige van de tijdelijke
projecten die zijn vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juni
2006 betreffende de organisatie van tijdelijke projecten in het basis- en
secundair onderwijs;
2°
de tijdelijke projecten in het deeltijds kunstonderwijs die al tijdens het
schooljaar 2009-2010 lopende
zijn.
]
Art. 6.
[ § 1.]
[Op tijdelijke projecten die in
werking treden uiterlijk 31 maart 2007 zijn de hiernavolgende
evaluatiebepalingen van toepassing.]
Tijdens hun looptijd
worden de tijdelijke projecten geëvalueerd. De Vlaamse Regering bepaalt de
opzet van die evaluatie op basis van de specificiteit van het tijdelijke
project. Als een project verband houdt met het leerproces, voert de
onderwijsinspectie de evaluatie uit. Voor elk ander tijdelijk project wijst de
Vlaamse Regering de instantie aan die met de evaluatie wordt
belast.
De Vlaamse Onderwijsraad, de representatieve
verenigingen van de schoolbesturen of inrichtende machten, de pedagogische
begeleidingsdiensten en de representatieve vakorganisaties worden betrokken bij
de diverse stadia van het evaluatieproces en bij de besluitvorming op basis van
de evaluatieresultaten. De Vlaamse Regering bepaalt, in functie van het
tijdelijke project, welke van desbetreffende geledingen betrokken worden
evenals de wijze waarop dit gebeurt.
De resultaten van de
evaluatie worden geformuleerd in een advies aan de Vlaamse Regering dat
voorgelegd wordt aan het Vlaams Parlement. De Vlaamse Regering beslist, op
basis van het advies, over de voortgang of beëindiging van de tijdelijke
projecten en eventueel, in het geval van beëindiging gevolgd door een
organieke implementatie, over invoering van aanvullende structurele
financiering of subsidiering.
[
§ 2. Op tijdelijke projecten die in werking
treden na 31 maart 2007 zijn de hiernavolgende evaluatiebepalingen van
toepassing.
In de loop van het laatste werkingsjaar van het
tijdelijke project of, in het geval het tijdelijke project langer dan drie
jaren duurt, in het derde werkingsjaar, evalueert een expertenpanel het
tijdelijke project, in het bijzonder op het vlak van haalbaarheid en
wenselijkheid van een organieke implementatie.
Het
expertenpanel, dat wordt aangeduid door de Vlaamse Regering, is samengesteld
uit afgevaardigden van het Vlaams ministerie van Onderwijs en Vorming,
afgevaardigden van de onderwijsinspectie en externen. Als externe experten
worden alleszins afgevaardigden van het Gemeenschapsonderwijs en van de
representatieve verenigingen van de schoolbesturen of inrichtende machten en
afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties opgenomen. De Vlaamse
Regering kan nadere evaluatieregels vastleggen.
De resultaten
van de evaluatie worden geformuleerd in een advies aan de Vlaamse Regering dat
voorgelegd wordt aan het Vlaams Parlement. De Vlaamse Regering beslist, op
basis van het advies, over de voortgang of beëindiging van de tijdelijke
projecten en eventueel, in het geval van beëindiging gevolgd door een
organieke implementatie, over invoering van aanvullende structurele
financiering of subsidiëring.
]
Art. 7.
In artikel 46, § 1, van het decreet van
31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II, gewijzigd bij het decreet van 14
juli 1998, worden liet tweede en derde lid opgeheven.
Art. 8.
Artikelen 168 tot en met 171 van het decreet
basisonderwijs van 25 februari 1997 worden opgeheven.
Art. 9.
Artikel 8 van het decreet van 14 juli 1998
houdende diverse maatregelen met betrekking tot het secundair onderwijs en tot
wijziging van het decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs
wordt opgeheven.
Art. 10.
Artikelen 82 tot en met 84 van het decreet van
1 december 1998 betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding worden
opgeheven.
Art. 11.
Artikel 84bis van hetzelfde decreet, ingevoegd
bij het decreet van 14 februari 2003, wordt
opgeheven.
Art. 12.
In artikel 5, § 2, van het decreet van 2
maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden van het
volwassenenonderwijs wordt de eerste zin geschrapt.
Art. 13.
In artikel 24, § 1, van hetzelfde
decreet, gewijzigd bij het decreet van 14 februari 2003, wordt het tweede lid
opgeheven.
Art. 14.
Artikelen 25 en 26 van hetzelfde decreet
worden opgeheven.
Art. 15.
Artikel 48bis van hetzelfde decreet, ingevoegd
bij het decreet van 21 december 2001, wordt
opgeheven.
Art. 16.
Artikelen 78 tot en met 82 van het decreet van
20 oktober 2000 betreffende het onderwijs XII-Ensor worden
opgeheven.
Art. 17.
Artikel 8 van het besluit van de Vlaamse
Regering van 31 juli 1990 houdende organisatie van het deeltijds
kunstonderwijs, studierichting "beeldende kunst", en artikel 13 van het besluit
van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 houdende organisatie van het deeltijds
kunstonderwijs, studierichting "muziek", "woordkunst" en "dans", worden
opgeheven.
Art. 18.
Bekrachtigd worden met ingang van de dag van
hun respectieve inwerkingtreding :
1° het besluit van de
Vlaamse Regering van 14 juli 1998 betreffende het tijdelijk project
onderwijsvoorrang in het basisonderwijs, gewijzigd bij het besluit van de
Vlaamse Regering van 19 juli 2002;
2° het besluit van de
Vlaamse Regering van 19 januari 1999 betreffende de toekenning van extra
lestijden voor scholen van het basisonderwijs in de rand- en
taalgrensgemeenten, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 4 mei
2001;
3° het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart
2002 betreffende het experimenteel secundair onderwijs volgens een modulair
stelsel, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 12 september
2003 en 27 augustus 2004;
4° het besluit van de Vlaamse
Regering van 10 januari 2003 houdende een tijdelijk pilootproject
"optimalisatie van de overgang van het secundair naar het hoger onderwijs" in
het secundair onderwijs;
5° het besluit van de Vlaamse
Regering van 5 maart 2004 betreffende het tijdelijk project zorgondersteuning
in de centra voor leerlingenbegeleiding;
6° het besluit van
de Vlaamse Regering van 14 mei 2004 betreffende het tijdelijk project ter
ondersteuning van het unieke studiegebied maritieme opleidingen voor de varende
bemanning van de opleidingsschepen van de door de Vlaamse Gemeenschap
gefinancierde instelling Koninklijk Technisch Atheneum van het
Gemeenschapsonderwijs Zwijndrecht;
7° het besluit van de
Vlaamse Regering van 14 juli 2004 betreffende het experimenteel Brussels
curriculum in het voltijds secundair onderwijs;
8° artikel
8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 juli 2004 betreffende de
programmatie in het onderwijs voor sociale promotie voor het schooljaar
2004-2005 en houdende wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 1
december 2000 betreffende de structuur van het secundair onderwijs voor sociale
promotie;
9° het besluit van de Vlaamse Regering van 17
september 2004 betreffende onderwijsprojecten "Accent op talent", gewijzigd bij
het besluit van de Vlaamse Regering van 4 februari
2005;
10° het besluit van de Vlaamse Regering van 17
september 2004 betreffende de toekenning van een subsidie aan tijdelijke
projecten voor leerlingen met
autismespectrumstoornissen;
11° het besluit van de Vlaamse
Regering van 27 mei 2005 tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering
van 31 juli 1990 houdende inrichting van het deeltijds beroepssecundair
onderwijs;
12° het besluit van de Vlaamse Regering van 16
september 2005 betreffende een tijdelijk project tot ondersteuning van sommige
leerlingen in de optie verzorging van de derde graad BSO van het gewoon
voltijds secundair onderwijs.
Art. 19.
De experimenten die toegestaan werden door de
Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs, op basis van artikel 8 van het
besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 houdende organisatie van het
deeltijds kunstonderwijs, studierichting "beeldende kunst", en op basis van
artikel 13 van het besluit van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 houdende
organisatie van het deeltijds kunstonderwijs, studierichting "muziek",
"woordkunst" en "dans", worden bekrachtigd.
Art. 20.
Dit decreet heeft uitwerking met ingang van 15
maart 2005, met uitzondering van :
1° artikelen 7, 8, 9,
10, 12, 13, 14, 15, 16 en 17 die in werking treden op 1 september
2005;
2° artikel 11 dat in werking treedt op 1 september
2006;
3° artikelen 18 en 19 die uitwerking hebben met
ingang van 1 september 1998.