Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap
goedkeuringsdatum
7 SEPTEMBER 2007
publicatiedatum
B.S.17/10/2007
datum laatste wijziging
03/10/2022
COORDINATIE
(1)
Decr. van 04/07/2008 (B.S. 01/09/2008)
detail
Decreet betreffende het onderwijs XIX ;
(2)
B.Vl.R. van 05/06/2009 (B.S. 17/08/2009)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap ;
(3)
B.Vl.R. van 14/04/2014 (B.S. 26/06/2014)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, wat betreft de afwijking van het normaal in aanmerking te nemen referentiejaar voor personen met een bijzonder verblijfsstatuut en de mogelijkheid om te betalen aan de pleegouder ;
(4)
B.Vl.R. van 20/05/2016 (B.S. 30/06/2016)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, wat betreft het niet langer rekening houden met de niet-belastbare beurs ;
(5)
B.Vl.R. van 30/06/2017 (B.S. 20/07/2017)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap, wat betreft terminologische aanpassingen ten gevolge van wijzigingen van verwante regelgeving en een bijsturing van de bepaling van het inkomstenjaar voor doelgroepen met een bijzonder verblijfsstatuut ;
(6)
B.Vl.R. van 03/05/2019 (B.S. 01/08/2019)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering houdende wijziging van diverse besluiten, wat betreft de afstemming met het decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid ;
(7)
B.Vl.R. van 16/07/2021 (B.S. 20/09/2021)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering over het geïntegreerde ondersteuningsaanbod gelijke onderwijskansen in het secundair onderwijs en tot wijziging van diverse besluiten van de Vlaamse Regering, wat betreft studieaanbod, studietoelagen en projectsubsidiëring contractuelen
;
(8)
B.Vl.R. van 02/09/2022 (B.S. 03/10/2022)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van artikel 8 en 13 van het besluit van de Vlaamse Regering van 7 september 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap ;
De Vlaamse Regering,
Gelet op artikel 12, § 3, artikel 18, § 2, artikel 27, § 2, artikel 34, artikel 35, § 3, artikel 37, artikel 38, vierde lid,
artikel 43, § 2, artikel 46, artikel 53, artikel 56 en artikel 64, van het decreet van 8 juni 2007 betreffende de
studiefinanciering van de Vlaamse Gemeenschap;
Gelet op artikel 20 van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor begroting, gegeven op 5 juli 2007;
Gelet op het advies 34.401/1/V van de Raad van State, gegeven op 2 augustus 2007, met toepassing van artikel 84,
§ 1, eerste lid, 1° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming;
Na beraadslaging,
Besluit :
TITEL I. — Algemene bepalingen
Artikel 1.
[
In dit besluit wordt verstaan onder:
1° decreet van 8 juni 2007: het decreet van 8 juni 2007 betreffende de studiefinanciering van de Vlaamse
Gemeenschap;
2° dienst: de afdeling Studietoelagen van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming.
]
TITEL II. —
[...]
studietoelagen
HOOFDSTUK I. — Pedagogische voorwaarden
Afdeling 1. —
[...]
Art. 2.
[...]
Afdeling 2. —
[...]
Art. 3.
[...]
[Afdeling II/1. —
[...]
]
[
Art. 3/1.
[...]
]
Afdeling 3. — Studietoelage hoger onderwijs
Art. 4.
[De onderwijsinstellingen bezorgen de gegevens, vermeld in artikel 27 van het decreet van 8 juni 2007, aan
de dienst via de centrale databank, vermeld in artikel IV.90 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013.]
[
Art. 4/1.
Een studietoelage kan worden verleend aan een student die wegens ziekte niet in staat is minstens
27 studiepunten op te nemen, conform artikel 24, § 2, van het decreet van 8 juni 2007, als de student aan de dienst een
van onderstaande attesten bezorgt:
1° een kopie van het attest van Kind en Gezin, vermeld in artikel 26, § 2 en § 5, van het Besluit van de Vlaamse
Regering van 5 oktober 2018 tot vaststelling van de diverse hoedanigheden van het rechtgevend kind en betreffende
de vrijstellingen van de toekenningsvoorwaarden voor de gezinsbijslagen en de startbedragen geboorte en adoptie en
de universele participatietoeslagen;
2° het attest dat de dienst hiertoe ter beschikking stelt.
Het attest vermeld in het vorige lid, wordt door een arts ingevuld en ondertekend en wordt bezorgd aan de
dienst.
]
HOOFDSTUK II. — Financiële voorwaarden
Afdeling 1. — Categorieën van leefeenheden
Onderafdeling 1. — Algemene bepaling
Art. 5.
§ 1. Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 6 en artikel 7, wordt voor de berekening van het
referentie-inkomen uitgegaan van de leefeenheid waar de
[...]
student zijn hoofdverblijfplaats heeft bij één of
beide ouders van wie zijn afstamming vaststaat of bij een andere natuurlijke persoon van wie hij ten laste is.
§ 2. Indien de
[...]
student zijn hoofdverblijfplaats heeft bij een leefeenheid bestaande uit beide ouders van
wie zijn afstamming vaststaat, wordt uitgegaan van het referentie-inkomen van deze ouders.
Indien de
[...]
student zijn hoofdverblijfplaats heeft bij een leefeenheid bestaande uit één ouder van wie zijn
afstamming vaststaat, wordt uitgegaan van het referentie-inkomen van deze ouder.
Indien de
[...]
student zijn hoofdverblijfplaats heeft bij een leefeenheid bestaande uit één ouder van wie zijn
afstamming vaststaat
[en een partner
die als gehuwden in de zin van artikel 5, 15°, van het decreet
[van
8 juni 2007]
moeten worden beschouwd]
, wordt uitgegaan van het referentie-inkomen van de ouder en van de partner.
[...]
§ 3. Indien de
[...]
student ingevolge een gerechtelijke uitspraak,
[een tussenkomst van een publiekrechtelijke overheid of instelling, zijn hoofdverblijfplaats heeft bij
een andere natuurlijke persoon]
, fiscaal ten laste is van een andere
natuurlijke persoon dan de ouders of één van de ouders van wie zijn afstamming vaststaat, of al minstens drie jaar
fiscaal ten laste is van een andere natuurlijke persoon dan de ouders van wie de afstamming vaststaat, wordt voor de
berekening van het referentie-inkomen uitgegaan van de leefeenheid van deze andere natuurlijke persoon.
Indien de
[...]
student al minstens drie jaar hoofdverblijfplaats heeft bij de leefeenheid van een andere
natuurlijke persoon dan de ouders van wie zijn afstamming vaststaat, en waarbij de ten laste neming als dusdanig
erkend is door een ziekenfonds of kinderbijslagfonds, wordt voor de berekening van het referentie-inkomen uitgegaan
van de leefeenheid van deze andere natuurlijke persoon.
Indien in de gevallen bepaald in het eerste en tweede lid :
1° de
[...]
student hoofdverblijfplaats heeft bij de in het eerste of tweede lid bedoelde natuurlijke persoon,
wordt uitgegaan van het referentie-inkomen van deze natuurlijke persoon;
2° de
[...]
student zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de in het eerste of tweede lid bedoelde natuurlijke persoon
die gehuwd is, wordt uitgegaan van het referentie-inkomen van deze natuurlijke persoon en zijn partner;
3° de
[...]
student zijn hoofdverblijfplaats heeft bij de in het eerste of tweede lid bedoelde natuurlijke persoon
en één of meerdere niet-verwanten van deze natuurlijke persoon, wordt uitgegaan van het referentie-inkomen van deze
natuurlijke persoon;
§ 4. In geval van feitelijke scheiding in de gevallen bedoeld in § 2, eerste en derde lid en § 3, derde lid, 2° van
onderhavig artikel, wordt enkel uitgegaan van het referentie-inkomen van de persoon van wie de
[...]
student
ten laste is, voorzover een aparte aanslag werd gevestigd.
Onderafdeling 2. —
[...]
gehuwd student
Art. 6.
§ 1.
[Als de
[...]
student uiterlijk op 31 december van het betrokken
[...]
academiejaar gehuwd is als
vermeld in artikel 5, 15°, van
[het decreet
van 8 juni 2007]
, wordt voor de berekening van de toelage uitgegaan van het
referentie-inkomen van beide gehuwden, op voorwaarde dat ze vanaf het ogenblik dat ze als gehuwden in de zin van
artikel 5, 15°, van
[het decreet
van 8 juni 2007]
moeten worden beschouwd tot en met 31 december van het kalenderjaar dat volgt op de
aanvang van het betrokken
[...]
academiejaar, twaalf maanden financiële middelen hebben verworven waarvan
het totaal minstens overeenkomt met het leefloon dat op 31 december van het kalenderjaar dat voorafgaat aan het
betrokken
[...]
academiejaar, conform artikel 14, § 1, 1°, eerste lid, 1°, en artikel 15 van de wet van 26 mei 2002
betreffende het recht op maatschappelijke integratie jaarlijks wordt uitgekeerd aan de persoon die met een of meer
personen samenwoont.]
Het statuut van
[...]
gehuwd student is verworven vanaf het ogenblik dat wordt voldaan aan deze
voorwaarden.
§ 2. De in § 1 bedoelde financiële middelen kunnen bestaan uit :
1° een beroepsinkomen, waarbij onder beroepsinkomen moet worden verstaan het samengestelde bedrag van de
beroepsinkomsten na aftrek van de beroepsuitgaven en de beroepsverliezen;
2° een bruto belastbare werkloosheidsuitkering;
3° een bruto belastbare arbeidsongeschiktheidsuitkering of -vergoeding;
4° een bruto belastbaar ander vervangingsinkomen verkregen uit eigen beroepsactiviteit;
5° een inkomensvervangende tegemoetkoming, toegekend in het raam van de wet van 27 februari 1987 betreffende
de tegemoetkomingen aan gehandicapten;
6° een bruto belastbaar rust- of overlevingspensioen;
7° het leefloon toegekend in het raam van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke
integratie;
8°
[...]
[9° het equivalent van leefloon, toegekend in het kader van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen
van de steun, verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.]
§ 3. In geval van feitelijke scheiding, wordt enkel uitgegaan van het referentie-inkomen van de
[...]
student,
voor zover een aparte aanslag werd gevestigd.
[
Art. 6/1.
Een student kan het statuut van gehuwde student aantonen conform artikel 6.
Een student of leerling kon voor de inwerkingtreding van dit besluit het statuut van gehuwde student of leerling
aantonen conform de voorwaarden, vermeld in de volgende besluiten:
1° het koninklijk besluit van 23 augustus 1972 tot vaststelling van de minvermogendheid van de kandidaten voor
een studietoelage;
2° het besluit van de Vlaamse regering van 31 augustus 2001 betreffende de studietoelagen voor hoger onderwijs;
3° het besluit van de Vlaamse regering van 28 mei 2004 betreffende de studiefinanciering en studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap.
]
[
Art. 6/2.
De student die het statuut van gehuwd leerling of student al heeft aangetoond, behoudt het statuut van
gehuwd student, als een van de volgende voorwaarden is vervuld:
1° de student die nog altijd gehuwd is, of zijn partner, heeft tijdens het kalenderjaar waarin de start van het
academiejaar valt, meer financiële middelen verworven dan het nettobedrag, vermeld in artikel 136 van het Wetboek
van Inkomstenbelasting;
2° de student voldoet niet aan de voorwaarden van een andere leefeenheid, vermeld in artikel 5 van dit besluit.
De financiële middelen, vermeld in het eerste lid, kunnen bestaan uit de financiële middelen, vermeld in artikel 6,
§ 2.
Art. 6/3.
Als de student die het statuut van gehuwde leerling of student al heeft aangetoond, niet aan de
voorwaarden voldoet om het statuut te behouden, kan hij het statuut opnieuw verwerven als hij aan al de volgende
voorwaarden voldoet:
1° de student of zijn partner heeft gedurende twaalf maanden financiële middelen verworven;
2° het totaal van de middelen, vermeld in punt 1°, komt minstens overeen met het leefloon dat op 31 december van
het kalenderjaar dat voorafgaat aan het academiejaar in kwestie, jaarlijks wordt uitgekeerd aan de persoon die met een
of meer personen samenwoont conform artikel 14, § 1, 1°, en artikel 15 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht
op maatschappelijke integratie.
De verwerving van financiële middelen gedurende twaalf maanden, vermeld in het eerste lid, 1°, gebeurt tijdens
een periode van twee aaneensluitende jaren, die eindigt op 31 december van het jaar waarin het schooljaar in kwestie
start.
De financiële middelen, vermeld in het eerste en het tweede lid, kunnen bestaan uit de financiële middelen,
vermeld in artikel 6, § 2.
[
Art. 6/4.
Voor een student die een studietoelage aanvraagt op basis van de voorwaarden om erkend te worden als
gehuwde student, en waarbij voorlopig rekening wordt gehouden met attesten van werkgevers, diensten of
instellingen, kan een latere verificatie op basis van het door de Federale Overheidsdienst Financiën gecontroleerde
inkomen van de kalenderjaren in kwestie aanleiding geven tot het intrekken van het statuut. In dat geval wordt de
toelage vervolgens conform artikel 34, § 4, van het decreet van 8 juni 2007 herbekeken en herberekend.
]
]
Onderafdeling 3. —
[...]
zelfstandig student
Art. 7.
§ 1. Wordt beschouwd als
[...]
zelfstandig student die een eigen leefeenheid vormt, de
[...]
student die niet behoort tot de categorieën omschreven in artikel 5 en artikel 6 en die twaalf maanden
financiële middelen heeft verworven waarvan het totaal minstens overeenkomt met het leefloon dat op 31 december
van het kalenderjaar voorafgaand aan het betrokken
[...]
academiejaar overeenkomstig het artikel 14, § 1, 1° en
het artikel 15 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, jaarlijks wordt
uitgekeerd aan de persoon die met één of meerdere personen samenwoont.
Indien de
[...]
student voor de eerste keer zijn statuut van
[...]
zelfstandig student
aantoont, dient de in het eerste lid bedoelde verwerving van twaalf maanden financiële middelen zich te situeren
tijdens een periode van twee aaneensluitende kalenderjaren eindigend op 31 december van het kalenderjaar waarin het
betrokken
[...]
academiejaar start of van het
[...]
academiejaar waarin de aanvatting of de hervatting van
de studies viel.
§ 2. De in § 1 bedoelde financiële middelen kunnen bestaan uit :
1° een beroepsinkomen, waarbij onder beroepsinkomen moet worden verstaan het samengestelde bedrag van de
beroepsinkomsten na aftrek van de beroepsuitgaven en de beroepsverliezen;
2° een bruto belastbare werkloosheidsuitkering;
3° een bruto belastbare arbeidsongeschiktheidsuitkering of -vergoeding;
4° een bruto belastbaar ander vervangingsinkomen verkregen uit eigen beroepsactiviteit;
5° een inkomensvervangende tegemoetkoming, toegekend in het raam van de wet van 27 februari 1987 betreffende
de tegemoetkomingen aan gehandicapten;
6° een bruto belastbaar rust- of overlevingspensioen;
7° het leefloon toegekend in het raam van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke
integratie;
8°
[het equivalent van leefloon, toegekend in het kader van de wet van 2 april 1965 betreffende het ten laste nemen
van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn;]
9°
[...]
[
Art. 7/1.
Een student kan het statuut van zelfstandig student aantonen conform artikel 7.
Een student of leerling kon voor de inwerkingtreding van dit besluit het statuut van zelfstandige student of
leerling aantonen conform de voorwaarden, vermeld in de volgende besluiten:
1° het koninklijk besluit van 23 augustus 1972 tot vaststelling van de minvermogendheid van de kandidaten voor
een studietoelage;
2° het besluit van de Vlaamse regering van 31 augustus 2001 betreffende de studietoelagen voor hoger onderwijs;
3° het besluit van de Vlaamse regering van 28 mei 2004 betreffende de studiefinanciering en studentenvoorzieningen in het hoger onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap.
]
[
Art. 7/2.
De student die het statuut van zelfstandige leerling of student al heeft aangetoond, behoudt het statuut
van zelfstandige student, als een van de volgende voorwaarden is vervuld:
1° de student heeft tijdens het kalenderjaar waarin de start van het academiejaar valt, meer financiële middelen
verworven dan het nettobedrag, vermeld in artikel 136 van het Wetboek van Inkomstenbelasting;
2° de student voldoet niet aan de voorwaarden van een andere leefeenheid, vermeld in artikel 5 en 6 van dit besluit.
De financiële middelen, vermeld in het eerste lid, kunnen bestaan uit de financiële middelen, vermeld in artikel 7,
§ 2.
]
[
Art. 7/3.
Als de student die het statuut van zelfstandige leerling of student al heeft aangetoond, niet aan de
voorwaarden voldoet om het statuut te behouden, kan hij het statuut opnieuw verwerven als hij aan al de volgende
voorwaarden voldoet:
1° de student heeft gedurende twaalf maanden financiële middelen verworven;
2° het totaal van de middelen, vermeld in punt 1°, komt minstens overeen met het leefloon dat op 31 december van
het kalenderjaar dat voorafgaat aan het academiejaar in kwestie, jaarlijks wordt uitgekeerd aan de persoon die met een
of meer personen samenwoont conform artikel 14, § 1, 1°, en artikel 15 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht
op maatschappelijke integratie.
De verwerving van financiële middelen gedurende twaalf maanden, vermeld in het eerste lid, 1°, gebeurt tijdens
een periode van twee aaneensluitende jaren, die eindigt op 31 december van het jaar waarin het schooljaar in kwestie
start.
De financiële middelen, vermeld in het eerste en het tweede lid, kunnen bestaan uit de financiële middelen,
vermeld in artikel 7, § 2.
]
[
Art. 7/4.
Voor een student die een aanvraag voor een studietoelage indient op basis van de voorwaarden om
erkend te worden als zelfstandige student, en waarbij voorlopig rekening wordt gehouden met attesten van
werkgevers, diensten of instellingen, kan een latere verificatie op basis van de door de Federale Overheidsdienst
Financiën gecontroleerde inkomen van de kalenderjaren in kwestie aanleiding geven tot het intrekken van het statuut.
In dat geval wordt de toelage vervolgens conform artikel 34, § 4, van het decreet van 8 juni 2007 herbekeken en
herberekend.
]
Onderafdeling 4. —
[...]
alleenstaande student
Art. 8.
Wordt beschouwd als
[...]
student met eigen leefeenheid, de
[...]
student die
niet behoort tot de categorieën bepaald in artikel 5, artikel 6 en artikel 7, maar die behoort tot één van de volgende
categorieën :
1° de wees van wie beide ouders waarvan zijn afstamming vaststaat overleden zijn, de wees die hoofdverblijfplaats
had bij een overleden ouder waarvan de afstamming vaststaat en waarvan de uit de echt gescheiden en overlevende
ouder waarvan de afstamming vaststaat een andere hoofdverblijfplaats heeft dan de
[...]
student
[...]
;
2° diegene van wie de langstlevende ouder of beide ouders ontzet is of zijn uit het ouderlijke gezag;
3°
[...]
[3°/1
[degene die uiterlijk op 31 december van het academiejaar in kwestie verblijft in een organisatie voor
bijzondere jeugdzorg, een centrum voor integrale gezinszorg, een onthaal-, oriëntatie- en observatiecentrum, een
observatie- en behandelingscentrum of een centrum voor ernstige gedrags- en emotionele stoornissen, of die begeleid
wordt met een module contextbegeleiding in functie van autonoom wonen conform het besluit van de Vlaamse
Regering van 5 april 2019 betreffende de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor voorzieningen in de
jeugdhulp, met uitzondering van crisisopvang als vermeld in artikel 44, §2, 4°, van het decreet van 12 juli 2013
betreffende de integrale jeugdhulp;]
]
4°
[...]
[4°/1
[degene die in het verleden en uiterlijk op 31 december van het academiejaar in kwestie verbleef in een
organisatie voor bijzondere jeugdzorg, een centrum voor integrale gezinszorg, een onthaal-, oriëntatie- en
observatiecentrum, een observatie- en behandelingscentrum of een centrum voor ernstige gedrags- en emotionele
stoornissen, of die begeleid wordt met een module contextbegeleiding in functie van autonoom wonen conform het
besluit van de Vlaamse Regering van 5 april 2019 betreffende de erkenningsvoorwaarden en de subsidienormen voor
voorzieningen in de jeugdhulp, met uitzondering van crisisopvang als vermeld in artikel 44, §2, 4°, van het decreet van
12 juli 2013 betreffende de integrale jeugdhulp;]
]
[4°/2 degene die in het verleden en uiterlijk op 31 december van het academiejaar in kwestie een pleegkind was
als vermeld in artikel 2, 10°, van het decreet van 29 juni 2012 houdende de organisatie van pleegzorg;]
5°
[degene die uiterlijk op 31 december van het betrokken
[...]
academiejaar ingevolge een beslissing van een
jeugdrechter of publiekrechtelijke overheid
[verblijft]
in een multifunctioneel centrum dat erkend is door het
Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, als vermeld in artikel 2 van het besluit van de Vlaamse Regering
van 26 februari 2016 houdende erkenning en subsidiëring van multifunctionele centra voor minderjarige personen met
een handicap;]
[5°/1 degene die in het verleden en uiterlijk op 31 december van het betrokken
[...]
academiejaar door een
beslissing van een jeugdrechter of publiekrechtelijke overheid
[verbleef]
in een multifunctioneel centrum dat
erkend is door het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap, als vermeld in artikel 2 van het besluit van
de Vlaamse Regering van 26 februari 2016 houdende erkenning en subsidiëring van multifunctionele centra voor
minderjarige personen met een handicap;]
6° diegene die uiterlijk op 31 december van het betrokken
[...]
academiejaar valt onder het project voor
maatschappelijke integratie bedoeld in artikel 11, § 2, a) en leefloon ontvangt overeenkomstig artikel 14, § 1, 2°, 3° en 4°,
van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie;
7° slachtoffers van mensenhandel, geattesteerd door een door de overheid erkend centrum dat gespecialiseerd is
in het onthaal van slachtoffers van mensenhandel;
8° de
[...]
student die zelf een asielprocedure heeft lopen, zoals bedoeld in artikel 69 van het decreet
[van 8 juni 2007]
;
9° de persoon zoals bedoeld in artikel 9, § 2, 6° van het decreet
[van 8 juni 2007]
;
10° de persoon zoals bedoeld in artikel 9, § 2, 7° van het decreet
[van 8 juni 2007]
;
11° de persoon zoals bedoeld in artikel 9, § 2, 8° van het decreet
[van 8 juni 2007]
;
[12° de persoon, vermeld in artikel 9, § 2, 9° van het decreet van 8 juni 2007.]
Onderafdeling 5. — Slotbepalingen
Art. 9.
[...]
Art. 10.
[...]
Afdeling 2. — Referentie-inkomen
Onderafdeling 1. — Algemene bepalingen
Art. 11.
§ 1. Het inkomen en kadastraal inkomen waarvan sprake is in artikel 35 en 38 van
[het decreet van 8 juni 2007]
, is het
inkomen en kadastraal inkomen dat blijkt uit de belastingtoestand van het tweede kalenderjaar dat het jaar voorafgaat
waarin het betrokken
[...]
academiejaar begint.
Onder belastingtoestand wordt die toestand verstaan, die blijkt uit de door de Federale Overheidsdienst Financiën
nageziene inkomsten met betrekking tot de aanslag van dat jaar, afgeleverd door de fiscale administraties.
§ 2. Wanneer naar aanleiding van de latere verificatie de aanslag, bedoeld in § 1, herzien wordt, moet met de
herziene aanslag rekening worden gehouden.
§ 3. Niet-belastbare inkomsten worden vastgesteld aan de hand van attesten van werkgevers, diensten of
instellingen.
Art. 12.
Het inkomen dat in het buitenland of bij een Europese of andere internationale instelling verworven
wordt, wordt zowel voor het bepalen van de categorie van leefeenheid waartoe de
[...]
student behoort als voor
de voorlopige en de definitieve berekening van de toelage, vastgesteld op basis van attesten uitgereikt door de
buitenlandse belastingdienst, of, wanneer die ontbreken, door de werkgevers, diensten of instellingen.
Voor de omrekening naar het referentie-inkomen in de zin van artikel 35 van het decreet, worden de in het Wetboek
van Inkomstenbelastingen geldende regels gevolgd.
Onderafdeling 2. — Afwijking van het referentiejaar
Art. 13.
§ 1. Van het in aanmerking te nemen jaar waarin inkomsten worden verworven, bepaald in artikel 11, § 1,
moet worden afgeweken indien de
[...]
student slechts na het in artikel 11, § 1, bedoelde in aanmerking te nemen
jaar :
a) hetzij voldoet aan de voorwaarden van een andere leefeenheid die ressorteert onder artikel 5, waarbij rekening
wordt gehouden met het referentie-inkomen van het kalenderjaar waarin aan de voorwaarden van de betrokken
leefeenheid, bepaald in artikel 5, wordt voldaan;
b) hetzij voldoet aan de voorwaarden bepaald in artikel 6 of artikel 7, waarbij rekening wordt gehouden met het
referentie-inkomen van het kalenderjaar waarin de in artikel 6 of artikel 7 bedoelde twaalfde maand valt;
c) hetzij ressorteert onder artikel 8, waarbij rekening wordt gehouden met het referentie-inkomen van het
kalenderjaar waarin aan de voorwaarden bepaald in artikel 8, wordt voldaan;
d)
[hetzij het statuut van gehuwd of zelfstandig leerling of student behoudt als vermeld in artikel 6 en 7, waarbij
rekening gehouden wordt met het referentie-inkomen van het kalenderjaar waarin de twaalfde maand, vermeld in
artikel 6 of 7, valt;]
e)
[hetzij het statuut van gehuwd of zelfstandig leerling of student opnieuw verwerft, waarbij rekening gehouden
wordt met het referentie-inkomen van het kalenderjaar waarin de twaalfde maand, vermeld in artikel 6 of 7, valt.]
[
[Van het in aanmerking te nemen jaar, vermeld in artikel 11, § 1, van dit besluit, moet ook worden afgeweken als
er tegelijkertijd aan al de onderstaande voorwaarden voldaan wordt:
1° aan een van de personen op wiens inkomen de toelage wordt berekend, wordt pas in de loop van of na het in
aanmerking te nemen jaar, vermeld in artikel 11, § 1, van dit besluit, een van de volgende verblijfstitels verleend:
a) slachtoffer van mensenhandel, geattesteerd door een door de federale overheid erkend centrum dat
gespecialiseerd is in het onthaal van slachtoffers van mensenhandel;
b) persoon met een buitenlandse nationaliteit die toegelaten is tot een verblijf van bepaalde duur in België conform
artikel 49, § 1, of artikel 49/2, § 1, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het
verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
[c) personen als vermeld in artikel 9, § 2, 9° van het decreet van 8 juni 2007.]
2° het referentie-inkomen van een van de personen waarop de toelage wordt berekend, kan niet bepaald worden
aan de hand van de door de Federale Overheidsdienst Financiën nageziene inkomsten, vermeld in artikel 11, § 1, van
dit besluit, of door een buitenlandse belastingdienst.
]
In dat geval wordt rekening gehouden met het referentie-inkomen van het eerste kalenderjaar dat volgt op het jaar
waarin de verblijfstitel is verkregen.
]
§ 2.
[Behalve in geval van de toepassing van hetzij artikel 6 waarbij de twaalfde maand van het verwerven van
inkomen na 31 december van het
[...]
academiejaar in kwestie gebeurt, hetzij artikel 13, § 1, tweede lid, waarbij
de verblijfstitel toegekend wordt tijdens het kalenderjaar waarin het
[...]
academiejaar in kwestie begint, kan van
het in aanmerking te nemen jaar waarin inkomsten worden verworven, vermeld in artikel 11 en 13, § 1, worden
afgeweken, als het inkomen van het kalenderjaar waarin het
[...]
academiejaar begint, vermoedelijk lager ligt dan
het normaal in aanmerking te nemen inkomstenjaar. In dat geval kan rekening worden gehouden met het
vermoedelijke inkomen van het kalenderjaar waarin het
[...]
academiejaar in kwestie begint.]
§ 3. Voor de gevallen bepaald in § 1 en 2, waarbij rekening wordt gehouden met een vermoedelijk inkomen, wordt
er voorlopig rekening gehouden met het inkomen van de leefeenheid, zoals dit blijkt uit attesten van werkgevers,
diensten of instellingen.
§ 4. Het definitieve bedrag van de toelage dat bij toepassing van de mogelijkheden van § 1 en 2 voorlopig wordt
berekend, wordt vastgesteld door middel van de door de Federale Overheidsdienst Financiën nageziene inkomsten,
bepaald in artikel 11, § 1, tweede lid en § 3.
Onderafdeling 3. — Bedrag van de toelage
Art. 14.
§ 1. De minimuminkomensgrenzen zijn :
1° 6.573,55 euro voor een leefeenheid met nul punten;
2° 11.879,55 euro voor een leefeenheid met een punt;
3° 13.736,67 euro voor een leefeenheid met twee punten;
4° 15.298,97 euro voor een leefeenheid met drie punten;
5° 16.242,28 euro voor een leefeenheid met vier punten;
6° 17.175,78 euro voor een leefeenheid met vijf punten;
7° 18.109,22 euro voor een leefeenheid met zes punten;
8° 19.042,68 euro voor een leefeenheid met zeven punten;
9° 19.976,14 euro voor een leefeenheid met acht punten;
10° 20.909,60 euro voor een leefeenheid met negen punten;
11° 21.843,06 euro voor een leefeenheid met tien punten;
12° 22.776,57 euro voor een leefeenheid met elf punten;
13° 23.710,00 euro voor een leefeenheid met twaalf punten;
14° 24.643,47 euro voor een leefeenheid met dertien punten;
15° 25.576,97 euro voor een leefeenheid met veertien punten;
16° 26.510,40 euro voor een leefeenheid met vijftien punten;
17° 27.443,88 euro voor een leefeenheid met zestien punten;
18° 28.377,36 euro voor een leefeenheid met zeventien punten;
19° 29.310,81 euro voor een leefeenheid met achttien punten;
20° 30.244,29 euro voor een leefeenheid met negentien punten;
21° 31.177,76 euro voor een leefeenheid met twintig punten.
§ 2. De maximuminkomensgrenzen zijn :
1° 14.489,77 euro voor een leefeenheid met nul punten;
2° 21.399,87 euro voor een leefeenheid met een punt;
3° 26.809,67 euro voor een leefeenheid met twee punten;
4° 31.128,50 euro voor een leefeenheid met drie punten;
5° 35.811,00 euro voor een leefeenheid met vier punten;
6° 41.584,54 euro voor een leefeenheid met vijf punten;
7° 45.494,18 euro voor een leefeenheid met zes punten;
8° 47.585,42 euro voor een leefeenheid met zeven punten;
9° 49.676,63 euro voor een leefeenheid met acht punten;
10° 51.813,26 euro voor een leefeenheid met negen punten;
11° 54.086,33 euro voor een leefeenheid met tien punten;
12° 56.086,64 euro voor een leefeenheid met elf punten;
13° 58.314,20 euro voor een leefeenheid met twaalf punten;
14° 60.405,44 euro voor een leefeenheid met dertien punten;
15° 62.542,12 euro voor een leefeenheid met veertien punten;
16° 64.678,73 euro voor een leefeenheid met vijftien punten;
17° 66.815,45 euro voor een leefeenheid met zestien punten;
18° 68.952,09 euro voor een leefeenheid met zeventien punten;
19° 71.088,73 euro voor een leefeenheid met achttien punten;
20° 73.225,46 euro voor een leefeenheid met negentien punten;
21° 75.362,09 euro voor een leefeenheid met twintig punten.
Art. 15.
[
De bedragen, vermeld in artikel 43 en 51 van het decreet van 8 juni 2007, worden aangepast
overeenkomstig de procentuele stijging van het indexcijfer, vermeld in artikel 2 van het koninklijk besluit van
24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 tot vrijwaring van ’s lands concurrentievermogen, voor
de maand december (basis 1996) van het tweede kalenderjaar dat het jaar voorafgaat waarin het academiejaar in
kwestie begint, ten opzichte van het indexcijfer voor de maand december (basis 1996) van het derde kalenderjaar dat
het jaar voorafgaat waarin het academiejaar in kwestie begint. Die stijging wordt afgerond naar het hogere tiende.
Het resultaat van de indexatie van de bedragen, vermeld in artikel 43 en 51 van het voormelde decreet, wordt
afgerond tot op de tweede decimaal.
]
[
Art. 15/1.
De dienst betaalt de selectieve participatietoeslag student, vermeld in artikel 49 en artikel 50 van het
decreet van 27 april 2018 tot regeling van de toelagen in het kader van het gezinsbeleid, gelijktijdig met de
studietoelage.
]
HOOFDSTUK III. — Procedurele voorwaarden
Afdeling 1. — Aanvraag
Art. 16.
De aanvraag voor een toelage wordt ingediend door middel van een formulier dat ter beschikking wordt
gesteld door de dienst en wordt aan de dienst bezorgd bij een ter post gedane zending of via elektronische weg.
Indien de aanvraag per post werd verzonden, geldt de poststempel als bewijs van datum van indiening.
Indien de aanvraag digitaal werd verzonden, geldt de op het ontvangstbericht van de dienst vermelde datum van
indiening, als bewijs van datum van indiening.
Art. 17.
[...]
Afdeling 2. — Terugvordering
Onderafdeling 1. — Algemene bepalingen
Art. 18.
De terugvordering wordt aan de persoon die de toelage ontving gericht bij een ter post aangetekende
zending waarin wordt vermeld :
1° de uitgekeerde betalingen en de data ervan;
2° de reden waarop de terugvordering is gesteund;
3° het totaal van de teruggevraagde som.
Art. 19.
Een ten onrechte uitbetaalde toelage tot en met vijftig euro wordt niet teruggevorderd.
Bedragen hoger dan vijftig euro dienen te worden terugbetaald, hetzij in één geheel binnen de drie maanden te
rekenen vanaf de datum van terugvordering, hetzij in opeenvolgende maandelijkse afbetalingen van minimum
vijftig euro.
Bij de terugvordering van een toelage kan de dienst op basis van een gemotiveerd verzoek van de aanvrager
maximum tweemaal een uitstel van terugbetaling van zes maanden verlenen.
Onderafdeling 2. — Studietoelage hoger onderwijs
Art. 20.
[...]
Art. 21.
[...]
Art. 22.
[...]
Art. 23.
[...]
TITEL III. — Inwerkingtreding
Art. 24.
Dit besluit treedt in werking op 1 juli 2007, met uitzondering van de bepalingen die betrekking hebben
op de schooltoelage in het basisonderwijs.
De bepalingen die betrekking hebben op de schooltoelage in het basisonderwijs, treden in werking op 1 juli 2008,
met uitzondering van de indexering van de bedragen vermeld in artikel 14, conform artikel 15, dat in werking treedt
op 1 juli 2007.
Art. 25.
De Vlaamse minister, bevoegd voor onderwijs en vorming, is belast met de uitvoering van dit besluit.