De longitudinale dataverzameling in het secundair onderwijs (LISO) brengt de loopbanen van een cohorte leerlingen doorheen het secundair onderwijs in kaart. Op die manier kunnen inzichten over oorzaken en gevolgen van spijbelen, vroegtijdig uitstromen, blijven zitten, goed of net ondermaats presteren, zich beter of slechter voelen op school worden ontwikkeld.
De acht concrete onderzoeksvragen zijn:
- Hoe evolueren de prestaties en de niet-cognitieve resultaten (mentale gezondheid, waaronder schools welbevinden en motivatie) van leerlingen doorheen het secundair onderwijs?
- Wordt deze evolutie in leerlingresultaten beïnvloed door school-, klas- en leerkrachtkenmerken? Heeft het gevoerde schoolbeleid een impact op de leerlingen?
- Wat zijn de effecten van de keuze voor een bepaalde onderwijsvorm op diverse leerling-resultaten?
- Welke leerlingen blijven zitten in het secundair onderwijs en wat zijn de effecten van zittenblijven op de verdere schoolloopbaan en de latere cognitieve en non-cognitieve uitkomsten?
- In welke mate verschilt het secundair onderwijs van vandaag van het secundair onderwijs van de jaren ’90?
- Wat maakt dat leerlingen in de derde graad kiezen voor (bepaalde studierichtingen binnen) ASO/BSO/TSO/KSO? In welke mate worden die keuzeverschillen verklaard door verschillen in onderwijsprestaties? Zijn er bovenop de effecten van prestaties op studiekeuze ook nog verschillen naar etniciteit, sociale achtergrond en gender?
- Wat zijn de verklaringen voor de minder gunstige schoolloopbanen van kwetsbare leerlingen (met een lage SES, andere etnische herkomst)?
- Hoeveel variatie in kennis of vaardigheden is er aanwezig bij leerlingen die eenzelfde diploma / sanctionering krijgen (bijvoorbeeld een A-attest in een bepaalde studierichting of het diploma secundair onderwijs in een bepaalde studierichting), en hangt deze samen met de sociale achtergrond of de sociale compositie van de school? Anders geformuleerd: is het diploma / het attest een goede weerspiegeling van het kennis- en vaardighedenniveau van een leerling, of hangt dit ook af van andere kenmerken?
De LiSO-dataverzameling startte in september 2013 bij 7000 leerlingen uit het eerste jaar van het secundair onderwijs in 90 scholen in de regio Aarschot-Mechelen-Vilvoorde. De steekproef is grotendeels representatief (qua populatie en aangeboden onderwijsvormen) voor de populatie Vlaamse SO-scholen. De administratieve gegevens van leerlingen en scholen worden jaarlijks toegevoegd aan de LiSO-databank. De databank wordt ook aangevuld met gegevens die we krijgen via de schoolsecretariaten over attestering, aantikvariabelen, klasindeling, lessenroosters, afwezigheden, enz.
Het LiSO-project beroept zich op theoretische kaders uit onderwijseffectiviteitsonderzoek. Vooral het CIPO-model is richtinggevend omdat leerlingresultaten (output) verklaard worden aan de hand van context-, input- en proceskenmerken. De output in het LiSO-onderzoek is niet beperkt tot prestaties (wiskunde en begrijpend lezen), maar omvat ook niet-cognitieve resultaten (welbevinden, interesse, mindset, …) en schoolloopbaankenmerken (studiekeuze, zittenblijven, …).
Meer informatie is beschikbaar op http://lisoproject.be/