Besluit van de Vlaamse Regering betreffende tijdelijke
projecten inzake kunstinitiatie voor kansarme en/of allochtone
minderjarigen
goedkeuringsdatum
31 MAART 2006
publicatiedatum
B.S.16/06/2006
datum laatste wijziging
24/06/2011
COORDINATIE
(1)
B.Vl.R. van 30/10/2009 (B.S. 12/01/2010)
(2)
B.Vl.R. van 17/12/2010 (B.S. 24/06/2011)
De Vlaamse Regering,
Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der
instellingen, inzonderheid op artikel 20;
Gelet op
het decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke onderwijskansen-I,
inzonderheid op hoofdstuk VIII, gewijzigd bij het decreet van 15 juli
2005;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse
minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 22 november
2005;
Gelet op protocol nr. 585 van 23 december
2005 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de
gemeenschappelijke vergadering van het sectorcomité X en van
onderafdeling Vlaamse Gemeenschap van afdeling 2 van het comité voor de
provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;
Gelet op protocol nr. 350 van 23 december 2005 houdende de
conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de vergadering van het
overkoepelend onderhandelingscomité van het vrij gesubsidieerd
onderwijs;
Gelet op het advies 39.881/1 van de
Raad van State, gegeven op 2 maart 2006, met toepassing van artikel 84, §
1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van
State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van
Werk, Onderwijs en Vorming;
Na
beraadslaging,
Besluit :
HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen
Artikel 1.
Voor de toepassing van dit besluit wordt
verstaan onder :
1° decreet :
het
decreet van 28 juni 2002 betreffende gelijke
onderwijskansen-I;
2° departement : het departement
Onderwijs van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap;
3°
minister : de Vlaamse minister, bevoegd voor het
onderwijs;
4° erkende professionele culturele organisatie :
een door een overheid erkende organisatie met een kunsteducatieve en/of
cultuurspreidende opdracht;
5° buurtgerichte organisatie :
een door een overheid erkende organisatie met een lokale
gemeenschapsbevorderende werking;
6° kansarme en/of
allochtone minderjarigen : minderjarigen die voldoen aan gelijke
kansenindicatoren zoals bepaald in
[artikel 225, § 1,
respectievelijk artikel 233, § 1, van de
codificatie betreffende het secundair
onderwijs]
.
HOOFDSTUK II. - Toekenning van de
ondersteuning
Afdeling I. - Beschikbare middelen
Art. 2.
Overeenkomstig
artikel VIII.1 van het
decreet kent de minister binnen een budgettaire ruimte van 483.973 euro en na
advies van de beoordelingscommissie, vermeld in artikel 7, een puntenenveloppe
toe aan een school voor basis- of secundair onderwijs die samenwerkt met alle
instanties zoals vermeld in artikel
VIII.3, § 2, van het decreet.
Het beschikbare
budget en het bedrag van 483.973 euro worden aangepast aan de evolutie van het
gezondheidsindexcijfer, bedoeld in het koninklijk besluit van 24 december 1993
ter uitvoering van de wet van 6 januari 1989 ter vrijwaring van 's lands
concurrentievermogen.
De puntenenveloppe wordt jaarlijks
toegekend gedurende
[de schooljaren 2005-2006, 2006-2007, 2007-2008, 2008-2009
en 2009-2010]
. De school kan de puntenenveloppe aanwenden om betrekkingen op te
richten of om te zetten in een werkingsbudget.
Afdeling II. - Toekenning en aanwending van de
middelen
Art. 3.
§ 1. Scholen voor gewoon basis- en
secundair onderwijs waar ten minste 30 % van de leerlingen voldoet aan de
voorwaarden, vermeld in
[artikel 225, § 1,
respectievelijk artikel 233, § 1, van de codificatie betreffende het
secundair onderwijs]
, komen prioritair in aanmerking. Scholen
voor buitengewoon basis- en secundair onderwijs, die extra lestijden of
uren-leraar ontvangen in het kader van het Onderwijsvoorrangsbeleid komen
eveneens prioritair in
aanmerking.
§ 2. De puntenenveloppe per project
bedraagt 58 punten.
Als er meer dan één basis- of
secundaire school aan hetzelfde project deelneemt, bedraagt de puntenenveloppe
voor :
1° twee scholen : 72 punten;
2°
drie scholen : 86 punten;
3° vier of meer scholen : 100
punten.
§ 3. De toegekende puntenenveloppe
voor het schooljaar 2005-2006 kan niet uitgebreid worden in de volgende
schooljaren.
§ 4. De punten worden als volgt in
rekening gebracht :
1° bij oprichting van een
betrekking in het ambt van zorg- of ICT-coördinator in het basisonderwijs
:
| Aantal punten |
1 uur opdracht weddenschaal 148 | 2 |
1 uur opdracht weddenschaal 501 | 4 |
2° bij oprichting van
een betrekking in het ambt van administratief medewerker in het basisonderwijs
:
| Aantal punten |
1 uur opdracht weddenschaal 200, 201, 202,
203 | 2 |
1 uur opdracht weddenschaal 158 | 2 |
1 uur opdracht weddenschaal 542 | 3 |
3° bij oprichting van
een betrekking in het ambt van ondersteunend personeel, het opvoedend
hulppersoneel en het administratief personeel in het secundair onderwijs en
deeltijds kunstonderwijs :
| Aantal punten |
1 uur opdracht weddenschaal 200, 201, 202,
203 en 122 | 2 |
1 uur opdracht weddenschaal 158, 106, 163,
164, 100, 208, 104, 123,126 | 2 |
1 uur opdracht weddenschaal 542 | 3 |
4° bij oprichting van
een betrekking in het ambt van onderwijzend personeel, waarin een personeelslid
wordt aangesteld dat recht heeft op weddenschaal 501 in het basisonderwijs,
secundair onderwijs of deeltijds kunstonderwijs, naar gelang van de noemer van
de opdrachtbreuk :
| Aantal punten |
1 uur opdracht weddenschaal 501 in
20sten | 6 |
1 uur opdracht weddenschaal 501 in
21sten | 6 |
1 uur opdracht weddenschaal 501 in
22sten | 6 |
1 uur opdracht weddenschaal 501 in
24sten | 5 |
1 uur opdracht weddenschaal 501 in
25sten | 5 |
1 uur opdracht weddenschaal 501 in
29sten | 4 |
1 uur opdracht weddenschaal 501 in
30sten | 4 |
5° bij oprichting van
een betrekking in het ambt van onderwijzend personeel, waarin een personeelslid
wordt aangesteld dat recht heeft op een andere weddenschaal dan 501 in het
basisonderwijs, secundair onderwijs of deeltijds kunstonderwijs, naar gelang
van de noemer van de opdrachtbreuk : Voor de raadpleging van de tabel, zie
beeld
| Aantal punten |
1 uur opdracht andere weddenschaal dan 501 in
16den | 5 |
1 uur opdracht andere weddenschaal dan 501 in
20sten | 4 |
1 uur opdracht andere weddenschaal dan 501 in
21sten | 4 |
1 uur opdracht andere weddenschaal dan 501 in
22sten | 4 |
1 uur opdracht andere weddenschaal dan 501 in
24sten | 4 |
1 uur opdracht andere weddenschaal dan 501 in
25sten | 3 |
1 uur opdracht andere weddenschaal dan 501 in
29sten | 3 |
1 uur opdracht andere weddenschaal dan 501 in
30sten | 3 |
§ 5. De initiatiefnemende school kan
punten overdragen aan een instelling voor deeltijds kunstonderwijs, of aan een
meewerkende basis- of secundaire school waarmee ze een
samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten. Personeelsleden kunnen bijgevolg
administratief toegewezen worden aan die instelling of
school.
§ 6. De initiatiefnemende school kan
punten die ze niet aanwendt om betrekkingen op te richten, omzetten in een
werkingsbudget. Ieder punt wordt dan gelijkgesteld met een geldwaarde van 343
euro.
Het departement betaalt aan de initiatiefnemende school
een voorschot van 60 % in loop van de maand januari en een saldo van 40 % na
controle van de bewijsstukken.
De initiatiefnemende school kan
het werkingsbudget aanwenden voor materiaalkosten, vervoerskosten en
uitrustingskosten of voor het inzetten van voordrachtgevers ten behoeve van het
project.
De initiatiefnemende school sluit met de
voordrachtgever hetzij een arbeidsovereenkomst, hetzij een contract van huur
van diensten.
Afdeling III. - Organisatie van een tijdelijk
project
Art. 4.
De school en de meewerkende instanties
ontwikkelen gedurende de schooljaren 2005-2006, 2006-2007 en 2007-2008 een
werking waarbij ze elk van de doelstellingen, vermeld in
artikel VIII. 1 van het
decreet, operationaliseren.
De activiteiten die ze ontwikkelen,
sluiten aan bij de strategieën, vermeld in artikel VIII. 2 van het
decreet.
Afdeling IV. - Aanvragen voor een tijdelijk
project
Art. 5.
§ 1. De in artikel VIII.3, § 1,
van het decreet vermelde scholen die in aanmerking willen komen voor de
ondersteuning, vermeld in artikel 2, eerste lid, dienen een aanvraag in bij het
ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, departement Onderwijs, afdeling
Deeltijds Kunstonderwijs, Hendrik Consciencegebouw, Koning Albert II-laan 15,
1210 Brussel.
§ 2. De aanvragen bevatten ten
minste volgende gegevens :
1° de identificatie van de
initiatiefnemende school en alle meewerkende instanties :
a)
instelling voor deeltijds kunstonderwijs;
b) erkende
professionele culturele organisatie;
c) buurtgericht
organisatie;
d) in voorkomend geval : de meewerkende basis-
en/of secundaire scholen;
2° een uiteenzetting van het
project die bestaat uit :
a) situering en omschrijving van het
tijdelijk project;
b) beschrijving van de
doelgroep;
c) de wijze waarop de doelstellingen, vermeld in
artikel VIII 1 van het decreet, gedurende drie schooljaren geoperationaliseerd
worden;
d) de situering van het project in het pedagogische
project of schoolwerkplan van de school;
e) de inbreng van de
school en elke meewerkende instantie;
f) een concrete bepaling
van de gevraagde ondersteuning binnen de perken van de maximale
puntenenveloppe, vermeld in artikel 2;
g) de ondersteuning die
door andere overheden is toegekend.
§ 3. De initiatiefnemende school
dient de aanvraag in voor 30 september
2005.
Afdeling V. - Samenstelling van een
beoordelingscommissie
Art. 6.
§ 1. De aanvragen, vermeld in artikel
5, worden beoordeeld door een beoordelingscommissie, die als volgt is
samengesteld :
1°één ambtenaar van de
afdeling Deeltijds Kunstonderwijs van het departement;
2°één ambtenaar van de afdeling Beleidsvoorbereiding Basisscholen
van het departement;
3°één ambtenaar van de
afdeling Beleidsvoorbereiding Secundaire scholen van het
departement;
4°één deskundige inzake gelijke
onderwijskansen;
5°één vertegenwoordiger van
de Cultuurcel CANON van de Afdeling Informatie en Documentatie van het
departement;
6°één vertegenwoordiger van de
VZW Vereniging van Vlaamse Cultuurcentra;
7°één ambtenaar van de afdeling Algemeen Welzijnsbeleid van het
Departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur.
§ 2. De minister wijst de leden van
de beoordelingscommissie aan.
Het commissielid, vermeld in
§ 1, 1°, fungeert als voorzitter van de
beoordelingscommissie.
§ 3. De secretaris-generaal van het
departement wijst binnen zijn administratie een ambtenaar aan die belast wordt
met het secretariaat van de
beoordelingscommissie.
Afdeling VI. - Beoordeling van de aanvragen door de
beoordelingscommissie
Art. 7.
Bij de beoordeling van de aanvragen
hanteert de beoordelingscommissie de volgende criteria :
1°
de afstemming van het project op elk van de doelstellingen, vermeld in
artikel VIII. 1 van het
decreet;
2° de mate waarin het project past in het geheel
van het schoolwerkplan of het pedagogisch project van de deelnemende
scholen;
3° de mate waarin de initiatiefnemende school en
elk van de meewerkende instanties een fundamentele bijdrage levert aan het
bereiken van de doelstellingen; 4° de verhouding tussen de gevraagde
ondersteuning enerzijds en het aantal lesactiviteiten en het aantal leerlingen
dat eraan deelneemt, anderzijds.
Art. 8.
Op basis van de criteria, vermeld in
artikel 6, adviseert de beoordelingscommissie de minister schriftelijk over
:
1° de selectie van de projecten;
2°
de toekenning van de ondersteuning per project.
HOOFDSTUK III. - Zelfevaluatie en
effectmeting
Art. 9.
De onderwijsinspectie houdt toezicht op de
projecten. De initiatiefnemende school maakt jaarlijks voor de
onderwijsinspectie een zelfevaluatie op in samenwerking met de pedagogische
begeleidingsdienst. Die zelfevaluatie geeft ten minste aan op welke wijze de
gehanteerde methodieken aansluiten bij de strategieën en doelstellingen
van het project.
De onderwijsinspectie kan de minister
adviseren om projecten vroegtijdig stop te zetten.
In het geval
dat één of meer van de deelnemende scholen of instanties hun
medewerking aan het project opzeggen, waardoor één of meer van de
verplichte samenwerkingspartners, zoals bepaald in artikel VIII.3 § 2 van
het decreet, ontbreken, krijgt de initiatiefnemende school de kans om binnen de
termijn van één maand een nieuwe gelijkaardige partner te zoeken.
De school deelt deze wijziging mee aan het Departement Onderwijs. Zoniet wordt
het project vroegtijdig stopgezet.
Art. 10.
De minister treft de nodige maatregelen om
een effectmeting van de toegekende projectondersteuning uit te voeren.
HOOFDSTUK IV. - Slotbepalingen
Art. 11.
Dit besluit heeft uitwerking met ingang
van 1 september 2005.
Art. 12.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het
Onderwijs, is belast met de uitvoering van dit
besluit.