Besluit van de Vlaamse Regering betreffende bepaalde
aspecten van de administratieve en geldelijke toestand van bepaalde
personeelsleden van het onderwijs die opnieuw in actieve dienst treden of
prestaties leveren die als overwerk of bijbetrekking worden
beschouwd
goedkeuringsdatum
04 SEPTEMBER 2009
publicatiedatum
B.S.23/10/2009
datum laatste wijziging
12/10/2023
COORDINATIE
(1)
B.Vl.R. van 14/09/2012 (B.S. 15/10/2012)
(2)
B.Vl.R. van 21/11/2014 (B.S. 14/01/2015)
(3)
B.Vl.R. van 30/08/2016 (B.S. 12/09/2016)
(4)
B.Vl.R. van 17/11/2017 (B.S. 20/12/2017)
(5)
B.Vl.R. van 14/07/2023 (B.S. 31/08/2023)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering over de onderwijsinternaten ;
(6)
B.Vl.R. van 31/08/2023 (B.S. 18/10/2023)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van de
regelgeving over het politiek verlof, over de afwezigheid
voor verminderde prestaties, over het opvangverlof en over
de herindiensttreding voor de personeelsleden van het
onderwijs ;
De Vlaamse Regering,
Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der
instellingen, artikel 20;
Gelet op de wet van 24
december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977, artikelen 76,
tweede lid, toegevoegd bij het decreet van 8 mei 2009;
Gelet op het decreet van 27 maart 1991 betreffende de
rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs,
artikel 23, tweede lid, toegevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, en artikel
50, § 1bis en § 4, eerste lid, toegevoegd bij het decreet van 8 mei
2009;
Gelet op het decreet van 27 maart 1991
betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd
onderwijs en de gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding, artikel 21,
§ 1, tweede lid, toegevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, en artikel 42,
§ 1bis en § 4, eerste lid, toegevoegd bij het decreet van 8 mei
2009;
Gelet op het decreet van 28 april 1993
betreffende het onderwijs IV, artikel 98, § 1, eerste
streepje;
Gelet op het decreet van 8 juni 2000
houdende dringende maatregelen betreffende het lerarenambt, artikel 44, tweede
lid, vervangen bij het decreet van 4 juli 2008;
Gelet op het decreet van 13 juli 2001 betreffende het onderwijs
XIII-Mozaïek, artikel IX.3 en IX.9;
Gelet op
het decreet van 8 mei 2009 betreffende het onderwijs XIX, artikel
VIII.3;
Gelet op het koninklijk besluit van 15
april 1958 houdende toekenning van een toelage voor overwerk aan sommige leden
van het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van
Openbaar Onderwijs;
Gelet op het koninklijk
besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend,
wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van
Openbaar Onderwijs;
Gelet op het koninklijk
besluit van 7 december 1978, genomen ter uitvoering van artikel 77, § 2,
van de wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen
1976-1977 en houdende afwijking van sommige bepalingen van de koninklijke
besluiten tot vaststelling van de voorwaarden, vereist voor het oprichten van
betrekkingen in de rijksinrichtingen voor technisch en voor kunstonderwijs voor
sociale promotie of met beperkt leerplan;
Gelet op
het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de
bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld
personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor
sociale promotie of met beperkt leerplan;
Gelet op
het besluit van de Vlaamse Regering van 22 juli 1993 tot regeling van de
cumulatie van een activiteit als zelfstandige met een ambt in het
onderwijs;
Gelet op het besluit van de Vlaamse
Regering van 22 december 1993 tot regeling van de cumulatie van een andere
bezigheid of een pensioen, met uitzondering van een overlevingspensioen, met
een ambt in het onderwijs;
Gelet op het akkoord
van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 29 mei
2009;
Gelet op protocol nummer 704 van 3 juli 2009
houdende de conclusies van de onderhandelingen, gevoerd in de
gemeenschappelijke vergadering van Sectorcomité X en van onderafdeling
Vlaamse Gemeenschap van afdeling 2 van het Comité voor de provinciale en
plaatselijke overheidsdiensten;
Gelet op protocol
nummer 470 van 3 juli 2009 houdende de conclusies van de onderhandelingen,
gevoerd in het overkoepelend onderhandelingscomité, vermeld in het
decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités in
het vrij gesubsidieerd onderwijs;
Gelet op advies
47.027/1/V van de Raad van State, gegeven op 4 augustus 2009, met toepassing
van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de wetten op de Raad van
State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op
voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en
Brussel;
Na beraadslaging,
Besluit :
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.
Dit besluit is van toepassing op de
volgende personeelsleden :
1° de personeelsleden, vermeld
in artikel 2, § 1,
van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde
personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs;
2° de
personeelsleden, vermeld in artikel
4, § 1, van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de
rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de
gesubsidieerde centra voor leerlingenbegeleiding;
3° de
leden van de inspectie, vermeld in artikel 61 van het decreet van 8 mei 2009
betreffende de kwaliteit van onderwijs;
4° de
personeelsleden, vermeld in artikel
10 van het decreet van 1 december 1993 betreffende de inspectie en
de begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken.
[Dit besluit is eveneens van toepassing op de personeelsleden vermeld in artikel 3 van het decreet van 7 juli 2017 betreffende de rechtspositie van de personeelsleden in de basiseducatie voor wat de hoofdstukken IV en V betreft.]
Art. 2.
In dit besluit wordt verstaan onder
:
1° overwerk : de overuren, vermeld in
artikel 1 van het
koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende toekenning van een toelage voor
overwerk aan sommige leden van het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld
personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs;
2°
hoofdambt en bijbetrekking : het ambt met al dan niet volledige prestaties als
vermeld in :
a) artikel 5 van het koninklijk besluit van 15 april
1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en
daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar
Onderwijs;
b) artikel 2 van het koninklijk besluit nr. 63 van 20
juli 1982 houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het
onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig
leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt
leerplan.
HOOFDSTUK II. - Overwerk -
Bijbetrekking
Afdeling I. - Overwerk
Onderafdeling I. -
Aanstelling
Art. 3.
De inrichtende macht of directeur
kan een personeelslid, op voorwaarde dat het daarmee instemt, belasten met
overwerk.
De bepalingen van
artikel 10, § 6, derde
lid, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende
wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en
daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van
het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan gelden
niet.
Onderafdeling II. - Betere
bezoldiging
Art. 4.
§ 1. In afwijking van het
koninklijk besluit van 15 april 1958, vermeld in artikel 2, 1°, is, in het
onderwijs met volledig leerplan, voor de personeelsleden, vermeld in artikel 1,
die bijkomend met een opdracht ter vervanging van een afwezige worden belast,
het aantal voor een week in aanmerking te nemen overuren gelijk aan het aantal
uren dat zij gedurende die week presteren boven het minimumaantal uren dat
vereist is voor een ambt met volledige prestaties, voor zover die overuren
louter een gevolg zijn van de bijkomende vervangingsopdracht. Het personeelslid
dat de vervangingsopdracht uitoefent, moet aan de vooravond van de vervanging
aangesteld zijn.
§ 2. Het personeelslid dat belast
wordt met overwerk als vermeld in artikel 3, of met overuren in het kader van
een vervanging als vermeld in paragraaf 1, ontvangt daarvoor een toelage voor
overwerk.
In afwijking van de bestaande reglementaire
bepalingen inzake bezoldiging wordt de toelage voor overwerk vastgesteld alsof
de uren waarvoor het personeelslid is aangesteld, verstrekt zijn als
hoofdambt.
§ 3. Voor de toekenning van de
toelage voor overwerk gelden de beperkingen, vermeld in hoofdstuk
VI.
§ 4. Het personeelslid krijgt de
toelage voor overwerk vanaf de dag waarop het de opdracht die de toekenning van
de toelage wettigt, uitoefent, voor alle dagen, met inbegrip van de wettelijke
feestdagen, de weekends, de herfst-, kerst-, krokus- en paasvakantie, als ze
geheel of gedeeltelijk vallen binnen de periode waarin het personeelslid met de
opdracht belast blijft.
Bij een onderbreking van de uitoefening
van de opdracht die aanleiding geeft tot de toekenning van de de toelage, is er
geen recht op een toelage voor overwerk als de onderbreking langer dan veertien
opeenvolgende kalenderdagen duurt.
Het tweede lid is niet van
toepassing op :
1° de dagen of vakanties, vermeld in het
eerste lid;
2° een afwezigheid wegens
ziekte;
3° een afwezigheid naar aanleiding van een
arbeidsongeval, een ongeval op de weg naar en van het werk, een beroepsziekte,
een bedreiging door een beroepsziekte of een verlof wegens
moederschapsbescherming.
Onderafdeling III. - Overwerk in het kader
van tijdelijk en permanent onderwijs aan huis
Art. 5.
§ 1. In dit artikel wordt
verstaan onder het personeelslid : het personeelslid dat in het gewoon of
buitengewoon basisonderwijs en in het gewoon of buitengewoon secundair
onderwijs wordt belast met de bijkomende, aanvullende of extra lestijden
vermeld in het
besluit
van de Vlaamse Regering van 13 juli 2007 betreffende het
onderwijs aan huis voor zieke kinderen en jongeren die door de Vlaamse
Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd worden.
§ 2. Het personeelslid dat in
hoofdambt al prestaties uitoefent die ten minste gelijk zijn aan het minimaal
vereiste aantal uren voor een ambt met volledige prestaties, ontvangt voor alle
uren boven het voormelde minimaal vereiste aantal uren de toelage, vermeld in
paragraaf 4 voor zover die overuren louter een gevolg zijn van het onderwijs
aan huis.
Het personeelslid dat in hoofdambt geen prestaties
uitoefent die ten minste gelijk zijn aan het minimaal vereiste aantal uren voor
een ambt met volledige prestaties, maar als gevolg van het presteren van de
lestijden, vermeld in paragraaf 1, het voormelde minimaal vereiste aantal uren
overschrijdt, ontvangt voor alle uren boven dat minimum eveneens de toelage,
vermeld in paragraaf 4 voor zover die overuren louter een gevolg zijn van het
onderwijs aan huis.
§ 3. De bepalingen van artikel
10, § 6, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982
houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend
en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en
van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan gelden
niet.
§ 4. Als de uren, vermeld in
paragraaf 2 als overwerk moeten worden beschouwd, ontvangt het personeelslid
voor al die uren een toelage voor overwerk, vastgesteld alsof de uren waarvoor
het personeelslid is aangesteld, verstrekt zijn als
hoofdambt.
De toelage wordt toegekend volgens de bepalingen van
artikel 4, § 4.
§ 5. Voor het toekennen van de
toelage voor overwerk gelden de beperkingen, vermeld in hoofdstuk
VI.
§ 6. De inrichtende macht of
directeur van een instelling kan voor het onderwijs aan huis eveneens een
beroep doen op een personeelslid als vermeld in de hoofdstuk IV en
V.
Afdeling II. - Bijbetrekking
Onderafdeling I. -
Aanstelling
Art. 6.
De inrichtende macht of directeur
kan een personeelslid, op voorwaarde dat het daarmee instemt, belasten met een
bijbetrekking.
De bepalingen van
artikel 10, § 6, derde
lid, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende
wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en
daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van
het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan gelden
niet.
Onderafdeling II. - Betere
bezoldiging
Art. 7.
In afwijking van de bestaande
reglementaire bepalingen betreffende bezoldiging, ontvangt het personeelslid op
wie een beroep wordt gedaan om, met toepassing van artikel 6, een bijbetrekking
uit te oefenen voor het aantal uren dat het presteert als bijbetrekking, een
salaris of salaristoelage die wordt vastgesteld alsof de uren waarvoor het
personeelslid is aangesteld, verstrekt zijn als hoofdambt.
Voor
de toekenning van het salaris of de salaristoelage gelden de beperkingen,
vermeld in hoofdstuk VI.
Onderafdeling III. - Bijbetrekking in het
kader van tijdelijk en permanent onderwijs aan huis
Art. 8.
§ 1. In dit artikel wordt onder
personeelslid verstaan : het personeelslid dat in het gewoon of buitengewoon
basisonderwijs en in het gewoon of buitengewoon secundair onderwijs wordt
belast met de bijkomende, aanvullende of extra lestijden vermeld in het besluit
van de Vlaamse Regering van 13 juli 2007 betreffende het onderwijs aan huis
voor zieke kinderen en jongeren die door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of
gesubsidieerd worden.
§ 2. Het personeelslid dat in
hoofdambt al prestaties uitoefent die ten minste gelijk zijn aan het minimaal
vereiste aantal uren voor een ambt met volledige prestaties, of dat door de
uitoefening van de lestijden, vermeld in paragraaf 1, dat minimum overschrijdt,
ontvangt voor elke opdracht die als gevolg van de uitoefening van de lestijden,
vermeld in paragraaf 1, als bijbetrekking moet worden beschouwd, een salaris of
een salaristoelage als vermeld in paragraaf 4.
§ 3. De bepalingen van artikel
10, § 6, derde lid, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982
houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend
en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en
van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt leerplan gelden
niet.
§ 4. Als de uren onderwijs aan
huis als bijbetrekking moeten worden beschouwd, ontvangt het personeelslid voor
al die uren een salaris of salaristoelage, vastgesteld alsof de uren waarvoor
het personeelslid is aangesteld, verstrekt zijn als
hoofdambt.
§ 5. Voor het toekennen van het
salaris of de salaristoelage gelden de beperkingen vermeld in hoofdstuk
VI.
§ 6. De inrichtende macht of
directeur van een instelling kan voor het onderwijs aan huis eveneens een
beroep doen op een personeelslid als vermeld in hoofdstuk IV en
V.
HOOFDSTUK III. - Bezoldiging in het kader van een
vervanging van sommige afwezigheden
Art. 9.
In dit hoofdstuk wordt onder een
personeelslid verstaan :
1° het personeelslid dat een
opdracht uitoefent in het kader van een vervanging van een afwezigheid die
minder dan tien werkdagen bedraagt of een vervanging van een afwezigheid als
vermeld in artikel 4, § 1, die minder dan tien werkdagen
bedraagt;
2° het personeelslid dat aangesteld is op grond
van vervangingseenheden voor korte afwezigheden;
3° het
personeelslid dat aangesteld is op grond van vervangingseenheden voor
vervanging van personeelsleden die op bedrijfsstage
zijn.
Art. 10.
§ 1. In afwijking van de bepalingen van
overwerk en bijbetrekking, vermeld in artikel 2 en in afwijking van de
bepalingen van hoofdstuk II, afdeling I en II, moeten de prestaties van een
personeelslid altijd als hoofdambt worden bezoldigd. Die prestaties worden niet
als overwerk of als bijbetrekking beschouwd.
De andere
opdrachten die het personeelslid uitoefent, worden in geen enkel
onderwijsniveau beïnvloed door de prestaties, vermeld in het eerste lid,
en worden in voorkomend geval als hoofdambt, bijbetrekking, plage of overwerk
beschouwd.
§ 2. Voor de toekenning van de
bezoldiging van de prestaties vermeld in paragraaf 1, eerste lid, gelden de
beperkingen, vermeld in hoofdstuk VI,
niet.
HOOFDSTUK IV. - Opnieuw in actieve dienst
treden
Afdeling I. - Aanstelling
Art. 11.
§ 1. Voor de toewijzing van een
betrekking kan de inrichtende macht of directeur, in afwijking van de bestaande
reglementaire bepalingen, tijdelijk en na toestemming van het personeelslid,
een beroep doen op een personeelslid dat :
1°
[met verlof of
afwezigheid is voor verminderde prestaties]
;
2°
[...]
;
3° deeltijds ter beschikking
gesteld is wegens persoonlijke aangelegenheden, voorafgaand aan het
rustpensioen;
4° volledig ter beschikking gesteld is wegens
persoonlijke aangelegenheden, voorafgaand aan het
rustpensioen.
§ 2. De toewijzing, vermeld in
paragraaf 1, gebeurt uiterlijk tot het einde van het lopende school- of
dienstjaar op voorwaarde dat geen ander geschikt kandidaat kan worden gevonden
die de betrokken prestaties kan uitoefenen.
Een geschikt
kandidaat is een persoon die voldoet aan de decretale of reglementaire
aanstellingsvoorwaarden vastgelegd in de
rechtspositieregeling.
Verhaal tegen de toewijzing van een
betrekking vermeld in paragraaf 1, wordt ingediend en behandeld op dezelfde
wijze als vermeld in het besluit van de Vlaamse Regering van 24 maart 1993 tot
uitvoering van artikel 10, § 6, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20
juli 1982 houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het
onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig
leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt
leerplan.
§ 3. Het verlof of de afwezigheid
voor verminderde prestaties, of de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke
aangelegenheden van het personeelslid dat zich in het geval, vermeld in
paragraaf1, 1° of 2°, bevindt, wordt geheel of gedeeltelijk opgeschort
zodra op het personeelslid een beroep wordt gedaan.
Een
personeelslid kan tijdens de opschorting van het verlof, de afwezigheid of de
terbeschikkingstelling opnieuw geheel of gedeeltelijk de betrekking opnemen
waarvan het titularis is, of een andere betrekking opnemen waarbij de opdracht
van de vervanger tijdelijk wordt
opgeschort.
[De opschorting van een verlof voor verminderde prestaties om een andere
betrekking op te nemen is beperkt tot maximaal drie opeenvolgende
schooljaren.]
Afdeling II. - Bezoldiging
Art. 12.
§ 1. Het personeelslid krijgt
tijdens de opschorting van het verlof, de afwezigheid of de
terbeschikkingstelling, vermeld in artikel 11, § 1, als tijdelijk
personeelslid het salaris of de salaristoelage waarop het aanspraak kan maken
overeenkomstig de toegewezen betrekking.
Als het verlof of de
afwezigheid voor verminderde prestaties overeenkomstig artikel 11, § 3,
wordt opgeschort, zijn de bepalingen van
artikel 3, 3° en
4°, en van artikel
9, eerste lid, 3°, en tweede lid, van het besluit van de
Vlaamse Regering van 26 april 1990 betreffende het verlof voor verminderde
prestaties gewettigd door sociale of familiale redenen en de afwezigheid voor
verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid ten gunste van de
personeelsleden van het onderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding niet
van toepassing.
§ 2. In afwijking van de bepalingen
van overwerk en bijbetrekking, vermeld in artikel 2 en in afwijking van de
bepalingen van hoofdstuk II, afdeling I en II, moeten de prestaties van een
personeelslid dat opnieuw in actieve dienst treedt, altijd als hoofdambt worden
bezoldigd. Die prestaties worden niet als overwerk of als bijbetrekking
beschouwd.
De andere opdrachten die het personeelslid
uitoefent, worden in geen enkel onderwijsniveau beïnvloed door de
prestaties, vermeld in het eerste lid, en worden in voorkomend geval als
hoofdambt, bijbetrekking, plage of overwerk beschouwd.
§ 3. Voor de toekenning van de
bezoldiging van de prestaties, vermeld in paragraaf 2 gelden de beperkingen,
vermeld in hoofdstuk VI.
HOOFDSTUK V. - Een gepensioneerde die in het onderwijs
in dienst treedt
Afdeling I. - Toepassingsgebied
Art. 13.
In dit hoofdstuk wordt onder een
gepensioneerde verstaan : de kandidaat die in het onderwijs in dienst wil
treden en die, ongeacht de leeftijd, de redenen of de plaats van de
oorspronkelijke tewerkstelling, definitief op rust is gesteld, met inbegrip van
de kandidaat die wegens het bereiken van de leeftijdsgrens met pensioen
is.
Afdeling II. - Aanstelling
Art. 14.
§ 1. De toewijzing van een
betrekking door de inrichtende macht of directeur in een wervings-, selectie-
of bevorderingsambt aan een gepensioneerde kan enkel op grond van de bepalingen
van deze afdeling gebeuren.
§ 2. De toewijzing vermeld in
paragraaf 1 gebeurt uiterlijk tot het einde van het lopende school- of
dienstjaar op voorwaarde dat geen ander geschikt kandidaat kan worden gevonden
die de betrokken prestaties kan uitoefenen.
Een geschikt
kandidaat is een persoon die voldoet aan de decretale of reglementaire
aanstellingsvoorwaarden vastgelegd in de
rechtspositieregeling.
Verhaal tegen de toewijzing van een
betrekking vermeld in paragraaf 1 wordt ingediend en behandeld op dezelfde
wijze als vermeld in het
besluit
van de Vlaamse Regering van 24 maart 1993 tot uitvoering van
artikel 10, § 6, van het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982
houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend
en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met volledig leerplan en
van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt
leerplan.
Afdeling III. - Bezoldiging
Art. 15.
De gepensioneerde krijgt het salaris
of de salaristoelage waarop het aanspraak kan maken in overeenstemming met de
toegewezen betrekking. Voor de vaststelling van de geldelijke anciënniteit
komen de diensten die gepresteerd zijn vóór de pensionering, ook
in aanmerking als ze aan de voorwaarden voldoen.
Voor de
toekenning van de bezoldiging gelden de beperkingen vermeld in hoofdstuk
VI.
Art. 16.
[...]
HOOFDSTUK VI. - Maximale bezoldiging van prestaties in
het onderwijs
Art. 17.
Voor de toepassing van dit artikel wordt
onder onderwijs verstaan : de centra voor leerlingenbegeleiding, de permanente
ondersteuningscel, het basis- en secundair onderwijs in welke vorm ook,
[de leersteuncentra, de onderwijsinternaten, de semi-internaten, het deeltijds kunstonderwijs in welke vorm
ook, het secundair volwassenenonderwijs,]
de pedagogische
begeleidingsdiensten, de inspectie en het hoger beroepsonderwijs georganiseerd
in een centrum voor volwassenenonderwijs of in een instelling voor secundair
onderwijs.
Met behoud van de toepassing van andere meer
beperkende reglementaire bepalingen wordt, binnen het onderwijs, voor het
personeelslid dat al een ambt met volledige prestaties uitoefent, noch salaris
noch salaristoelage toegekend voor de gezamenlijke bijkomende prestaties die
het levert in het door de Vlaamse Gemeenschap ingericht of gesubsidieerd
onderwijs die meer dan 40 % bedragen van het minimum vereiste aantal uren voor
een ambt met volledige prestaties in de uitgeoefende opdracht of de opdrachten
die overeenkomen met deze prestaties.
Als de prestaties
betrekking hebben op verschillende opdrachten waarvoor de vereiste minima voor
een ambt met volledige prestaties verschillend zijn, wordt de ponderatieregel
toegepast die geldt voor de berekening van het salaris.
Voor de
berekening van het toegestane maximum wordt enkel rekening gehouden met
prestaties waarvoor een bezoldiging wordt toegekend. Het verkregen resultaat
wordt altijd afgerond op de hogere eenheid.
HOOFDSTUK VII. -
Wijzigingsbepalingen
Art. 18.
In het decreet van 8 juni 2000 houdende
dringende maatregelen betreffende het lerarenambt, gewijzigd bij het decreet
van 4 juli 2008, wordt hoofdstuk II, dat bestaat uit artikel 2 tot en met 6,
opgeheven.
Art. 19.
In hetzelfde decreet wordt hoofdstuk III,
dat bestaat uit artikel 7 tot en met 9, opgeheven.
Art. 20.
In artikel 3 van het koninklijk besluit
van 15 april 1958 houdende toekenning van een toelage voor overwerk aan sommige
leden van het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het
Ministerie van Openbaar Onderwijs, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse
Regering van 11 januari 2002, wordt punt 4°
opgeheven.
Art. 21.
In het koninklijk besluit van 7 december
1978, genomen ter uitvoering van artikel 77, § 2, van de wet van 24
december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977 en houdende
afwijking van sommige bepalingen van de koninklijke besluiten tot vaststelling
van de voorwaarden vereist voor het oprichten van betrekkingen in de
rijksinrichtingen voor technisch en voor kunstonderwijs voor sociale promotie
of met beperkt leerplan, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 1 augustus
1984, en de besluiten van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990, wordt hoofdstuk
I, dat bestaat uit artikel 1 tot en met 5, opgeheven.
Art. 22.
Artikel 5 van het koninklijk besluit van
15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend,
wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van
Openbaar Onderwijs, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse
Regering van 14 december 2001, wordt vervangen door wat volgt :
...
Art. 23.
Aan artikel 41, § 1, van hetzelfde
besluit wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt :
...
Art. 24.
Aan artikel 1, eerste lid, van het
koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende toekenning van een toelage voor
overwerk aan sommige leden van het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld
personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs wordt de volgende zin
toegevoegd : ...
Art. 25.
Artikel 2 van het koninklijk besluit nr.
63 van 20 juli 1982 houdende wijziging van de bezoldigingsregels van toepassing
op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld personeel van het onderwijs met
volledig leerplan en van het onderwijs voor sociale promotie of met beperkt
leerplan, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23
september 2005, wordt vervangen door wat volgt : ...
Art. 26.
In artikel 10 van hetzelfde besluit, het
laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 september 2005,
de volgende wijzigingen aangebracht : ...
HOOFDSTUK VIII. - Slotbepalingen
Art. 27.
De volgende regelgevende teksten worden
opgeheven :
1° het besluit van de Vlaamse Regering van 22
juli 1993 tot regeling van de cumulatie van een activiteit als zelfstandige met
een ambt in het onderwijs, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering
van 22 maart 1995 en 14 december 2001;
2° het besluit van
de Vlaamse Regering van 22 december 1993 tot regeling van de cumulatie van een
andere bezigheid of een pensioen, met uitzondering van een overlevingspensioen,
met een ambt in het onderwijs, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse
Regering van 14 december 2001.
Art. 28.
Dit artikel is van toepassing op het
personeelslid dat op grond van artikel 2 van het koninklijk besluit van 7
december 1978, genomen ter uitvoering van artikel 77, § 2, van de wet van
24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977 en houdende
afwijking van sommige bepalingen van de koninklijke besluiten tot vaststelling
van de voorwaarden vereist voor het oprichten van betrekkingen in de
rijksinrichtingen voor technisch en voor kunstonderwijs voor sociale promotie
of met beperkt leerplan, op 31 augustus 2009 recht heeft op een salaris of een
salaristoelage voor de bijkomende prestaties die niet méér
bedragen dan het dubbel van het maximum vermeld in artikel 77, § 1, van de
wet van 24 december 1976.
Het salaris of de salaristoelage,
vermeld in het eerste lid, wordt op verzoek van het personeelslid en op
persoonlijke titel vanaf 1 september 2009 verder toegekend op voorwaarde dat
het personeelslid gedurende het schooljaar 2008-2009 geen bewijs hoefde te
leveren van de uitzonderlijke toestand, vermeld in artikel 4 van besluit
vermeld in het eerste lid.
Dit artikel houdt op van toepassing
te zijn zodra het betrokken personeelslid geen titularis meer is van het ambt
of de ambten waarvoor het salaris of de salaristoelage wordt
toegekend.
Art. 29.
Artikel 77 van de wet van 24 december 1976
betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977 wordt op 1 september 2009
opgeheven.
Art. 30.
Dit besluit treedt in werking op 1
september 2009.
[...]
Art. 31.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het
onderwijs, is belast met de uitvoering van dit
besluit.