Koninklijk besluit betreffende de toekenning en de
uitbetaling van een vakbondspremie aan sommige personeelsleden van de
overheidssector.
goedkeuringsdatum
30 SEPTEMBER 1980
publicatiedatum
B.S.10/10/1980
datum laatste wijziging
16/09/2009
COORDINATIE
(1)
K.B. van 13/04/1982 (B.S. 24/04/1982)
(2)
K.B. van 27/07/1983 (B.S. 06/08/1983)
(3)
K.B. van 14/05/1984 (B.S. 26/05/1984)
(4)
K.B. van 02/05/1985 (B.S. 15/05/1985)
(5)
K.B. van 07/11/1987 (B.S. 25/11/1987)
(6)
K.B. van 28/04/1989 (B.S. 13/05/1989)
(7)
K.B. van 31/10/1990 (B.S. 23/11/1990)
(8)
K.B. van 17/10/1991 (B.S. 15/11/1991)
(9)
K.B. van 11/10/1996 (B.S. 06/11/1996)
(10)
K.B. van 22/10/1998 (B.S. 28/10/1998)
(11)
K.B. van 07/01/2001 (B.S. 27/01/2001)
(12)
K.B. van 04/12/2001 (B.S. 21/12/2001)
(13)
K.B. van 17/12/2002 (B.S. 21/12/2002)
(14)
K.B. van 08/12/2004 (B.S. 28/12/2004)
(15)
K.B. van 27/12/2004 (B.S. 30/12/2004)
(16)
K.B. van 20/01/2005 (B.S. 03/02/2005)
(17)
K.B. van 20/07/2005 (B.S. 29/07/2005)
(18)
K.B. van 27/12/2005 (B.S. 30/12/2005)
(19)
K.B. van 23/11/2006 (B.S. 30/11/2006)
(20)
K.B. van 11/12/2006 (B.S. 15/12/2006)
(21)
K.B. van 10/09/2009 (B.S. 16/09/2009)
BOUDEWIJN, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 1 september 1980 betreffende
de toekenning en de uitbetaling van een vakbondspremie aan sommige
personeelsleden van de overheidssector;
Gelet op
het advies van de Raad van State;
Op de
voordracht van Onze Eerste Minister, van Onze Minister van Begroting, en van
Onze Minister van Openbaar Ambt en op het advies van Onze in Raad vergaderde
Ministers,
Hebben
Wij besloten en besluiten Wij :
HOOFDSTUK I. - Begripsomschrijvingen
Artikel 1.
[Voor de toepassing van dit
besluit wordt verstaan onder :]
1° "de
wet" : de wet van 1 september 1980 betreffende de toekenning en de uitbetaling
van een vakbondspremie aan sommige personeelsleden van de overheidssector;
2°
["referentiejaar" : het kalenderjaar
waarop de premie betrekking heeft en waarin het personeelslid als
bijdragebetalend lid beschouwd wordt, overeenkomstig artikel 4 van dit
besluit;]
["uitbetalingsjaar" : het
kalenderjaar tijdens hetwelk de vakbondspremie wordt uitbetaald;]
3° "representatieve vakorganisaties" : de
vakorganisaties welke representatief zijn, in de zin van artikel 2, § 3,
of van artikel 7, 1° , van de wet;
4°
"uitbetalingsinstellingen" : de uitbetalingsorganismen bedoeld in artikel 5,
§ 2, van de wet;
5° "verantwoordelijke
leiders" : de vakbondsafgevaardigden waarvan de lijst door elke
vakbondsorganisatie medegedeeld wordt aan de Eerste Minister;
6° "afgiftediensten" : de diensten bedoeld in artikel 9 van
dit besluit;
7° "de Minister" : de Eerste
Minister;
8° "de Commissie" : de Commissie
voor de vakbondspremies bedoeld in artikel 20 van dit
besluit;
[9°
[...]
]
HOOFDSTUK II. - Toepassingsveld
Art. 2.
De bepalingen van dit besluit
zijn toepasselijk op de personeelsleden bedoeld in artikel 1 van de wet, met
uitzondering van de personen bedoeld in artikel 1, § 2, 1° bis en
1° ter van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen
tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
HOOFDSTUK III. - Toekenningsvoorwaarden van de
vakbondspremie
Art. 3.
De vakbondspremie wordt
toegekend aan de in artikel 2 bedoelde personeelsleden die aan de volgende
voorwaarden voldoen :
1° tijdens het
[...]
referentiejaar
[...]
bijdragend lid geweest zijn van een representatieve
vakorganisatie;
2° in een instelling, bestuur
of dienst bedoeld in artikel 1 van de wet in de loop van het referentiejaar tot
het personeelsbestand behoord hebben, al dan niet voltijds, ongeacht de duur
van de tewerkstelling en de administratieve stand of toestand.
Art. 4.
§ 1.
[Voor de
toepassing van de wet wordt uitsluitend als bijdragebetalend lid beschouwd, het
vakbondslid dat jaarlijks een individuele bijdrage op een bankrekening betaald
heeft die ten minste gelijk is aan 0,74 pct. van de geïndexeerde
gewaarborgde jaarlijkse brutobezoldiging, van toepassing op 1 juli van het jaar
dat aan het referentiejaar voorafgaat.]
Die
bijdrage wordt berekend op basis van het laagste bedrag dat voorkomt in artikel
3, van het koninklijk besluit van 29 juni 1973, houdende toekenning van een
gewaarborgde bezoldiging aan sommige personeelsleden van de
[federale
overheidsdiensten]
.
[...]
§ 2.
[Ingeval de
jaarlijkse individuele bijdrage van het vakbondslid kleiner is dan de in §
1 bedoelde minimale bijdrage maar ten minste gelijk is aan 3/4 hiervan, dan
wordt de vakbondspremie verminderd met
1/4;]
§ 3.
[Ingeval de
jaarlijkse individuele bijdrage van het vakbondslid kleiner is dan 3/4 van de
in § 1 bedoelde minimale bijdrage maar ten minste gelijk is aan 1/2
hiervan, dan wordt de vakbondspremie verminderd met
1/2;]
[§ 4. Ingeval de
jaarlijkse individuele bijdrage van het vakbondslid kleiner is dan 1/2 van de
in § 1 bedoelde minimale bijdrage maar ten minste gelijk is aan 1/4
hiervan, dan wordt de vakbondspremie verminderd met
3/4;]
Art. 5.
Voor een zelfde
referentiejaar kan een zelfde persoon slechts één vakbondspremie
aanvragen en verkrijgen.
HOOFDSTUK IV. - Controle van de
representativiteit
Art. 6.
Elke vakorganisatie die
vraagt om toekenning van de vakbondspremie aan haar leden, richt een ter post
aangetekend schrijven aan de Minister waarin zij het bewijs van haar
representativiteit levert. Dit schrijven bevat de lijst van de
verantwoordelijke leiders van de vakorganisatie en wordt door tenminste
één hunner ondertekend.
Iedere
wijziging die van invloed kan zijn op de representativiteit van een
vakorganisatie, moet binnen dertig dagen en bij ter post aangetekende brief ter
kennis van de Minister worden gebracht.
Art. 7.
§ 1. De
Minister beslist over de representativiteit van elke vakorganisatie. Hij geeft
die organisatie schriftelijk kennis van zijn beslissing.
Hij
kan niet beslissen dat een vakorganisatie niet of niet meer representatief is
dan nadat hijzelf of zijn gemachtigde, binnen een door hem te stellen termijn,
die tenminste dertig dagen moet bedragen, de mondelinge, of schriftelijke
verklaringen van een daartoe door de vakorganisatie aangewezen
verantwoordelijke leider heeft ontvangen.
§ 2. De Minister
deelt de Commissie mede welke vakorganisaties voldoen aan de voorwaarden inzake
representativiteit evenals de lijst van hun verantwoordelijke
leiders.
HOOFDSTUK V. - Aanvraag van de
vakbondspremie
Art. 8.
§ 1. De
vakbondspremie wordt door de personeelsleden aangevraagd door middel van een
aanvraagformulier.
§ 2. Het
aanvraagformulier mag slechts dienen om :
- te
bevestigen dat het personeelslid aan de toekenningsvoorwaarden
voldoet;
- de controle op het voldoen aan de
toekenningsvoorwaarden mogelijk te maken;
- de
vakorganisaties en de uitbetalingsinstellingen de gegevens aan de hand te doen
welke zij nodig hebben om de uitbetaling te verrichten en om eventueel het
bewijs daarvan te leveren.
Art. 9.
De aanvraagformulieren worden
verstrekt door de personeelsdiensten, tenzij de Minister andere diensten
daarmede belast.
Art. 10.
§ 1. De
aanvraagformulieren bevatten, voor elk referentiejaar, de volgende gegevens :
a) Gegevens te verstrekken door de afgiftedient
:
- vermelding van het
referentiejaar;
- identificatie van de
afgiftedienst;
- identificatie van het
personeelslid;
- waarmerking.
b) Gegevens te verstrekken door het personeelslid
:
- adres;
- nummer
van postrekening-courant of bankrekening;
-
verklaring op erewoord dat voor het referentiejaar slechts één
aanvraagformulier wordt ingediend;
-
handtekening;
- eventueel, kwijting in geval van
contante uitbetaling;
[- facultatief, de vermelding van het
lidnummer bij de representatieve vakorganisatie.]
c)
[...]
§ 2.
Onverminderd de bepalingen van artikel 8, § 2, kan de Minister de inhoud
bedoeld in § 1 wijzigen.
Art. 11.
§ 1.
[De
aanvraagformulieren zijn, per afgiftedienst, genummerd, op de wijze door de
Minister bepaald.]
§ 2. De Minister
kan een eenvormig model voor de aanvraagformulieren aan een of meerdere
afgiftediensten opleggen.
§ 3. en §
4.
[...]
Art. 12.
§ 1.
[
[Aan
alle personeelsleden die tijdens het referentiejaar voldeden aan de bepalingen
van artikel 3, 2° van dit besluit, bezorgt de bevoegde afgiftedienst een
behoorlijk ingevuld aanvraagformulier. Het aanvraagformulier tot het bekomen
van een vakbondspremie wordt onverwijld na 1 januari en uiterlijk op 31 maart
volgend op het referentiejaar uitgereikt. De Minister kan in bijzondere
gevallen afwijken van de uiterste uitreikingsdatum.]
De afgiftedienst dient de uitreiking te registreren met het oog op
haar verantwoording.
]
§ 2.
[De
verzending van het aanvraagformulier door de afgiftedienst naar het laatste hem
bekende adres, geldt als
uitreiking.]
Art. 13.
§ 1. Het
personeelslid, dat voldoet aan het bepaalde in artikel 3, 1° van dit
besluit, vult het aanvraagformulier verder in, en maakt het
[onverwijld]
over
aan zijn vakorganisatie.
§ 2.
[De
vakorganisatie en de uitbetalingsinstelling geven gevolg aan de
aanvraagformulieren welke vóór 1 juli
[volgend op de uitreiking
overgemaakt zijn]
.]
Art. 14.
[...]
HOOFDSTUK VI. - Uitbetaling van de
vakbondspremie
Art. 15.
§ 1. De
uitbetalingsinstellingen zijn verantwoordelijk voor het vaststellen dat aan de
toekenningsvoorwaarde bedoeld in artikel 3, 1° , voldaan is en voor het
uitbetalen van de vakbondspremie.
§ 2. Elke
uitbetalingsinstelling dient erkend te zijn door de Minister, op gezamenlijk
verzoek van de instelling en van de vakorganisatie(s) die ze heeft (hebben)
opgericht. In het verzoekschrift wordt de formele verbintenis aangegaan zich te
onderwerpen aan de bepalingen van dit besluit. Het verzoekschrift dient
ondertekend te worden door een daartoe gemachtigd beheerder van de
uitbetalingsinstelling en een te dien einde door de vakorganisatie aangewezen
verantwoordelijke leider.
§ 3. Het
verzoekschrift dient vergezeld te zijn van twee exemplaren van de bijlagen van
het Belgisch Staatsblad, bedoeld in artikel 3, van de wet van 27 juni 1921,
waarbij aan de verenigingen zonder winstgevend doel en aan de instellingen van
openbaar nut rechtspersoonlijkheid wordt verleend.
§ 4. De
erkenning wordt verleend door de Minister indien de instelling waarborgen van
goede werking biedt. De erkenning wordt door de Minister ingetrokken, op advies
van de Commissie, indien de instelling zich niet schikt naar de bepalingen van
dit besluit of grove onregelmatigheden begaat.
Erkenning en intrekking van de erkenning worden schriftelijk
betekend aan de uitbetalingsinstelling en aan de betrokken vakorganisatie(s).
Met ingang van de datum van betekening van de intrekking is het bepaalde in
artikel 19, § 2, van toepassing.
§ 5. Vooraleer
te beslissen de erkenning niet te verlenen of in te trekken, dient de Minister
of zijn afgevaardigde, binnen de door hem te stellen termijn die tenminste
dertig dagen moet bedragen, de mondelinge of schriftelijke verklaringen te
ontvangen van een te dien einde door de vakorganisatie aangewezen
verantwoordelijke leider en van een daartoe gemachtigd beheerder van de
uitbetalingsinstelling.
§ 6. Elke
uitbetalingsinstelling laat, binnen dertig dagen na het verschijnen van de
bijlagen van het Belgisch Staatsblad, bedoeld in artikel 9, van de
hierbovengenoemde wet van 27 juni 1921, twee exemplaren van die bijlagen
geworden aan de Minister.
Art. 16.
[
§ 1. De
Minister bepaalt het bedrag en de nadere regelen van de vereffening van
volgende sommen, die aan elk van de uitbetalingsinstellingen moeten worden
overgedragen om tot de uitbetaling van de vakbondspremie te kunnen overgaan en
om de administratieve werkingskosten, bedoeld in artikel 5, § 2, van de
wet, te dekken :
1° 50 % van het bedrag van
de in artikel 19 bedoelde afrekening, ingediend in het jaar voorafgaand aan de
uitbetaling;
2° 30 % van het bedrag van de in
artikel 19 bedoelde afrekening, ingediend in het jaar voorafgaand aan de
uitbetaling;
3° 20 % van het bedrag van de in
artikel 19 bedoelde afrekening, ingediend in het jaar voorafgaand aan de
uitbetaling.
Deze sommen worden overgemaakt aan de
uitbetalingsinstellingen van de vakorganisaties, respectievelijk
vóór 28 februari, 31 mei en 30 september van het
uitbetalingsjaar.
§ 2. Indien op
het ogenblik van de indiening in het jaar voorafgaand aan het uitbetalingsjaar
van de in artikel 19 voorziene afrekening, een aanpassing van de bedragen
bedoeld in artikel 29 of 30 met ingang vanaf het uitbetalingsjaar is voorzien,
zullen de sommen bedoeld in § 1, verhoudingsgewijs worden
aangepast.
§ 3. In
voorkomend geval geschiedt de overdracht van het bedrag van de afrekening
bedoeld in artikel 19, verminderd met de sommen bedoeld in § 1,
vóór 31 januari van het jaar dat volgt op het
uitbetalingsjaar.
]
Art. 17.
[ § 1.]
[Elke uitbetalingsinstelling deelt aan de Minister het nummer van haar
postrekening-courant of bankrekening mede waarop de
[sommen]
bedoeld in
artikel 16 kunnen worden
gestort.]
[
§ 2. De
uitbetalingsinstellingen kunnen de in artikel 16 bedoelde
[sommen]
verdelen
over verschillende rekeningen en op deze rekeningen de premies en de in artikel
5, § 2 van de wet bedoelde administratieve werkingskosten
vereffenen.
§ 3. De
rekeningen, bedoeld in § 1 en § 2, mogen uitsluitend gebruikt worden
voor de storting van de in artikel 16 bedoelde
[sommen]
en voor de
vereffening van de premies en de in artikel 5, § 2 van de wet bedoelde
administratieve werkingskosten.
]
Art. 18.
[
§ 1.
[De vakbondspremie wordt uitbetaald in het
[...]
jaar volgend op
het referentiejaar.
Deze betaling gebeurt
[vóór 31 december
[...]
]
, hetzij door de
uitbetalingsinstelling zelf, hetzij door de gemachtigde welke die instelling
daartoe aanwijst in de vakorganisatie.
]
§ 2. De
uitbetaling geschiedt door de uitbetalingsinstelling rechtstreeks op de
postrekening of de bankrekening van het vakbondslid. Wanneer op het
aanvraagformulier het nummer van de postrekening-courant of de bankrekening
niet voorkomt, wordt de vakbondspremie via een circulaire cheque op naam van
het vakbondslid uitbetaald.
§ 3. De Minister
bepaalt welke gegevens op de overschrijvingen of circulaire cheques dienen
vermeld.
]
Art. 19.
§ 1.
[Uiterlijk
op 20 september volgend op de uitreiking bezorgen de uitbetalingsinstellingen
een omstandige afrekening. Deze afrekening omvat het totaal bedrag van de
vakbondspremies die verschuldigd zijn voor het voorafgaand referentiejaar en
van de daarmee verbonden administratieve werkingskosten bedoeld in artikel 5,
§ 2, van de
wet.]
§ 2.
[De
uitbetalingsinstelling is gehouden tot de terugbetaling, binnen
[de termijnen
bepaald in artikel 18, § 1]
, van de sommen welke het bedrag van de
regelmatig uitbetaalde premies en de daarmee verbonden administratieve
werkingskosten overschrijden, of waarvoor de in dit besluit omschreven
verantwoording niet wordt verstrekt. De terug te betalen sommen worden verhoogd
met 0,06 pct. verwijlintresten per dag, vanaf het verstrijken van de in §
1 vastgestelde termijn.]
HOOFDSTUK VII. - Commissie voor de
vakbondspremies
Art. 20.
Er wordt een Commissie voor
de vakbondspremies opgericht, waarvan de samenstelling en de werking door Ons
wordt bepaald.
Art. 21.
§ 1. De
Commissie heeft tot taak :
1° controle uit te
oefenen op het voldoen aan de toekenningsvoorwaarden;
2° per uitbetalingsinstelling vast te stellen hoeveel
vakbondspremies werkelijk overeenkomstig dit besluit zijn uitbetaald;
3° na te gaan of de vakbondspremies werkelijk
uitbetaald zijn;
4° controle uit te oefenen
op de uitbetalingsinstellingen;
5° de
Minister van advies te dienen met betrekking tot de forfaitaire bepaling van de
administratieve werkingskosten
[met ingang van het eerstvolgend referentiejaar
dat nog geen aanvang heeft genomen.]
§ 2. Bijzondere
controleopdrachten kunnen door de Minister aan de Commissie toevertrouwd
worden, op eigen initiatief, of op advies van de
Commissie.
Art. 22.
Telkens de omstandigheden het
vereisen en minstens jaarlijks brengt de Commissie bij de Minister schriftelijk
een omstandig verslag uit omtrent de uitvoering van de in artikel 21 bedoelde
opdrachten. Dit verslag vermeldt de ten onrechte uitbetaalde vakbondspremies en
bepaalt, met opgave van redenen, wie ervoor aansprakelijk is.
Art. 23.
De Minister stelt het
personeel dat de Commissie voor het vervullen van haar taak nodig heeft, te
harer beschikking.
Art. 24.
De leden van de Commissie en
de personeelsleden die hen bijstaan, zijn verplicht tot geheimhouding van de
inlichtingen die zij wegens hun ambt verkrijgen, zowel tijdens de uitoefening
als na het beëindigen van dat ambt.
Art. 25.
De uitbetalingsinstellingen
houden alle aanvraagformulieren en uitbetalingsbewijzen ter beschikking van de
Commissie.
Voor de vervulling van alle bij
artikel 21 bedoelde opdrachten beschikt de Commissie over de ruimst mogelijke
onderzoeksmacht.
Zij kan ondermeer kennis nemen,
zonder verplaatsing, van alle toestandsopgaven, comptabiliteitsbescheiden,
verantwoordingsbescheiden en -stukken, zich alle elementen doen voorleggen die
voor haar bevindingen van enig belang kunnen zijn en iedere bevoegde persoon
horen die ophelderingen kan verstrekken.
Art. 26.
De Commissie heeft het recht
ter zetel van de afgiftediensten, vakorganisaties en uitbetalingsinstellingen
de waarachtigheid en volledigheid van de gegevens voorkomende op de
aanvraagkaarten na te gaan en er alle werkzaamheden te verrichten, nodig om de
controle bedoeld in artikel 21 door te voeren.
Art. 27.
Bij elk onderzoek ter zetel
van een vakorganisatie of een uitbetalingsinstelling mag een verantwoordelijk
leider, respectievelijk een daartoe gemachtigd beheerder, de
controleverrichtingen bijwonen.
Art. 28.
De afgiftediensten, de
personeelsleden, de vakorganisaties en de uitbetalingsinstellingen moeten aan
de Commissie binnen de door haar te stellen termijn alle bijkomende
inlichtingen verstrekken waaraan deze voor het vervullen van haar taak behoefte
heeft.
HOOFDSTUK VIII. -
Overgangsbepalingen
Art. 29.
[
Het bedrag van de
vakbondspremie is vastgesteld op 700 F voor elk van de referentiejaren
[1977,
1978, 1979, 1980, 1981,
[1982, 1983,
[1984, 1985 en 1986]
]
]
.
Het bedrag van de vakbondspremie is vastgesteld op 800 F voor het
referentiejaar 1987, op 900 F voor het referentiejaar 1988, op 1 000 F voor de
referentiejaren 1989 en 1990, op 1 300 F voor de referentiejaren 199l en 1992,
op 1 500 F voor de referentiejaren 1993 en 1994, op 1 700 F voor de
referentiejaren 1995 en 1996, op 2 000 F voor de referentiejaren 1997 en 1998,
op 2 750 BEF (68,18 EUR) voor de referentiejaren 1999 en 2000, op 74 EUR voor
de referentiejaren 2001 en 2002
[, op 78 EUR voor de
referentiejaren 2003, 2004 en 2005, en op 80 EUR voor de referentiejaren 2006
en 2007]
.
[Het bedrag van de vakbondspremie is voor het
referentiejaar 2008 en voor elk van de volgende referentiejaren vastgesteld op
90 EUR per jaar.]
]
Art. 30.
[ Het bedrag van de
administratieve werkingskosten, bedoeld in artikel 5, § 2 van de wet is
vastgesteld op 35 F per uit te betalen vakbondspremie voor elk van de
referentiejaren vanaf 1 januari 1977
[tot het referentiejaar 1994
inbegrepen]
.]
[Het bedrag van de administratieve werkingskosten, bedoeld in
artikel 5, § 2, van de wet is vastgesteld op 50 F per uit te betalen
vakbondspremie voor elk van de referentiejaren vanaf 1 januari 1995
[tot het
referentiejaar 2000 inbegrepen]
.]
[Het bedrag van de administratieve werkingskosten, bedoeld in
artikel 5, § 2, van de wet is vastgesteld op 2 EUR per uit te betalen
vakbondspremie voor elk van de referentiejaren vanaf 1 januari 2001
[tot het
referentiejaar 2002 inbegrepen]
.
]
[Het
bedrag van de administratieve werkingskosten, bedoeld in artikel 5, § 2,
van de wet is vastgesteld op 2,20 EUR per uit te betalen vakbondspremie voor
elk van de referentiejaren vanaf 1 januari 2003
[tot het referentiejaar 2005
inbegrepen]
.]
[Het
bedrag van de administratieve werkingskosten, bedoeld in artikel 5, § 2,
van de wet is vastgesteld op 2,50 EUR per uit te betalen vakbondspremie voor
elk van de referentiejaren vanaf 1 januari 2006
[tot het
referentiejaar 2007
inbegrepen]
.]
[Het
bedrag van de administratieve werkingskosten, bedoeld in artikel 5, § 2,
van de wet is vastgesteld op 3 EUR per uit te betalen vakbondspremie voor elk
van de referentiejaren vanaf 1 januari
2008.]
Art. 31.
§ 1. Het
vakbondslid dat voor een of meerdere van de referentiejaren 1977, 1978, 1979 en
1980
[voor elke welbepaalde maand]
een individuele bijdrage heeft betaald die
lager ligt dan de minimumbijdrage bepaald bij artikel 4, § 1, maar ten
minste de helft ervan bedraagt, bekomt voor de bedoelde referentiejaren de
vakbondspremie, indien aan de overige toekenningsvoorwaarden voldaan is, en
voor zover de bijdrageregeling van zijn vakorganisatie vanaf 1 januari 1981
voorziet in een minimumbijdrage die voldoet aan het bepaalde in artikel 4,
§ 1 en die vanaf voormelde datum toegepast wordt.
§ 2. Voor het
vakbondslid bedoeld in § 1 wordt het bedrag van de premie voor elk van de
referentiejaren 1977 en 1978 evenwel verminderd met twee zevenden ervan,
behalve indien de bijdrageregeling van zijn vakorganisatie voor de
referentiejaren 1979 en 1980 voorzien heeft in een maandelijkse individuele
bijdrage die ten minste gelijk was aan 165 F respectievelijk 180
F.
§ 3.
[Voor het
vakbondslid bedoeld in § 1 waarvan de vakorganisatie slechts vanaf 1
september 1981 luidens haar bijdrageregeling voorziet in een bijdrage die
voldoet aan het bepaalde in artikel 4, § 1 en die vanaf voormelde datum
toegepast wordt, gelden de overige bepalingen voorzien in § 1 ook voor de
periode lopende van 1 januari tot 1 september 1981, en geldt de in § 2
voorziene vermindering ook voor het referentiejaar 1979. Voor de
referentiejaren 1980 en 1981 wordt geen vermindering
toegepast.]
§ 4.
[In geval
de bijdrageregeling van een in dit artikel bedoelde vakorganisatie, omwille van
bijzondere individuele omstandigheden voorziet in een verminderde bijdrage die
ten minste de helft bedraagt van het in § 1 gestelde minimum, wordt, met
ingang van het referentiejaar 1979, voor elke maand gedurende welke deze
maatregel op een vakbondslid toegepast werd, het overeenkomstig twaalfde deel
van de vakbondspremie bedoeld, naargelang het geval, in § 1 of in de
§§ 2 en 3, met de helft verminderd; het resultaat van deze berekening
wordt tot de hogere eenheid
afgerond.]
HOOFDSTUK IX. - Slotbepalingen
Art. 32.
Dit besluit treedt in werking
de dag waarop het in het Belgisch Staatsblad is bekendgemaakt.
Art. 33.
Onze Ministers en Onze
Staatssecretarissen zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van
dit besluit.