Besluit van de Vlaamse regering betreffende de
terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het
rustpensioen voor de personeelsleden van de hogescholen in de Vlaamse
Gemeenschap en van de Hogere Zeevaartschool.
goedkeuringsdatum
22 FEBRUARI 2002
publicatiedatum
B.S.12/06/2002
datum laatste wijziging
04/10/2013
COORDINATIE
(1)
Decr. van 18/12/2009 (B.S. 29/01/2010)
(2)
B.Vl.R. van 21/09/2012 (B.S. 07/11/2012)
(3)
B.Vl.R. van 06/09/2013 (B.S. 04/10/2013)
De Vlaamse regering,
Gelet op het decreet
van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap,
inzonderheid op artikel 74, gewijzigd bij de decreten van 8 juli 1996 en 15
juli 1997 en artikel 76;
Gelet op het decreet van 9 juni 1998
betreffende de Hogere Zeevaartschool, inzonderheid op artikel
6;
Gelet op het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984
betreffende de opdrachten, de wedden, de weddentoelagen en de verloven voor
verminderde prestaties in het onderwijs en de psycho-medisch-sociale centra,
gewijzigd bij de wetten van 31 juli 1984, 21 juni 1985 en 1 augustus 1985, het
koninklijk besluit nr. 436 van 5 augustus 1986, het koninklijk besluit nr. 453
van 29 augustus 1986 en het koninklijk besluit nr. 537 van 31 maart 1987, de
decreten van 5 juli 1989, 31 juli 1990, en 28 april 1993, en de besluiten van
de Vlaamse regering van 9 mei 1996 en 11 februari 2000;
Gelet
op het besluit van de Vlaamse regering van 20 april 1994 betreffende de
deeltijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden
voorafgaand aan het rustpensioen voor de personeelsleden van het onderwijs en
van de psycho-medisch-sociale centra, gewijzigd bij het decreet van 8 juli 1996
en het besluit van de Vlaamse regering van 11 februari
2000;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd
voor de begroting, gegeven op 6 juli 2001;
Gelet op het
protocol nr. 412 van 13 juli 2001 houdende de conclusies van de
onderhandelingen gevoerd in de gemeenschappelijke vergadering van
Sectorcomité X en van onderafdeling "Vlaamse Gemeenschap" van afdeling 2
van het Comité voor de provinciale en plaatselijke
overheidsdiensten;
Gelet op het advies nr. 32.891/1 van de Raad
van State, gegeven op 22 januari 2002, met toepassing van artikel 84, eerste
lid, 2° van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs en
Vorming;
Na beraadslaging,
Besluit :
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.
Dit besluit is van toepassing op de
benoemde personeelsleden van de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap en van de
Hogere Zeevaartschool.
Dit besluit is eveneens van toepassing
op de personeelsleden
[bedoeld in artikel 36, § 1 en artikel 37 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen]
, die benoemd waren
aan een hogeschool.
Art. 2.
De terbeschikkingstelling wegens
persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen kan volledig of
deeltijds zijn.
Art. 3.
Gedurende de terbeschikkingstelling wegens
persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen bevindt het
personeelslid zich in de administratieve stand terbeschikkingstelling voor het
volume van de opdracht waarvoor de terbeschikkingstelling wordt verleend. Het
personeelslid ontvangt een wachtgeld voor hetzelfde
volume.
Art. 4.
De terbeschikkingstelling wegens
persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen is
onherroepelijk.
De betrekking van het personeelslid kan vacant
worden verklaard vanaf het ogenblik van de aanvang van de
terbeschikkingstelling voor het volume waarvoor het personeelslid een
terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het
rustpensioen heeft genomen.
HOOFDSTUK II. - De volledige terbeschikkingstelling
wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het
rustpensioen
Afdeling 1. - Het organieke
stelsel
Art. 5.
[§ 1.]
De personeelsleden bedoeld in artikel
1 kunnen een volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke
aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen krijgen als zij op de
vooravond van de terbeschikkingstelling voldoen aan de volgende voorwaarden
:
1° de leeftijd van 58 jaar hebben bereikt. Voor de
personeelsleden die geboren zijn vóór 1 oktober 1947 geldt de
leeftijd van 55 jaar.
2° ten minste 20 dienstjaren tellen
die in aanmerking komen voor de opening van het recht op een rustpensioen ten
laste van de Schatkist.
Daarenboven mogen de personeelsleden
met ingang van de terbeschikkingstelling :
1° geen
aanspraak kunnen maken op een rustpensioen ten laste van de
Schatkist;
2° geen prestaties meer uitoefenen in het
onderwijs of centra voor leerlingenbegeleiding, georganiseerd, gesubsidieerd of
gefinancierd door de Vlaamse Gemeenschap, met uitzondering van prestaties als
gastprofessor in een hogeschool die niet betaald worden door het departement
Onderwijs van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap.
Deze
terbeschikkingstelling wordt toegekend tot de vooravond van de dag waarop het
personeelslid op een rustpensioen ten last van de Schatkist aanspraak kan
maken.
[
§ 2. In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, 1°, kan de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen voor personeelsleden die voor 1 januari 1957 geboren zijn op zijn vroegst twee jaar voor de leeftijd waarop de betrokken personeelsleden aanspraak kunnen maken op een rustpensioen ten laste van de Schatkist, ingaan.
In afwijking van paragraaf 1, eerste lid, 1°, kan de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen voor personeelsleden die in het jaar 1957 geboren zijn, op zijn vroegst een jaar voor de leeftijd waarop de betrokken personeelsleden aanspraak kunnen maken op een rustpensioen ten laste van de Schatkist, ingaan.
]
Art. 6.
De terbeschikkingstelling vangt aan op
1 oktober, 1 januari of 1 april, hierna de uitstapdata genoemd.
De aanvraag voor het bekomen van deze terbeschikkingstelling
moet bij het hogeschoolbestuur worden ingediend uiterlijk drie maanden voor de
aanvangsdatum. Deze termijn kan in onderling overleg worden
ingekort.
Art. 7.
§ 1. Het personeelslid dat
overeenkomstig deze afdeling een volledige terbeschikkingstelling wegens
persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen krijgt, geniet
een wachtgeld.
Het bedrag van dit wachtgeld is gedurende de
hele periode van deze terbeschikkingstelling, gelijk aan zoveel vijftigsten,
vijfenvijftigsten of zestigsten van het laatste activiteitssalaris als het
personeelslid op de datum van zijn terbeschikkingstelling dienstjaren telt,
naargelang de voor de berekening van het pensioen in aanmerking te nemen breuk
1/50, 1/55 of 1/60 is.
§ 2. Voor de toepassing van dit
artikel worden, ongeacht het volume ervan de diensten in aanmerking genomen die
meetellen voor de berekening van het rustpensioen, met uitsluiting van de
bonificaties wegens studies, en van andere perioden, vergoed wegens diensten
die voor de vaststelling van het salaris meetellen.
§ 3. In afwachting dat de berekening
van het wachtgeld wordt vastgesteld voor de personeelsleden die geboren zijn na
30 september 1952, blijven de paragrafen 1 en 2 van
toepassing.
[
Art. 7/1.
De personeelsleden die geboren zijn vanaf 1 april 1954 ontvangen een wachtgeld, vastgesteld met toepassing van artikel 7, maar vermenigvuldigd met een percentage dat als volgt is bepaald :
1° 77,5 %, wanneer de terbeschikkingstelling wordt opgenomen voor een periode die minstens een jaar korter is dan de volledige periode waarop het personeelslid recht heeft;
2° 75 %, wanneer de terbeschikkingstelling wordt opgenomen voor een periode die minder dan een jaar korter is dan de volledige periode waarop het personeelslid recht heeft.
Met volledige periode waarop het personeelslid recht heeft, wordt de periode van twee of een jaar vermeld in artikel 5, § 2, bedoeld.
]
Afdeling 2.- Het
uitzonderingsstelsel
Art. 8.
De bepalingen van deze afdeling zijn
van toepassing op de personeelsleden bedoeld in artikel 1 die geboren zijn na
30 september 1947 en voor 1 oktober 1952.
Art. 9.
Deze personeelsleden kunnen een
uitzonderingsstelsel genieten, onder dezelfde voorwaarden en met dezelfde
rechtsgevolgen als de volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke
aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen, behoudens de in dit hoofdstuk
vermelde afwijkingen.
Art. 10.
Het uitzonderingsstelsel bedoeld in
artikel 9 bestaat uit een periode die 6,5 % omvat van het aantal maanden
geldelijke anciënniteit die het personeelslid bezit op de eerste dag van
de maand volgend op de maand waarin hij de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt.
Indien het personeelslid op die datum verschillende geldelijke
anciënniteiten bezit, wordt voor deze berekening de hoogste in aanmerking
genomen. Het resultaat van deze berekening wordt uitgedrukt in volledige
maanden en steeds afgerond naar de hogere eenheid.
Art. 11.
Het uitzonderingsstelsel kan ten
vroegste ingaan op de uitstapdatum die onmiddellijk voorafgaat aan de datum
bekomen door het aantal maanden, berekend in art. 10, terug te rekenen vanaf de
gekozen uitstapdatum van de volledige terbeschikkingstelling voorafgaand aan
het rustpensioen of de pensionering.
Het uitzonderingsstelsel
kan nooit ingaan vóór het personeelslid de leeftijd van 55 jaar
heeft bereikt.
Art. 12.
Het personeelslid dat het
uitzonderingsstelsel geniet, ontvangt gedurende de hele periode van de
terbeschikkingstelling een wachtgeld dat gelijk is aan het wachtgeld berekend
zoals in artikel 7 § 1 en § 2, verminderd met
- 8 %
van het laatste activiteitssalaris als de terbeschikkingstelling ingaat op het
ogenblik dat het personeelslid 55 jaar oud is;
- 7 % van het
laatste activiteitssalaris als de terbeschikkingstelling ingaat op het ogenblik
dat het personeelslid 56 jaar oud is;
- 5 % van het laatste
activiteitssalaris als de terbeschikkingstelling ingaat op het ogenblik dat het
personeelslid 57 jaar oud is;
- 3 % van het laatste
activiteitssalaris als de terbeschikkingstelling ingaat op het ogenblik dat het
personeelslid 58 jaar oud is.
Voor de berekening van de
vermindering wordt onder het laatste activiteitssalaris verstaan het
activiteitssalaris dat het personeelslid zou genieten als de diensten erkend
als nuttige ervaring, niet in aanmerking worden genomen.
Als
het personeelslid het uitzonderingsstelsel deeltijds opneemt, wordt het
wachtgeld verminderd à rato van de prestaties die het personeelslid niet
meer verricht.
Art. 13.
Het uitzonderingsstelsel kan als volgt
worden opgenomen :
- het personeelslid levert geen prestaties
meer;
- het personeelslid blijft de helft van een voltijdse
opdracht uitoefenen;
- het personeelslid blijft drie vierden
van een voltijdse opdracht uitoefenen. Deze bepaling is niet van toepassing op
de personeelsleden die belast zijn met het mandaat van algemeen directeur,
departementshoofd of bibliothecaris in een hogeschool.
[Voor de opdracht, vermeld in het eerste lid, komen ook de periodes in aanmerking waarvoor een personeelslid een volledige loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof, voor medische bijstand of voor palliatieve zorgen neemt. De periodes waarvoor een personeelslid een volledige loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof, voor medische bijstand of voor palliatieve zorgen heeft genomen voor 1 september 2013, worden ook beschouwd in overeenstemming te zijn met deze bepaling.]
Op de in
artikel 6, eerste lid vermelde uitstapdata kan het personeelslid overgaan van
een vierde terbeschikkingstelling naar een halftijdse terbeschikkingstelling
en/of een volledige terbeschikkingstelling of van een halftijdse
terbeschikkingstelling naar een volledige
terbeschikkingstelling.
De aanvraag moet vergezeld zijn van een
overzicht van de wijze waarop het personeelslid gedurende de volledige periode
het uitzonderingsstelsel opneemt. Om uitzonderlijke familiale redenen kan het
personeelslid de wijze van opnemen van de overgangsmaatregel wijzigen volgens
de modaliteiten vermeld in voorgaand lid, mits aan de voorwaarden vermeld in de
artikelen 6 en 10 is voldaan.
Afdeling 3. - Het overgangsstelsel
Art. 14.
Het hogeschoolbestuur of het organisme
dat het personeelslid tewerkstelt kan aan de personeelsleden bedoeld in artikel
1 op hun verzoek een volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke
aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen overeenkomstig deze afdeling
toekennen als zij op 30 juni 1996 benoemd waren en verbonden waren aan een
hogeschool en uiterlijk op 31 december 2001 voldoen aan de volgende voorwaarden
:
1° de leeftijd van vijfenvijftig jaar hebben
bereikt;
2° ten minste dertig dienstjaren tellen die in
aanmerking komen voor het openen van het recht op een rustpensioen ten laste
van de Schatkist.
Daarenboven mogen de personeelsleden met
ingang van voormelde terbeschikkingstelling :
1° geen
aanspraak kunnen maken op een rustpensioen ten laste van de
schatkist;
2° geen prestaties meer uitoefenen in het
onderwijs of de centra voor leerlingenbegeleiding, georganiseerd, gesubsidieerd
of gefinancierd door de Vlaamse Gemeenschap, met uitzondering van prestaties
als gastprofessor in een hogeschool die niet betaald worden door het
departement Onderwijs van het ministerie van de Vlaamse
Gemeenschap.
Deze terbeschikkingstelling wordt toegekend tot de
vooravond van de dag waarop het personeelslid op een rustpensioen ten laste van
de Schatkist aanspraak kan maken.
Art. 15.
De terbeschikkingstelling wegens
persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen overeenkomstig
deze afdeling wordt toegekend voor het volume van de opdracht waarvoor het
personeelslid op 30 juni 1996 benoemd was en verbonden aan een
hogeschool.
Art. 16.
Gedurende de hele periode van deze
terbeschikkingstelling wordt een wachtgeld toegekend gelijk aan 75 % van het
laatste activiteitssalaris.
Art. 17.
Het overgangsstelsel eindigt op 31
december 2001. De terbeschikkingstelling overeenkomstig deze afdeling vangt ten
laatste aan op de eerste dag van de maand volgend op december
2001.
Art. 18.
De terbeschikkingstelling wegens
persoonlijke aangelegenheden, voorafgaand aan het rustpensioen, toegekend
overeenkomstig deze afdeling vangt aan op de eerste dag van een
maand.
Die begindatum kan ten vroegste de eerste dag zijn van
de maand die volgt op de dag dat het personeelslid de leeftijd van 55 jaar
heeft bereikt.
Afdeling 4. - Gemeenschappelijke
bepalingen
Art. 19.
De volledige terbeschikkingstelling
wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen bedoeld in
de voorgaande afdelingen houdt in dat het personeelslid die
terbeschikkingstelling neemt voor het volledige volume van de opdracht die het
in het onderwijs uitoefent zowel aan de hogeschool als aan
onderwijsinstellingen of een ander organisme. De toekenning van de volledige
terbeschikkingstelling, als de combinatie van de opdrachten die het
personeelslid uitoefent meer bedraagt dan een voltijdse opdracht, wordt beperkt
tot een voltijdse opdracht. Het personeelslid wordt geacht ontslagnemend te
zijn voor het gedeelte van de opdracht dat meer bedraagt dan de voltijdse
opdracht.
Art. 20.
§ 1. Voor het personeelslid dat
overgaat van :
1° een verlof of afwezigheid voor
verminderde prestaties;
2° een volledige of gedeeltelijke
loopbaanonderbreking;
3° een deeltijdse
terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het
rustpensioen;
4° een deeltijdse terbeschikkingstelling
wegens persoonlijke aangelegenheden;
5° een
terbeschikkingstelling wegens ziekte of gebrekkigheid,
naar een
volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden
voorafgaand aan het rustpensioen, wordt als laatste activiteitssalaris
beschouwd, het salaris dat het personeelslid zou hebben genoten indien het zijn
prestaties voorafgaand aan bovenvermelde periode van :
1°
verlof of afwezigheid voor verminderde prestaties;
2°
volledige of gedeeltelijke loopbaanonderbreking;
3°
deeltijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden
voorafgaand aan het rustpensioen;
4°een deeltijdse
terbeschikkingstelling wegens persoonlijke
aangelegenheden;
5° een terbeschikkingstelling wegens
ziekte of gebrekkigheid;
tot op de vooravond van de volledige
terbeschikkingstelling verder zou hebben uitgeoefend.
Voor de
toepassing van dezelfde paragraaf worden als prestaties beschouwd, die waarvoor
het personeelslid benoemd is.
§ 2. Het bedrag van het wachtgeld
schommelt met het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig de
regelen voorgeschreven door de wet van
1 maart 1977 houdende
inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan
het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld,
gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982. Het bedrag
wordt aan het spilindexcijfer 138,01 gekoppeld. Het bedrag zal, in voorkomend
geval, worden aangepast overeenkomstig de intersectorale akkoorden van sociale
programmatie en de akkoorden van sectorale sociale
programmatie.
Het bedrag van het wachtgeld zal echter niet
worden aangepast rekening houdend met de salaristrappen die het resultaat zijn
van de periodieke verhogingen binnen de salarisschaal, als het personeelslid op
het ogenblik van de terbeschikkingstelling niet het maximum van de
salarisschaal heeft bereikt.
Art. 21.
Voor de berekening van het wachtgeld
wordt het laatste activiteitssalaris beperkt tot het salaris dat het
personeelslid op de vooravond van de terbeschikkingstelling genoot voor de door
hem uitgeoefende voltijdse betrekking, vastgesteld overeenkomstig het
decreet van 13 juli
1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap.
Art. 22.
Het personeelslid dat op de dag waarop
de door hem aangevraagde volledige terbeschikkingstelling wegens persoonlijke
aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen ingaat, reeds ter beschikking
gesteld is wegens ziekte of gebrekkigheid wordt opgeroepen om te verschijnen
voor de pensioencommissie van de Administratieve Gezondheidsdienst. Als deze
commissie het personeelslid definitief ongeschikt acht om zijn ambt uit te
oefenen en het personeelslid de voorwaarden vervult om vroegtijdig op pensioen
te worden gesteld, wordt de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke
aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen beëindigd door de
oppensioenstelling van het personeelslid.
Art. 23.
§ 1. Een personeelslid dat van een
volledige terbeschikkingstelling geniet, mag geen andere winstgevende
activiteit buiten het onderwijs uitoefenen dan die welke, bij toepassing van de
reglementering inzake cumulatie van een rustpensioen met een beroepsactiviteit,
toegestaan is.
§ 2. Het personeelslid mag de
onderwijsopdracht die het op de dag van de ingangsdatum van de
terbeschikkingstelling als bijbetrekking in het onderwijs voor sociale promotie
of met beperkt leerplan uitoefende, verder blijven uitoefenen als
bijbetrekking.
Art. 24.
§ 1. Een personeelslid dat recht
heeft op een overlevingspensioen en dat een volledige terbeschikkingstelling
wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen krijgt of
heeft gekregen, kan op zijn verzoek, geheel of gedeeltelijk afstand doen van
het recht op het wachtgeld dat hem op grond van de artikelen 7, 12, en 16 kan
worden toegekend.
§ 2. Een personeelslid dat geheel of
gedeeltelijk afstand doet van het wachtgeld verklaart dat in een aangetekende
brief aan zijn hogeschoolbestuur. Bij gedeeltelijke afstand van wachtgeld
verklaart hij in die brief welk bedrag à 100 % hij wil ontvangen.
De eerste verklaring heeft uitwerking op de aanvangsdatum van
de terbeschikkingstelling, op de eerste dag van de maand die volgt op de
ontvangst ervan of op een latere datum die door het personeelslid wordt
bepaald. Een eerste verklaring kan reeds worden gevoegd bij de aanvraag om de
terbeschikkingstelling te krijgen.
§ 3. De verklaring, bedoeld in §
2, blijft onverminderd van toepassing tot op het einde van de volledige
terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het
rustpensioen tenzij het personeelslid door een nieuwe verklaring
vóór 1 november om een aanpassing van zijn wachtgeld of
wachtgeldtoelage verzoekt. Dat verzoek om aanpassing heeft uitwerking vanaf de
eerste januari van het daaropvolgende
jaar.
HOOFDSTUK III. - De deeltijdse terbeschikkingstelling
wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het
rustpensioen
(voetnoot 1)
Art. 25.
Het hogeschoolbestuur of het organisme dat
het personeelslid tewerkstelt, kan aan de personeelsleden op hun verzoek een
deeltijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden
voorafgaand aan het rustpensioen toekennen als zij op de vooravond van de
terbeschikkingstelling voldoen aan de volgende voorwaarden
:
1° benoemd zijn;
2° de leeftijd van
55 jaar hebben bereikt;
3° ten minste 30 dienstjaren tellen
die in aanmerking komen voor de opening van het recht op een rustpensioen ten
laste van de Schatkist.
Daarenboven mogen de personeelsleden
met ingang van de terbeschikkingstelling geen aanspraak kunnen maken op een
rustpensioen ten laste van de Schatkist.
Deze
terbeschikkingstelling wordt toegekend tot de vooravond van de dag waarop het
personeelslid op een rustpensioen ten laste van de Schatkist aanspraak kan
maken.
Art. 26.
§ 1. De deeltijdse
terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het
rustpensioen betreft het opdrachtvolume aan de onderwijsinstelling dat boven
een halftijdse opdracht ligt. De deeltijdse terbeschikkingstelling wegens
persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen houdt in dat het
personeelslid een halftijdse opdracht aan één of meer
onderwijsinstellingen blijft vervullen. De deeltijdse terbeschikkingstelling
wordt verleend voor maximaal een halftijdse opdracht.
§ 2. In afwijking van § 1 kan het
hogeschoolbestuur aan een personeelslid dat voor een halftijdse opdracht
benoemd is aan de hogeschool en voor een halftijdse opdracht vastbenoemd is als
pedagogisch adviseur of adviseur-coördinator, een deeltijdse
terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het
rustpensioen verlenen voor de opdracht aan de onderwijsinstelling. Dat
personeelslid mag zijn opdracht als pedagogisch adviseur-coördinator
blijven uitoefenen.
Art. 27.
§ 1. Gedurende de deeltijdse
terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het
rustpensioen mag het personeelslid, naast de opdracht genoemd in artikel 17,
geen opdrachten uitoefenen in het onderwijs.
§ 2. In afwijking van § 1 mag het
personeelslid de onderwijsopdracht die het op de dag van de ingangsdatum van de
terbeschikkingstelling als bijbetrekking in het onderwijs voor sociale promotie
of met beperkt leerplan uitoefende, verder blijven uitoefenen als
bijbetrekking.
§ 3. Buiten het onderwijs mag het
betrokken personeelslid geen andere winstgevende activiteit uitoefenen dan die
welke wordt toegestaan krachtens de reglementering inzake cumulatie van een
rustpensioen met een beroepsactiviteit.
Art. 28.
§ 1. Het personeelslid dat een
deeltijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden
voorafgaand aan het rustpensioen geniet, ontvangt de volgende vergoedingen
:
1° het salaris verbonden aan de opdracht die hij nog
werkelijk uitoefent;
2° een wachtgeld voor het gedeelte van
de opdracht waarvoor de deeltijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke
aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen verleend
wordt.
§ 2.
[Vanaf de maand die volgt op de dag waarop het betrokken personeelslid aanspraak kan maken op een pensioen ten laste van de Schatkist]
, krijgt dat personeelslid geen
salaris en geen wachtgeld meer.
Art. 29.
§ 1. Het bedrag van het wachtgeld bij de
deeltijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden
voorafgaand aan het rustpensioen overeenkomstig deze afdeling, wordt
vastgesteld op 60 % van het laatste activiteitssalaris verbonden aan het
gedeelte van de opdracht waarvoor de terbeschikkingstelling wordt
verleend.
§ 2. Voor de toepassing van § 1
wordt voor het personeelslid dat overgaat van
- een verlof of
afwezigheid voor verminderde prestaties;
- een volledige of
gedeeltelijke loopbaanonderbreking,
naar een deeltijdse
terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het
rustpensioen, als laatste activiteitssalaris beschouwd, het salaris dat het
personeelslid zou hebben genoten indien het zijn prestaties voorafgaand aan
bovenvermelde periode van :
- verlof of afwezigheid voor
verminderde prestaties;
- volledige of gedeeltelijke
loopbaanonderbreking,
tot op de vooravond van de deeltijdse
terbeschikkingstelling verder zou hebben uitgeoefend.
Voor de
toepassing van dezelfde paragraaf, worden als prestaties beschouwd die waarvoor
het personeelslid benoemd is.
§ 3. Het bedrag van voormeld wachtgeld
schommelt met het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig de
regelen voorgeschreven door de wet van
1 maart 1977 houdende
inrichting van een stelsel waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan
het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld,
gewijzigd bij het koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982. Het bedrag
wordt aan het spilindexcijfer 138,01 gekoppeld. Het bedrag zal, in voorkomend
geval, worden aangepast overeenkomstig de intersectorale akkoorden van sociale
programmatie en de akkoorden van sectorale sociale
programmatie.
Het bedrag van voormeld wachtgeld zal echter niet
worden aangepast rekening houdend met de salaristrappen die het resultaat zijn
van de periodieke verhogingen binnen de salarisschaal, indien het personeelslid
op het ogenblik van de terbeschikkingstelling niet het maximum van de
salarisschaal heeft bereikt.
Art. 30.
Het personeelslid dat een deeltijdse
terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het
rustpensioen geniet, kan de eerste van elke maand overgaan naar een volledige
terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het
rustpensioen.
HOOFDSTUK IV. - Bijzondere
bepalingen
Art. 31.
Vanaf 1 oktober 2002 tot 30 september 2007
wordt de toepassing van de bepalingen van Hoofdstuk III geschorst voor de
personeelsleden bedoeld in artikel 8.
Art. 32.
§ 1. Voor de toepassing van dit besluit
moet eveneens rekening gehouden worden met de prestaties verstrekt in
instellingen van de andere onderwijsniveaus.
§ 2. Indien het personeelslid op de
vooravond van de terbeschikkingstelling benoemd is voor een opdracht zowel in
een hogeschool als in een instelling van een ander onderwijsniveau en deze
benoemde opdracht overschrijdt een ambt met volledige prestaties, wordt voor de
vaststelling van het laatste activiteitssalaris voor een voltijdse betrekking
eerst het salaris genomen verbonden aan de opdracht bezoldigd op grond van de
hoogste salarisschaal.
[
Art. 32/1.
Voor personeelsleden die vanaf 1 januari 1958 geboren zijn, vervalt het recht op een voltijdse terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen.
]
HOOFDSTUK V. - Slotbepalingen
Art. 33.
De volgende bepalingen worden opgeheven,
wat de personeelsleden van de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap betreft
:
1° het koninklijk besluit nr. 297 van 31 maart 1984
betreffende de opdrachten, de wedden, de weddentoelagen en de verloven voor
verminderde prestaties in het onderwijs en de centra voor
leerlingenbegeleiding;
2° het besluit van de Vlaamse
regering van 20 april 1994 betreffende de deeltijdse terbeschikkingstelling
wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen voor de
personeelsleden van het onderwijs en van de psycho-medisch-sociale
centra.
Art. 34.
Dit besluit heeft uitwerking met ingang van
1 september 1996, met uitzondering van :
- de artikelen 5, 6,
eerste lid en 7 en afdeling 2 van Hoofdstuk II, de artikelen 31 en 33, 1°,
die in werking treden op 1 oktober 2002;
- de artikelen 21 en
24, die uitwerking hebben op 1 september 2001.
Art. 35.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het
onderwijs, is belast met de uitvoering van dit
besluit.
- (1):
Hoofdstuk III van het besluit
van de Vlaamse Regering van 22 februari 2002 betreffende de
terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het
rustpensioen voor personeelsleden van de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap
en van de Hogere Zeevaartschool wordt geschorst met ingang van 1 december
2009.De aanvragen die ten laatste op 30 november
2009 bij het hogeschoolbestuur zijn ingediend, kunnen geen latere ingangsdatum
hebben dan 1 maart 2010. Deze aanvragen worden behandeld overeenkomstig artikel
25 tot en met 30 van het besluit van de Vlaamse Regering van 22 februari 2002
betreffende de terbeschikkingstelling wegens persoonlijke aangelegenheden
voorafgaand aan het rustpensioen voor personeelsleden van de hogescholen in de
Vlaamse Gemeenschap en van de Hogere Zeevaartschool zoals het van kracht was op
30 november 2009.Indien voormelde aanvragen een
latere ingangsdatum hebben dan 1 maart 2010, worden de aanvragers in staat
gesteld om ten laatste op 30 november 2009 bij het hogeschoolbestuur een nieuwe
aanvraag in te dienen die uiterlijk op 1 maart 2010 kan ingaan.De Vlaamse Regering wordt gemachtigd om de voorgaande bepalingen
te wijzigen, te vervangen of geheel of gedeeltelijk op te heffen. (Decr.
18-12-2009; Art. 16)