Decreet betreffende participatie op school en de Vlaamse
Onderwijsraad
goedkeuringsdatum
02 APRIL 2004
publicatiedatum
B.S.06/08/2004
datum laatste wijziging
23/08/2022
COORDINATIE
(1)
Decr. van 24/12/2004 (B.S. 21/02/2005)
(2)
Decr. van 15/07/2005 (B.S. 16/09/2005)
(3)
Decr. van 18/11/2005 (B.S. 18/01/2006)
(4)
B.Vl.R. van 31/03/2006 (B.S. 30/06/2006)
(5)
Decr. van 22/12/2006 (B.S. 10/01/2007)
(6)
Decr. van 22/06/2007 (B.S. 21/08/2007)
(7)
Decr. van 06/07/2007 (B.S. 24/08/2007)
(8)
Decr. van 04/07/2008 (B.S. 01/09/2008)
(9)
B.Vl.R. van 17/12/2010 (B.S. 24/06/2011)
(10)
Decr. van 01/07/2011 (B.S. 30/08/2011)
(11)
Decr. van 21/12/2012 (B.S. 19/02/2013)
(12)
Decr. van 04/04/2014 (B.S. 20/08/2014)
(13)
Decr. van 17/06/2016 (B.S. 10/08/2016)
(14)
Decr. van 16/06/2017 (B.S. 18/08/2017)
(15)
Decr. van 27/04/2018 (B.S. 25/06/2018)
(16)
Decr. van 15/06/2018 (B.S. 17/08/2018)
(17)
Decr. van 07/12/2018 (B.S. 19/12/2018)
(18)
Decr. van 09/07/2021 (B.S. 26/08/2021)
detail
Decreet over het onderwijs XXXI ;
(19)
Decr. van 08/07/2022 (B.S. 23/08/2022)
detail
Decreet over het onderwijs XXXII ;
Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij,
Regering, bekrachtigen hetgeen volgt :
Decreet
betreffende participatie op school en de Vlaamse
Onderwijsraad.
TITEL I. - Inleidende bepalingen
Artikel 1.
Dit decreet regelt een
gemeenschapsaangelegenheid.
Art. 2.
Voor de toepassing van dit decreet wordt
verstaan onder :
1° basisonderwijs : het gewoon en
buitengewoon basisonderwijs;
2° CLB : een centrum voor
leerlingenbegeleiding bedoeld in het
decreet
van 1 december 1998 betreffende de centra voor
leerlingenbegeleiding;
3° departement : de bevoegde dienst
of ambtenaar van het departement Onderwijs van het ministerie van de Vlaamse
Gemeenschap;
4° directeur : een directeur van een
basisschool, van een secundaire school, van een centrum voor
volwassenenonderwijs of van een instelling voor deeltijds kunstonderwijs of een
coördinator van een centrum voor basiseducatie;
5°
effectief tewerkgesteld : belast met een opdracht in de zin van
artikel 3, 12°, van
het decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs,
respectievelijk artikel 5,
13°, van het decreet rechtspositie personeelsleden
gesubsidieerd onderwijs;
6° inrichtende macht : de
inrichtende macht bedoeld in artikel 24, § 4, van de Grondwet. In het
basisonderwijs wordt hiermee het schoolbestuur bedoeld. Indien de inrichtende
macht aan de directeur bepaalde bevoegdheden delegeert dan wordt, voor wat deze
bevoegdheden betreft, onder het begrip "inrichtende macht" de directeur
verstaan;
7° leerling : de regelmatige leerling die in
aanmerking komt voor financiering of subsidiëring;
8°
leerlingenkoepelverenigingen : de verenigingen omschreven in het
decreet
van 30 maart 1999 houdende de subsidiëring van studenten-
en leerlingenkoepelverenigingen;
9° lokaal comité
:het lokaal overlegorgaan of onderhandelingsorgaan bevoegd voor
arbeidsvoorwaarden en personeelsaangelegenheden;
10° ouders
: de personen die het ouderlijk gezag uitoefenen of in rechte of in feite de
leerling onder hun bewaring hebben;
11°
ouderkoepelverenigingen : de verenigingen omschreven in het decreet van 20 juni
1996 betreffende de subsidiëring van de ondersteuningscentra van
ouderverenigingen en van erkende verenigingen die vorming voor ouders van
schoolgaande kinderen organiseren;
12° pedagogisch project
: het geheel van de fundamentele uitgangspunten dat door een inrichtende macht
voor een school en haar werking wordt bepaald;
13°
pedagogische raad : een door en uit het personeel van een school gekozen
adviesorgaan, bevoegd voor pedagogische
aangelegenheden;
14° personeel/personeelsleden : het
personeel/de personeelsleden bedoeld in
artikel 2 van het
decreet rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs, dan wel
artikel 4 van het
decreet rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs. De directeur
wordt niet onder deze term begrepen;
15° regering : de
Vlaamse regering;
16° representatieve vakorganisatie : een
personeelsvereniging van het onderwijs aangesloten bij een in de
Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen vertegenwoordigde syndicale
organisatie;
17° school : een pedagogisch geheel, waar
onderwijs georganiseerd wordt en dat onder leiding staat van een
directeur;
18° schoolgemeenschap : de totaliteit van de
inrichtende macht, de directeur, het personeel, de leerlingen en hun ouders en
de leden van de lokale gemeenschap betrokken bij de werking van de
school;
19° schoolreglement : het document waarin de
verhouding tussen inrichtende macht, ouders en leerlingen wordt geregeld en dat
ten minste de orde- en tuchtregeling, de examenregeling en de interne
beroepsprocedures omvat;
20° secundair onderwijs : het
gewoon voltijds secundair onderwijs, het buitengewoon secundair onderwijs en
het deeltijds beroepssecundair onderwijs;
21° SERV : de
Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen;
22° student : de
regelmatige student, ingeschreven in een universiteit of
hogeschool;
23° VLOR : de Vlaamse
Onderwijsraad.
TITEL II. - Participatie op school
HOOFDSTUK I. - Algemene
bepalingen
Afdeling 1. -
Toepassingsgebied
Art. 3.
Dit hoofdstuk is van toepassing op
het basis- en secundair onderwijs, gefinancierd of gesubsidieerd door de
Vlaamse Gemeenschap, met uitzondering van de scholen van type
5.
Afdeling 2. - Beginselen inzake participatief
bestuur
Art. 4.
De schoolgemeenschap heeft de
maatschappelijke opdracht om :
1°
[de organisatie, de werking van en de deelname aan de participatieorganen te bevorderen en te ondersteunen, met inbegrip van het bevorderen van een representatieve weergave van de schoolpopulatie in de samenstelling van die organen;]
2° bij te dragen aan de ontwikkeling van een
participatief schoolklimaat.
Art. 5.
Participatierechten versterken het
draagvlak van de scholen en garanderen de samenwerking van de
onderwijsbetrokkenen bij het realiseren van de onderwijs- en opvoedkundige
opdrachten van de scholen.
Bij de ontwikkeling van een
participatief schoolklimaat wordt te allen tijde rekening gehouden met de
draagkracht en de mogelijkheden van de leerlingen.
Art. 6.
De uitoefening van de
participatierechten doet geen afbreuk aan de verantwoordelijkheid van de
inrichtende macht, respectievelijk de directeur voor genomen
beslissingen.
De uitoefening van de participatierechten kan
niet raken aan de vrijheid van de inrichtende macht om een eigen pedagogisch
project te ontwikkelen.
De uitoefening van de
participatierechten heeft geen betrekking op de arbeidsvoorwaarden waarover het
lokaal comité zich uitspreekt.
HOOFDSTUK II. - De schoolraad
Afdeling 1. -
Toepassingsgebied
Art. 7.
Dit hoofdstuk is van toepassing op
het basis- en secundair onderwijs, gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap,
met uitzondering van de scholen van type 5.
Afdeling 2. - Oprichting
Art. 8.
§ 1. In iedere school wordt een
schoolraad opgericht.
§ 2. De verplichting tot
oprichting van een schoolraad geldt niet voor een inrichtende macht die voor
ten minste twee derde is samengesteld uit rechtstreeks gekozen
vertegenwoordigers van personeel en van ouders. Er bestaat een billijk
evenwicht tussen de vertegenwoordigers van personeel en van ouders. Dit
evenwicht is gewaarborgd indien beide geledingen evenveel stemmen hebben of
indien het aantal stemmen van de grootste geleding kleiner is dan de helft van
[het totaal aantal stemmen binnen de inrichtende macht]
.
In het
secundair onderwijs geldt als bijkomende voorwaarde dat vertegenwoordigers van
de leerlingenraad met raadgevende stem betrokken wordt bij de beslissingen
inzake de in
[artikel 21]
bedoelde aangelegenheden. Het aantal
vertegenwoordigers van de leerlingen is ten minste gelijk aan dat van de
vertegenwoordigers van de ouders.
Art. 9.
Inrichtende machten kunnen
één schoolraad oprichten voor verscheidene scholen waarvan de
vestigingen gelegen zijn in dezelfde gemeente of binnen een straal van twee
kilometer. Als voorwaarde geldt dat alle betrokken scholen behoren tot ofwel
het basisonderwijs, ofwel het secundair onderwijs.
De regeling
geldt voor de duur van het mandaat van de schoolraad.
Afdeling 3. - Samenstelling
Onderafdeling 1. -
Geledingen
Art. 10.
§ 1. De schoolraad wordt in
het basisonderwijs samengesteld uit vertegenwoordigers van de volgende
geledingen :
1° de ouders;
2° het
personeel;
3° de lokale gemeenschap.
De
schoolraad wordt in het secundair onderwijs samengesteld uit vertegenwoordigers
van de volgende geledingen :
1° de
ouders;
2° het personeel;
3° de
leerlingen. In het buitengewoon onderwijs oordeelt de inrichtende macht in
overleg met de pedagogische raad over de opportuniteit van de opname van
één of meer leerlingen in de schoolraad, rekening houdend met de
mogelijkheden en de draagkracht van de leerlingen. Wanneer de school de
opleidingsvorm 4 aanbiedt, is de opname van één of meer
leerlingen verplicht;
4° de lokale
gemeenschap.
§ 2.
[De schoolraad telt een
gelijk aantal leden per geleding. Bij de oprichting van de schoolraad telt elke
geleding ten minste twee leden. De schoolraad legt het aantal leden per
geleding vast. Dat aantal kan evenwel nooit minder dan twee
bedragen.]
§ 3. Indien een geleding geen
of onvoldoende vertegenwoordigers telt, is de schoolraad desalniettemin
regelmatig samengesteld, voor zover de bij of krachtens dit decreet voorziene
stappen met het oog op de samenstelling van de schoolraad zijn
ondernomen.
§ 4. De inrichtende macht kan
waarborgen uitwerken opdat geledingen uit verschillende vestigingsplaatsen of -
in het geval bedoeld onder artikel 9 - verschillende scholen in de schoolraad
zouden worden vertegenwoordigd.
§ 5.
[Tenzij de schoolraad aangeeft afzonderlijk te willen vergaderen voor het formuleren van een advies op eigen initiatief, worden de vergaderingen van de schoolraad bijgewoond door het schoolbestuur of zijn gemandateerde.]
Art. 11.
De schoolraad bepaalt in het
huishoudelijk reglement de wijze waarop het mandaat wordt
beëindigd.
Bij ontstentenis van de in het eerste lid
bedoelde regeling gelden volgende beëindigingswijzen
:
1° het personeel in de schoolraad beëindigt van
rechtswege zijn mandaat wanneer het niet langer effectief tewerkgesteld is in
de school;
2° de leerlingen in de schoolraad
beëindigen van rechtswege hun mandaat wanneer ze de school verlaten
hebben;
3° de ouders in de schoolraad beëindigen van
rechtswege hun mandaat wanneer al hun kinderen de school verlaten
hebben.
Onderafdeling 2. - Wijze van
samenstelling
Art. 12.
[
Als een pedagogische raad, ouderraad of leerlingenraad bestaat, wordt de betrokken geleding in de schoolraad samengesteld uit afgevaardigden, aangeduid door en uit deze raad. Als een pedagogische raad, ouderraad of leerlingenraad ervoor opteert om geen gebruik te maken van hun recht om leden voor hun geleding in de schoolraad aan te duiden, of als er geen pedagogische raad, ouderraad of leerlingenraad is, zal er voor de samenstelling van die geleding(en) een verkiezing plaatsvinden. Het schoolbestuur of zijn gemandateerde bepaalt de verdere uitwerking van de verkiezingsprocedure en waarborgt daarbij dat iedereen die verkiesbaar is zich kandidaat kan stellen en dat iedereen die stemgerechtigd is kan stemmen. Indien er minder kandidaten zijn dan het aantal toe te wijzen mandaten of indien het aantal kandidaten gelijk is aan het aantal toe te wijzen mandaten, dan zijn de kandidaten die op de kandidatenlijst worden vermeld, van rechtswege verkozen en wordt de verkiezingsprocedure als beëindigd beschouwd.
In afwijking van het eerste lid kan het schoolbestuur of zijn gemandateerde in het buitengewoon secundair onderwijs gemotiveerd beslissen om in overleg met de pedagogische raad de leerlingengeleding in de schoolraad aan te duiden.
]
Art. 13.
Onverwijld na hun aanduiding
coöpteren de vertegenwoordigers van het personeel, de leerlingen en de
ouders bij consensus de vertegenwoordigers van de lokale
gemeenschap.
Art. 14.
De schoolraad wordt om de vier
jaar opnieuw samengesteld.
Bij beëindiging van een
begonnen mandaat wordt het mandaat volgemaakt door een plaatsvervanger, op de
wijze vastgelegd in het huishoudelijk reglement.
Bij fusie of
opslorping wordt een nieuwe schoolraad samengesteld door en uit de betrokken
schoolraden. De nieuwe schoolraad voltooit de lopende termijn van vier
jaar.
Afdeling 4. - Bevoegdheden
Onderafdeling 1. - Rechten en plichten
inzake informatie en communicatie
Art. 15.
[
De leden van de schoolraad hebben in functie van de uitoefening van de bevoegdheden van de schoolraad een algemeen informatierecht.
[ Het schoolbestuur bezorgt daartoe aan de leden van de schoolraad, samen met de vergaderagenda, alle relevante documenten. Indien tijdens of na een overleg vastgesteld wordt dat er cruciale informatie ontbrak, dan wordt de desbetreffende beslissing van het schoolbestuur opgeschort. ]
De schoolraad heeft ten behoeve van al het personeel, ouders en leerlingen een communicatie- en informatieplicht over hun activiteiten en standpunten en over de wijze waarop hij zijn bevoegdheden uitoefent.
[ Indien een schoolbestuur een overleg vraagt over een ontwerp van beslissing die de schoolorganisatie en de eigenheid van de school fundamenteel verandert, dan moeten de leden van de schoolraad eerst de geleding die ze vertegenwoordigen informeren én raadplegen.]
]
Art. 16 en 17.
[...]
Onderafdeling 2. -
Adviesbevoegdheid
SECTIE 1. -
Facultatief advies
Art. 18.
[ De schoolraad kan aan het schoolbestuur uit eigen beweging een schriftelijk advies uitbrengen over alle aangelegenheden opgesomd in artikel 21. Het schoolbestuur geeft na ontvangst van dit advies binnen dertig kalenderdagen een met redenen omkleed antwoord. ]
SECTIE 2. -
[...]
Art. 19 en 20.
[...]
Onderafdeling 3. -
Overleg
Art. 21.
[
Het schoolbestuur of zijn gemandateerde legt ieder ontwerp van beslissing voor overleg aan de schoolraad voor als dat betrekking heeft op :
1° de bepaling van het profiel van de directeur;
2° het studieaanbod;
3° het aangaan van samenwerkingsverbanden met andere schoolbesturen en met externe instanties;
4° de opstapplaatsen en de busbegeleiding in het kader van het door het schoolbestuur aangeboden vervoer;
5° de vaststelling van het nascholingsbeleid;
6° het beleid met betrekking tot experimenten en projecten;
7° het opstellen of wijzigen van de volgende regelingen :
a) het schoolreglement;
b) het schoolwerkplan in het basisonderwijs;
c)
[het beleid op leerlingenbegeleiding en de afspraken over de samenwerking tussen de school en het centrum voor leerlingenbegeleiding;]
8°
[de infrastructuurwerken die niet onder het toepassingsgebied vallen van artikel 42, § 1, eerste lid, 1°, a) en b),
van de wet van 17 juni 2016 inzake overheidsopdrachten;]
9° de vaststelling van de criteria voor de aanwending van lestijden, uren, uren-leraar en punten;
10° het welzijns-, veiligheids- en gezondheidsbeleid van de school ten aanzien van de leerlingen, met inbegrip van het in eigen beheer of door derden verstrekken van gezonde en evenwichtige schoolmaaltijden;
11° het beleid met betrekking tot interne kwaliteitszorg, met inbegrip van de bespreking van de resultaten van een schooldoorlichting;
12° het gelijke-onderwijskansenbeleid in het secundair onderwijs.
]
Art. 22.
[
Het schoolbestuur informeert tijdig de schoolraad over de geplande beslissingen die voor overleg zullen worden voorgelegd. Op basis daarvan bepaalt de raad zijn overlegagenda. Een schoolraad kan afzien van het recht op overleg. Het overleg heeft plaats in een gezamenlijke vergadering van het schoolbestuur of zijn gemandateerde en de schoolraad.
Het overleg leidt tot een verslag waarin alle standpunten worden opgenomen. Het schoolbestuur of zijn gemandateerde neemt een gemotiveerde eindbeslissing na het overleg of na de onderhandeling zoals bepaald in artikel 30 en brengt de schoolraad in kennis van de beslissing.
[ Indien een schoolbestuur een overleg vraagt over een ontwerp van beslissing die de schoolorganisatie en de eigenheid van de school fundamenteel verandert, dan moeten de leden van de schoolraad eerst de geleding die ze vertegenwoordigen informeren én raadplegen zoals voorzien in artikel 15.
]
Wanneer een overleg niet plaatsvindt binnen een termijn van eenentwintig kalenderdagen, die ingaat de dag nadat een geplande beslissing voor overleg wordt voorgelegd, wordt het overleg geacht te hebben plaatsgevonden.
]
Afdeling 5. - De werking van de
schoolraad
Onderafdeling 1. - Interne
werking
Art. 23.
[
De werking van de schoolraad wordt geregeld in een huishoudelijk reglement.
Het huishoudelijk reglement bepaalt ten minste :
1° het aantal mandaten per geleding;
2° de wijze waarop nieuwe leden tijdens de mandaatperiode kunnen toetreden tot de schoolraad en de redenen en de wijze waarop mandaten vervroegd beëindigd kunnen worden;
3° de wijze waarop ervaringsdeskundigen en experten bij de werkzaamheden van de schoolraad kunnen betrokken worden;
4° de wijze van bijeenroeping en de vergaderfrequentie;
5° het tijdstip en de wijze waarop de agenda en de bijbehorende documenten worden bezorgd aan de leden van de schoolraad en aan de pedagogische raad, de leerlingenraad en de ouderraad;
6° de taken van de voorzitter;
7° de wijze van besluitvorming, inzonderheid de aanwezigheidsquota en de stemverhoudingen;
8° de wijze waarop de communicatie- en informatieplicht gerealiseerd wordt;
9° de modaliteiten rond het afzien van het recht op overleg;
10° de vakantieperiodes die de termijn schorsen waarbinnen het advies zoals vermeld in artikel 18 moet beantwoord worden en waarbinnen het overleg in de schoolraad dient plaats te vinden als vermeld in artikel 22, derde lid.
]
Art. 24.
De schoolraad duidt de
voorzitter van de raad aan. De voorzitter kan buiten de leden van de raad
worden aangeduid, in welk geval hij niet stemgerechtigd is. De directeur noch
een lid van de inrichtende macht kunnen als voorzitter worden
aangeduid.
Art. 25.
De schoolraad streeft bij het
vastleggen van het huishoudelijk reglement en bij het aanduiden van de
voorzitter consensus na. Indien geen consensus wordt bereikt, wordt beslist bij
gewone meerderheid.
Onderafdeling 2. - Relaties met de
directeur en de inrichtende macht
Art. 26.
De leden van de schoolraad
onderschrijven het pedagogisch project van de school.
Art. 27.
[...]
Art. 28.
Indien de inrichtende macht
bevoegdheden opdraagt aan de directeur, waakt hij erover dat deze voldoende
gemandateerd is om in de verhouding tot de schoolraad autonoom te kunnen
optreden.
Art. 29.
De inrichtende macht verstrekt
de schoolraad de nodige infrastructurele ondersteuning.
Op
verzoek van de schoolraad voorziet de inrichtende macht tevens in de nodige
administratieve ondersteuning.
Onderafdeling 3. - Relaties met het
lokaal comité
Art. 30.
[Wanneer een ontwerpbeslissing betrekking heeft op de overlegbevoegdheden van de schoolraad, wordt de ontwerpbeslissing eerst ter overleg voorgelegd aan de schoolraad. ]
Zij wordt vervolgens onderhandeld binnen het lokaal comité, voor wat
betreft de grondregelen ter zake van het administratief statuut, met inbegrip
van de vakantie- en verlofregeling, de bezoldigingsregeling, de betrekkingen
met de vakorganisaties en de inrichtende machten, de organisatie van de sociale
diensten of de verordeningsbepalingen, algemene maatregelen van inwendige orde
en algemene richtlijnen met het oog op de latere vaststelling van de
personeelsformatie of inzake arbeidsduur en organisatie van het
werk.
De door de schoolraad uitgeoefende advies- en
overlegrechten hebben geen betrekking op de arbeidsvoorwaarden waarover het
lokaal comité zich uitspreekt.
Onderafdeling 4. - Bescherming van
afgevaardigden
Art. 31.
Personeelsleden en leerlingen
die deel uitmaken van de schoolraad kunnen voor de meningen geuit in de
uitoefening van hun mandaat geen tuchtsancties
oplopen.
Afdeling 6. - Geschillen
Art. 32.
[...]
Art. 33.
Klachten inzake de niet-naleving
van de bepalingen omtrent de bevoegdheden en de besluitvormingsprocedures
bedoeld in artikelen 18 tot en met 22 kunnen door de schoolraad, zijn
geledingen en iedere belanghebbende ingediend worden bij de Commissie
Zorgvuldig Bestuur
[...]
.
HOOFDSTUK III. -
Medezeggenschapscollege
Art. 34.
Dit hoofdstuk is van toepassing op het
basis- en secundair onderwijs, gefinancierd of gesubsidieerd door de Vlaamse
Gemeenschap, met uitzondering van de scholen van type
5.
Art. 35.
[De schoolraden bij scholen die tot dezelfde scholengemeenschap behoren, organiseren in een overeenkomst een medezeggenschapscollege bij de scholengemeenschap als ten minste één schoolraad daarom vraagt en dit motiveert.
]
Art. 36.
Het medezeggenschapscollege wordt door
de organen van de scholengemeenschap geraadpleegd over alle aangelegenheden die
de vertegenwoordigde geledingen aanbelangen. Het medezeggenschapscollege heeft
ten minste overlegbevoegdheid over de ordening van een rationeel
onderwijsaanbod en het maken van afspraken over een objectieve
leerlingenoriëntering en -begeleiding.
Art. 37.
De overeenkomst geldt voor de duur van
het mandaat van de betrokken schoolraden.
[Ze regelt de vertegenwoordiging van de verschillende schoolraden in het medezeggenschapscollege, de wijze waarop de toegewezen bevoegdheden worden uitgeoefend en de voorwaarden waaronder de overeenkomst vroegtijdig beëindigd kan worden.]
HOOFDSTUK IV. - Pedagogische raad, leerlingenraad
en ouderraad
Afdeling 1. -
Toepassingsgebied
Art. 38.
Dit hoofdstuk is van toepassing op
het basis- en het secundair onderwijs gefinancierd of gesubsidieerd door de
Vlaamse Gemeenschap, met uitzondering van de scholen van type
5.
Afdeling 2. - Pedagogische
raad
Onderafdeling 1. -
Oprichting
Art. 39.
In elke school kan een
pedagogische raad worden opgericht. De oprichting ervan is verplicht wanneer
ten minste tien procent van het personeel erom vraagt, voorzover dit percentage
ten minste drie personeelsleden betreft.
Onderafdeling 2.
-Samenstelling
Art. 40.
[
De zetelende pedagogische raad bepaalt de wijze waarop die raad voor de volgende mandaatperiode zal samengesteld worden en staat in voor de organisatie van die samenstelling. Alle personeelsleden worden op de hoogte gebracht en betrokken bij die samenstelling en kunnen zich kandidaat stellen.
Als de zetelende pedagogische raad nalaat dit te bepalen of als er geen zetelende pedagogische raad is, staat het schoolbestuur samen met de schoolraad in voor de samenstelling van de pedagogische raad via verkiezingen. Ieder personeelslid kan zich verkiesbaar stellen en is stemgerechtigd. Indien er minder kandidaten zijn dan het aantal toe te wijzen mandaten of indien het aantal kandidaten gelijk is aan het aantal toe te wijzen mandaten, dan zijn de kandidaten die op de kandidatenlijst worden vermeld, van rechtswege verkozen en wordt de verkiezingsprocedure als beëindigd beschouwd.
]
Onderafdeling 3. - Bescherming van
afgevaardigden
Art. 41.
Het personeel dat deel uitmaakt
van de pedagogische raad kunnen voor de meningen geuit in de uitoefening van
hun mandaat geen tuchtsancties oplopen.
Afdeling 3. - Leerlingenraad
Onderafdeling 1. -
Oprichting
Art. 42.
§ 1. In elke secundaire
school wordt een leerlingenraad opgericht.
Een inrichtende
macht is niet gehouden tot de oprichting van een leerlingenraad
:
1° wanneer het schoolreglement de betrokkenheid van
leerlingen bij het schoolbeleid op andere wijzen verzekert,
en
2° op voorwaarde dat niet om de oprichting van een
leerlingenraad wordt verzocht door ten minste tien procent van de leerlingen,
voor zover dit percentage ten minste drie leerlingen
betreft.
De in het tweede lid, 1°, bedoelde alternatieve
participatievormen worden voor de toepassing van dit decreet niet als
leerlingenraden beschouwd.
§ 2. In elke lagere school
kan een leerlingenraad opgericht worden. De oprichting is verplicht wanneer ten
minste tien procent van de leerlingen van de leeftijdsgroep elf- tot
dertienjarigen erom vragen, voorzover dit percentage ten minste drie leerlingen
betreft.
Onderafdeling 2. -
Samenstelling
Art. 43.
[
In het secundair onderwijs bepaalt de zetelende leerlingenraad de wijze waarop die raad voor de volgende mandaatperiode zal samengesteld worden en staat in voor de organisatie van die samenstelling. Alle leerlingen worden op de hoogte gebracht en betrokken bij die samenstelling en kunnen zich kandidaat stellen.
Als de zetelende leerlingenraad nalaat dit te bepalen of als er geen zetelende leerlingenraad is, staat het schoolbestuur samen met de schoolraad in voor de samenstelling van de leerlingenraad via verkiezingen. Iedere leerling kan zich verkiesbaar stellen en is stemgerechtigd. Indien er minder kandidaten zijn dan het aantal toe te wijzen mandaten of indien het aantal kandidaten gelijk is aan het aantal toe te wijzen mandaten, dan zijn de kandidaten die op de kandidatenlijst worden vermeld, van rechtswege verkozen en wordt de verkiezingsprocedure als beëindigd beschouwd.
]
Onderafdeling 3. - Bescherming van
afgevaardigden
Art. 44.
Leerlingen die deel uitmaken
van de leerlingenraad kunnen voor de meningen geuit in de uitoefening van hun
mandaat geen tuchtsancties oplopen.
Afdeling 4. - Ouderraad
Onderafdeling 1. -
Oprichting
Art. 45.
In elke school kan een
ouderraad worden opgericht. De oprichting ervan is verplicht wanneer ten minste
tien procent van de ouders erom vraagt, voor zover dit percentage ten minste
drie ouders betreft.
Onderafdeling 2. -
Samenstelling
Art. 46.
[
De zetelende ouderraad bepaalt de wijze waarop die raad voor de volgende mandaatperiode zal samengesteld worden en staat in voor de organisatie van die samenstelling. Alle ouders worden op de hoogte gebracht en betrokken bij die samenstelling en kunnen zich kandidaat stellen.
Als de zetelende ouderraad nalaat dit te bepalen of als er geen zetelende ouderraad is, staat het schoolbestuur samen met de schoolraad in voor de samenstelling van de ouderraad via verkiezingen. Iedere ouder kan zich verkiesbaar stellen en is stemgerechtigd. Indien er minder kandidaten zijn dan het aantal toe te wijzen mandaten of indien het aantal kandidaten gelijk is aan het aantal toe te wijzen mandaten, dan zijn de kandidaten die op de kandidatenlijst worden vermeld, van rechtswege verkozen en wordt de verkiezingsprocedure als beëindigd beschouwd.
]
Afdeling 5. - Gemeenschappelijke
bepalingen
Onderafdeling 1. -
Oprichting
Art. 47.
Een inrichtende macht kan een
pedagogische raad, ouderraad en/of leerlingenraad oprichten op het niveau van
de vestigingsplaats. Voor de toepassing van artikel 12, § 2, worden deze
raden als respectievelijk één pedagogische, één
ouderraad of één leerlingenraad
beschouwd.
Onderafdeling 2. -
Bevoegdheden
Art. 48.
[
[De pedagogische raad, de leerlingenraad en de ouderraad in het onderwijs gesubsidieerd door de Vlaamse Gemeenschap kunnen op verzoek van de schoolraad maar ook op eigen initiatief, een schriftelijk advies uitbrengen over alle aangelegenheden, vermeld in artikel 21.
]
[De pedagogische raad, de leerlingenraad en de ouderraad in het onderwijs, gefinancierd door de Vlaamse Gemeenschap, kunnen op vraag van de schoolraad maar ook op eigen initiatief een schriftelijk advies uitbrengen over alle aangelegenheden vermeld in artikel 11, § 1, van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs.]
Het schoolbestuur geeft na ontvangst van dit advies binnen dertig kalenderdagen een met redenen omkleed antwoord. Elk desbetreffend advies van de pedagogische raad, de leerlingenraad of de ouderraad wordt ter informatie bezorgd aan de overige voormelde raden en de schoolraad.
De leden van de pedagogische raad, leerlingenraad en ouderraad hebben in functie van de uitoefening van hun bevoegdheden een algemeen informatierecht.
Deze raden hebben ten behoeve van al het personeel, ouders en leerlingen een informatieplicht over hun activiteiten en standpunten en over de wijze waarop zij hun bevoegdheden uitoefenen.
]
Onderafdeling 3. -
Werking
Art. 49.
De werking van de pedagogische
raad, leerlingenraad en ouderraad wordt geregeld in een huishoudelijk
reglement.
[
Het huishoudelijk reglement bepaalt ten minste :
1° de wijze van samenstelling;
2° het aantal mandaten;
3° de wijze waarop nieuwe leden tijdens de mandaatperiode kunnen toetreden tot de raad en de redenen en wijze waarop mandaten vervroegd beëindigd kunnen worden;
4° de wijze waarop zij hun afvaardiging bepalen voor de schoolraad;
5° de wijze waarop ervaringsdeskundigen en experten bij de werkzaamheden van de raad kunnen betrokken worden;
6° de wijze van bijeenroeping en de vergaderfrequentie;
7° de wijze van besluitvorming;
8° de wijze waarop de communicatie- en informatieplicht gerealiseerd wordt;
9° de vakantieperiodes die de termijn schorsen waarbinnen het advies zoals vermeld in artikel 48 moet beantwoord worden.
]
Art. 50.
De leerlingenraad en de
ouderraad kunnen vragen dat de directie en/of één of meer
personeelsleden aanwezig zijn bij de vergaderingen.
De
pedagogische raad kan vragen dat de directeur aanwezig is bij de
vergaderingen.
Art. 51.
[Het schoolbestuur verstrekt de pedagogische raad, de leerlingenraad en de ouderraad de nodige logistieke ondersteuning. Het schoolbestuur verstrekt de leerlingenraad en de vertegenwoordigers van de leerlingen in de schoolraad de nodige begeleiding.
]
Onderafdeling 4. -
Mandaten
Art. 52.
De pedagogische raad,
leerlingenraad en ouderraad worden om de vier jaar opnieuw
samengesteld.
Het personeel in de pedagogische raad
beëindigt van rechtswege zijn mandaat wanneer het niet langer effectief
tewerkgesteld is in de school. De leerlingen in de leerlingenraad
beëindigen van rechtswege hun mandaat wanneer ze de school verlaten
hebben. De ouders in de ouderraad beëindigen van rechtswege hun mandaat
wanneer hun kinderen de school verlaten hebben.
Deze raden kan
ten algemenen titel of in bijzondere gevallen afwijken van de
beëindigingswijzen bedoeld in het tweede lid.
HOOFDSTUK V. -
Wijzigingsbepalingen
Afdeling 1. - Wijzigingen aan de wet van 29 mei
1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de
onderwijswetgeving
Art. 53.
Aan artikel 24, § 2, tweede
lid, van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de
onderwijswetgeving wordt een 12° toegevoegd, dat luidt als volgt
:
"12° - voor wat betreft het gesubsidieerd onderwijs :
geen afbreuk doen aan de besluitvormingsprocedures bedoeld in artikelen 19 tot
en met 22 van het decreet van 2 april 2004 betreffende participatie op school
en de Vlaamse Onderwijsraad. Deze voorwaarde sluit tevens in dat de directeur
met betrekking tot de hem door de inrichtende macht gedelegeerde bevoegdheden
die voorwerp uitmaken van advies of overleg, voldoende gemandateerd wordt om in
de verhouding tot de schoolraad autonoom te kunnen optreden;
-
voor wat betreft het gemeenschapsonderwijs : de bevoegdheden van de schoolraad
respecteren."
Afdeling 2. - Wijzigingen aan het decreet
basisonderwijs van 25 februari 1997
Art. 54.
Aan artikel 37, § 3, van het
decreet van 25 februari 1997 betreffende het basisonderwijs wordt een 8°
toegevoegd, dat luidt als volgt :
"8° de wijze waarop de
leerlingenraad in voorkomend geval wordt
samengesteld."
Art. 55.
Aan artikel 68, § 1, van
hetzelfde decreet wordt een 4° toegevoegd, dat luidt als volgt
:
"4° - voor wat betreft het gesubsidieerd onderwijs : geen
afbreuk doen aan de besluitvormingsprocedures bedoeld in artikelen 19 tot en
met 22 van het decreet van 2 april 2004 betreffende participatie op school en
de Vlaamse Onderwijsraad. Deze voorwaarde sluit tevens in dat de directeur met
betrekking tot de hem door de inrichtende macht gedelegeerde bevoegdheden die
voorwerp uitmaken van advies of overleg, voldoende gemandateerd wordt om in de
verhouding tot de schoolraad autonoom te kunnen optreden;
-
voor wat betreft het gemeenschapsonderwijs : de bevoegdheden van de schoolraad
respecteren."
Afdeling 3. - Wijzigingen aan het decreet van
13 juli 2001, betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek
Art. 56.
Aan artikel V.25, eerste lid, van
het decreet van 31 juli 2001 betreffende het onderwijs XIII-Mozaïek wordt
een 3° toegevoegd, dat luidt als volgt :
"3° de
niet-naleving van de bepalingen omtrent de bevoegdheden en de
besluitvormingsprocedures bedoeld in artikel 18 tot en met 22 van het decreet
van 2 april 2004 betreffende participatie op school en de Vlaamse
Onderwijsraad."
HOOFDSTUK VI. -
Overgangsmaatregelen
Art. 57.
De mandaten in de participatieraden
worden verlengd tot 31 maart 2005.
Openvallende mandaten
worden ingevuld overeenkomstig het
decreet
van 23 oktober 1991 betreffende de medezeggenschap in het
gesubsidieerd onderwijs.
HOOFDSTUK VII. - Opheffings- en
inwerkingtredingsbepalingen
Art. 58.
De volgende regelingen worden
opgeheven :
1° het decreet van 23 oktober 1991 betreffende
de medezeggenschap in het gesubsidieerd onderwijs, voor wat betreft het basis-
en secundair onderwijs;
2° het decreet van 30 maart 1999
houdende de leerlingenraden in het secundair onderwijs;
3°
het besluit van de Vlaamse regering van 23 juli 1992 houdende de samenstelling
en werking van de participatiecolleges zoals bedoeld in hoofdstuk VI van het
decreet van 23 oktober 1991 betreffende de medezeggenschap in het gesubsidieerd
onderwijs.
Art. 59.
De bepalingen van deze titel treden
als volgt in werking :
1° artikel 57 treedt in werking op
de dag van de bekendmaking van dit decreet in het Belgisch Staatsblad
;
2° de bepalingen van hoofdstuk I en IV en artikel 58,
2°, treden in werking op 1 september 2004;
3° de
bepalingen van hoofdstuk II, III en V en artikel 58, 1° en 3°, treden
in werking op 1 april 2005.
TITEL III. - Expertisecentrum
HOOFDSTUK I. - Oprichting
Art. 60.
[
Onder de in deze titel vastgelegde
voorwaarden verleent de regering een subsidie aan één
expertisecentrum ter bevordering van participatie op
school.
Het expertisecentrum vervult een faciliterende rol
inzake participatie op scholen, gefinancierd of gesubsidieerd door de Vlaamse
Gemeenschap. Het ontplooit hiertoe een werking voor directeurs, personeel,
leerlingen, ouders en leden van de lokale gemeenschap, die betrokken zijn bij
de werking van de school conform de opdrachtsomschrijving bepaald in artikel
63.
Het expertisecentrum neemt de vorm aan van een vereniging
zonder winstoogmerk conform
[de wettelijke verplichtingen voor verenigingen zonder winstoogmerk]
.
De algemene vergadering van het expertisecentrum
wordt samengesteld zoals omschreven in artikel 61.
]
Art. 61.
De
[algemene vergadering]
van het
expertisecentrum bestaat uit evenveel vertegenwoordigers van
:
1° het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve
verenigingen van inrichtende machten;
2° de representatieve
vakorganisaties;
3° de
leerlingkoepelverenigingen;
4° de
ouderkoepelverenigingen;
5° vertegenwoordigers van
doelgroepen en van organisaties van doelgroepen die weinig of niet worden
bereikt door bestaande maatregelen inzake participatie. De regering duidt de
doelgroepen en de organisaties van doelgroepen aan;
6°
deskundigen op het vlak van participatie, aangeduid door de
regering.
Art. 62.
De regering bepaalt de
personeelsformatie van het expertisecentrum.
De
personeelsformatie bestaat ten minste uit :
1° een
coördinator
2° twee educatieve
medewerkers;
3° twee administratieve
medewerkers.
De personeelsleden worden in deze functies
tewerkgesteld bij arbeidsovereenkomst in de zin van de wet van 3 juli 1978
betreffende de
arbeidsovereenkomsten.
[...]
HOOFDSTUK II. - Opdracht
Art. 63.
§ 1. Het expertisecentrum
coördineert de uitbouw van een rationeel vormingsaanbod gericht op de
implementatie van artikel 4 van dit decreet. Het centrum bepaalt daartoe welke
vormingsinitiatieven in aanmerking komen voor
subsidiëring.
De vormingsinitiatieven worden geselecteerd
aan de hand van een kwaliteitshandvest, dat vastgelegd wordt door de regering.
Het handvest omschrijft ten minste :
1° de wijze waarop de
doelstelling en de implementeerbaarheid van het project worden
geformuleerd;
2° de relevantie van de projecten voor de
onderscheiden onderwijsniveaus en voor specifieke
doelgroepen;
3° de expertise die op pedagogisch,
organisatorisch en technisch vlak bij de aanbieders van een vormingsinitiatief
aanwezig moet zijn.
[...]
De leerling- en
ouderkoepelverenigingen kunnen bij het expertisecentrum geen eigen
vormingsinitiatieven indienen.
De vormingsinitiatieven worden
kosteloos aangeboden.
[...]
§ 2. Het expertisecentrum kan
samenwerken met externe vormingsverstrekkers inzake de ontwikkeling van
instrumenten en materialen die participatie op klas- en schoolniveau
bevorderen.
Het expertisecentrum kan een bijdrage vragen voor
deze instrumenten en materialen.
§ 3. Het expertisecentrum kan
deelnemen aan experimenten ter bevordering van de participatie in het deeltijds
kunstonderwijs, de centra voor volwassenenonderwijs en de centra voor
basiseducatie, onder de door de regering bepaalde
voorwaarden.
HOOFDSTUK III. - Financiering
Art. 64.
[
Binnen de beschikbare
begrotingskredieten stelt de regering aan het expertisecentrum jaarlijks een
subsidie ter beschikking. Die subsidie omvat enerzijds middelen voor
personeels- en werkingsuitgaven van het centrum en anderzijds middelen die
bestemd zijn voor de vormingsinitiatieven, bedoeld in artikel
63.
De regering bepaalt de nadere voorwaarden voor de
uitbetaling van de middelen, alsook het maximumpercentage dat kan worden
aangewend voor personeels- en werkingsuitgaven.
]
HOOFDSTUK IV. - Toezicht en
evaluatie
Art. 65.
§ 1. De regering stelt ten minste
tweejaarlijks, op grond van een consensus met het expertisecentrum, een
richtlijn op waarin ten minste volgende aangelegenheden worden vastgelegd
:
1° de rapportering door het
expertisecentrum;
2° de gedragsregels van het
expertisecentrum ten aanzien van derden, inzonderheid de prijsontwikkeling van
de in artikel 63, § 2, bedoelde instrumenten en
materialen;
3° de maatregelen van algemeen, dan wel
bijzonder toezicht bij niet-uitvoering van de taken of handelingen die bij of
krachtens decreet of de richtlijn aan het expertisecentrum worden
toevertrouwd.
§ 2. Op het einde van elk derde
werkingsjaar wordt de doelmatigheid van het expertisecentrum geëvalueerd
door een externe instantie.
Op basis van deze evaluatie en de
actuele onderwijsnoden beslist de regering over de bestendiging van de werking
van het expertisecentrum.
HOOFDSTUK V. -
Inwerkingtredingsbepaling
Art. 66.
[De bepalingen van deze titel treden in
werking op een door de regering nader te bepalen
datum.]
TITEL IV. - De Vlaamse Onderwijsraad
HOOFDSTUK I. - Strategische
adviesraad
Art. 67.
§ 1. De VLOR is een strategische
adviesraad met rechtspersoonlijkheid in de zin van
[artikel III.93 van het Bestuursdecreet van 7 december 2018]
.
Hij oefent zijn
taken uit bij het beleidsdomein Onderwijs en Vorming van het ministerie van de
Vlaamse Gemeenschap.
§ 2.
[De oprichting, taakomschrijving, samenstelling, organisatie en werking van de Vlor evenals de programmering en verslaggeving ervan, wordt geregeld door en krachtens de bepalingen van dit decreet en door titel III, hoofdstuk 3, afdeling 7, van het Bestuursdecreet van 7 december 2018 tenzij in dit decreet anders wordt bepaald. Voor de toepassing van artikel III.106 van het Bestuursdecreet van 7 december 2018 wordt het begrip "jaarlijks" gelezen als "elk schooljaar".]
§ 3.
De VLOR treedt
volledig in de rechten en plichten ten aanzien van de op de vooravond van de
inwerkingtreding van deze titel bestaande Vlaamse
Onderwijsraad.
[De overdracht van personeel geschiedt met hun
graad of een gelijkwaardige graad. Het personeel behoudt de bezoldiging, de
administratieve en geldelijke anciënniteit, de reglementaire toelagen en
vergoedingen die ze hadden op de vooravond van de inwerkingtreding van deze
titel.]
HOOFDSTUK II. - Organen
Art. 68.
De VLOR bestaat uit
:
1° een algemene raad, die in beginsel de in dit decreet
omschreven advies- en overlegtaken waarneemt en door de algemene voorzitter
wordt voorgezeten;
2° vier deelraden zijnde een raad
basisonderwijs, een raad secundair onderwijs, een raad hoger onderwijs en een
raad levenslang en levensbreed leren, die onder de voorwaarden bepaald in het
huishoudelijk reglement en voor het betrokken niveau advies- en overlegtaken
kunnen waarnemen;
3° een vast bureau, dat het bestuur van
de VLOR waarneemt;
4° een algemeen secretaris, die
bestuurs- en vertegenwoordigingsbevoegd is voor handelingen van dagelijks
bestuur en die de leiding waarneemt van het permanent secretariaat van de
VLOR.
HOOFDSTUK III. - Opdracht
Afdeling 1. - Algemene
bepaling
Art. 69.
De VLOR heeft de opdracht advies te
verstrekken ten behoeve van de regering en van het Vlaams Parlement en overleg
te organiseren tussen de verschillende geledingen van het
onderwijsveld.
De VLOR hanteert bij het uitbrengen van een
advies of bij het organiseren van een overleg onderwijskundige, pedagogische en
maatschappelijke criteria en gaat de effecten van beleidsopties op leerlingen,
cursisten en studenten na.
Afdeling 2. - Decretale
opdracht
Onderafdeling 1. -
Adviezen
Art. 70.
De regering is verplicht
advies te vragen aan de VLOR over :
1° voorontwerpen van
decreet over aangelegenheden bedoeld in artikel 24, § 5, van de Grondwet,
met uitzondering van de decreten houdende bekrachtiging van eindtermen,
decretale specifieke eindtermen en ontwikkelingsdoelen, de decreten houdende
bekrachtiging van beroepsprofielen van de leraren en de decreten die jaarlijks
de begroting regelen
[en de decreten betreffende bekrachtiging van codificaties en coördinaties van regelgeving]
;
2° bij het Vlaams Parlement
ingediende beleidsbrieven en beleidsnota's;
3° ontwerpen
van besluit houdende tijdelijke projecten van onderwijskundige
aard.
Het Vlaams Parlement bepaalt de onderwijsaangelegenheden
waarvoor het advies van de VLOR eveneens verplicht ingewonnen
wordt.
[
[De regering kan gemotiveerd afwijken van adviezen en informeert de VLOR hierover.]
[De Vlaamse Regering geeft duiding en toelichting aan de VLOR over haar beslissing over de in de vorige leden
bedoelde adviezen.]
]
Art. 71.
De VLOR kan uit eigen beweging
of op verzoek advies uitbrengen over :
1° de hoofdlijnen
van het beleid;
2° maatschappelijke
ontwikkelingen;
3°
[ontwerpen van samenwerkingsakkoord die de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaamse Gewest wil sluiten met
de staat of met andere gemeenschappen en gewesten;]
[4° beleidsvoornemens, beleidsplannen en in voorbereiding zijnde regelgeving op het niveau van de Europese
Unie, alsook over in voorbereiding zijnde internationale verdragen.]
Art. 72.
§ 1. De verplichte adviezen
worden verstrekt binnen een termijn van dertig dagen na de datum van de
ontvangst van de adviesaanvraag. In geval van spoed die met redenen wordt
omkleed, kan de regering de termijn inkorten zonder dat hij minder dan tien
werkdagen mag bedragen.
§ 2. De adviezen op verzoek
van het Vlaams Parlement worden verstrekt binnen de door het Vlaams Parlement
gestelde termijn, die niet langer mag zijn dan dertig
werkdagen.
§ 3. De adviezen van de VLOR
zijn openbaar.
Art. 73.
Wanneer een ontwerpbeslissing
betrekking heeft op de aangelegenheden bedoeld in artikel 70, eerste lid,
1°, wordt deze eerst aan de VLOR ter advisering voorgelegd. Behoudens
inzake aangelegenheden betreffende het hoger onderwijs, wordt zij vervolgens
onderhandeld binnen een gemeenschappelijke vergadering van het
sectorcomité X en van de onderafdeling Vlaamse Gemeenschap van afdeling
2 van het comité voor de provinciale en de plaatselijke
overheidsdiensten en het overkoepelend onderhandelingscomité van het
gesubsidieerd vrij onderwijs voor wat betreft de grondregelen ter zake van het
administratief statuut, met inbegrip van de vakantie- en verlofregeling, de
bezoldigingsregeling, de betrekkingen met de vakorganisaties en de inrichtende
machten, de organisatie van de sociale diensten of de verordeningsbepalingen,
algemene maatregelen van inwendige orde en algemene richtlijnen met het oog op
de latere vaststelling van de personeelsformatie of inzake arbeidsduur en
organisatie van het werk.
Het advies van de VLOR heeft geen
betrekking op de arbeidsvoorwaarden waarover de syndicale organen zich
uitspreken.
Voor het hoger onderwijs wordt een
ontwerpbeslissing na het advies van de VLOR voorgelegd aan het Vlaams
Onderhandelingscomité voor het hoger
onderwijs.
Onderafdeling 2. -
Overleg
Art. 74.
Binnen de VLOR vindt op vraag
van de regering overleg plaats tussen de verschillende geledingen in het
onderwijs met het oog op de implementatie van nieuwe
beleidslijnen.
Afdeling 3. - Conventionele
opdracht
Art. 75.
De regering en de VLOR leggen in de
beleidsovereenkomst bedoeld in artikel 89 vast op welke wijze bijkomende
opdrachten kunnen worden opgenomen.
HOOFDSTUK IV. - Samenstelling
Afdeling 1. - Raden
Onderafdeling 1. -
Geledingen
Art. 76.
In de algemene raad zetelen
:
1° vertegenwoordigers van :
- de
instellingshoofden van het hoger onderwijs;
- de inrichtende
machten;
- de directeurs van het basisonderwijs, het secundair
onderwijs, het deeltijds kunstonderwijs, het volwassenenonderwijs en de
CLB's;
- het personeel;
- de ouders van
leerlingen;
- de leerlingen van het secundair
onderwijs;
- de studenten;
2°
afgevaardigden uit, enerzijds, sociaal-economische organisaties en, anderzijds,
sociaal-culturele organisaties;
3°
[...]
Art. 77.
In de deelraad basisonderwijs
zetelen :
1° afgevaardigden uit het basisonderwijs. Deze
afgevaardigden bestaan uit vertegenwoordigers van :
- de
inrichtende machten;
- de directeurs;
- het
personeel;
- de ouders;
2° afgevaardigden
uit de CLB's;
3° afgevaardigden uit sociaal-economische
organisaties en/of anderzijds sociaal-culturele
organisaties;
4°
[...]
In
de deelraad secundair onderwijs zetelen :
1° afgevaardigden
uit het secundair onderwijs. Deze afgevaardigden bestaan uit vertegenwoordigers
van :
- de inrichtende machten;
- de
directeurs;
- het personeel;
- de
ouders;
- de leerlingen;
2° afgevaardigden
uit de CLB's;
3° afgevaardigden uit enerzijds
sociaal-economische organisaties en anderzijds sociaal-culturele
organisaties;
4°
[...]
In
de deelraad levenslang en levensbreed leren zetelen :
1°
afgevaardigden uit het deeltijds kunstonderwijs, de centra voor
volwassenenonderwijs en de centra voor basiseducatie. Deze afgevaardigden
bestaan uit vertegenwoordigers van :
- de inrichtende
machten;
- de directeurs van het deeltijds kunstonderwijs en de
centra voor volwassenenonderwijs en de
[directeurs]
van de centra voor
basiseducatie;
- het personeel;
- de
cursisten;
2° afgevaardigden uit, enerzijds,
sociaal-economische organisaties en, anderzijds, sociaal-culturele
organisaties;
3°
[...]
In
de deelraad hoger onderwijs zetelen :
1° afgevaardigden uit
de hogescholen en universiteiten. Deze afgevaardigden bestaan uit
vertegenwoordigers van :
- de
instellingshoofden;
- het personeel;
- de
studenten;
2° afgevaardigden uit enerzijds
sociaal-economische organisaties en anderzijds sociaal-culturele
organisaties.
Art. 78.
De regering bepaalt de nadere
samenstelling van de raden.
Onderafdeling 2. - Wijze van
samenstelling
Art. 79.
[ De afvaardiging in de raden komt tot stand door aanduiding.]
Voor elke
afgevaardigde wordt een plaatsvervanger aangesteld. De regering kan nadere
regelen inzake de plaatsvervanging
bepalen.
[ Bij uitputting van de lijst van
verkozen directeurs wordt de vertegenwoordiging van deze geleding aangeduid in
onderling overleg door het Gemeenschapsonderwijs, de representatieve
verenigingen van inrichtende machten en de representatieve
vakorganisaties.]
Art. 80.
De aanduiding van de
afgevaardigden gebeurt als volgt :
1° de Vlaamse
Hogescholenraad duidt de vertegenwoordigers van de instellingshoofden van de
hogescholen aan;
2° de Vlaamse Interuniversitaire Raad
duidt de vertegenwoordigers van de instellingshoofden van de universiteiten
aan;
3° het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve
verenigingen van inrichtende machten duiden de vertegenwoordigers van de
inrichtende machten aan;
4° het Gemeenschapsonderwijs en de
representatieve verenigingen van inrichtende machten duiden de
vertegenwoordigers van de CLB's aan;
5° de representatieve
vakorganisaties duiden de vertegenwoordigers van het personeel
aan;
6° de leerlingenkoepelverenigingen duiden de
vertegenwoordigers van leerlingen uit het secundair onderwijs
aan;
7° de studentenkoepelverenigingen duiden de
vertegenwoordigers van studenten aan;
8° de
ouderkoepelverenigingen duiden de vertegenwoordigers van de ouders
aan;
9° de SERV duidt de afgevaardigden van
sociaaleconomische organisaties aan;
10° de door de
regering daartoe gemachtigde organisatie duidt de afgevaardigden van
sociaal-culturele organisaties aan;
[ 11° de afgevaardigden van de representatieve vakorganisaties enerzijds en het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve verenigingen van inrichtende machten anderzijds duiden in onderling overleg de afgevaardigden van de directeurs aan.]
[Op
verzoek van een verantwoordelijk bestuurslid van een representatieve
vakorganisatie, krijgt een vakbondsafgevaardigde dienstvrijstelling om de
vergaderingen van de Vlaamse Onderwijsraad bij te wonen. De dienstvrijstelling
wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit. Het personeelslid
behoudt het recht op een salaris.]
Art. 81 en 82.
[...]
Art. 83.
[ De representatieve vakorganisaties, het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve verenigingen van inrichtende machten respecteren bij de aanduiding van de afgevaardigden van de directeurs het evenwicht tussen het officieel en het vrij onderwijs.
]
Onderafdeling 3. -
Onverenigbaarheden
Art. 84.
Een mandaat in een raad is
onverenigbaar met :
1° de in
[artikel III.97, tweede lid, van het Bestuursdecreet van 7 december 2018]
bedoelde
mandaten, ambten en hoedanigheden, met uitzondering van het ambt van
personeelslid van het gemeenschapsonderwijs;
2° de
hoedanigheid van algemeen voorzitter;
3° de hoedanigheid
van personeelslid van de onderwijsinspectie van de Vlaamse
Gemeenschap.
Onderafdeling 4. - Duur van het
mandaat
Art. 85.
De mandaten worden toegekend
voor een periode van vier jaar. Een mandaat is
hernieuwbaar.
Afdeling 2. - Algemeen voorzitter en algemeen
secretaris
Art. 86.
De algemeen voorzitter wordt door
de algemene raad verkozen uit een lijst van kandidaten na een openbare
oproep.
De algemeen voorzitter kan de raadsvergaderingen
bijwonen, maar is niet stemgerechtigd.
Art. 87.
De algemeen secretaris wordt door
de algemene raad aangesteld na een openbare oproep.
De algemeen
secretaris kan de vergaderingen van de raden bijwonen, maar is niet
stemgerechtigd.
HOOFDSTUK V. - Externe experten
Art. 88.
Kabinetsleden, personeelsleden van het
departement, leden van de onderwijsinspectie en deskundigen van hogescholen en
universiteiten kunnen worden uitgenodigd op de vergaderingen van de raden om de
behandelde aangelegenheden toe te lichten.
HOOFDSTUK VI. - Werking
Art. 89.
De regering sluit voor een periode van
vier jaar een beleidsovereenkomst met de VLOR over de wederzijdse rechten en
plichten bij de uitvoering van de decretale en conventionele
opdrachten.
De beleidsovereenkomst bepaalt ten minste
:
1° de kwantificering, omschrijving en financiering van
conventionele opdrachten;
2° de wijze waarop de decretale
en conventionele opdrachten worden gerapporteerd, opgevolgd en
geëvalueerd;
3° de wijze waarop geschillen over de
uitvoering van voornoemde opdrachten worden beslecht;
4° de
wijze waarop de regering en de verschillende geledingen binnen de VLOR in
overleg treden over projecten en hervormingen met een pedagogische
doelstelling. Ten minste wordt daarbij een werkgroep opgericht waarin het
Gemeenschapsonderwijs en de inrichtende machten zijn
vertegenwoordigd;
5° de wijze waarop technische werkgroepen
worden opgericht. Inzonderheid worden technische werkgroepen opgericht voor het
deeltijds kunstonderwijs en de centra voor
leerlingenbegeleiding;
6° de vormen van financiële en
doelmatigheidscontrole;
7° de wijze waarop de
beleidsovereenkomst kan worden aangepast, verlengd of
ontbonden.
Art. 90.
De algemene raad regelt de interne
werking van de VLOR in een huishoudelijk reglement, dat ten minste bepaalt
:
1° de taakverdeling tussen de algemene raad en de
deelraden;
2° de wijze waarop de voorzitters van de
deelraden worden aangeduid;
3° de samenstelling, werking en
bevoegdheden van het vast bureau en de algemeen secretaris. De algemeen
secretaris maakt van rechtswege deel uit van het vast bureau. Noch de algemeen
secretaris noch het vast bureau kunnen worden belast met het verstrekken van
een advies.
Art. 91.
De VLOR bezit alle bevoegdheden die
rechtstreeks of onrechtstreeks noodzakelijk of nuttig zijn voor de uitoefening
van zijn opdracht, met inbegrip van het sluiten van overeenkomsten, het
oprichten van of deelnemen in andere rechtspersonen.
Art. 92.
De regering bepaalt de
personeelsformatie van het permanent secretariaat.
[
De Vlaamse
Onderwijsraad kan personeelsleden tewerkstellen die overeenkomstig hun geldende
rechtspositie een verlof wegens bijzondere opdracht of een verlof wegens
opdracht hebben opgenomen.
Op de personeelsleden die bij de
Vlaamse Onderwijsraad overeenkomstig een verlof wegens bijzondere opdracht of
een verlof wegens opdracht zijn tewerkgesteld, zijn de artikelen X.9 tot en met
X.12 van het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari van 2006 van
toepassing.
Aan de personeelsleden die bij de Vlaamse
Onderwijsraad overeenkomstig een verlof wegens bijzondere opdracht of een
verlof wegens opdracht zijn tewerkgesteld, wordt per werkdag een
verblijfsvergoeding van 9,50 euro tegen 100 %, toegekend.
Deze
verblijfsvergoeding wordt niet toegekend voor vakantie-, verlof- en ziektedagen
en wordt maandelijks na vervallen termijn uitbetaald.
Deze
verblijfsvergoeding is gekoppeld aan de evolutie van de gezondheidsindex
overeenkomstig de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel
waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de
consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld, zoals gewijzigd door het
koninklijk besluit nr. 178 van 30 december 1982 en onverminderd artikel 2 van
het koninklijk besluit van 24 december 1993 ter uitvoering van de wet van 6
januari 1989 tot vrijwaring van 's lands
concurrentievermogen.
]
[...]
HOOFDSTUK VII. - Financiering
Art. 93.
De VLOR beschikt over een dotatie die
jaarlijks wordt ingeschreven op de begroting van de Vlaamse
Gemeenschap.
De dotatie omvat kredieten voor werking en
huisvesting en voor de bezoldiging van het personeel. De dotatie kan niet
worden gebruikt voor de financiering van andere
rechtspersonen.
Art. 94.
De beleidsovereenkomst voorziet in de
financiële middelen nodig voor de uitvoering van de conventionele
opdrachten van de VLOR.
Art. 95.
De VLOR kan schenkingen, giften en
legaten in ontvangst nemen.
HOOFDSTUK VIII. - Opheffings- en
inwerkingtredingsbepalingen
Art. 96.
De volgende regelingen worden
opgeheven :
1° titel IX van het decreet van 31 juli 1990
betreffende het onderwijs-II;
2° het besluit van de Vlaamse
regering van 24 juli 1996 houdende de samenstelling van raden en afdelingen van
de Vlaamse Onderwijsraad.
Art. 97.
De bepalingen van deze titel treden in
werking op een door de Vlaamse regering vast te stellen
datum.
TITEL V. - Wijzigingsbepalingen
HOOFDSTUK I. - Subsidiëring van
ouderkoepelverenigingen
Art. 98.
Het decreet van 20 juni 1996
betreffende de subsidiëring van de ondersteuningscentra van
ouderverenigingen en van erkende verenigingen die vorming voor ouders van
schoolgaande kinderen organiseren wordt vervangen door wat volgt :
...
HOOFDSTUK II. - Opheffings- en
inwerkingtredingsbepalingen
Art. 99.
Het besluit van de Vlaamse regering van
20 juni 1996 tot vastlegging van de beoordelingsprocedure van de
vormingsprojecten voor ouders wordt opgeheven.
Art. 100.
De bepalingen van deze titel treden in
werking op 1 januari 2005.