OPGEHEVEN: Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de organisatie
van tijdelijke projecten in het Deeltijds Kunstonderwijs
goedkeuringsdatum
23 MAART 2007
publicatiedatum
B.S.18/06/2007
datum laatste wijziging
04/05/2018
COORDINATIE
B.Vl.R. 28-10-2016 - B.S. 29-12-2016
B.Vl.R. 04-5-2018 - B.S. 28-8-2018
De Vlaamse Regering
Gelet op het decreet van 9 december 2005 betreffende de
organisatie van tijdelijke projecten in het onderwijs;
Gelet op het decreet van 13 juli 2001 betreffende het
Onderwijs-XIII-Mozaïek, inzonderheid op artikel IX.2, §
2;
Gelet op het decreet van 14 februari 2003
betreffende het Onderwijs XIV, inzonderheid op artikel X.39, 1° en 2°
en artikel X.40;
Gelet op het akkoord van de
Vlaamse minister, bevoegd voor de Begroting, gegeven op 13 oktober
2006;
Gelet op het overleg dat, ingevolge artikel
5 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de
onderwijswetgeving, met de afgevaardigden van de inrichtende machten heeft
plaatsgehad op 26 oktober 2006;
Gelet op het
advies van de Vlaamse Onderwijsraad, gegeven op 26 oktober
2006;
Gelet op protocol nr. 614 van 15 december
2006 houdende de conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de
gemeenschappelijke vergadering van het sectorcomité X en van
onderafdeling Vlaamse Gemeenschap van afdeling 2 van het comité voor de
provinciale en plaatselijke overheidsdiensten;
Gelet op protocol nr. 379 van 15 december 2006 houdende de
conclusies van de onderhandelingen die gevoerd werden in de vergadering van het
overkoepelend onderhandelingscomité van het vrij gesubsidieerd
onderwijs;
Gelet op het advies 42.266/1 van de
Raad van State, gegeven op 22 februari 2007, met toepassing van artikel 84,
§ 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van
State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van
Werk, Onderwijs en Vorming;
Na
beraadslaging,
Besluit :
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.
De bepalingen van dit besluit zijn van
toepassing op door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde
instellingen voor deeltijds kunstonderwijs.
Art. 2.
Voor de toepassing van dit besluit wordt
verstaan onder :
1° het decreet : het
decreet
van 9 december 2005 betreffende de organisatie van tijdelijke
projecten in het onderwijs;
2° het organisatiebesluit
beeldende kunst : het
besluit
van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 houdende de organisatie
van het deeltijds kunstonderwijs, studierichting beeldende kunst;
3° het organisatiebesluit muziek, woordkunst en dans : het
besluit
van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 houdende de organisatie
van het deeltijds kunstonderwijs, studierichtingen muziek, woordkunst en
dans;
4° de besluiten inzake bekwaamheidsbewijzen : het
besluit
van 31 juli 1990 van de Vlaamse Regering betreffende de
bekwaamheidsbewijzen, de weddenschalen, het prestatiestelsel en de
bezoldigingsregeling van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel
en van het opvoedend hulppersoneel van de onderwijsinstellingen voor deeltijds
kunstonderwijs, studierichting "Beeldende kunst" en het
besluit
van 31 juli 1990 van de Vlaamse Regering betreffende de
bekwaamheidsbewijzen, de weddenschalen, het prestatiestelsel en de
bezoldigingsregeling van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel
en van het opvoedend hulppersoneel van de onderwijsinstellingen voor deeltijds
kunstonderwijs, studierichtingen "Muziek", "Woordkunst" en
"Dans";
5° de minister : de Vlaamse minister bevoegd voor
het Onderwijs;
6° voordrachtgever : lesgever die op
contractuele basis diensten levert in een tijdelijk project. Betrokkene valt
niet onder de toepassing van het
decreet
van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige
personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra
voor leerlingenbegeleiding of van het
decreet
van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde
personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs;
7° de
inspectie : de inspectie bevoegd voor het deeltijds
kunstonderwijs.
HOOFDSTUK II. - Soorten tijdelijke
projecten
Art. 3.
Er kunnen twee soorten tijdelijke
projecten georganiseerd worden :
a) onderwijsvernieuwende
projecten,
b) doelgroepspecifieke
projecten.
Ook tijdelijke projecten die onderwijsvernieuwing en
doelgroepspecificiteit combineren zijn mogelijk.
HOOFDSTUK III. - Doelstellingen en tijdsduur van
tijdelijke projecten
Art. 4.
Onderwijsvernieuwende projecten beogen de
invulling van nieuwe leerbehoeften door :
a) een opleiding te
organiseren die inhoudelijk niet voorzien is in de opties, vakken en
lessenroosters zoals opgesomd in het organisatiebesluit beeldende kunst en het
organisatiebesluit muziek, woordkunst en dans;
b) bestaande
vakken en/of opties en/of lessenroosters te herorganiseren;
c)
samenwerking met derden te stimuleren.
Art. 5.
Doelgroepspecifieke projecten zijn gericht
op jongeren of volwassenen die ondervertegenwoordigd zijn in de instelling voor
deeltijds kunstonderwijs die het project organiseert en beogen de aanpassing
van de bestaande vakken en/of opties en/of lessenroosters aan de specifieke
noden van deze doelgroep.
Art. 6.
De minister kan jaarlijks
vóór 1 november de beleidsprioriteiten voor onderwijsvernieuwende
of doelgroepspecifieke projecten bepalen.
Voor de voor het
schooljaar 2007-2008 in te dienen projecten bepaalt de minister eventuele
beleidsprioriteiten vóór 1 januari
2007.
Art. 7.
De projecten kunnen maximaal 4 schooljaren
duren.
HOOFDSTUK IV. - Aanvraag van tijdelijke
projecten
Art. 8.
Voor alle projecten bezorgt de inrichtende
macht een aanvraagdossier aan het Ministerie van Onderwijs en Vorming ten
laatste op 1 januari vóór het schooljaar waarin het project van
start gaat; de postdatum geldt als bewijs. In een schooljaar waarin
gemeenteraadsverkiezingen plaatsvinden, bezorgt de inrichtende macht het
dossier ten laatste op 1 maart.
Het aanvraagdossier bevat de
volgende elementen :
1° identificatiegegevens van de
aanvragende hoofdinstelling en
projectverantwoordelijke(n);
2° de concrete doelstellingen
van het tijdelijke project;
3° de specifieke doelgroep,
graad en prognose van het aantal leerlingen;
4° de duur van
het tijdelijke project;
5° de inhoudelijke invulling van
het tijdelijke project;
6° het protocol van de
onderhandeling in het lokaal comité;
7° een
overzicht van de afwijkingen vermeld in artikel 15 § 1 die nodig zijn voor
de realisatie van het tijdelijke project en een motivatie voor die
afwijkingen;
8° de opsomming van de concrete
succesfactoren;
9° de opsomming van de te verwachten
eindresultaten;
10° een behoefteonderzoek (inclusief de
regionale spreiding van vergelijkbare projecten);
11°
eventuele samenwerking met partners;
12° in voorkomend
geval een gemotiveerd voorstel in verband met de in artikel 13 § 2
voorziene ondersteuning.
HOOFDSTUK V. - Beoordeling van de aanvragen en
selectie van de tijdelijke projecten
Art. 9.
§ 1. De aanvraagdossiers worden
beoordeeld door een selectiecommissie waarvan de minister de leden aanduidt en
die als volgt is samengesteld :
1° twee inspecteurs bevoegd
voor deeltijds kunstonderwijs;
2° twee experts inzake
onderwijsvernieuwing en projectwerking;
3°één expert inzake kunsteducatie; 4° twee ambtenaren van het
Ministerie van Onderwijs en Vorming.
Een lid van de inspectie
is voorzitter van de selectiecommissie.
§ 2. Bij de beoordeling van de
aanvraagdossiers zal rekening worden gehouden met de volgende criteria
:
1° de mate waarin de aanvraag aantoont dat het tijdelijke
project een nieuwe leerbehoefte invult of nieuwe doelgroepen
aantrekt;
2° de mate waarin de nieuwe opleiding in het
tijdelijke project zich onderscheidt van bestaande opleidingen zoals opgenomen
in het organisatiebesluit beeldende kunst en het organisatiebesluit muziek,
woordkunst en dans;
3° de planmatigheid en doelgerichtheid
van het tijdelijke project;
4° de verhouding tussen de
gevraagde uren-leraar en/of werkingsmiddelen voor voordrachtgevers en de
projectinvulling;
5° de door de minister vastgelegde
beleidsprioriteiten;
6° de mate van betrokkenheid van het
personeel;
7° de mate waarin de doelstellingen van het
project objectief evalueerbaar zijn;
8° de mate waarin
eventuele afwijkingen van de regelgeving gemotiveerd worden.
§ 3. Bij gelijkwaardigheid van de
aanvraagdossiers wordt bij de beoordeling tevens rekening gehouden met de
regionale spreiding en de spreiding over de representatieve verenigingen van de
schoolbesturen of inrichtende machten en het
Gemeenschapsonderwijs.
§ 4. Op advies van de selectiecommissie
legt de minister binnen een termijn van 6 weken na de uiterste indieningsdatum
van de projectaanvragen zoals bepaald in artikel 8 een voorstel voor
goedkeuring van tijdelijke projecten voor aan de Vlaamse
Regering.
HOOFDSTUK VI. - Opvolging, begeleiding en
evaluatie
Art. 10.
De pedagogische begeleidingsdiensten
ondersteunen de instellingen die erom verzoeken bij de tijdelijke
projecten.
Art. 11.
§ 1. Bij het Departement Onderwijs en
Vorming van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming wordt een stuurgroep
opgericht die enerzijds belast is met opvolging van de tijdelijke projecten en
van de wijze van begeleiding en ondersteuning, anderzijds met de taken vermeld
in artikel 12, § 3 en 16, § 1. De stuurgroep is samengesteld uit
:
1° afgevaardigden van het Departement Onderwijs en
Vorming van het Vlaams Ministerie van Onderwijs en
Vorming;
2° afgevaardigden van het Gemeenschapsonderwijs en
van de representatieve verenigingen van de schoolbesturen of inrichtende
machten;
3° afgevaardigden van de pedagogische
begeleidingsdiensten;
4° afgevaardigden van de
representatieve vakorganisaties;
5° externe
experts.
De minister wijst de leden van de stuurgroep
aan.
§ 2. De Vlaamse Onderwijsraad wordt op
regelmatige tijdstippen geïnformeerd over de voortgang van de tijdelijke
projecten.
Art. 12.
§ 1. De inspectie houdt toezicht op de
kwaliteit van de projecten.
§ 2. De instelling maakt, in samenwerking
met de pedagogische begeleidingsdiensten indien ze daarom verzoekt, voor elk
project jaarlijks een zelfevaluatie op en bezorgt deze ten laatste op 30
september aan het Ministerie van Onderwijs en Vorming. De zelfevaluatie bevat
minstens een schriftelijk verslag en relevante gegevens over het project,
waaronder een evolutie van de gegevens die in de projectaanvraag worden vermeld
zoals bedoeld in artikel 8 van dit besluit. De minister kan bijkomende
richtlijnen met betrekking tot de zelfevaluatie bepalen.
§ 3. Bij afloop van een project legt de
inspectie haar evaluatieresultaten voor aan de stuurgroep. Het geheel van de
evaluatieresultaten en de daaruit voortvloeiende beleidsaanbevelingen maakt het
voorwerp uit van een rapport, opgemaakt onder de verantwoordelijkheid van de
stuurgroep, dat aan de minister wordt
bezorgd.
HOOFDSTUK VII. - Toekennen en aanwenden van de
middelen
Art. 13.
§ 1. Een tijdelijk project kan zonder
extra ondersteuning georganiseerd worden. In dat geval kan de instelling er
maximaal 3% van haar organieke urenpakket, toegekend op basis van de organieke
leerlingentelling van 1 februari van het voorafgaande schooljaar, aan besteden.
Indien die 3 % niet overeenstemmen met minstens 12 wekelijkse uren-leraar uit
dit organieke urenpakket, kan de academie tot 12 wekelijkse uren-leraar
gebruiken voor tijdelijke projecten.
§ 2. Aan een tijdelijk project met extra
ondersteuning kan conform de bepaling in artikel 5 § 1 van het decreet
minimum 4 en maximum 32 uren-leraar, en/of werkingsmiddelen voor
voordrachtgevers ten bedrage van maximum 25.000 euro, en/of maximum 4 uren
administratieve ondersteuning worden toegekend.
§ 3. Indien extra ondersteuning toegekend
wordt in de vorm van uren-leraar, wendt de inrichtende macht die uitsluitend
aan voor de uitvoering van het project, door betrekkingen op te richten
rekening houdend met de regels voor de aanwending van uren-leraar zoals die in
artikel 45 van het organisatiebesluit muziek, woordkunst en dans en artikel 37
van het organisatiebesluit beeldende kunst bepaald zijn.
§ 4. Indien extra ondersteuning toegekend
wordt in de vorm van werkingsmiddelen voor voordrachtgevers, wendt de
inrichtende macht die uitsluitend aan voor het inzetten van voordrachtgevers in
het goedgekeurde project.
§ 5. De extra toegekende ondersteuning
zoals bedoeld in § 2 kan voor het volgende schooljaar worden herzien
indien uit de leerlingentelling van 1 februari van het lopende schooljaar
blijkt dat minder regelmatige leerlingen zijn ingeschreven in het tijdelijke
project dan verwacht in de
projectaanvraag.
HOOFDSTUK VIII. - Personeelsleden in tijdelijke
projecten
Art. 14.
De besluiten inzake bekwaamheidsbewijzen
zijn van toepassing op de opdrachten in tijdelijke projecten, met dien
verstande dat voor tijdelijke projecten die met afwijkende vakbenamingen
werken, de bekwaamheidsbewijzen voor de vakken die niet opgenomen zijn in de
bijlagen bij die besluiten, als volgt zijn :
Rubricering | Bekwaamheidsbewijs | Salarisschaalcode in LG en MG | Salarisschaalcode in HG en SG |
Voldoende geacht | Ten minste master + BPB | 301 | 501 |
Voldoende geacht | HKO 3° + BPB | 301 | 501 |
Voldoende geacht | HKO 2° + BPB | 301 | 347 |
Voldoende geacht | HKO 1° + BPB | 301 | 302 |
Voldoende geacht | Ten minste PBA (professioneel gerichte bachelor)
+ BPB | 301 | 302 |
Ander | Ten minste HSO | 300 | 384 |
HOOFDSTUK IX. - Afwijkingen van decretale en
reglementaire bepalingen
Art. 15.
§ 1. Indien nodig voor de realisatie van
het tijdelijke project kunnen de volgende afwijkingen gelden voor de
organisatie van de tijdelijke projecten :
1° De afwijkende
bepalingen op de decreten rechtspositie die voor betrekkingen opgericht met
extra ondersteuning opgenomen zijn in artikel 5, § 2 van het decreet,
kunnen eveneens van toepassing gemaakt worden op de betrekkingen in tijdelijke
projecten die binnen het organieke urenpakket georganiseerd worden, zoals
bedoeld in artikel 13, § 1 van dit besluit;
2°
Instellingen die een tijdelijk project met extra ondersteuning organiseren,
kunnen de leerling die al inschrijvingsgeld betaald heeft voor een andere
organieke optie of project in dezelfde studierichting, in afwijking van
[artikel II.32 van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs, afzonderlijk het inschrijvingsgeld laten betalen zoals bepaald in dezelfde Codificatie, deel II].
Op voorwaarde
dat de afwijking van het eerste lid toegepast wordt, is de leerling in een
tijdelijk project met extra ondersteuning die al financierbaar is voor een
andere organieke optie of project in dezelfde studierichting, in afwijking van
artikel 42, § 2
van het organisatiebesluit muziek, woordkunst en dans of van
artikel 28, § 1
van het organisatiebesluit beeldende kunst afzonderlijk
financierbaar;
3° Afwijkingen van het minimumaantal
lestijden en de regels voor de organisatie van evaluaties en examens, zoals
bepaald in [artikel II.13 en artikel II.20, § 3, van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs] en artikelen 9, 19, 20, 21, 22, 25, 26 en 27 van
het organisatiebesluit beeldende kunst en artikelen 29, 30, 32, 33, 34, 37, 38,
39 en 40 van het organisatiebesluit muziek, woordkunst en
dans;
4° Afwijkingen van de bepaling dat kunstonderwijs
wordt verstrekt gedurende veertig weken per jaar, naar rato van minimum
één wekelijkse lestijd en maximum twaalf wekelijkse lestijden,
zoals bepaald in [artikel II.1 van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs];
5° Afwijkingen van de bepalingen over
studierichtingen, opties, vakken, lessenroosters en groepering zoals bepaald in
artikel 4, 5, 6, 7 § 1, § 2 en § 5, en 10 van het
organisatiebesluit beeldende kunst en artikelen 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10 § 1
en 11 van het organisatiebesluit muziek, woordkunst en
dans.
§ 2. Indien projecten geselecteerd worden
die voor hun realisatie één of meer van de afwijkingen bedoeld in
§ 1 vereisen, zullen deze afwijkingen per geselecteerd project worden
gemotiveerd in een door het Vlaams Parlement te bekrachtigen besluit van de
Vlaamse Regering.
B.Vl.R.
van 28-10-2016
HOOFDSTUK X. - Sancties
Art. 16.
§ 1. Als de inspectie of de stuurgroep,
vermeld in artikel 11, § 1, bij een tijdelijk project vaststelt dat de
doelstellingen, vermeld in artikel 4 en 5, niet worden nagestreefd of dat een
project waarvoor één of meer afwijkingen van de regelgeving zijn
toegestaan, een andere afwijking toepast dan de bij besluit van de Vlaamse
Regering bepaalde en door het Vlaams Parlement bekrachtigde afwijkingen voor
dat project, dan moet, mits beslissing van deze stuurgroep en binnen een
redelijke termijn die zij vastlegt, dit tijdelijk project bijgestuurd worden of
aan deze afwijking een einde worden gesteld. Een redelijke termijn houdt
rekening met de belangen van leerlingen en personeel.
§ 2. Indien het tijdelijke project niet
wordt bijgestuurd of aan de afwijking bedoeld in § 1 geen einde wordt
gesteld binnen een redelijke termijn, dan beslist de Vlaamse Regering over het
stopzetten door de onderwijsoverheid van de ondersteuning van het tijdelijke
project en houden de afwijkingen van de wettelijke en decretale bepalingen,
vermeld in artikel 15 § 1, op te bestaan voor het betrokken tijdelijke
project.
HOOFDSTUK XI. - Slotbepalingen
Art. 17.
Dit besluit heeft uitwerking met ingang
van 5 december 2006.
Art. 18.
De minister is belast met de uitvoering
van dit besluit.