Besluit van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van
de regels die de behoefte aan nieuwbouw of uitbreiding bepalen en van de
fysische en financiële normen voor de schoolgebouwen, internaten
[, centra voor leerlingenbegeleiding en leersteuncentra]
goedkeuringsdatum
05 OKTOBER 2007
publicatiedatum
B.S.09/11/2007
datum laatste wijziging
24/11/2023
COORDINATIE
(1)
B.Vl.R. van 19/11/2010 (B.S. 08/12/2010)
(2)
B.Vl.R. van 22/09/2023 (B.S. 23/11/2023)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse besluiten van de Vlaamse
Regering betreffende de structuur, organisatie en financiering van het leerplichtonderwijs en betreffende
onderwijsinfrastructuur en onderwijsinspectie ;
De Vlaamse Regering,
Gelet op de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige
bepalingen van de onderwijswetgeving, inzonderheid artikel 13, § 1,
2°, vervangen bij het decreet van 5 juli 1989 en gewijzigd bij het decreet
van 31 juli 1990;
Gelet op het besluit van de
Vlaamse Regering van 27 februari 1992 houdende vaststelling van de regels die
de behoefte aan nieuwbouw of uitbreiding bepalen en van de fysische en
financiële normen voor de schoolgebouwen, internaten en
psycho-medisch-sociale centra;
Gelet op het
akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 18 juli
2007;
Gelet op het advies van de Raad van State,
gegeven op 12 september 2007;
Op voorstel van de
Vlaamse minister van Werk, Onderwijs en Vorming;
Na beraadslaging,
Besluit :
TITEL I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.
§ 1. Dit besluit is van toepassing op de
door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierde of gesubsidieerde:
-
instellingen van het gewoon en het buitengewoon kleuter-, lager en
basisonderwijs;
- instellingen van het voltijds gewoon-, het
buitengewoon- en het deeltijds gewoon secundair onderwijs;
-
instellingen voor volwassenenonderwijs;
- instellingen voor
deeltijds kunstonderwijs;
- centra voor
leerlingenbegeleiding;
- internaten, met uitzondering van de
internaten die gehecht zijn aan een gesubsidieerde instelling voor buitengewoon
onderwijs en van de paramedische installaties van deze
instellingen.
[- leersteuncentra;]
§ 2. De normen van dit besluit zijn van
toepassing op de vestigingsplaatsen van instellingen, centra of internaten waar
de werken uitgevoerd worden.
Art. 2.
Voor de toepassing van dit besluit wordt
verstaan onder:
1° de wet: de
wet
van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de
onderwijswetgeving, zoals gewijzigd;
2° AGIOn: het
Agentschap voor Infrastructuur in het Onderwijs;
3° de
commissie: de commissie van deskundigen zoals omschreven in artikel
6;
4° vestigingsplaats: alle gebouwde en ongebouwde
onroerende goederen die ingeplant zijn op eenzelfde kadastraal perceel of op
aaneengesloten kadastrale percelen en die volledig of gedeeltelijk door
personeelsleden van de betrokken instelling gebruikt worden voor
onderwijsactiviteiten, of als internaat of centrum voor
leerlingenbegeleiding;
5° leerling: de regelmatige
leerling, intern of cursist die in aanmerking komt voor financiering of
subsidiëring;
6° omkaderingsgewicht: het
omkaderingsgewicht bedoeld in artikel 67 van het decreet van 1 december 1998
betreffende de centra voor leerlingenbegeleiding;
7°
aankoop: de verwerving van een gebouw dat in aanmerking komt voor een
bestemming in het onderwijs, voor een internaat of voor een centrum voor
leerlingenbegeleiding;
8° nieuwbouw: alle werken die
strekken tot de oprichting van nieuwe gebouwen, de uitbreiding van de bestaande
gebouwen of verwezenlijking van de buiteninfrastructuren, exclusief de
uitbreidingswerken zoals bepaald bij ‹ verbouwingswerken
›;
9° verbouwingswerken: alle werken die uitgevoerd
worden aan bestaande gebouwen of buiteninfrastructuren, met inbegrip van kleine
uitbreidingswerken met een maximale bruto-oppervlakte van 30
m2;
10° eerste uitrusting: de uitrusting die wordt
aangebracht in een nieuw of aangepast gebouw, die onontbeerlijk is voor het
gebruik van de infrastructuur en die onroerend is uit haar aard of door de
bestemming;
11° VL 100: de permanente administratieve
bijlage bij de bijzondere bestekken betreffende de overeenkomsten van
bouwwerken, goedgekeurd door de Vlaamse Regering op 22 juli
1998;
12°
[Energiedecreet : het decreet van 8 mei 2009 houdende algemene bepalingen betreffende het energiebeleid.]
[13° punten leersteun: omkaderingseenheden die de leersteuncentra ontvangen om leersteun te bieden als vermeld
in artikel 35 tot en met 43 van het decreet van 5 mei 2023 over leersteun.]
Art. 3.
Voor de vaststelling van de maximale
bruto-oppervlakte wordt rekening gehouden met de school- of internaatsbevolking
en het overeenstemmend lestijdenpakket op de tellingsdatum die gebruikt wordt
voor het vaststellen van het aantal ambten voor de school of het internaat
volgens de wettelijke, decretale of reglementaire
bepalingen.
Deze tellingsdatum heeft betrekking op het
schooljaar dat de principiële beslissing, waardoor het bevoegde
bestuursorgaan van het Gemeenschapsonderwijs of AGION een bouwprogramma van
werken goedkeurt, volledig voorafgaat of recenter.
Voor de
centra voor leerlingenbegeleiding wordt rekening gehouden met het
omkaderingsgewicht.
[Voor de leersteuncentra wordt rekening gehouden met het aantal ontvangen punten leersteun.]
Ieder ander relevant element moet worden
onderworpen aan het advies van de commissie.
Art. 4.
Het bevoegde bestuursorgaan van het
Gemeenschapsonderwijs of AGIOn beslist over de uit te voeren afbraakwerken en
over de lokalen met technische vereisten zoals de voorzieningen voor het
stoken, de klimaatregeling, de machinekamer van de liften, de hoogspanning en
de zuivering. De bruto-oppervlakten van deze lokalen behoren niet tot de
toegelaten maximale bruto-oppervlakten die in dit besluit zijn
voorgeschreven.
Art. 5.
§ 1. Dit artikel heeft betrekking op
alle gevallen waarbij infrastructuur ter beschikking wordt gesteld van meerdere
instellingen of vestigingsplaatsen van één of meerdere
inrichtende machten.
Er wordt rekening gehouden met de
vermindering van de bestaande bruto-oppervlakte conform de bepalingen van
artikel 9, § 1.
Voor alle in §§ 2, 3 en 4
beschreven gevallen kunnen de bevoegde bestuursorganen van het
Gemeenschapsonderwijs of AGIOn slechts een beslissing nemen na het advies van
de commissie, zoals bepaald in artikel 6, § 3.
§ 2. In het geval één of
meerdere inrichtende machten de uitdrukkelijke verbintenis hebben aangegaan om
de turnzaal ter beschikking te stellen van verschillende instellingen of
vestigingsplaatsen mogen de toegelaten bruto-oppervlakten of het aantal
lestijden lichamelijke opvoeding samengevoegd worden. De verschillende
inrichtende machten dienen evenwel een uitdrukkelijke schriftelijke verbintenis
aan te gaan waarbij het gezamenlijk gebruik van de infrastructuur voor minimaal
20 jaar wordt vastgelegd.
§ 3. In het geval één of
meerdere inrichtende machten de uitdrukkelijke verbintenis hebben aangegaan om
andere lokalen dan de turnzaal ter beschikking te stellen van verschillende
instellingen of vestigingsplaatsen, wordt de normcontrole uitgevoerd over de
totaliteit van alle betrokken gebouwencomplexen en niet per
onderwijsinstelling.
§ 4. Ten behoeve van scholengroepen en
scholengemeenschappen kan de resterende beschikbare bruto-oppervlakte vrij
worden samengevoegd voor gemeenschappelijke diensten.
Deze
resterende bruto-oppervlakte verkrijgt men door per pakket het verschil te
berekenen tussen enerzijds de som van de fysische normen van de in aanmerking
te nemen vestigingsplaatsen en anderzijds de som van de bestaande
bruto-oppervlakten van deze
vestigingsplaatsen.
Art. 6.
§ 1. Er wordt een commissie van
deskundigen opgericht hierna genoemd "de commissie". Haar leden worden benoemd
door de Vlaamse minister, bevoegd voor onderwijs.
De commissie
bestaat uit :
a. vier leden die de onderwijsnetten
vertegenwoordigen: namelijk twee leden voor het officieel onderwijs en twee
leden voor het gesubsidieerd vrij onderwijs; binnen het officieel onderwijs
vertegenwoordigt één lid het Gemeenschapsonderwijs en
één lid het gesubsidieerd officieel onderwijs;
b.
drie leden, ambtenaren van de diensten of instellingen van de Vlaamse
Gemeenschap ervaren op het gebied van scholenbouw;
c. een lid
van de onderwijsinspectie.
Een voorzitter wordt aangeduid onder
de in b) bedoelde leden.
Voor elk werkend lid is er een
plaatsvervanger die wordt aangeduid door het werkend lid.
Het
secretariaat wordt waargenomen door een ambtenaar van de diensten of
instellingen van de Vlaamse Gemeenschap.
De vertegenwoordiger
van het Gemeenschapsonderwijs wordt voorgedragen door de Raad van het
Gemeenschapsonderwijs. De vertegenwoordigers van het gesubsidieerd onderwijs
worden voorgedragen door de representatieve organisaties van inrichtende
machten van het gesubsidieerd onderwijs.
De reglementering
betreffende reis- en verblijfskosten zoals die geldt voor het personeel van de
diensten en instellingen van de Vlaamse Regering is van overeenkomstige
toepassing op de leden van de commissie die geen personeelslid zijn van deze
diensten of instellingen.
De commissie stelt haar
huishoudelijk reglement op, dat aan de Vlaamse minister, bevoegd voor
onderwijs, ter goedkeuring wordt voorgelegd.
§ 2. De commissie vergadert ten minste
éénmaal om de twee maanden en verleent op vraag van de Raad voor
het Gemeenschapsonderwijs en van AGIOn advies over :
a. de
afwijkingen op de bepalingen van dit besluit;
b. alle in dit
besluit niet voorziene gevallen en overige diverse technische aspecten met
betrekking tot schoolinfrastructuur.
§ 3. Het Gemeenschapsonderwijs en AGIOn
kunnen over de in § 2 bedoelde vragen slechts beslissen na unaniem advies
van de commissie.
Wordt deze unanimiteit tijdens een eerste
vergadering niet bereikt, dan wordt dit advies uitgesteld tot een volgende
vergadering.
De beslissing wordt op de tweede vergadering
genomen met een meerderheid van tweederde van de aanwezige leden. Onthoudingen
zijn niet toegelaten.
§ 4. De commissie kan op eigen
initiatief of op vraag van de Vlaamse minister, bevoegd voor onderwijs, een
evaluatie, advies of voorstel uitbrengen met betrekking tot de toepassing van
dit besluit.
§ 5. De commissie brengt ieder jaar
verslag uit bij de Vlaamse minister, bevoegd voor onderwijs.
De
besturen van het Gemeenschapsonderwijs en AGIOn zijn verplicht haar alle nodige
hulp te verlenen voor de nauwgezette vervulling van haar
opdracht.
TITEL II. - Fysische normen
Art. 7.
§ 1. De fysische normen worden
uitgedrukt in maximale bruto-oppervlakten.
Onder
bruto-oppervlakte van een gebouw wordt verstaan het geheel van de
bruto-vloeroppervlakten van alle vloerniveaus.
De vloerniveaus
zijn in het bijzonder de verdiepingen die geheel of gedeeltelijk onder de grond
zijn gebouwd, de bovengrondse verdiepingen en de verdiepingen voor technische
installaties.
De bruto-vloeroppervlakte van ieder vloerniveau
wordt bepaald door de buitenomtrek van de gebouwdelen die het gebouw begrenzen
op de hoogte van de vloer.
De oppervlakte van de trappen, de
liften en de installatiekokers moet op ieder niveau tot de
bruto-vloeroppervlakte worden gerekend.
§ 2. Worden niet als
bruto-vloeroppervlakte beschouwd :
1° de kruipruimten
tussen de gelijkvloerse verdieping en onderste niveau van het
gebouw;
2° de dakverdiepingen, zolders en kelders die niet
als bruikbare lokalen kunnen worden ingericht;
3° de
technische holle ruimten tenzij deze volkomen afgewerkt zijn, deel uitmaken van
het gebouw en een vrije hoogte hebben van ten minste 2
meter;
4° de uitwendige noodtrappen;
5°
de openingen en holle ruimten van meer dan 4
m2.
Art. 8.
§ 1. De fysische normen, zoals opgenomen
in dit besluit, doen geen afbreuk aan de vigerende wetgeving betreffende onder
andere veiligheid, hygiëne en bescherming van de arbeid.
§ 2. De fysische normen zijn van
toepassing op de aankoop van gebouwen, de gehele of gedeeltelijke nieuwbouw en
de verbouwingswerken.
§ 3. De fysische normen zijn niet van
toepassing op de verbouwingswerken waarvan de kostprijs per vestigingsplaats
niet hoger ligt dan het overeenkomstig artikel 33, § 3 geïndexeerde
bedrag van 125 000 euro.
Art. 9.
§ 1. Van de pakketten van maximale
bruto-oppervlakten van een instelling, centrum of internaat, die volgen uit de
toepassing van dit besluit, worden afgetrokken de overeenstemmende bestaande
bruto-oppervlakten voor de instelling, het centrum of het
internaat.
Daartoe worden de bruto-oppervlakten van de gebouwen
die zijn opgericht :
- vóór 1 januari 1920, in
aanmerking genomen naar verhouding van 70 % van hun
oppervlakte;
- tussen 1 januari 1920 en 31 december 1969, naar
verhouding van 90 %.
§ 2. De aftrek, bedoeld in § 1,
wordt niet doorgevoerd voor oppervlakten die aan hun bestemming worden
onttrokken door de inrichtende macht. Het bewijs hiervan wordt bijgevoegd bij
het investeringsdossier.
HOOFDSTUK I. - Kleuter-, lager of
basisonderwijs
Afdeling 1. - Gewoon kleuter-, lager-, of
basisonderwijs
Art. 10.
§ 1. Voor een vestigingsplaats
van gewoon kleuter- of lager onderwijs wordt de maximale bruto-oppervlakte
vastgesteld als volgt :
a) vestigingsplaatsen met minder dan 72
leerlingen. Het totaal aantal m2 wordt toegekend per reeks van leerlingen,
zoals hierna vermeld :
- minder dan 26 leerlingen: . . . . .
250 m2;
- van 26 tot en met 44 leerlingen: . . . . . 360
m2;
- van 45 tot en met 56 leerlingen: . . . . . 485
m2;
- van 57 tot en met 65 leerlingen: . . . . . 590
m2;
- van 66 tot en met 71 leerlingen: . . . . . 675
m2.
b) vestigingsplaatsen met 72 leerlingen en meer. Het totaal
aantal m2 wordt toegekend volgens de volgende formule :
- van
72 tot en met 165 leerlingen: . . . . . 760 + 7,9 x (aantal regelmatige
leerlingen min 72);
- van 166 tot en met 349 leerlingen: . . .
. . 1495 + 6,9 x (aantal regelmatige leerlingen min 165);
-
vanaf 350 leerlingen: . . . . . 2765 + 6,3 x (aantal regelmatige leerlingen min
349).
§ 2. Indien de werken in een
vestigingsplaats van basisonderwijs worden verricht, worden de in § 1
voorgeschreven oppervlakten vermeerderd met 5 %.
§ 3. Voor de levensbeschouwelijke
lessen, die worden gesubsidieerd of gefinancierd, wordt de toegelaten
bruto-oppervlakte vermeerderd met 42 m2 per erkende godsdienst,
niet-confessionele zedenleer of cultuurbeschouwing.
Voor elke
bijkomende schijf van 1 tot 24 lestijden, die worden gesubsidieerd of
gefinancierd, per erkende godsdienst, niet-confessionele zedenleer of
cultuurbeschouwing boven de 24 wekelijkse lestijden wordt boven de 42 m2 een
bijkomende maximale bruto-oppervlakte van 42 m2
toegestaan.
§ 4. Onverminderd de bepalingen
van artikel 11 beslist het schoolbestuur vrij over de verdeling van de
oppervlakten die als gevolg van §§ 1, 2 en 3 worden toegekend, mits
hun pedagogische bestemming geëerbiedigd
wordt.
Art. 11.
§ 1. Voor alle voorzieningen ten
behoeve van de lichamelijke opvoeding en hun aanhorigheden wordt, voor het
bepalen van de maximale bruto-oppervlakte in §§ 2 en 3, het aantal
kleuters van de betrokken vestigingsplaats vermenigvuldigd met
0,8.
§ 2. Voor de vestigingsplaatsen
met meer dan 40 en minder dan 120 leerlingen, wordt de krachtens artikel 10
toegelaten bruto-oppervlakte vermeerderd met 80 m2, bestemd voor alle
voorzieningen ten behoeve van de lichamelijke opvoeding en hun
aanhorigheden.
§ 3. Voor de vestigingsplaatsen
vanaf 120 leerlingen mag een specifiek lokaal worden opgericht, bestemd voor
alle voorzieningen ten behoeve van de lichamelijke opvoeding en hun
aanhorigheden.
De maximale bruto-oppervlakte van de turnzaal,
met inbegrip van de onontbeerlijke bijgebouwen zoals kleedruimten,
doucheruimten, bergruimten, toegangen, wordt vastgesteld als volgt
:
- van 120 tot en met 220 leerlingen : 320
m2;
- van 221 leerlingen tot en met 490 leerlingen : 485
m2;
- vanaf 491 leerlingen : 805
m2.
Afdeling 2. - Buitengewoon kleuter-, lager, of
basisonderwijs
Art. 12.
De bepalingen van titel II,
Hoofdstuk I, afdeling 1, zijn van toepassing op het buitengewoon kleuter-,
lager of basisonderwijs, met dien verstande dat :
- de maximale
bruto-oppervlakte berekend in overeenstemming met de bepalingen van artikel 10,
§§ 1, 2 en 3 naargelang van de types van onderwijs, wordt
vermenigvuldigd met :
- 1,5 voor
[type basisaanbod]
;
- 1,8 voor de andere types.
- het aantal
leerlingen voor het bepalen van de maximale bruto-oppervlakte in artikel 11,
§§ 1, 2 en 3 wordt vermenigvuldigd met 2.
Deze
verkregen oppervlakten zijn met inbegrip van de paramedische
lokalen.
HOOFDSTUK II. - Secundair
onderwijs
Afdeling 1. - Voltijds secundair
onderwijs
Art. 13.
§ 1. Twee pakketten van maximale
bruto-oppervlakten worden voorgeschreven. Pakket nr. 1 betreft enerzijds de
lokalen waar een pedagogisch en dienstenpakket wordt aangeboden en anderzijds
de lokalen die wegens de aard van de erin gegeven lessen en hun uitrusting
bijzondere afmetingen rechtvaardigen en omvat :
- pakket 1, a
voor de algemene en de technische vakken;
- pakket 1, b voor de
praktische vakken en de kunstvakken van de eerste graad van het voltijds
secundair onderwijs;
- pakket 1, c voor de praktische vakken en
de kunstvakken van de overige jaren van het voltijds secundair
onderwijs.
Pakket nr. 2 heeft betrekking op enerzijds de lessen
besteed aan de algemene vakken lichamelijke opvoeding en sport en anderzijds de
lessen besteed aan de specialiteit sport, gerubriceerd als algemeen, technisch,
of praktisch vak.
§ 2. De inrichtende macht
beslist vrij over de verdeling van de oppervlakten binnen ieder pakket mits hun
pedagogische bestemming wordt
geëerbiedigd.
Art. 14.
§ 1. Het aantal regelmatig
ingeschreven leerlingen dient als grondslag bij de berekening van de
oppervlakten van pakket nr. 1, a, zoals voorzien in artikel
15.
§ 2. Het aantal wekelijkse
uren-leraar dat in de instelling wordt georganiseerd dient als grondslag bij de
berekening van de bruto-oppervlakten van de pakketten nrs. 1, b en 1, c, zoals
voorzien in artikel 16 en pakket 2, zoals voorzien in artikel
18.
Art. 15.
Voor een instelling voor voltijds
secundair onderwijs wordt de maximale bruto-oppervlakte, uitgedrukt in
vierkante meter, van het pakket nr. 1, a vastgesteld volgens de volgende
formule :
- tot en met 100 leerlingen : aantal regelmatige
leerlingen x 22;
- van 101 tot en met 200 leerlingen : 2200 +
12,0 x (aantal regelmatige leerlingen min 100);
- van 201 tot
en met 300 leerlingen : 3400 + 10,0 x (aantal regelmatige leerlingen min
200);
- van 301 tot en met 400 leerlingen : 4400 + 8,5 x
(aantal regelmatige leerlingen min 300);
- van 401 tot en met
500 leerlingen : 5250 + 7,5 x (aantal regelmatige leerlingen min
400);
- van 501 tot en met 600 leerlingen : 6000 + 7,0 x
(aantal regelmatige leerlingen min 500);
- van 601 tot en met
700 leerlingen : 6700 + 6,5 x (aantal regelmatige leerlingen min
600);
- van 701 tot en met 800 leerlingen : 7350 + 6,0 x
(aantal regelmatige leerlingen min 700);
- van 801 tot en met
900 leerlingen : 7950 + 5,5 x (aantal regelmatige leerlingen min
800);
- vanaf 901 leerlingen : 8500 + 5 x (aantal regelmatige
leerlingen min 900).
Art. 16.
§ 1. De maximale
bruto-oppervlakte, uitgedrukt in vierkante meter, van de ruimten voor de
praktische vakken en voor de kunstvakken wordt verkregen door het quotiënt
van de deling van de daarin te verstrekken wekelijkse aantallen uren-leraar
door het getal 32, te vermenigvuldigen met de in §§ 2 en 3
voorkomende toepasselijke coëfficiënten.
§ 2. De maximale
bruto-oppervlakte, uitgedrukt in vierkante meter, van pakket nr. 1, b wordt
berekend op basis van het totaal aantal lestijden die als praktische vak en/of
als kunstvak worden ingericht in de A-stroom en de B-stroom voor de leerjaren
van de eerste graad van het voltijds secundair onderwijs. De toepasselijke
coëfficiënt bedraagt 150.
De bruto-oppervlakte van
pakket nr. 1, b bedraagt echter tenminste 150 m2.
§ 3. De maximale
bruto-oppervlakte, uitgedrukt in vierkante meter, van pakket nr. 1, c wordt
berekend op basis van het totaal aantal lestijden die als praktisch vak en/of
kunstvak worden ingericht in de structuuronderdelen van de verschillende
studiegebieden van de overige jaren van het voltijds secundair onderwijs
:
Studiegebieden | Toepasselijke
coëfficiënt |
Auto : | 300 |
Chemie : | 155 |
Decoratieve technieken : | 175 |
Fotografie : | 155 |
Glastechnieken : | 155 |
Grafische (technieken) communicatie en
media : | 155 |
Handel : | 100 |
Hout : | 175 |
Juwelen : | 100 |
Koeling en warmte : | 155 |
Land- en tuinbouw : | 155 |
Lichaamsverzorging : | 130 |
Maritieme opleidingen : | 175 |
Mechanica-elektriciteit : | 175 |
Mode / Kleding : | 155 |
Muziekinstrumentenbouw : | 155 |
Optiek : | 100 |
Orthopedische technieken : | 100 |
Personenzorg : | 155 |
Tandtechnieken : | 100 |
Textiel : | 155 |
Toerisme : | 100 |
Voeding : | 175 |
Ballet : | 155 |
Beeldende kunsten : | 155 |
Podiumkunsten : | 155 |
§ 4. In afwijking van
§§ 1, 2 en 3 :
a. wordt de maximale bruto-oppervlakte
voor het structuuronderdeel bouw, verkregen :
- voor de
leerjaren van de eerste graad : door het aantal leerlingen die het praktijkvak
bouw volgen te vermenigvuldigen met 3,20 m2;
- voor de overige
leerjaren : door het aantal leerlingen die het studiegebied bouw volgen te
vermenigvuldigen met 18 m2.
Teneinde tegemoet te komen aan de
noodzakelijke opslagruimte voor materiaal en werktuigen wordt de maximale
bruto-oppervlakte, op grond van de voorgaande berekening, vermeerderd met
:
- 230 m2 voor de instellingen die bedoeld praktijkvak
uitsluitend in de leerjaren van de eerste graad inrichten;
-
340 m2 voor de overige instellingen.
b. wordt de maximale
bruto-oppervlakte van het structuuronderdeel hout, berekend overeenkomstig
§§ 1, 2 en 3, ten behoeve van de machinewerkplaats vermeerderd met
:
- 120 m2 voor de leerjaren van de eerste
graad;
- 190 m2 voor de overige
leerjaren.
Art. 17.
De dossiers met betrekking tot de
praktische vakken waarvoor een supplementaire bruto-oppervlakte noodzakelijk
is, worden onderworpen aan het advies van de commissie, zoals bepaald in
artikel 6, § 3.
Art. 18.
§ 1. De maximale
bruto-oppervlakte van pakket nr. 2 wordt berekend als volgt :
-
tot en met 32 lestijden : . . . . . 485 m2;
- tot en met 32
lestijden in een instelling voor voltijds secundair onderwijs waarin een derde
graad of een hogere cyclus wordt georganiseerd : . . . . . 600
m2;
- van 33 tot en met 64 lestijden : . . . . . 805
m2;
- van 65 tot en met 96 lestijden : . . . . . 1200
m2.
§ 2. Voor elke bijkomende schijf
van 1 tot en met 16 lestijden lichamelijke opvoeding boven de 96 lestijden
wordt boven de 1200 m2 een bijkomende maximale bruto-oppervlakte van 200 m2
toegestaan.
Afdeling 2. - Deeltijds beroepssecundair
onderwijs
Art. 19.
§ 1. Voor de lokalen waar de
algemene en de technische vakken worden ingericht is artikel 15 van toepassing
en wordt het verkregen resultaat vermenigvuldigd met 0,3.
§ 2. Voor de lokalen waar de
praktische vakken en de kunstvakken van het deeltijds beroepssecundair
onderwijs worden ingericht dient gebruik te worden gemaakt van de
infrastructuur van de instelling waar het deeltijds beroepssecundair onderwijs
wordt georganiseerd.
De dossiers met betrekking tot de
opleidingen waarvoor een supplementaire bruto-oppervlakte noodzakelijk is,
worden onderworpen aan het advies van de commissie, zoals bepaald in artikel 6,
§ 3.
§ 3. Voor de lokalen waar de
praktische vakken lichamelijke opvoeding en sport van het deeltijds
beroepssecundair onderwijs worden ingericht dient gebruik te worden gemaakt van
de infrastructuur van de instelling waar het deeltijds beroepssecundair
onderwijs wordt georganiseerd.
Voor de berekening van de totale
bruto-oppervlakte van deze lokalen mogen de lestijden lichamelijke opvoeding en
sport worden samengeteld met deze van de instelling waar het deeltijds
beroepssecundair onderwijs wordt
georganiseerd.
Afdeling 3. - Buitengewoon secundair
onderwijs
Art. 20.
§ 1. Twee pakketten van maximale
bruto-oppervlakten worden voorgeschreven. Pakket nr. 1 betreft enerzijds de
lokalen waar een pedagogisch en dienstenpakket wordt aangeboden en anderzijds
de lokalen die wegens de aard van de erin gegeven lessen en hun uitrusting
bijzondere afmetingen rechtvaardigen en omvat :
- pakket 1, a
voor de algemene en de technische vakken;
- pakket 1, b voor de
verschillende opleidingen binnen opleidingsvorm 3.
Pakket nr. 2
heeft betrekking op enerzijds de lessen besteed aan de algemene vakken
lichamelijke opvoeding en sport en anderzijds de lessen besteed aan de
specialiteit sport, gerubriceerd als algemeen, technisch, of praktisch
vak.
§ 2. De inrichtende macht beslist
vrij over de verdeling van de oppervlakten binnen ieder pakket mits hun
pedagogische bestemming wordt
geëerbiedigd.
Art. 21.
§ 1. Het aantal regelmatig
ingeschreven leerlingen dient als grondslag bij de berekening van de
oppervlakten van pakket nr. 1, a, zoals voorzien in artikel
22.
§ 2. Het aantal wekelijkse
uren-leraar dat in de instelling wordt georganiseerd dient als grondslag bij de
berekening van de bruto-oppervlakten van pakket nr. 1, b, zoals voorzien in
artikel 23 en pakket 2, zoals voorzien in artikel
25.
Art. 22.
§ 1. Voor een instelling voor
voltijds buitengewoon secundair onderwijs met opleidingsvormen 1, 2 of 4 wordt
de maximale bruto-oppervlakte, uitgedrukt in vierkante meter, van het pakket
nr. 1, a vastgesteld volgens de volgende formule :
- tot en met
75 leerlingen : aantal regelmatige leerlingen x 25;
- van 76
tot en met 150 leerlingen : 1875 + 15 x (aantal regelmatige leerlingen min
75);
- van 151 tot en met 250 leerlingen : 3000 + 10 x (aantal
regelmatige leerlingen min 150);
- van 251 tot en met 350
leerlingen : 4000 + 9 x (aantal regelmatige leerlingen min
250);
- vanaf 351 leerlingen : 4900 + 8 x (aantal regelmatige
leerlingen min 350).
§ 2. Voor opleidingsvorm 3 wordt
het verkregen resultaat vermenigvuldigd met
1,3.
Art. 23.
§ 1. Voor het buitengewoon
secundair onderwijs van opleidingsvorm 3 wordt de maximale bruto-oppervlakte,
uitgedrukt in vierkante meter, voor de verschillende opleidingen verkregen door
het quotiënt van de deling van de daarin te verstrekken wekelijkse
aantallen uren-leraar door het getal 32, te vermenigvuldigen met de in § 2
voorkomende toepasselijke coëfficiënten.
§ 2. Pakket 1, b
:
Opleidingen | Toepasselijke
coëfficiënt |
Plaatslager : | 300 |
Auto-hulpmechanicien : | 300 |
Loodgieter : | 155 |
Hulpdrukker : | 155 |
Zeefdrukker : | 155 |
Boekbinder : | 155 |
Winkelhulp : | 155 |
Receptiemedewerker : | 155 |
Magazijnmedewerker : | 155 |
Werkplaatsschrijnwerker : | 175 |
Interieurbouwer : | 175 |
Aluminium- en kunststofschrijnwerker
: | 175 |
Meubelstoffeerder : | 175 |
Confectiestikker : | 155 |
Tuinbouwarbeider : | 155 |
Schoenhersteller : | 155 |
Kappersmedewerker : | 155 |
Hoeklasser (constructielasser)
: | 250 |
Plaatbewerker : | 250 |
Verzorgende : | 155 |
Logistiek assistent in ziekenhuizen en
zorginstellingen : | 155 |
Onderhoudshulp in instellingen en
professionele schoonmaak : | 100 |
Hulpwever : | 175 |
Wasserijoperator : | 200 |
Slagersgast : | 175 |
Bakkersgast : | 175 |
Grootkeukenmedewerker : | 175 |
Onderhoudsassistent : | 175 |
§ 3. In afwijking van
§§ 1 en 2 :
a. wordt de maximale bruto-oppervlakte
voor de opleidingen metselaar, vloerder-tegelzetter, en schilder-decorateur
verkregen :
- voor de leerjaren van de eerste fase
(observatiefase) en de tweede fase (opleidingsfase) : door het aantal
leerlingen die deze opleiding volgen te vermenigvuldigen met 3,20
m2;
- voor de leerjaren van de derde fase (kwalificatiefase) en
de facultatieve integratiefase : door het aantal leerlingen die deze opleiding
volgen te vermenigvuldigen met 18 m2.
Teneinde tegemoet te
komen aan de noodzakelijke opslagruimte voor materiaal en werktuigen wordt de
maximale bruto-oppervlakte, op grond van de voorgaande berekening, vermeerderd
met :
- 230 m2 voor de instellingen die bedoelde opleiding
uitsluitend in de eerste en tweede fase inrichten;
- 340 m2
voor de overige instellingen.
b. wordt de maximale
bruto-oppervlakte van de opleidingen werkplaatsschrijnwerker, interieurbouwer
en aluminium- en kunststofschrijnwerker, berekend overeenkomstig §§
1, 2 en 3, ten behoeve van de machinewerkplaats vermeerderd met
:
- 120 m2 voor de leerjaren van de eerste en tweede
fase;
- 190 m2 voor de overige
leerjaren.
Art. 24.
De dossiers met betrekking tot de
opleidingen waarvoor een supplementaire bruto-oppervlakte noodzakelijk is,
worden onderworpen aan het voorafgaandelijk advies van de commissie, zoals
bepaald in artikel 6, § 3.
Art. 25.
§ 1. De maximale
bruto-oppervlakte van pakket nr. 2, zijnde de lokalen waar de vakken
lichamelijke opvoeding en sport en de specialiteit sport, gerubriceerd als
algemeen, technisch of praktisch vak, worden ingericht, wordt berekend als
volgt :
- tot en met 32 lestijden : . . . . . 600 m2;
- van 32 tot en met 64 lestijden : . . . . . 805 m2;
- van 64 tot en met 96 lestijden; . . . . . 1200
m2.
§ 2. Voor elke bijkomende schijf
van 1 tot en met 16 lestijden lichamelijke opvoeding boven de 96 lestijden
wordt boven de 1200 m2 een bijkomende maximale bruto-oppervlakte van 200 m2
toegestaan.
HOOFDSTUK III. - Internaten
Art. 26.
Een maximale bruto-oppervlakte van 32
m2 wordt toegekend op grond van het aantal inwonende leerlingen ingeschreven op
de datum die bij artikel 5 is voorgeschreven.
Ieder
nieuwbouwprogramma, ook betreffende een uitbreiding, moet het voorwerp zijn van
een omstandig verslag en dient aan het advies van de commissie, zoals bepaald
in artikel 6, § 3, te worden onderworpen.
HOOFDSTUK IV. - Centra voor
leerlingenbegeleiding
Art. 27.
De maximale bruto-oppervlakte,
uitgedrukt in vierkante meter, voor een centrum voor leerlingenbegeleiding
wordt verkregen door het omkaderingsgewicht te vermenigvuldigen met het getal
50.
In het geval het centrum voor leerlingenbegeleiding
gehuisvest is in meerdere vestigingsplaatsen, wordt het omkaderingsgewicht over
de vestigingsplaatsen verdeeld a rato van het omkaderingsgewicht van de
aanwezige betrekkingen op elke vestigingsplaats van dat centrum voor
leerlingenbegeleiding.
[Hoofdstuk IV/I. Leersteuncentra
]
[
Art. 27/1.
De maximale bruto-oppervlakte, uitgedrukt in vierkante meter, voor een leersteuncentrum wordt
verkregen door het aantal punten leersteun dat het leersteuncentrum ontvangt, te delen door 85 en te vermenigvuldigen met 3,5 vierkante meter.
Voor de leersteuncentra die deel uitmaken van een school voor buitengewoon basisonderwijs of een school voor
buitengewoon secundair onderwijs, geldt de regeling, vermeld in het eerste lid, en zijn de bepalingen van artikel 12 en
artikel 20 tot en met 25 niet van toepassing.
]
HOOFDSTUK V. -
Volwassenenonderwijs
Art. 28.
Het bevoegde bestuursorgaan van het
Gemeenschapsonderwijs of AGIOn kan over de toegelaten bruto-oppervlakte voor
het volwassenenonderwijs slechts een beslissing nemen na het advies van de
commissie, zoals bepaald in artikel 6, § 3.
HOOFDSTUK VI. - Deeltijds
kunstonderwijs
Art. 29.
§ 1. Voor een vestigingsplaats van
het deeltijds kunstonderwijs met als studierichting muziek, woordkunst of dans
wordt de maximale bruto-oppervlakte, uitgedrukt in vierkante meter, vastgesteld
als volgt :
- tot en met 500 cursisten : 4 m2 per
cursist;
- vanaf 501 cursisten : het aantal m2 wordt toegekend
volgens de volgende formule :
- van 501 tot en met 1000
cursisten : 2000 + 3 x (aantal cursisten - 500);
- van 1001 tot
en met 1500 cursisten : 3500 + 2 x (aantal cursisten - 1000);
-
vanaf 1501 cursisten : 4500 + 1,5 x (aantal cursisten -
1500).
§ 2. De bepalingen van § 1 zijn
van toepassing voor een vestiging van het deeltijds kunstonderwijs met als
studierichting beeldende kunst. Nochtans wordt, bij de berekening van de
maximale bruto-oppervlakte, het verkregen resultaat vermenigvuldigd met
2.
§ 3. Ieder nieuwbouwprogramma, ook
betreffende een uitbreiding, moet het voorwerp zijn van een omstandig verslag
en dient aan het advies van de commissie, zoals bepaald in artikel 6, § 3,
te worden onderworpen.
HOOFDSTUK VII. - Omgevingswerken
Art. 30.
§ 1. Voor parkeer- en
manoeuvreerruimte wordt een maximale oppervlakte toegekend van 24 m2 per
personeelslid dat minstens een halve opdracht vervult.
§ 2. Voor de stalplaatsen van fietsen
en bromfietsen wordt een maximale oppervlakte toegekend van 1,20 m2 per
leerling of personeelslid dat met de fiets of bromfiets de school
bezoekt.
§ 3. De maximale toegelaten verharde
oppervlakte van de speelplaats wordt vastgesteld op :
- 10 m2
per leerling van het buitengewoon basis- en buitengewoon secundair onderwijs,
met een minimum van 300 m2;
- 8 m2 per leerling van het gewoon
basisonderwijs, met een minimum van 250 m2;
- 4 m2 per leerling
van het secundair onderwijs;
waarvan maximum 1,20 m2 per
leerling overdekt mag zijn, met een minimum van 50 m2, voor het gewoon
onderwijs en 1,80 m2, met een minimum van 75 m2, voor het buitengewoon
onderwijs. In deze oppervlakte zijn alle oppervlakten inbegrepen die deel
uitmaken van de verharde oppervlakte van de open speelplaats, zoals onder meer
wegenis- en buitensportinfrastructuren.
Voor de andere
instellingen kan het bevoegde bestuursorgaan van het Gemeenschapsonderwijs of
AGIOn slechts een beslissing nemen na het unaniem advies van de commissie,
zoals bepaald in artikel 6, § 3.
TITEL III. - Financiële normen
Art. 31.
Voor de toepassing van deze titel komen de
kostprijs van de afbraakwerken en de eerste uitrusting niet in
aanmerking.
Art. 32.
Indien de werken onderverdeeld worden in
verschillende toewijzingen wordt het totaal bedrag in aanmerking genomen voor
de toepassing van de bepalingen van deze titel.
De maximale
kostprijs per vierkante meter wordt bepaald op de dag waarop de offertes worden
geopend. Voor het bepalen van de maximale kostprijs wordt de kostprijs van de
percelen die op een latere datum worden aanbesteed, verrekend naar eenzelfde
referentiedatum.
Art. 33.
§ 1. Voor alle nieuwbouw, die onder
toepassing valt van
[titel XI van het Energiedecreet van 8 mei 2009]
, mag de kostprijs maximaal 1 200
euro per vierkante meter bruto-oppervlakte, zoals bepaald in titel II,
bedragen.
§ 2. Voor de nieuwbouwprojecten vermeld
in artikel 13bis van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige
bepalingen van de onderwijswetgeving, mag de kostprijs maximaal 1 410 euro per
vierkante meter bruto-oppervlakte, zoals bepaald in titel II,
bedragen.
§ 3. In alle andere gevallen, zoals voor
de aankoop van een gebouw, exclusief de prijs van de grond, en voor nieuwbouw
of verbouwingswerken die niet onder toepassing vallen van voornoemd decreet mag
de kostprijs maximaal 1 178,19 euro per vierkante meter bruto-oppervlakte,
zoals bepaald in titel II, bedragen.
§ 4. Bij aankoop van een gebouw gepaard
gaand met nieuwbouw of verbouwingswerken aan dit aangekochte gebouw worden voor
het bepalen van de kostprijs per vierkante meter bruto-oppervlakte, de netto
aankoopprijs, exclusief de prijs van de grond, en de kostprijs van de nieuwbouw
of de verbouwingswerken, samengeteld.
§ 5. De in §§ 1, 2 en 3
vermelde bedragen, vastgesteld op 1 januari 2007, worden maandelijks herzien
volgens de prijsherzieningsformule vastgesteld in artikel 13 van het typebestek
nummer VL 100 voor overheidsopdrachten van aanneming van bouwwerken. Voor de
toepassing van de formule worden de werken geacht te behoren tot de categorie A
(voor het bepalen van de S-waarde wordt rekening gehouden met 10 of meer
werknemers).
§ 6. De financiële norm is niet van
toepassing voor uitsluitend werken zoals vermeld in artikel 4 en voor nieuwbouw
of verbouwingswerken van alleen sanitaire
lokalen.
Art. 34.
De bedragen bedoeld in artikel 33 zijn
exclusief de belasting op de toegevoegde waarde, de algemene kosten en de
contractuele prijsherzieningen. Onder algemene kosten verstaat men ondermeer de
erelonen van architecten, veiligheidscoördinatoren, raadgevend ingenieurs
en experten van de studiebureaus, de notariskosten en alle administratie- en
publicatiekosten.
Voor de toepassing van artikel 33 wordt de
kostprijs van de werken verminderd met de kosten veroorzaakt door
uitzonderlijke omstandigheden, na het advies van de commissie, zoals bepaald in
artikel 6, § 3.
Art. 35.
§ 1. De totale kostprijs van de aanleg
van de omgeving, de speel- en sportpleinen, de openluchtparkeerplaatsen, de
toegangswegen, de oprichting van stalplaatsen voor fietsen en bromfietsen in
open lucht en het aanbrengen van beplantingen mag niet hoger liggen dan 10 %
berekend op het product van de in vierkante meter uitgedrukte normatieve
bruto-oppervlakte van de vestigingsplaats met de van kracht zijnde
financiële norm.
§ 2. De kostprijs voor de nieuwbouw of
verbouwing van een overdekte speelplaats mag niet hoger liggen dan het
overeenkomstig artikel 33 geïndexeerde bedrag van 600 euro per vierkante
meter, exclusief de belasting op de toegevoegde waarde, de algemene kosten en
de contractuele prijsherzieningen.
TITEL IV. - Regels die de behoefte aan nieuwbouw of
uitbreiding bepalen
Art. 36.
Deze titel is van toepassing op alle
gebouwen of gebouwencomplexen bestemd voor onderwijsdoeleinden,
[voor centra voor leerlingenbegeleiding, leersteuncentra]
of internaten, die geheel of ten dele door
tussenkomst van de Belgische Staat of van de Vlaamse Gemeenschap zijn
opgericht, uitgezonderd op de scholenbouwprojecten in het kader van het decreet
van 7 juli 2006 betreffende de inhaalbeweging voor
schoolinfrastructuur.
Wordt geacht beschikbaar te zijn in de
zin van artikel 13, § 1, 1, b, van de wet, elk gebouw of gebouwencomplex
:
1° dat volledig onbezet is, of door de inrichtende macht
binnen de termijn van een schooljaar kan worden vrijgemaakt,
en
2° waarvan de lokalen beantwoorden aan de voorwaarden
inzake bewoonbaarheid en hygiëne of althans mits tegemoetkoming van het
bevoegde bestuursorgaan van het Gemeenschapsonderwijs of van AGIOn in de
vereiste staat kunnen worden gebracht.
Art. 37.
De geografische zone die dient in acht te
worden genomen wordt bepaald door :
1° de ruimte begrensd
door een afstand van 1 km voor het basisonderwijs en 2 km voor het secundair
onderwijs;
2°
[de ruimte begrensd door een afstand van 10 kilometer voor de internaten en van 20 kilometer voor de centra
voor leerlingenbegeleiding en de leersteuncentra.]
Onder afstand dient verstaan te worden
de kortst mogelijke afstand gemeten over de rijbaan zoals beschreven in artikel
2.1 van het koninklijk besluit van 1 december 1975 houdende het algemeen
reglement op de politie van het wegverkeer, zoals gewijzigd, zonder rekening te
houden met omleidingen of eenrichtingsverkeer.
Art. 38.
Bij ontvangst van een aanvraag van het
bevoegd bestuursorgaan van het Gemeenschapsonderwijs of van een inrichtende
macht van het gesubsidieerd onderwijs, onderzoekt respectievelijk het bevoegd
bestuursorgaan van het Gemeenschapsonderwijs of AGIOn de beschikbaarheid van
passende gebouwen binnen de beschreven geografische zone.
Het
jaarverslag bedoeld in artikel 60
en 61 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het
Gemeenschapsonderwijs en het jaarverslag van AGIOn bevatten een overzicht van
de wijze waarop respectievelijk het Gemeenschapsonderwijs en AGIOn de
bepalingen van deze titel hebben toegepast.
Art. 39.
Indien het bevoegd bestuursorgaan van het
Gemeenschapsonderwijs vaststelt dat zij beschikbare gebouwen bezit of indien de
beschikbare gebouwen toebehoren aan een inrichtende macht van het gesubsidieerd
onderwijs die de aanvraag tot bouwen of tot een tegemoetkoming heeft ingediend,
is er niet voldaan aan de voorwaarde van artikel 13, § 1, 1b van de
wet.
Art. 40.
Indien de aanvraag uitgaat van een
inrichtende macht van het gesubsidieerd onderwijs en de beschikbaar geachte
gebouwen eveneens toebehoren aan een inrichtende macht van het gesubsidieerd
onderwijs, houder van een zakelijk recht dat haar de beschikking over dat goed
verleent en deze gebouwen daarenboven werden aangekocht, geheel of gedeeltelijk
gebouwd, of verbouwd met tussenkomst van AGIOn of haar rechtsvoorgangers binnen
een periode van twintig jaar voorafgaand aan de aanvraag, organiseert AGIOn een
overleg met de betrokken inrichtende machten en stelt de bezetting van de
beschikbare oppervlakten voor hetzij bij huurovereenkomst, hetzij door
erfpachtovereenkomst, hetzij door aankoop, op basis van de verkoopwaarde
bepaald door het bevoegd Comité tot Aankoop, ingesteld bij het
koninklijk besluit van 3 november 1960 betreffende de Comités tot
Aankoop van onroerende goederen voor rekening van de Staat, van de
staatsinstellingen en van de instellingen waarin de Staat een overwegend belang
heeft.
Indien het overleg niet slaagt wegens weigering
:
1. van de inrichtende macht die de aanvraag heeft ingediend,
kan er slechts een beroep worden gedaan op de in artikel 13, § 1, van de
wet bedoelde investeringsmiddelen na het advies van de commissie, zoals bepaald
in artikel 6, § 3;
2. van de inrichtende macht waarvan het
gebouw beschikbaar geacht wordt, zal elke latere aanvraag voor werken uitgaande
van deze inrichtende macht, met betrekking tot de inrichtingen gelegen in
hetzelfde arrondissement, slechts kunnen onderzocht worden indien AGIOn
vastgesteld heeft dat het beschikbaar geacht gebouw bezet is of aan zijn
bestemming is onttrokken.
Art. 41.
Indien de aanvraag uitgaat van een bevoegd
bestuursorgaan van het Gemeenschapsonderwijs en de beschikbaar geachte gebouwen
toebehoren aan een inrichtende macht van het gesubsidieerd onderwijs, houder
van een zakelijk recht dat haar de beschikking over dat goed verleent en deze
gebouwen daarenboven werden aangekocht, geheel of gedeeltelijk gebouwd, of
verbouwd met tussenkomst van AGIOn of haar rechtsvoorgangers binnen een periode
van twintig jaar voorafgaand aan de aanvraag, of indien de aanvraag uitgaat van
een inrichtende macht van het gesubsidieerd onderwijs en het gebouw toebehoort
aan het Gemeenschapsonderwijs wordt op initiatief van AGIOn een overleg
georganiseerd tussen de vertegenwoordigers van het Gemeenschapsonderwijs en de
betrokken inrichtende macht van het gesubsidieerd onderwijs met betrekking tot
de bezetting van de beschikbare oppervlakten hetzij bij huurovereenkomst,
hetzij door erfpachtovereenkomst, hetzij door aankoop op basis van de
verkoopwaarde bepaald door het bevoegd Comité tot Aankoop, ingesteld bij
het hiervoor vermelde koninklijk besluit.
Van dit overleg wordt
er een proces-verbaal opgemaakt.
Indien dit overleg niet
slaagt, kan er slechts een beroep worden gedaan op de in artikel 13, § 1,
van de wet bedoelde investeringsmiddelen na het advies van de commissie, zoals
bepaald in artikel 6, § 3.
Art. 42.
§ 1. Onverminderd de toepassing van de
artikelen 36, 37, 38, 39, 40 en 41 onderzoekt AGIOn die een aanvraag ontvangt
voor nieuwbouw van een infrastructuur voor lichamelijke opvoeding bedoeld in
artikel 18, § 2, of er binnen de afstand van 2 km geen infrastructuur
bestaat die geheel of gedeeltelijk eigendom is van een lokale openbare
overheid.
Indien dit het geval is, en indien het bevoegde
bestuursorgaan van de lokale overheid bereid is en in staat is om deze
infrastructuur ter beschikking te stellen mits billijke vergoeding, wordt de
subsidieaanvraag geweigerd.
§ 2. Onverminderd de toepassing van de
artikelen 36, 37, 38, 39, 40 en 41 kan het bevoegde bestuursorgaan van het
Gemeenschapsonderwijs slechts overgaan tot nieuwbouw van een infrastructuur
voor lichamelijke opvoeding bedoeld in artikel 18, § 2, indien er binnen
een straal van 2 km geen infrastructuur bestaat die geheel of gedeeltelijk
eigendom is van een lokale openbare overheid die bereid is om deze
infrastructuur ter beschikking te stellen mits billijke
vergoeding.
§ 3. Het bewijs van de beschikbaarheid
van de infrastructuur, de bereidheid tot terbeschikkingstelling en de gevraagde
vergoeding, wordt geleverd door een attest van het bevoegd bestuursorgaan van
de lokale overheid.
Art. 43.
Elke inrichtende macht die zich benadeeld
acht door een beslissing getroffen overeenkomstig de artikelen 37 of 38, kan
tegen deze beslissing een beroep aantekenen bij de Vlaamse minister, bevoegd
voor onderwijs. Deze neemt slechts een beslissing na het advies van de
commissie, zoals bepaald in artikel 6, § 3.
TITEL V. - Overgangs- en slotbepalingen
Art. 44.
In afwachting van de nieuwe samenstelling
van de commissie, zoals voorzien in artikel 6, blijven de leden van de
commissie, benoemd bij ministerieel besluit van 12 december 1990, hun mandaat
verder uitoefenen.
Art. 45.
Het besluit van de Vlaamse Regering van 27
februari 1992 houdende vaststelling van de regels die de behoefte aan nieuwbouw
of uitbreiding bepalen en van de fysische en financiële normen voor de
schoolgebouwen, internaten en psycho-medisch-sociale centra, wordt
opgeheven.
Art. 46.
Dit besluit treedt in werking op 1 januari
2008.
Art. 47.
De Vlaamse minister, bevoegd voor
onderwijs, is belast met de uitvoering van dit
besluit.