OPGEHEVEN: Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de oprichting
en organisatie van kunstacademies in het deeltijds
kunstonderwijs
goedkeuringsdatum
04 SEPTEMBER 2009
publicatiedatum
B.S.14/12/2009
datum laatste wijziging
04/05/2018
COORDINATIE
B.Vl.R. 3-10-2014 - B.S. 18-11-2014
B.Vl.R. 28-10-2016 - B.S. 29-12-2016
B.Vl.R. 04-5-2018 - B.S. 28-8-2018
De Vlaamse Regering,
Gelet op de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige
bepalingen van de onderwijswetgeving, artikel 13 en 24, § 2,
5°;
Gelet op het decreet van 31 juli 1990
betreffende het onderwijs II, artikelen 90, 1°, 93ter, §§ 5, 6,
eerste lid, en 7, tweede zin, ingevoegd bij het decreet van 8 mei 2009, 96,
§ 2, 98, § 3, vervangen bij het decreet van 22 juni 2007, en 98bis,
§ 2, tweede lid, ingevoegd bij het decreet van 22 juni
2007;
Gelet op het decreet van 13 juli 2001
betreffende het Onderwijs XIII-Mozaïek, artikel IX.2, § 2, gewijzigd
bij decreet van 30 april 2009;
Gelet op het
decreet van 14 februari 2003 betreffende het Onderwijs XIV, artikel X.40,
gewijzigd bij de decreten van 15 juni 2006 en 30 april 2009, en artikel
X.42;
Gelet op het Besluit van de Vlaamse regering
van 31 juli 1990 houdende organisatie van het deeltijds kunstonderwijs,
studierichting beeldende kunst;
Gelet op het
Besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990 houdende organisatie van het
deeltijds kunstonderwijs, studierichtingen muziek, woordkunst en
dans;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering
van 31 juli 1990 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de salarisschalen, het
prestatiestelsel en de bezoldigingsregeling van de leden van het bestuurs- en
onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de
onderwijsinstellingen voor deeltijds kunstonderwijs, studierichting Beeldende
kunst';
Gelet op het besluit van de Vlaamse
Regering van 31 juli 1990 betreffende de bekwaamheidsbewijzen, de
salarisschalen, het prestatiestelsel en de bezoldigingsregeling van de leden
van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel
van de onderwijsinstellingen voor deeltijds kunstonderwijs, studierichtingen
'Muziek', 'Woordkunst' en 'Dans';
Gelet op het
akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 15 mei
2009;
Gelet op protocol nr. 695 van 5 juni 2009
houdende de conclusies van de onderhandelingen die werden gevoerd in de
gemeenschappelijke vergadering van Sectorcomité X en van onderafdeling
Vlaamse Gemeenschap van afdeling 2 van het Comité voor de provinciale en
plaatselijke overheidsdiensten;
Gelet op protocol
nr. 461 van 5 juni 2009 houdende de conclusies van de onderhandelingen die
werden gevoerd in het overkoepelend onderhandelingscomité, bedoeld in
het decreet van 5 april 1995 tot oprichting van onderhandelingscomités
in het vrij gesubsidieerd onderwijs;
Gelet op
advies 47.025/1/V van de Raad van State, gegeven op 4 augustus 2009, met
toepassing van artikel 84, eerste lid, 1° van de wetten op de Raad van
State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op
voorstel van de Vlaamse minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en
Brussel;
Na beraadslaging,
Besluit :
HOOFDSTUK I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.
De bepalingen van dit besluit zijn van
toepassing op door de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerde of gefinancierde
instellingen voor deeltijds kunstonderwijs die kunstacademie zijn zoals vermeld
in [artikel II.1, 11° en II.18 van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs].
B.Vl.R.
van 28-10-2016
Art. 2.
§ 1. De volgende bepalingen uit
HOOFDSTUK I. Algemene
bepalingen van het organisatiebesluit beeldende kunst zijn van
toepassing op de afdeling beeldende kunst van de kunstacademie : [artikel 2 § 1 4°, 6°, 7°, 8°, 9°, 10° en 11°, § 2, § 3 en § 4]¹.
§ 2. De volgende bepalingen uit
HOOFDSTUK I. Algemene
bepalingen van het organisatiebesluit podiumkunsten zijn van
toepassing op de afdeling podiumkunsten van de kunstacademie : [artikel 2 § 1 4°, 6°, 7°, 8°, 9°, 10°, 11°, 12° en 13°§ 2, § 3 en § 4]¹.
§ 3. Voor de toepassing van dit besluit
wordt verstaan onder :
1° kunstonderwijs : onderwijs in de
muziek, de woordkunst, de dans en de beeldende kunst;
2°
studierichting : het geheel van opties betreffende één van de
expressievormen muziek, woordkunst, dans of beeldende
kunst;
3° afdeling podiumkunsten : het onderdeel van de
kunstacademie dat de studierichtingen muziek, woordkunst en dans
aanbiedt;
4° afdeling beeldende kunst : het onderdeel van
de kunstacademie dat de studierichting beeldende kunst
aanbiedt;
5° het decreet : [het decreet betreffende de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs];
6° organisatiebesluit beeldende kunst : het
Besluit
van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 houdende organisatie
van het deeltijds kunstonderwijs, studierichting beeldende
kunst;
7° organisatiebesluit podiumkunsten : het
Besluit
van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 houdende organisatie
van het deeltijds kunstonderwijs, studierichtingen muziek, woordkunst en
dans;
8° besluit administratieve omkadering : het
Besluit
van de Vlaamse Regering van 21 september 2007 betreffende de
administratieve omkadering in het deeltijds kunstonderwijs en tot wijziging van
het besluit van de Vlaamse Regering van 29 april 1992 betreffende de verdeling
van betrekkingen, de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking,
de reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of
wachtgeldtoelage;
9° het besluit bekwaamheidsbewijzen
beeldende kunst : het
besluit
van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 betreffende de
bekwaamheidsbewijzen, de weddenschalen, het prestatiestelsel en de
bezoldigingsregeling van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel
en van het opvoedend hulppersoneel van de onderwijsinstellingen voor deeltijds
kunstonderwijs, studierichting "Beeldende kunst";
10° het
besluit bekwaamheidsbewijzen podiumkunsten : het
besluit
van de Vlaamse Regering van 31 juli 1990 betreffende de
bekwaamheidsbewijzen, de weddenschalen, het prestatiestelsel en de
bezoldigingsregeling van de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel
en van het opvoedend hulppersoneel van de onderwijsinstellingen voor deeltijds
kunstonderwijs, studierichtingen "Muziek", "Woordkunst" en
"Dans".
[ ]¹ B.Vl.R. 3-10-2014; [ ]² B.Vl.R.
van 28-10-2016
HOOFDSTUK II. - Structuur
Art. 3.
De bepalingen van
HOOFDSTUK II. -
Structuur van het organisatiebesluit beeldende kunst zijn van
toepassing op de afdeling beeldende kunst van de kunstacademie en de bepalingen
van HOOFDSTUK II. -
Structuur van het organisatiebesluit podiumkunsten op de afdeling
podiumkunsten van de kunstacademie.
HOOFDSTUK III. - Toelatings- en
overgangsvereisten
Art. 4.
De bepalingen van
HOOFDSTUK III. - Toelatings- en
overgangsvereisten van het organisatiebesluit beeldende kunst zijn
van toepassing op de afdeling beeldende kunst van de kunstacademie en de
bepalingen van HOOFDSTUK III. -
Toelatings- en overgangsvereisten van het organisatiebesluit
podiumkunsten op de afdeling podiumkunsten van de
kunstacademie.
HOOFDSTUK IV. - Evaluatie, proeven en bekrachtiging
van de studiën
Art. 5.
De bepalingen van
HOOFDSTUK IV. - Evaluatie, proeven
en bekrachtiging van de studiën van het organisatiebesluit
beeldende kunst zijn van toepassing op de afdeling beeldende kunst van de
kunstacademie en de bepalingen van
HOOFDSTUK IV. - Evaluatie, proeven en bekrachtiging van de
studiën van het organisatiebesluit podiumkunsten op de
afdeling podiumkunsten van de kunstacademie.
HOOFDSTUK V. - Omkadering
Art. 6.
De bepalingen van
HOOFDSTUK V. - Normen
van het organisatiebesluit beeldende kunst zijn van toepassing op de afdeling
beeldende kunst van de kunstacademie en de bepalingen van
HOOFDSTUK V. - Normen
van het organisatiebesluit podiumkunsten op de afdeling podiumkunsten van de
kunstacademie voor wat de financierbaarheid van de leerlingen en de berekening
en de aanwending van het aantal uren-leraar betreft.
Art. 7.
§ 1. Vanaf 400 leerlingen wordt een
voltijds ambt van directeur toegekend. Beneden dit minimum wordt een ambt van
directeur toegekend naar rata van 1/20 per volledige reeks van 20
leerlingen.
§ 2. De administratieve omkadering van de
kunstacademie wordt toegekend en berekend zoals bepaald in artikel 98 en 98bis
van het decreet en in het besluit administratieve
omkadering.
§ 3. Met toepassing van artikel 93ter
§ 7 van het decreet worden vanaf 400 leerlingen in de kunstacademie 20
uren-leraar voor beleidsondersteuning toegekend. Beneden dit minimum wordt een
aantal uren-leraar voor beleidsondersteuning toegekend naar rata van 1/20 per
volledige reeks van 20 leerlingen.
§ 4. Voor de toepassing van
omkaderingsnormen van het personeel, de toepassing van de minimale
schoolbevolkingsnormen en de vaststelling van de werkingstoelagen, wordt
verondersteld dat de programmatie van een kunstacademie op de manier bepaald in
[artikel II.18, § 1, 1°, 2°, 3° en § 2, van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs] al op 1 februari
van het voorafgaande schooljaar
plaatsvond.
B.Vl.R.
van 28-10-2016
HOOFDSTUK VI. - Rationalisatie
Art. 8.
§ 1. De rationalisatienorm van een
kunstacademie als geheel is vastgelegd als volgt :
1° 450
leerlingen indien de kunstacademie vier opeenvolgende graden organiseert in de
studierichting beeldende kunst en drie opeenvolgende graden in elk van de
andere aangeboden studierichtingen;
2° 400 leerlingen
indien de kunstacademie precies drie opeenvolgende graden organiseert in elk
van de aangeboden studierichtingen;
3° 300 leerlingen
indien de kunstacademie in één of meer van de aangeboden
studierichtingen minder dan drie opeenvolgende graden
organiseert.
§ 2. In afwijking van de bepalingen van
§ 1 geldt voor de kunstacademies gevestigd in de negentien gemeenten van
het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad, en die daarbuiten geen
filialen hebben, een rationalisatienorm van 210
leerlingen.
Art. 9.
De rationalisatienorm voor een filiaal van
een kunstacademie is afhankelijk van de aanwezigheid van de afdelingen
beeldende kunst en podiumkunsten in het filiaal. Als beide afdelingen in het
filiaal worden georganiseerd, is de rationalisatienorm gelijk aan de som van de
rationalisatienormen van een filiaal voor beeldende kunst en een filiaal voor
podiumkunsten. Indien slechts één afdeling wordt georganiseerd,
zijn de bepalingen van het organisatiebesluit beeldende kunst dan wel het
organisatiebesluit podiumkunsten van toepassing.
Art. 10.
Wat de rationalisatie van graden zoals
bepaald in artikel 38 § 1 van het organisatiebesluit beeldende kunst en
artikel 46 § 1 van het organisatiebesluit podiumkunsten betreft, zijn de
bepalingen van HOOFDSTUK VI. -
Rationalisatie van het organisatiebesluit beeldende kunst van
toepassing op de afdeling beeldende kunst van de kunstacademie en de bepalingen
van HOOFDSTUK VI. -
Rationalisatie van het organisatiebesluit podiumkunsten op de
afdeling podiumkunsten van de kunstacademie.
Art. 11.
§ 1. Wat de rationalisatie van de
studierichtingen muziek, woordkunst en dans betreft, zijn de bepalingen van
HOOFDSTUK VI. - Rationalisatie van het organisatiebesluit podiumkunsten van
toepassing op de afdeling podiumkunsten van de
kunstacademie.
§ 2. De rationalisatienorm van een
studierichting beeldende kunst bedraagt 150 leerlingen.
§ 3. In afwijking van § 2 bedraagt
de rationalisatienorm van een studierichting beeldende kunst van de
instellingen gevestigd in de negentien gemeenten van het administratief
arrondissement Brussel-Hoofdstad, die daarbuiten geen filialen hebben, 40 % van
de normen van § 2.
Art. 12.
§ 1. Voor wat het niet bereiken van de
rationalisatienorm voor kunstacademies betreft, zijn de bepalingen van
HOOFDSTUK VI. - Rationalisatie van het organisatiebesluit beeldende kunst over
het niet bereiken van de rationalisatienorm van instellingen van toepassing op
de afdeling beeldende kunst en de bepalingen van HOOFDSTUK VI. - Rationalisatie
van het organisatiebesluit podiumkunsten over het niet bereiken van de
rationalisatienorm van instellingen op de afdeling podiumkunsten van de
kunstacademie.
§ 2. Voor wat het niet bereiken van de
rationalisatienorm voor filialen betreft, zijn de bepalingen van HOOFDSTUK VI.
- Rationalisatie van het organisatiebesluit beeldende kunst over het niet
bereiken van de rationalisatienorm in filialen van toepassing op de afdeling
beeldende kunst en de bepalingen van HOOFDSTUK VI. - Rationalisatie van het
organisatiebesluit podiumkunsten over het niet bereiken van de
rationalisatienorm in filialen op de afdeling podiumkunsten van de
kunstacademie.
Art. 13.
§ 1. De omkadering verbonden aan het
directieambt van de kunstacademie, wordt slechts toegekend overeenkomstig de
bepalingen van artikel 7, § 1 van dit besluit en de uren-leraar voor
beleidsondersteuning slechts overeenkomstig de bepalingen van artikel 7, §
3 van dit besluit, indien de kunstacademie de rationalisatienorm
bereikt.
§ 2. Indien een kunstacademie de
rationalisatienorm niet bereikt en niet fusioneert met een andere instelling,
kan zij tijdens haar afbouw :
1° voor het directieambt
aanspraak maken op de omkadering, toegekend overeenkomstig de bepalingen van
artikel 7, § 1 van dit besluit, in het schooljaar voorafgaand aan de
afbouw;
2° voor het urenpakket beleidsondersteuning
aanspraak maken op de omkadering toegekend overeenkomstig de bepalingen van
artikel 7, § 3 van dit besluit, in het schooljaar voorafgaand aan de
afbouw.
HOOFDSTUK VII. - Programmatie
Art. 14.
§ 1. De Vlaamse minister, bevoegd voor
het onderwijs, beslist over de goedkeuring tot programmatie van een
kunstacademie die ontstaat op de manier bepaald in
[artikel II.18, §1, 1°, 2°, 3°, van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs] na advies van de bevoegde
inspectie van het ministerie van Onderwijs en Vorming van de Vlaamse
Gemeenschap. De instantie die zal optreden als inrichtende macht van de
kunstacademie bezorgt een aanvraagdossier aan de Vlaamse minister bevoegd voor
het onderwijs uiterlijk op 1 maart van het schooljaar voorafgaand aan de
programmatie.
Het aanvraagdossier bevat minstens een
nauwkeurige omschrijving van de programmatie.
§ 2. In afwijking van § 1 is voor de
programmatie in het schooljaar 2009-2010 van een kunstacademie op de manier
bepaald in [artikel II.18, §1, 1°, 2°, 3°, van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs] van het decreet,
de uiterste indieningsdatum van het aanvraagdossier 1 juni
2009.
§ 3. Het advies van de inspectie dient
uit te gaan van de mogelijkheden van de betrokken hoofdinstellingen en filialen
op het vlak van infrastructuur, leermiddelen en goedgekeurde
leerplannen.
§ 4. De programmatie van een
kunstacademie die ontstaat op één van de manieren bepaald in
[artikel II.18, § 1, 1°, 2°, 3° en § 2, van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs] is
onderworpen aan de volgende voorwaarden :
1° de
programmatie houdt in dat alle bestaande studierichtingen en graden in de
volgende bestaande entiteiten tegelijkertijd als onderdeel van de kunstacademie
worden beschouwd :
- de hoofdinstellingen die, al dan niet door
fusie, kunstacademie worden en al hun filialen;
- de filialen
die door overheveling of samensmelting kunstacademie
worden;
2° programmatienormen gelden enkel voor
studierichtingen, graden en filialen zoals bepaald in artikel 43, § 1 van
het organisatiebesluit beeldende kunst en artikel 52, § 1 van het
organisatiebesluit podiumkunsten die op het ogenblik van het ontstaan van de
kunstacademie nog niet uitgebouwd zijn;
3° indien de
kunstacademie bij haar ontstaan in alle aangeboden studierichtingen niet
minstens de lagere en de middelbare graad heeft uitgebouwd, moet zij de
ontbrekende graden geleidelijk leerjaar na leerjaar vervolledigen. Voor de
studierichtingen in opbouw gelden de programmatienormen voor studierichtingen
zoals bepaald in artikel 16 § 3, 4° van dit besluit voor de
studierichting beeldende kunst van de kunstacademie en in artikel 57 § 1,
3 van het organisatiebesluit podiumkunsten voor studierichtingen in de afdeling
podiumkunsten van de kunstacademie.
B.Vl.R.
van 28-10-2016
Art. 15.
Voor wat de programmatie van een
kunstacademie die ontstaat op de manier bepaald in artikel 93ter, § 1,
4° betreft, zijn de bepalingen van
HOOFDSTUK VII. -
Programmatie van het organisatiebesluit beeldende kunst van
toepassing op de afdeling beeldende kunst van de kunstacademie en de bepalingen
van HOOFDSTUK VII. -
Programmatie van het organisatiebesluit podiumkunsten op de
afdeling podiumkunsten van de kunstacademie.
De instantie die
zal optreden als inrichtende macht van de kunstacademie bezorgt een
aanvraagdossier aan de Vlaamse minister bevoegd voor het onderwijs uiterlijk op
1 maart van het schooljaar voorafgaand aan de programmatie.
In
afwijking van het vorige lid is voor de programmatie in het schooljaar
2009-2010 van een kunstacademie op de manier bepaald in [artikel II.18, § 1, 4°, van de Codificatie sommige bepalingen voor het onderwijs], de uiterste indieningsdatum van het aanvraagdossier
1 juni 2009.
B.Vl.R.
van 28-10-2016
Art. 16.
§ 1. Voor wat de programmatie van
filialen en graden zoals bepaald in artikel 43, § 1 van het
organisatiebesluit beeldende kunst en artikel 52, § 1 van het
organisatiebesluit podiumkunsten betreft, zijn de bepalingen van HOOFDSTUK VII.
- Programmatie van het organisatiebesluit beeldende kunst van toepassing op de
afdeling beeldende kunst van de kunstacademie en de bepalingen van HOOFDSTUK
VII. - Programmatie van het organisatiebesluit podiumkunsten op de afdeling
podiumkunsten van de kunstacademie.
§ 2. In afwijking van artikel 53 §
1, 2° van het organisatiebesluit podiumkunsten kunnen kunstacademies in een
filiaal enkel studierichtingen oprichten die nog niet door een andere
instelling voor deeltijds kunstonderwijs in dezelfde gemeente aangeboden
worden.
Art. 17.
§ 1. Voor wat de programmatie van
studierichtingen betreft, zijn de bepalingen van HOOFDSTUK VII. - Programmatie
van het organisatiebesluit podiumkunsten van toepassing op de afdeling
podiumkunsten van de kunstacademie.
§ 2. Een instelling voor beeldende kunst
kan vanaf het schooljaar 2010-2011 de studierichtingen muziek, woordkunst en/of
dans programmeren, met dien verstande dat zij bij die oprichting minstens de
studierichting muziek en één van de beide andere studierichtingen
programmeert. Deze programmatie is onderworpen aan de bepalingen voor de
programmatie van een studierichting in HOOFDSTUK VII. - Programmatie van het
organisatiebesluit podiumkunsten.
§ 3. Een instelling voor muziek,
woordkunst en/of dans kan vanaf het schooljaar 2010-2011 een studierichting
beeldende kunst programmeren. Deze programmatie is onderworpen aan de volgende
voorwaarden :
1° de instelling bereikt haar
rationalisatienorm of, wanneer zij in oprichting is, haar programmatienorm;
2° een advies van de Vlaamse Onderwijsraad;
3° de oprichting van de studierichting houdt in dat
achtereenvolgens de lagere en de middelbare graad opgericht worden;
4° het bereiken van de programmatienorm die gelijk is aan
200 % van de rationalisatienorm, vastgesteld in artikel 11, § 2 en §
3. De programmatienorm moet bereikt worden in elk schooljaar van de periode van
de oprichting, in verhouding tot het aantal opgerichte leerjaren. Het laatste
schooljaar waarin de programmatienorm bereikt moet worden, is het schooljaar
waarin voor het eerst het hoogste leerjaar van de middelbare graad
georganiseerd wordt. Vanaf het daarop volgende schooljaar geldt de
rationalisatienorm;
5° het niet bereiken van de
programmatienorm heeft tot gevolg dat de instelling de oprichting van de
studierichting volledig moet stopzetten, op het einde van het
schooljaar.
§ 4. De bepalingen van artikel 43 van het
organisatiebesluit beeldende kunst zijn ook van toepassing op de programmatie
van een studierichting beeldende kunst.
§ 5. De programmatie van een nieuwe
studierichting is enkel mogelijk indien deze studierichting nog niet wordt
aanboden op het grondgebied van de gemeente.
§ 6. Bij het advies over de programmatie
van een studierichting dans wordt rekening gehouden met het streven naar de
normen van infrastructuur, die de bevoegde minister bepaald
heeft.
HOOFDSTUK VIII. - Personeel
Art. 18.
Op het bestuurs- en onderwijzend personeel
en het opvoedend hulppersoneel van de kunstacademie is voor de afdeling
beeldende kunst het besluit bekwaamheidsbewijzen beeldende kunst en voor de
afdeling podiumkunsten het besluit bekwaamheidsbewijzen podiumkunsten van
toepassing, met dien verstande dat de bekwaamheidsbewijzen waarvan de directeur
van de kunstacademie houder moet zijn en de bijhorende salarisschalen, opgesomd
zijn in de bijlage I, gevoegd bij dit besluit.
HOOFDSTUK X. - Slotbepalingen
Art. 19.
Dit besluit heeft uitwerking met ingang
van 1 september 2009, met uitzondering van artikelen 14 en 15 die uitwerking
hebben met ingang van 1 juni 2009.
Art. 20.
De Vlaamse minister, bevoegd voor het
onderwijs, is belast met de uitvoering van dit
besluit.
BIJLAGE I
Bekwaamheidsbewijzen voor het ambt directeur
van een kunstacademie (zoals vermeld in
artikel 91, 11° van
het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II) met een hogere
graad.
VEREISTE | salarisschaal |
Ten minste master (inclusief diploma hoger
kunstonderwijs van de derde graad of daarmee gelijkgesteld) + BPB | 511 |
Diploma hoger kunstonderwijs van de tweede graad +
BPB | 546 |
| |
ANDERE | salarisschaal |
Ten minste hoger kunstonderwijs van de eerste
graad | 302 |
Bekwaamheidsbewijzen voor het ambt directeur van een
kunstacademie (zoals vermeld in artikel 91, 11° van het decreet van 31 juli
1990 betreffende het onderwijs II) zonder een hogere graad.
VEREISTE | salarisschaal |
Ten minste master (inclusief diploma hoger
kunstonderwijs van de derde graad of daarmee gelijkgesteld) + BPB | 348 |
Diploma hoger kunstonderwijs van de tweede graad +
BPB | 348 |
Diploma hoger kunstonderwijs van de eerste graad +
BPB | 348 |
| |
ANDERE | salarisschaal |
Ten minste hoger kunstonderwijs van de eerste graad
| 301 |
Diploma van geaggregeerde voor het lager secundair
onderwijs | 301 |
Diploma van geaggregeerde voor het secundair
onderwijs - groep 1 | 301 |
Diploma van bachelor in het onderwijs : secundair
onderwijs | 301 |
HOKT binnenhuisarchitectuur | 301 |
HOKT binnenhuiskunst | 301 |
HOKT interieurvormgeving | 301 |
HKO binnenhuiskunst | 301 |