1.
Uitgangspunten
Het deeltijds kunstonderwijs is formeel en certificerend onderwijs in de vrije tijd. De leerlingen doorlopen een uitgestippeld curriculum met het oog op het bereiken van vooropgestelde onderwijsdoelen, basiscompetenties en beroepskwalificiaties. In elk leerjaar volgen ze daartoe bepaalde vakken, het zogenaamde minimumlessenrooster. Per vak leggen de organisatiebesluiten vast hoeveel lestijden de leerlingen er minstens aan moeten besteden.
Heel wat leerlingen hebben een voorgeschiedenis voor ze aan een opleiding beginnen: ze hebben al een opleiding gevolgd in het dko of elders of ze zijn al actief als amateurkunstenaar.
Deze omzendbrief bevat twee mogelijkheden om beter in te spelen op de leerverwachting van de leerling door:
- verworven competenties te erkennen via een vrijstelling;
- de combinatie van formeel leren in het dko en leren buiten de academie (bv. in een amateurkunstenvereniging) mogelijk te maken via het systeem van ‘leren in een alternatieve leercontext’.
2.
Vrijstelling
2.1.
Wat is een vrijstelling?
Een vrijstelling betekent dat de leerling een bepaald vak niet meer hoeft te volgen omdat hij de onderwijsdoelen die erin aan bod komen al eerder of elders bereikt heeft.).
2.2.
Procedure voor het verlenen van vrijstelling
De directeur kent de vrijstelling voor een of meer vakken toe als hij vindt dat de leerling de onderwijsdoelen bereikt heeft. De directeur maakt een afweging op basis van de voorgeschiedenis van de leerling, de inschatting van de leerkrachten, enz.
De voorgeschiedenis van de leerling kan in kaart gebracht worden aan de hand van studiebewijzen van het deeltijds kunstonderwijs of andere opleidingsverstrekkers. Mogelijke leerbewijzen, studiebewijzen of competentiedocumenten zijn te vinden in de omzendbrief Leerlingen evalueren en certificeren in het deeltijds kunstonderwijs.
Daarnaast kan de directeur een vrijstelling verlenen om pedagogische redenen.De directeur motiveert de vrijstelling in een document dat de verworven competenties beschrijft. Dat document wordt in de academie bewaard en is raadpleegbaar voor de verificatie.
Leerlingen die herinstromen hebben vaak al een aantal vakken gevolgd. Ook in dat geval bekijkt de directeur in hoeverre de invulling van het vak in de eerder gevolgde opleiding verschilt met de invulling in de opleiding die de leerling nu gaat volgen. Ook een vrijstelling voor meer vakken is mogelijk.
Bijvoorbeeld: een leerling volgde eerst de optie klassiek instrument altsaxofoon in de derde graad. Hij start opnieuw in de optiejazz pop rock met het instrument altsaxofoon. De leerling krijgt geen vrijstelling voor het vak groepsmusiceren omdat de invulling die de leerkrachten geven aan de onderwijsdoelen in de twee opties sterk verschilt.
Bijvoorbeeld: een leerling volgde eerst het instrument ‘basgitaar’ in de optie jazz pop rock en stroomt opnieuw in voor het instrument ‘contrabas’ in dezelfde optie. De leerling krijgt een vrijstelling voor het vak ‘groepsmusiceren jazz pop rock omdat de directeur van mening is dat leerling met zijn nieuwe instrument dezelfde functie in het combo opneemt en dus de onderwijsdoelen verworven heeft.
Bijvoorbeeld:een leerling stroomt opnieuw in voor fagot nadat hij eerst hobo in de optie klassiek gevolgd heeft. De leerling volgt enkel nog het vak instrument:fagot in de derde graad. Voor de overige vakken krijgt hij een vrijstelling.
Ten slotte is het in het domein muziek mogelijk dat de leerling een of meer vakken in een andere graad volgt dan in de opleiding waarvoor hij is ingeschreven. Het zogenaamde ‘schuinzitten’ is mogelijk tussen de tweede en derde graad of tussen de derde en vierde graad. De leerling wordt in de hoogste graad financierbaar ingeschreven met een vrijstelling voor het vak of de vakken die hij in de lagere graad volgt.
Een leerling heeft nooit automatisch recht op een vrijstelling, maar heeft wel recht op een motivering als een vraag tot vrijstelling geweigerd wordt.
2.3.
Financiering van leerlingen met vrijstelling
Leerlingen met een vrijstelling leveren geen volledige omkadering op. Er zijn specifieke wegingsfactoren van toepassing.
Domein | wegingsfactor vrijstelling |
Beeldende en audiovisuele kunsten | 0,85 |
Dans | 0,70 |
Woordkunst-drama | 0,70 |
Muziek | 0,70 |
3.
Leren in een alternatieve leercontext (ALC)
3.1.
Concept
Net als leerlingen die in het volwassenonderwijs of secundair onderwijs stage lopen om in een reële arbeidscontext competenties te verwerven (cf. werkplekleren), kunnen dko-leerlingen erbij gebaat zijn om voor een deel van hun opleiding buiten de academiemuren leerervaringen op te doen. De academie informeert de leerlingen over de mogelijkheid om les te volgen in een alternatieve leercontext.
Leren in een ALC is geen vrijstelling, de academie behoudt als onderwijsinstelling - net als bij werkplekleren - de eindverantwoordelijkheid over het leerproces van de leerling. De academie volgt de leerling effectief op in zijn leerproces buiten de academie en zal daarvoor instrumenten ontwikkelen en acties ondernemen. Net als in andere onderwijsniveaus zal de overheid er op toezien dat de kwaliteit van de opleiding gewaarborgd blijft.
Leerlingen kunnen het hele schooljaar competenties verwerven in een ALC en zo een vak volledig vervangen. De leerlingen kunnen echter ook voor een kortere periode kiezen: een week, een trimester enz. Dan verwerven ze maar een deel van de competenties in de alternatieve leercontext.
Leren in een ALC kan leerlingen heel wat voordelen opleveren. Voor de academie vormt deze werkvorm een uitdaging waarbij heel wat inhoudelijke en organisatorische vragen kunnen rijzen. De pedagogische begeleidingsdiensten kunnen uw academie helpen bij specifieke knelpunten of vragen.
De pedagogische begeleidingsdienst van het GO!:
Coördinator: Saskia Lieveyns (saskia.lieveyns@g-o.be)
De pedagogische begeleidingsdienst dko bij OVSG:
Coördinator: Hans Laureyn (hans.laureyn@ovsg.be)
Pedagogische begeleiding dko Katholiek Onderwijs Vlaanderen:
Coördinator: Marleen Lippens (marleen.lippens@katholiekonderwijs.vlaanderen)
3.2.
Welke context is geschikt?
3.2.1.
Welke contexten komen in aanmerking?
De regelgeving bepaalt niet hoe die leeromgeving er moet uitzien en welke organisaties al of niet in aanmerking komen. Elke maatschappelijke context waar de leerling kennis, vaardigheden en attitudes zoals beschreven in de (minimum)leerplannen kan inzetten of verwerven, komt in aanmerking. Dat kan zowel een amateur-, professionele of semi-professionele context zijn. Voorop staat dat het een leeromgeving is die een meerwaarde vormt voor het leerproces van de leerling.
Voorbeelden van alternatieve leercontexten voor leerlingen podiumkunsten: koor, harmonieorkest, hedendaags dansgezelschap, theaterproductie van een kunstencentrum in samenwerking met plaatselijke amateurs, toneelvereniging, enz.
Voorbeelden van alternatieve leercontexten voor leerling beeldende en audiovisuele kunsten: bedrijf dat gespecialiseerd is in restauratie van historische glasramen, meubelrestaurateur, atelier van een keramist, bureau van een grafisch ontwerper, kunstencentrum, enz.
De leerling kan deelnemen aan de reguliere werking van de organisatie van het bedrijf of hij kan meewerken aan een specifiek project: bv. een bepaalde theaterproductie, de opbouw van een bepaalde tentoonstelling.
Opleidings- en vormingsactiviteiten van andere opleidingsverstrekkers, zowel private initiatieven als publieke, komen niet in aanmerking als alternatieve leercontext. Opleidingen en lessenreeksen van dansscholen, jeugdmuziekateliers enz. zijn bijgevolg uitgesloten. Amateurkunstverenigingen organiseren naast hun artistieke werking vaak ook educatieve activiteiten voor hun leden, bv. lessen notenleer. Dergelijke activiteiten vallen buiten de scope van ‘leren in alternatieve leercontext’; de artistieke werking, bv. de repetitie van het orkest, kan wel.
Getalenteerde leerlingen die met het oog op doorstroom al les willen volgen in het hoger kunstonderwijs (bv. conservatorium) kunnen gebruik maken van de mogelijkheden die de instelling voor hoger kunstonderwijs daarvoor biedt.
3.2.2.
Kwaliteit van de alternatieve leercontext
3.2.2.1.
Gedeelde verantwoordelijkheid
Zowel de academie als de organisatie die de leercontext aanreikt zijn verantwoordelijk voor het leerproces. Met het oog op een kwalitatieve leeromgeving is het aangewezen dat er een structurele werking plaats vindt en de verantwoordelijke van de leercontext een engagement wil opnemen om een aanspreekpunt te zijn waarmee de academie de nodige afspraken kan maken.
3.2.2.2.
Toetsingsinstrument
De academie beslist in hoofde van de directeur of zij een leercontext geschikt vindt om de beoogde kennis, vaardigheden en attitudes te verwerven. Om die inschatting op een objectieve en systematische manier te maken, gebruikt de academie een eigen toetsingsinstrument.
Het toetsingsinstrument wordt gevalideerd door de Onderwijsinspectie. De academie bezorgt het instrument elektronisch aan de bevoegde inspecteur. Het instrument wordt ten laatste één maand voor de academie een eerste toetsing van de leercontext uitvoert, voorgelegd. Meer informatie over hoe de onderwijsinspectie het toetsingsinstrument bekijkt is te vinden op de website van de onderwijs inspectie: valideren toetsingsinstrument.
Hoe de academie het instrument daarna gebruikt, moet niet gerapporteerd worden. Bij een doorlichting kan de Onderwijsinspectie wel vragen stellen over hoe de academie de toets uitvoert.
3.3.
Welke leerlingen en welke vakken?
In principe komen alle leerlingen en alle vakken in aanmerking. Het spreekt vanzelf dat de leerlingen een leeftijd bereikt hebben waarop ze een zekere zelfstandigheid verworven hebben.
3.4.
Omvang: studiebelasting en inhoud
Leren in een alternatieve leercontext wordt geregeld per schooljaar en kan een vak volledig vervangen waardoor de leerling alle lessen van september tot juni vervangt door activiteiten in de leercontext. In dat geval is het de bedoeling dat de leerling alle (minimum)leerplandoelen zoals ze vertaald zijn naar het jaarplan van dat leerjaar verwerft.
Het is ook mogelijk dat de leerling voor een beperkte periode leert in een alternatieve leercontext en zich toespitst op bepaalde facetten van het artistieke proces, bv. opbouwen van een tentoonstelling. De leerling bereikt dan uiteraard niet alle in de opleiding vooropgestelde doelen in de alternatieve leercontext.
Het is aangewezen dat de tijdinvestering van de leerling de studiebelasting van de onderwijs- en leeractiviteiten in de academie benadert.
3.5.
Opvolging van het leerproces
3.5.1.
Gedeelde verantwoordelijkheid
De verantwoordelijke van de leercontext engageert zich om:
- de kwaliteit van de leercontext zoals blijkt uit de kwaliteitstoets van de academie te blijven handhaven in de loop van het leerproces;
- de leerling op structurele basis te begeleiden in zijn leerproces. De verantwoordelijke kan zelf die rol opnemen of kan een mentor of coach aanduiden die de leerling wegwijs maakt in de organisatie, inhoudelijke feedback geeft, informatie bijhoudt in functie van terugkoppeling naar de academie.
De eindverantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het leerproces blijft bij de academie liggen. Tijdens het leerproces zal de academie geregeld de leerling ter plekke observeren en overleg plegen met de leerling, de verantwoordelijke van de leercontext, de mentor of coach.
3.5.2.
Afsprakenkader
Om de opvolging van het leerproces te garanderen, maar ook om aspecten m.b.t. veiligheid van de leeromgeving en verzekering te regelen, worden er afspraken gemaakt met alle betrokkenen: de directeur, de leerkracht van het vak in kwestie, de verantwoordelijke van de leercontext en de leerling zelf. Er moet ook afgesproken worden aan welke activiteiten de leerling precies zal deelnemen en het tijdstip en de plaats waar ze plaatsvinden. Ook over de opvolging van de aan- en afwezigheid van de leerling moeten er afspraken gemaakt worden. De schriftelijke en ondertekende neerslag van die afspraken vormt het afsprakenkader voor het ‘leren in een alternatieve leercontext’.
Het afsprakenkader kan geen bepalingen bevatten die de mogelijkheden om les te volgen in de alternatieve leercontext voor de leerlingen inperken of waardoor bepaalde amateurkunstverenigingen geweerd worden:
- eisen wat betreft de opleiding van de begeleider van de alternatieve leercontext;
- afbakenen qua grondgebied;
- afbakenen welke leerlingen wel en welke geen toegang krijgen (beperkingen qua domein, graad of muziekinstrument)
De modaliteiten voor de ontwikkeling van het afsprakenkader en de organisatie van de evaluatie van deze leerlingen worden geagendeerd in het lokaal comité.
3.5.2.1.
Specifieke aandachtspunten voor leren in arbeidscontext
Leerlingen die in het kader van leren in een alternatieve leercontext in een bedrijf of bij een zelfstandige arbeidsprestaties leveren, vallen onder het KB van 21 september 2004 betreffende de bescherming van stagairs.
De bijlage 1 bij de omzendbrief SO/2002/9 geeft een overzicht van de welzijnsverplichtingen die nagekomen moeten worden.
3.5.3.
Aanwezigheidsverplichting
De academie en de verantwoordelijke van de alternatieve leercontext spreken af aan welke activiteiten de leerling precies zal deelnemen en het tijdstip en de plaats waar ze plaatsvinden. Net als bij leeractiviteiten in de academie mag de leerling enkel om gewettigde redenen afwezig zijn. Meer informatie vindt u terug in de omzendbrief Aan- en afwezigheden in het deeltijds kunstonderwijs.
3.5.4.
Evaluatie van het leerproces
Het volstaat niet om enkel de balans op te maken van hoe de leerling en andere betrokkenen het ‘leren in een alternatieve leercontext’ ervaren hebben. De academie moet nagaan of de leerling alle vooropgestelde doelen effectief bereikt heeft. De leerling is verplicht om aan evaluatieactiviteiten die de academie hiervoor organiseert, deel te nemen. Dat kunnen proeven zijn of andere evaluatieactiviteiten indien de academie gekozen heeft voor het in de praktijk brengen van een eigen visie op evalueren (zie omzendbrief dko/2014/03 Leerlingen evalueren in het deeltijds kunstonderwijs ).