Koninklijk besluit houdende bezoldigingsregeling van het
administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de
rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar,
technisch, kunst- en normaalonderwijs.
goedkeuringsdatum
01 DECEMBER 1970
publicatiedatum
B.S.31/12/1970
datum laatste wijziging
01/09/2023
COORDINATIE
(1)
K.B. van 05/11/1971 (B.S. 31/12/1971)
(2)
K.B. van 28/01/1975 (B.S. 09/10/1975)
(3)
K.B. van 09/07/1976 (B.S. 17/08/1976)
(4)
K.B. nr. 279 van 30/03/1984 (B.S. 06/04/1984)
(5)
B.Vl.R. van 23/02/1994 (B.S. 26/05/1994)
(6)
B.Vl.R. van 30/03/1999 (B.S. 08/05/1999)
(7)
B.Vl.R. van 07/09/2001 (B.S. 18/12/2001)
(8)
B.Vl.R. van 15/10/2004 (B.S. 09/12/2004)
(9)
B.Vl.R. van 29/10/2004 (B.S. 10/01/2005)
(10)
B.Vl.R. van 24/07/2009 (B.S. 13/10/2009)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het koninklijk besluit van 1 december 1970 houdende bezoldigingsregeling van het administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs ;
(11)
B.Vl.R. van 24/07/2009 (B.S. 13/10/2009)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering houdende geldelijke bepalingen voor de personeelsleden van de Centra voor Basiseducatie en tot wijziging van het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar Onderwijs en het koninklijk besluit van 1 december 1970 houdende bezoldigingsregeling van het administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs ;
(12)
B.Vl.R. van 21/11/2014 (B.S. 14/01/2015)
(13)
B.Vl.R. van 09/09/2016 (B.S. 13/10/2016)
(14)
B.Vl.R. van 05/05/2023 (B.S. 04/08/2023)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering m.b.t. de uitvoering van leersteun ;
(15)
B.Vl.R. van 14/07/2023 (B.S. 31/08/2023)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering over de onderwijsinternaten ;
BOUDEWIJN, Koning der Belgen,
Aan allen die nu zijn en hierna wezen zullen, Onze Groet.
Gelet op de wet van 22 juni 1964 betreffende het
statuut van de personeelsleden van het rijksonderwijs ;
Gelet op het koninklijk besluit van 29 augustus 1966 houdende het
statuut van de leden van het administratief personeel en van het meesters-,
vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor
lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, zoals
het gewijzigd werd;
Gelet op het koninklijk
besluit van 29 augustus 1966 tot vaststelling en indeling van de ambten van het
administratief personeel van de rijksinrichtingen voor kleuter-, lager,
buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, zoals het
gewijzigd werd;
Gelet op het koninklijk besluit
van 29 augustus 1966 tot vaststelling en indeling van de ambten van de leden
van het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor
kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en
normaalonderwijs, zoals het gewijzigd werd;
Gelet
op het advies van de Syndicale Raad van Advies;
Gelet op het akkoord van Onze Minister van het Openbaar Ambt,
gegeven op 4 februari 1970;
Gelet op het akkoord
van Onze Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting, gegeven op 28 oktober
1970;
Gelet op de wet van 23 december 1946
houdende instelling van een Raad van State, inzonderheid op artikel 2, lid 2;
Gelet op de dringende noodzakelijkheid;
Op de voordracht van Onze Ministers van Nationale
Opvoeding, van Onze Minister van Franse Cultuur en van Onze Minister van
Nederlandse Cultuur,
Hebben Wij besloten en
besluiten Wij :
TITEL I. - Algemene bepalingen
Artikel 1.
De wedden van de leden van
het administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van de
rijksinrichtingen voor kleuteronderwijs, voor lager, buitengewoon, middelbaar,
technisch, kunst- en normaalonderwijs worden vastgesteld in de weddenschalen
bestaande uit :
- een
minimumwedde;
- zogenaamde "weddetrappen", die het
resultaat zijn van de
[periodieke]
verhogingen;
-
een maximumwedde.
Art. 2.
Wedden en
[periodieke]
verhogingen worden uitgedrukt in een aantal munteenheden, dat met hun
jaarbedrag overeenstemt.
De wedde van een
personeelslid, titularis van een ambt met volledige prestaties en ten minste
eenentwintig jaar oud, ligt nooit beneden het bestaansminimum.
Art. 3.
Voor de toepassing van dit
besluit wordt verstaan onder :
a) "dienst van de
Staat" : elke niet-rechtspersoonlijke dienst behorende onder de wetgevende
macht, de uitvoerende macht of de rechterlijke macht;
b) "dienst van Afrika" : elke niet-rechtspersoonlijke dienst die
onder het gouvernement van Belgisch-Kongo of onder het gouvernement van
Ruanda-Urundi behoorde;
[
c) onder de uitdrukking
"andere openbare diensten dan die van de Staat en de diensten van Afrika" wordt
verstaan:
1° elke dienst, die onder de
uitvoerende macht ressorteert en rechtspersoonlijkheid heeft;
2° elke dienst, die ressorteerde onder het gouvernement van
Belgisch-Kongo of onder het gouvernement van Ruanda-Urundi en
rechtspersoonlijkheid had;
3° elke gemeente-
of provinciale dienst;
4° elke andere
instelling onder Belgisch recht, die voldoet aan collectieve noodwendigheden
van lokaal of algemeen belang en in de oprichting of bijzondere leiding waarvan
de openbare overheid een overwegend aandeel heeft, alsook elke instelling onder
koloniaal recht die beantwoordde aan dezelfde voorwaarden.
d) "ambt met volledige prestaties" : het ambt dat prestaties
behelst waarvan de uurregeling een normale beroepsactiviteit volkomen in beslag
neemt, ongeacht of ze in één of meer, bij dit statuut bedoelde
rijksonderwijsinrichtingen worden verstrekt.
]
TITEL II. - Ambten met volledige prestaties
HOOFDSTUK I. - Vaststelling van de
weddenschalen
Art. 4.
De weddenschaal voor elk
ambt wordt door de Koning vastgesteld met inachtneming van de belangrijkheid
van dit ambt.
Voor sommige ambten kan de schaal
door een vaste wedde worden vervangen.
Art. 5.
De weddenschalen voor de
ambten van het administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel
worden vastgesteld bij een koninklijk besluit genomen op de voordracht van de
Ministers van Nationale Opvoeding en van Cultuur, met de instemming van de
Minister onder wie het Openbaar Ambt ressorteert.
Art. 6.
Elk ambt te vermelden in
het hoger bedoeld koninklijk besluit wordt er ingedeeld bij één
van beide onderstaande rubrieken :
1.
administratief personeel;
2. meesters-, vak- en
dienstpersoneel.
Art. 7.
Elke schaal wordt
ingedeeld bij de klasse "18 jaar" of bij de klasse "20 jaar" of bij de klasse
"22 jaar".
Art. 8.
[ De schaal wordt aangeduid
door een indicie die de minimumwedde, de maximumwedde, de klasse, het aantal en
het bedrag van de periodieke verhogingen aangeeft.]
HOOFDSTUK II. - Vaststelling van de
wedde
§ A. - Algemene
bepalingen
Art. 9.
Bij iedere wijziging
in de bezoldigingsregeling van een ambt wordt elke wedde die werd vastgesteld
met inachtneming van dit ambt opnieuw vastgesteld alsof de nieuwe
bezoldigingsregeling altijd had bestaan.
Indien
de aldus opnieuw vastgestelde wedde lager is dan de wedde welke het
personeelslid in zijn ambt genoot bij de inwerkingtreding van het
wijzigingsbesluit, blijft hij in dit ambt de hoogste wedde genieten totdat hij
een ten minste gelijke wedde bekomt.
Art. 10.
Voor de vaststelling
van de wedde gelden alleen de modaliteiten bepaald bij deze regeling en bij het
hierboven in artikel 5 bedoeld koninklijk besluit.
Art. 11.
Voor het bepalen van
de leeftijd van het personeelslid, met het oog op de vaststelling van zijn
wedde, wordt de verjaardag die niet op de eerste ener maand valt, steeds
verschoven naar de eerste der volgende maand.
§ B. - Vaststelling van de weddenschalen
Art. 12.
De wedde van elk
personeelslid wordt vastgesteld in de schaal verbonden aan zijn ambt.
Art. 13.
[ De minimumwedde geldt
voor het personeelslid dat de leeftijd van 18 jaar bereikt heeft.
[...]
]
§ C. - In aanmerking komende diensten
Art. 14.
Behoudens strijdige
bepaling komen voor de toekenning van de periodieke verhogingen alleen in
aanmerking, de werkelijke diensten die het personeelslid vanaf zijn 18e of 20e
jaar, of 22e jaar naar gelang van de klasse van zijn schaal, heeft gepresteerd
:
1° in de diensten van de Staat of de
diensten van Afrika of in de andere openbare diensten, hetzij als
beroepsmilitair, hetzij als burgerlijk of geestelijk titularis van een
bezoldigd ambt met volledige of onvolledige prestaties;
2° in de onderwijsinstelling van een provincie of gemeente,
wanneer die onderwijsinstelling door de Staat is overgenomen, als titularis van
een bezoldigd ambt met volledige of onvolledige prestaties;
3° in de onderwijsinstellingen van de Staat of van de
Gemeenschappen, als burgerlijk of geestelijk titularis van een bezoldigd ambt
met volledige of onvolledige prestaties;
4°
in de
[psycho-medisch-sociale centra of centra voor
leerlingenbegeleiding]
of in de vormingscentra van de Staat of
van de Gemeenschappen, als burgerlijk of geestelijk titularis van een bezoldigd
ambt met volledige of onvolledige prestaties;
5° in de gesubsidieerde officiële onderwijsinstellingen,
als burgerlijk of geestelijk titularis van een bezoldigd ambt met volledige of
onvolledige prestaties;
6° in de
gesubsidieerde vrije onderwijsinstellingen als burgerlijk of geestelijk
titularis van een door middel van een weddetoelage bezoldigd ambt met volledige
of onvolledige prestaties;
7° in de
gesubsidieerde officiële
[psycho-medisch-sociale centra of
centra voor leerlingenbegeleiding]
, als burgerlijk of
geestelijk titularis van een bezoldigd ambt met volledige of onvolledige
prestaties;
8° in de gesubsidieerde vrije
[psycho-medisch-sociale centra of centra voor
leerlingenbegeleiding]
, als burgerlijk of geestelijk titularis
van een door middel van een weddetoelage bezoldigd ambt met volledige of
onvolledige prestaties;
9° als burgerlijk of geestelijk
titularis van een bezoldigd ambt met volledige of onvolledige prestaties bij
:
a) een Huis van het Nederlands;
b) de
sportfederaties : Gemeentelijk en Provinciaal Onderwijs Schoolsportfederatie,
Nationaal Sportverbond van het Vrij Katholiek Onderwijs, Vlaams Sportverbond
van het Vrij Katholiek Onderwijs, Rijksonderwijs Organisatie OmniSport en de
Vlaamse Studentensportfederatie;
c) de Stichting voor de
Vlaamse Schoolsport;
d) het Vlaams Centrum voor
Onderwijsgebonden Sport;
e) de organisatie die in het kader van
een overeenkomst gesloten met de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs,
aan de kleuters van binnenschippers onderwijs verschaft dat niet in het
reguliere scholenaanbod is opgenomen;
[
10°
voor een personeelslid van een centrum voor leerlingenbegeleiding, de diensten
die het personeelslid vóór 1 september 2000 als burgerlijk of
geestelijk titularis van een bezoldigd ambt met volledige of onvolledige
prestaties heeft verstrekt in een gesubsidieerde equipe voor medisch
schooltoezicht, als vermeld in de wet van 21 maart 1964 op het medisch
schooltoezicht, met uitzondering van diensten die als zelfstandige zijn
gepresteerd;
]
[
11° als
titularis van een bezoldigde functie met volledige of onvolledige prestaties in
:
a) een Centrum voor
Basiseducatie;
b) het Vlaams
Ondersteuningscentrum voor het
Volwassenenonderwijs;
c) het
Vlaams Ondersteuningscentrum voor de
Basiseducatie;
d) een
consortium
volwassenenonderwijs;
e) de
VZW NT2 Brussel en de VZW Centrum Nederlands voor
Migranten;
]
[f) in de vzw Voorrangsbeleid Brussel.]
[12° in een bezoldigde betrekking met volledige of onvolledige prestaties in een leersteuncentrum als vermeld in
artikel 20, § 1, van het decreet van 5 mei 2023 over leersteun.]
Deze bepalingen
gelden niet voor de vaststelling van de geldelijke anciënniteit van de
personeelsleden, vermeld in het
decreet
van 13 juli 1994
betreffende de hogescholen in
de Vlaamse Gemeenschap.
[
Art. 14bis.
Voor de toekenning
van de periodieke verhogingen komen eveneens in aanmerking, en dit voor een
maximumduur van twee jaar, de diensten gepresteerd als tewerkgestelde werkloze
in een ambt met volledige
[of onvolledige]
prestaties in de diensten,
onderwijsinstellingen, psycho-medisch-sociale centra en vormingscentra vermeld
in artikel 14 van dit besluit.
[In afwijking van het eerste lid
geldt voor de personeelsleden zoals bedoeld in
artikel 100undecies, § 1 en
§ 6, voor wat het administratief personeel betreft, van het
decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde
personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs en
artikel 84decies, § 1 en
§ 5, voor wat het administratief personeel betreft, van het
decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige
personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde centra
voor leerlingenbegeleiding, een maximumduur van zes jaar, overeenkomstig
het
besluit van de Vlaamse Regering van 17 april 1991 betreffende de
geldelijke anciënniteit van de personeelsleden aangeworven als
gesubsidieerde contractuelen binnen de bijzondere conventie afgesloten voor de
onderwijsinstellingen.]
]
[
Art. 14ter.
Voor de toekenning van de
periodieke verhogingen komen eveneens in aanmerking de volledige of onvolledige
diensten gepresteerd in een administratieve functie als gesubsidieerd
contractueel personeelslid, als contractueel personeelslid ten laste van het
departement onderwijs zoals bepaald in
artikel 1, 2°, van
het besluit van de Vlaamse Regering van 29 oktober 2004 houdende geldelijke en
administratieve bepalingen voor de contractuele personeelsleden in het
onderwijs betaald door de Vlaamse Gemeenschap, op voorwaarde dat deze diensten
werden gepresteerd in een onderwijsinstelling of een centrum voor
leerlingenbegeleiding, vermeld in artikel 14.
]
[
Art. 14quater.
Voor de toekenning van de
periodieke verhogingen komen eveneens in aanmerking de volledige of onvolledige
diensten gepresteerd vóór 1 september 2003 in een administratieve
functie als contractueel personeelslid ten laste van het werkingsbudget, zoals
bepaald in artikel 154, §
1, van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, op
voorwaarde dat deze diensten werden gepresteerd in een
onderwijsinstelling.
]
[
Art. 14quinquies.
(voetnoot 3)
De werkelijke diensten die een
personeelslid, onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie, heeft verstrekt
in een lidstaat van de Europese Unie, met inbegrip van diensten verstrekt aan
een Europese school, komen eveneens in aanmerking als die diensten kunnen
worden gelijkgesteld met of onder vergelijkbare omstandigheden werden
gepresteerd als de diensten bedoelde in de artikelen 14, 14bis, 14ter, en
14quater.
]
[
Art. 14sexies.
Voor de toekenning van de periodieke verhogingen komen eveneens in aanmerking de volledige of
onvolledige diensten die gepresteerd zijn in een administratieve functie als contractueel personeelslid in de volgende
instellingen:
1° het internaat dat is toegevoegd aan een onderwijsinstelling, als de werkelijke diensten gepresteerd zijn voor
1 september 2023;
2° het autonome internaat, elke vorm van tehuis en het internaat van het Gemeenschapsonderwijs dat voorziet in
verblijf en begeleiding tijdens schoolvrije dagen, als de werkelijke diensten gepresteerd zijn voor 1 september 2023. De
voormelde bepaling geldt niet voor de vaststelling van de geldelijke anciënniteit van de personeelsleden, vermeld in
de Codex Hoger Onderwijs;
3° een onderwijsinternaat;
4° een semi-internaat.
]
Art. 15.
Voor de toepassing
van de vorige
[bepalingen]
:
1. wordt het personeelslid geacht werkelijke diensten te
verrichten, zolang hij zich bevindt in een administratieve stand op grond
waarvan hij krachtens zijn statuut, zijn activiteitswedde of, bij gemis
daarvan, zijn aanspraak op bevordering tot een hogere wedde behoudt;
2. zijn volledig, de prestaties waarvan de
uurregeling een normale beroepsactiviteit volkomen in beslag neemt;
3. worden als beroepsmilitair beschouwd :
a) de beroepsofficieren, de toegevoegde en
hulpofficieren;
b) de reserveofficieren die
vrijwillige prestaties verrichten, met uitsluiting van
oefeningsprestaties;
c) de beroepsonderofficieren,
de tijdelijke onderofficieren en de toegevoegde
onderofficieren;
d) de militairen met een lagere
graad dan die van officier, die dienen op grond van een dienstneming of
hernieuwde dienstneming;
e) de aalmoezeniers van
het actieve kader en de reserve-aalmoezeniers, die in vredestijd worden in
dienst gehouden om het tijdelijk kader van de aalmoezeniersdienst te
vormen;
[
4.
[ komen, onder de in deze bepalingen vermelde voorwaarden, eveneens in aanmerking de werkelijke diensten
verstrekt in de volgende instellingen:
1° het internaat dat is toegevoegd aan een onderwijsinstelling, als de werkelijke diensten gepresteerd zijn voor
1 september 2023;
2° het autonome internaat, elke vorm van tehuis en het internaat van het Gemeenschapsonderwijs dat voorziet in
verblijf en begeleiding tijdens schoolvrije dagen, als de werkelijke diensten gepresteerd zijn voor 1 september 2023. De
voormelde bepaling geldt niet voor de vaststelling van de geldelijke anciënniteit van de personeelsleden, vermeld in
de Codex Hoger Onderwijs;
3° een onderwijsinternaat;
4° een semi-internaat.
]
]
Art. 16.
a)
[De in aanmerking
komende diensten worden berekend per kalendermaand. De diensten die geen volle
maand bedragen, worden niet meegeteld.]
[
b) De duur
van de in aanmerking komende diensten die het personeelslid vóór
1 september 1966 als interimair of vanaf 1 september 1966 als tijdelijke heeft
verricht in het onderwijs, wordt vastgesteld door de Minister, met de
instemming van de Minister tot wiens bevoegdheid het Openbaar Ambt behoort.
c) Voor de toepassing van a en b, geldt een maand
als vier weken en gelden drie maanden als dertien weken.
]
Art. 17.
De duur van de in
aanmerking komende diensten welke het personeelslid telt mag nooit de
werkelijke duur van de door deze diensten gedekte tijdperken overschrijden.
§ D. - Bijzondere en overgangsregeling
Art. 18.
De bijzondere
regeling die hierna volgt is van toepassing op elk personeelslid dat, uiterlijk
op 1 maart 1953, in een dienst van de Staat of van Afrika was en er zonder
onderbreking toe blijft behoren, hetzij als burgerlijk of geestelijk titularis
van een bezoldigd ambt met volledige prestaties, hetzij als beroepsmilitair.
Art. 19.
Ten aanzien van het
in artikel 18 bedoeld personeelslid komen de bij artikel 14 omschreven diensten
in aanmerking als ze, met of zonder onderbreking, verricht werden vanaf de
leeftijd van achttien jaar. Komen eveneens in aanmerking, de werkelijke
diensten die het personeelslid vanaf de leeftijd van achttien jaar heeft
verricht terwijl hij met of zonder onderbreking tot de andere openbare diensten
dan die van de Staat en de diensten van Afrika behoorde, hetzij als burgerlijk
of geestelijk titularis van een bezoldigd ambt met volledige prestaties, hetzij
als beroepsmilitair.
Art. 20.
[...]
Art. 21.
§ 1. De
diensten, verricht ingevolge een tijdelijke of interimaire aanstelling of
benoeming die nietig werd verklaard bij de besluitwet van 5 mei 1944, artikelen
1, letter C, en 2, worden, naar hun feitelijke aard, in aanmerking genomen,
onder de bij deze bezoldigingsregeling gestelde voorwaarden voor het in
aanmerking nemen en voor de duur.
In aanmerking
worden evenwel niet genomen de diensten, verricht in de volgende twee
instellingen :
De Vrijwillige Arbeidsdienst voor
Vlaanderen;
"Le Service volontaire du Travail
pour la Wallonie".
§ 2. Het
personeelslid dat zowel voor de maand augustus 1944, krachtens § 1, als
voor de maand november 1944, in aanmerking komende diensten heeft, wordt geacht
in september en oktober 1944 dezelfde diensten als die van augustus 1944 te
hebben verricht.
§ E. - Berekening van de anciënniteit
en van de wedde
Art. 22.
Het personeelslid
geniet te allen tijde de wedde overeenstemmende met zijn anciënniteit, die
het totaal zijner in aanmerking komende diensten uitmaakt.
Art. 23.
Voor de vaststelling
van de wedde overeenkomstig de vorige bepaling wordt alleen rekening gehouden
met de nuttige anciënniteit, d.w.z. die, verkregen op het tijdstip dat het
personeelslid het grootste
[getal jaren in aanmerking komende diensten
overeenstemmend met de periodieke verhogingen]
telt.
Art. 24.
Het vast
personeelslid dat werd benoemd tot een selectieambt of een bevorderingsambt,
heeft in zijn nieuw ambt nooit een lagere wedde dan hij in zijn vorig ambt zou
hebben genoten.
Is de wedde die in het nieuwe
ambt werd vastgesteld, lager dan die welke het personeelslid in zijn vorig ambt
genoot, dan behoudt hij de hoogste wedde tot wanneer hij een wedde bekomt die
ten minste daaraan gelijk is.
Art. 25.
[...]
HOOFDSTUK III. - Uitbetaling van de
wedde
Art. 26.
§ 1. Het
vast of stagedoend personeelslid wordt maandelijks vooraf betaald.
(voetnoot 1)
Elk
ander personeelslid wordt maandelijks na vervallen termijn betaald.
§ 2. De
maandwedde is gelijk aan 1/12e van de wedde.
Wanneer een vast personeelslid op een andere datum dan de eerste
ener maand wordt benoemd tot een selectieambt of bevorderingsambt, blijft de
wedde voor de lopende maand ongewijzigd.
Bij het
overlijden of op pensioen stellen van een vast of stagedoend personeelslid is
de wedde voor de lopende maand niet terugvorderbaar.
(voetnoot 2)
§ 3. Wanneer
de maandwedde niet volledig verschuldigd is, wordt zij in dertigsten
verdeeld.
Bedraagt het werkelijk aantal te betalen
dagen vijftien of minder, dan is het aantal verschuldigde dertigsten gelijk aan
het werkelijk aantal te betalen dagen.
Bedraagt
het werkelijk aantal te betalen dagen meer dan vijftien, dan is het aantal
verschuldigde dertigsten gelijk aan het verschil tussen dertig en het werkelijk
aantal niet te betalen dagen.
[
Art. 26bis.
Voor de tijdelijke personeelsleden zijn de volgende dagen betaalbaar :
1° alle dagen, gerekend van het begin tot het einde van de tijdelijke aanstelling, met inbegrip, als ze geheel of gedeeltelijk in de duur van de tijdelijke aanstelling begrepen zijn, van :
a) de wettelijke feestdagen;
b) de weekends;
c) de herfst-, kerst-, krokus- en paasvakantie;
d) de afwezigheden waarvoor het tijdelijke personeelslid, op grond van een reglementaire bepaling, recht heeft op een salaris of salaristoelage van de Vlaamse Gemeenschap;
2° de wettelijke feestdagen, de weekends en de herfst-, kerst-, krokus- en paasvakantie tussen twee tijdelijke aanstellingen, als die dag, die periode of de dagen binnen die periode aansluiten op een periode die met dienstactiviteit wordt gelijkgesteld, of op de laatste dag van de tijdelijke aanstelling en als die dag, die periode of de dagen binnen die periode aansluiten op de eerste dag van de erop volgende tijdelijke aanstelling of op een periode die met dienstactiviteit wordt gelijkgesteld.
Voor de dag, de periode of de dagen binnen die periode, vermeld in het eerste lid, 2°, behoudt het tijdelijke personeelslid de bezoldiging die wordt toegekend overeenkomstig de prestaties, verstrekt aan de vooravond van de te bezoldigen dag, periode of dagen binnen die periode, of aan de vooravond van een periode die met dienstactiviteit wordt gelijkgesteld, tot op de vooravond van een nieuwe tijdelijke aanstelling. De toepassing van deze bezoldigingsregel mag echter niet tot gevolg hebben dat een tijdelijk personeelslid niet wordt bezoldigd voor de dagen waarvoor hij effectief is aangesteld.
Als een personeelslid een aanstelling heeft voor een volledig schooljaar en daarnaast een tijdelijke aanstelling voor een deel van hetzelfde schooljaar, geldt het eerste lid, 2°, voor de tijdelijke aanstelling voor het deel van het schooljaar, voor zover de gestelde voorwaarden vervuld zijn.
]
Art. 27.
[De maandwedde schommelt
met het indexcijfer van de consumptieprijzen overeenkomstig de regelen
voorgeschreven door de wet van 1 maart 1977 houdende inrichting van een stelsel
waarbij sommige uitgaven in de overheidssector aan het indexcijfer van de
consumptieprijzen van het Rijk worden gekoppeld. Deze wedde wordt aan het
spilindexcijfer 138,01 gekoppeld. ]
TITEL III. - Ambten met onvolledige
prestaties
Art. 28.
De wedde van het
personeelslid dat titularis is van een ambt met onvolledige prestaties is
gelijk aan het produkt bekomen door de wedde die hij krachtens de bepalingen
van titel II zou genieten bij het thans uitoefenen van hetzelfde ambt met
volledige prestaties, te vermenigvuldigen met een breuk, met als teller het
aantal uren/week van het ambt met onvolledige prestaties dat uitgeoefend wordt,
en als noemer het aantal uren/week van hetzelfde ambt met volledige prestaties.
Art. 29.
De volgens artikel 28
vastgestelde wedde mag nooit hoger zijn dan die welke het personeelslid zou
genieten als hij, in zijn best bezoldigd ambt met onvolledige prestaties,
volledige prestaties zou verstrekken.
Art. 30.
[...]
Art. 31.
Onze Ministers bepalen, op de
datum van indiensttreding van het personeelslid en, nadien, elk jaar, op 1
januari, het aantal uren per week geldend voor het ambt met onvolledige
prestaties.
Art. 32.
De regels vervat in de
[artikelen 26, 26bis en 27]
zijn van toepassing op het personeelslid voor wie de
bepalingen van deze titel gelden.
TITEL IV. - Slotbepalingen
Art. 33.
Dit besluit is van toepassing
wanneer de nieuwe bezoldigingsregeling, in totaal, aan het personeelslid een
nettobezoldiging verleent welke hoger ligt dan die welke hij onder de vroegere
bezoldigingsregeling genoot.
Voor de toepassing
van dit artikel :
1. omvat de bezoldiging
vastgesteld krachtens de nieuwe bezoldigingsregeling :
a) de wedde vastgesteld overeenkomstig de bij dit besluit
ingevoerde bezoldigingsregeling en met inbegrip, in voorkomend geval van de
anciënniteitsbijslagen bepaald bij artikel 13 van de wet van 3 augustus
1919 en 27 mei 1947 en toegekend aan het personeel van de
Ministeries;
b) eventueel de haard- of
standplaatstoelage toegekend aan het personeel van de Ministeries.
2. omvat de bezoldiging vastgesteld overeenkomstig de
vroegere bezoldigingsregeling :
a) de wedde
vastgesteld overeenkomstig de vroegere bezoldigingsregeling van het personeel
der Ministeries, met inbegrip, in voorkomend geval, van de
anciënniteitsbijslag bepaald bij artikel 13 van de wet van 3 augustus 1919
en 27 mei 1947 en toegekend aan het personeel van de Ministeries;
b) eventueel de haard- of standplaatstoelage
toegekend aan het personeel van de Ministeries.
Art. 33bis.
De weddenanciënniteit die op 31
augustus 2000 in aanmerking werd genomen voor het bepalen van de wedde van de
personeelsleden van de centra voor leerlingenbegeleiding die in toepassing van
artikel 188 van het decreet van 1 december 1998 betreffende de centra voor
leerlingenbegeleiding, op 1 september 2000 zijn overgedragen vanuit een
gesubsidieerde equipe voor medisch schooltoezicht, wordt voor toepassing van
artikel 192 van voormeld decreet beschouwd als zijnde verworven overeenkomstig
de bepaling van dit besluit. Deze weddenanciënniteit blijft behouden bij
een eventuele overgang naar een ambt van de categorie van het technisch
personeel binnen een centrum voor leerlingenbegeleiding, eveneens
overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 15 april 1958
houdende bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee
gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar
Onderwijs.
Art. 34.
Opgeheven wordt elke bepaling
die strijdig is met dit besluit.
Art. 35.
Dit besluit treedt in werking
op 1 januari 1968.
Art. 36.
Onze Ministers van Nationale
Opvoeding, Onze Minister van Franse Cultuur en Onze Minister van Nederlandse
Cultuur zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
- (3):
Voor de geldelijke
anciënniteit van de personeelsleden, bedoeld in het decreet van 13 juli
1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, treedt dit artikel
in werking op 1 januari 2005; voor de onderdanen van landen die na 1 januari
2005 tot de Europese Unie toetreden, treedt dit artikel in werking op de datum
dat het land in kwestie tot de Unie toetreedt.Voor de niet in vorige zin bedoelde personeelsleden heeft dit
artikel uitwerking met ingang van 1 september 1999; voor de onderdanen van
landen die nà 1 september 1999 tot de Europese Unie toetreden, treedt
dit artikel in werking op de datum dat het land in kwestie tot de Unie
toetreedt.
- (1):
Artikel 2 van het
koninklijk besluit nr. 279 van 30 maart 1984 betreffende de betaling na
vervallen termijn van de wedde van sommige personeelsleden van de openbare
sector (B.S. 6-4-1984) bepaalt dat : "De wedde
van de in artikel 1 bedoelde personeelsleden wordt vanaf de maand juli 1984 na
vervallen termijn betaald, met name op de laatste werkdag van de maand behalve
de betaling van de wedde van de maand december die plaats heeft op de eerste
werkdag van de maand januari van het volgend jaar. Dit geldt eveneens voor de toelagen alsook voor alle andere
elementen van de bezoldiging die terzelfdertijd als de wedde worden betaald.
De betaling van de kinderbijslagen is nochtans
niet bedoeld bij dit artikel ."
- (2):
Artikel 3 van het
koninklijk besluit nr. 279 van 30 maart 1984 betreffende de betaling na
vervallen termijn van de wedde van sommige personeelsleden van de openbare
sector (B.S. 6-4-1984) bepaalt dat : "Wanneer het
vast of stagedoend personeelslid overlijdt of op pensioen gesteld wordt, wordt
naar gelang van het geval, de volle maandwedde betaald aan betrokkene of aan
zijn rechthebbenden."