Besluit van de Vlaamse regering tot vaststelling van de
regeling omtrent de afwezigheden, de tucht, de administratieve standen, het
verlof, de mandaatsbeëindiging, het onderzoek van de lichamelijke
geschiktheid en het geneeskundig toezicht voor het academisch personeel bij de
universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap.
goedkeuringsdatum
1 DECEMBER 1998
publicatiedatum
B.S.13/02/1999
datum laatste wijziging
18/06/2024
COORDINATIE
(1)
B.Vl.R. van 15/06/2007 (B.S. 12/07/2007)
(2)
B.Vl.R. van 09/11/2018 (B.S. 14/12/2018)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van diverse besluiten van de Vlaamse Regering met betrekking tot de universiteiten en hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap ;
(3)
B.Vl.R. van 26/02/2021 (B.S. 19/04/2021)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering over de loopbaanonderbreking voor mantelzorg, over de
omzetting van lestijden in uren kinderverzorging, over de erkenning van beroepskwalificaties voor
gereglementeerde beroepen in het onderwijs in het kader van de Europese Richtlijn 2005/36 en over een
meelooptraject voor directeur in het basisonderwijs, deeltijds kunstonderwijs, secundair onderwijs, volwassenenonderwijs en de centra voor leerlingenbegeleiding ;
(4)
B.Vl.R. van 31/08/2023 (B.S. 18/10/2023)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van de
regelgeving over het politiek verlof, over de afwezigheid
voor verminderde prestaties, over het opvangverlof en over
de herindiensttreding voor de personeelsleden van het
onderwijs ;
(5)
B.Vl.R. van 26/04/2024 (B.S. 18/06/2024)
detail
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse regering van 1 december 1998 tot vaststelling van de regeling omtrent de afwezigheden, de tucht, de administratieve standen, het verlof, de mandaatsbeëindiging, het onderzoek van de lichamelijke geschiktheid en het geneeskundig toezicht voor het academisch personeel bij de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap ;
De Vlaamse regering,
Gelet op het decreet van 12 juni 1991 betreffende de
universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, inzonderheid op artikel 63, tweede
lid, gewijzigd bij het decreet van 8 juli 1996;
Gelet op het protocol van 9 juni 1998 waarin de conclusies zijn
neergelegd van de onderhandelingen gevoerd tussen de Vlaamse regering en de
representatieve vakbonden;
Gelet op het akkoord
van de Vlaamse minister, bevoegd voor begroting, gegeven op 17 april 1998;
Gelet op het advies van de Raad van State,
gegeven op 28 september 1998, met toepassing van artikel 84, eerste lid,
2°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State en dit gezien de
hoogdringendheid volgt uit de noodzaak om deze regeling te laten ingaan bij het
begin van het academiejaar;
Op voorstel van de
Vlaamse minister van Onderwijs en Ambtenarenzaken;
Na beraadslaging,
Besluit :
Afdeling 1. — De tuchtregeling
Artikel 1.
§ 1. Ten aanzien
van het academisch personeel kan het universiteitsbestuur de volgende
tuchtstraffen uitspreken :
1° schriftelijke
berisping;
2° gehele of gedeeltelijke
schorsing van het dienstverband voor bepaalde tijd met gehele of gedeeltelijke
in houding van het salaris;
3° terugzetting
in graad;
4° ontslag;
[5° afzetting.]
§ 2. Onverminderd de
regels rond het opleggen van tuchtstraffen kan het universiteitsbestuur een lid
van het academisch personeel schorsen in het belang van de dienst als een
strafrechtelijke vervolging tegen het betreffende lid is ingesteld
[,als de universiteit na een melding van grensoverschrijdend gedrag formeel een onderzoek heeft opgestart]
of als het
belang van de universiteit dit vordert.
§ 3. Het
universiteitsbestuur bepaalt de gronden die kunnen leiden tot een tuchtstraf.
Het universiteitsbestuur stelt de tuchtrechtelijke procedure vast. Deze
procedure moet ten minste voorzien in een voorafgaandelijke schriftelijke
mededeling van de bezwarende gronden, in een voorafgaandelijke hoorplicht en in
een mogelijkheid tot beroep. De tuchtregeling mag geen afbreuk doen aan de
academische vrijheid.
§ 4. Tevens bepaalt
het universiteitsbestuur de voorwaarden waaronder eerder uitgesproken
tuchtstraffen uit het personeelsdossier kunnen worden
geschrapt.
Afdeling 2. — De administratieve standen
Art. 2.
§ 1. De
administratieve standen zijn :
1°
dienstactiviteit;
2° onderbreking van de
ambtsvervulling :
a) gehele of gedeeltelijke
onderbreking van de ambtsvervulling met behoud van salaris;
b) gehele of gedeeltelijke onderbreking van de ambtsvervulling met
geheel of gedeeltelijk verlies van salaris;
Deze
onderbrekingen van de ambtsvervulling worden met dienstactiviteit
gelijkgesteld.
§ 2.
Dienstactiviteit is de toestand waarbij het academisch personeelslid effectieve
prestaties verricht of zich in een hiermee gelijkgestelde toestand bevindt. Elk
personeelslid wordt geacht in actieve dienst te zijn, tenzij het, met
toepassing van uitdrukkelijke bepalingen, van rechtswege hetzij bij beslissing
van het universiteitsbestuur in een andere stand is geplaatst.
Gelijkgestelde toestanden met dienstactiviteit zijn de periodes
van gewettigde afwezigheid onverminderd het bepaalde in § 1, jaarlijkse
vakantie
[, het zorgverlof]
en omstandigheidsverlof.
Onder
gewettigde afwezigheid moet worden verstaan :
1° ziekte en ongeval;
2°
zwangerschapsverlof;
Deze periodes van
afwezigheid moeten gedekt zijn door een geneeskundig getuigschrift.
3° arbeidsongeval.
4°
[...]
Het universiteitsbestuur stelt regels vast omtrent de duur van de
vakantie en het omstandigheidsverlof en hetgeen daarop betrekking heeft.
[Het universiteitsbestuur kan regels vastleggen omtrent de duur van het verlof om
dwingende redenen en hetgeen daarop betrekking heeft.]
[
§2/1. Het academisch personeelslid heeft ieder jaar recht op vijf dagen zorgverlof.
Het universiteitsbestuur neemt hiertoe de nodige uitvoeringsmaatregelen.
Het in het eerste lid vermelde zorgverlof is een verlof voor het personeelslid om
persoonlijke zorg of steun te verlenen aan een persoon die met het personeelslid
samenwoont, aan de echtgenoot van het personeelslid of de persoon met wie het
personeelslid wettelijk samenwoont of aan een bloedverwant van het personeelslid
in de eerste graad die om een gezondheidstoestand, al dan niet het gevolg van een
ziekte of medische ingreep, behoefte heeft aan aanzienlijke zorg of steun.
]
[
§ 3. Het academisch
personeelslid heeft recht op loopbaanonderbreking voor palliatieve zorgen, voor
de bijstand aan of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid en voor
ouderschapsverlof volgens de regeling die opgenomen is in het koninklijk
besluit van 7 mei 1999 betreffende de onderbreking van de beroepsloopbaan van
het personeel van de
besturen
[en heeft recht op loopbaanonderbreking voor mantelzorg conform artikel 100ter en 102ter van de wet van
22 januari 1985 houdende sociale bepalingen]
.
Het
universiteitsbestuur neemt hiertoe de nodige
uitvoeringsmaatregelen.
]
[§ 4.]
Behoren tot
de stand gehele of gedeeltelijke onderbreking van de ambtsvervulling met behoud
van salaris :
Wat van het zelfstandig academisch
personeel betreft :
1° het sabbatsverlof;
2° de duur van het gastprofessoraat aan een
andere universiteit of het bezetten van een leerstoel aan een buitenlandse
universiteit;
3° vervullen van
wetenschappelijke opdrachten buiten de universiteiten
[vermeld in artikel II.2 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013]
.
Onder sabbatsverlof wordt verstaan
maximaal twee jaar verlof over de gehele carrière voor herbronning.
In het geval de activiteiten bedoeld in sub
2° en 3° bezoldigd worden, dan komen deze bedragen toe aan de
universiteit, zo niet is er geen sprake van een onderbreking van de
ambtsvervulling maar van een nevenactiviteit.
[§ 5.]
Behoren tot
de stand gehele of gedeeltelijke onderbreking van de ambtsvervulling met geheel
of gedeeltelijk verlies van salaris :
1° Wat
het assisterend academisch personeel betreft :
a)
stage- of proefperiodes die een doctor-assistent doorloopt met het oog op een
aanstelling in een andere funtie;
b) de periodes
van de door het universiteitsbestuur toegestane onderbreking van de
ambtsvervulling voor het vervullen van bezoldigde wetenschappelijke
opdrachten;
De totale duur van die onderbreking
kan ten hoogste twee jaar bedragen indien de wetenschappelijke opdrachten
volledig kaderen in het onderzoeksopzet van het doctoraats proefschrift. In de
andere gevallen is de duur beperkt tot ten hoogste één jaar.
c) periodes van schorsing van het mandaat voor
het volbrengen van de militieverplichtingen of vervangende
burgerdienst;
2° Wat het zelfstandig
academisch personeel betreft : de volledige onderbreking van de ambtsvervulling
gedurende maximaal twee jaar om persoonlijke redenen;
3° Wat het zelfstandig en assisterend academisch personeel
betreft : de periodes van onderbreking van de ambtsvervulling om sociale of
familiale redenen. Slechts twee dergelijke onderbrekingen kunnen worden
toegestaan en de totale duur ervan kan ten hoogste één jaar
bedragen voor het assisterend academisch personeel en ten hoogste twee jaar
voor het zelfstandig academisch personeel.
[§ 6.]
Het
universiteitsbestuur kan de in
[artikel 2, §§ 4 en 5, met uitzondering van § 5, 1°, c,]
bedoelde onderbrekingen van de ambtsvervulling toestaan
op verzoek van het personeelslid. Het universiteitsbestuur stelt hiervoor
regels vast.
Afdeling 3. — De ambts- of mandaatsbeëindiging
Art. 3.
De volgende omstandigheden geven
aanleiding tot ambts- of mandaatsbeëindiging :
1° het vrijwillig ontslag;
2° het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd;
3° verstrijken van de mandaatsperiode zonder
verlenging of omdat geen verlenging toegelaten is;
4° bij het ontbreken van een gunstige beoordeling van een
academisch personeelslid in tijdelijk dienstverband voor een duur van ten
hoogste drie jaar met uitzicht op een vaste benoeming
[als vermeld in artikel V.28, derde lid, van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013 en van een docent in het tenure trackstelsel na afloop van de aanstellingstermijn vermeld in artikel V.29 van voormelde codex]
;
5° het ontslag
[of de afzetting]
bij
wege van tuchtstraf;
6° beëindiging
wegens afwezigheid door ziekte van meer dan 666 werkdagen wanneer de
definitieve ongeschiktheid werd vastgesteld door de administratieve
gezondheidsdienst op voorstel van het controleorgaan ingesteld krachtens
artikel 4;
7° beëindiging wegens
afwezigheid door ziekte van meer dan
[365 kalenderdagen]
vanaf de dag dat de
betrokkene de leeftijd van
[63 jaar]
heeft bereikt.
[
8° de beëindiging na een voortdurende onverenigbaarheid als vermeld in artikel V.17/1, derde lid, van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013;
9° het ontslag na evaluatie als vermeld in artikel V.46 van de Codex Hoger Onderwijs van 11 oktober 2013.
]
De vanaf 1 januari 1994 geregistreerde dagen afwezigheid door
ziekte worden meegerekend bij de vaststelling van het totaal aantal
ziektedagen.
Afdeling 4. — De regeling van het onderzoek
naar de lichamelijke geschiktheid en het geneeskundig onderzoek
Art. 4.
Het universiteitsbestuur stelt
een regeling vast voor het onderzoek van de lichamelijke geschiktheid van en
het geneeskundig toezicht op het academisch personeel.
Voor de toepassing van dit artikel en van het artikel 3, 6° en
7° wijst het universiteitsbestuur een "controleorgaan" aan.
Art. 5.
Het besluit van de Vlaamse
regering van 27 februari 1992 tot vaststelling van de regeling omtrent de
afwezigheden, de tucht, de administratieve standen, het verlof, de
mandaatsbeëindiging, het onderzoek van de lichamelijke geschiktheid en het
geneeskundig toezicht voor het assisterend academisch personeel bij de
universiteiten wordt opgeheven, met ingang vanaf de datum waarop dit besluit in
werking treedt.
Art. 6.
[...]
De beslissingen van het universiteitsbestuur inzake de
terbeschikkingstelling van leden van het vast benoemd wetenschappelijk
personeel wegens bijzondere opdracht, genomen op grond van de vorige
regelgeving, worden geacht een regelmatige onderbreking van de ambtsvervulling
te zijn zoals bedoeld in dit besluit.
[...]
Art. 7.
[...]
Art. 8.
Dit besluit treedt in werking op
1 januari 1999.
Art. 9.
De Vlaamse minister, bevoegd voor
onderwijs, is belast met de uitvoering van dit besluit.