Afzondering en fixatie

  • referentie
    GD/2024/01
  • publicatiedatum
    17/05/2024
  • datum laatste wijziging
    17/05/2024
  • wettelijke basis
    Artikelen 3, 4°bis, 3,4°bis/1, 3,14°quater/1, 33/1, 33/2, 33/3, 33/4, 33/5, 37, §2, 12°, 37 §3, 17°, 47bis, 47ter, 177 van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997.
  • wettelijke basis
    Artikelen 3, 1°/2, 3, 1°/3, 3, 14°/0/0/1, 109/1, 112, eerste lid, 17°, 123/21, zevende lid, 123/22, eerste en derde lid, 123/24/1, 123/24/2, 123/24/3, 123/24/4 en 123/24/5 van de Codex Secundair Onderwijs.
  • wettelijke basis
    Artikelen 3, §1,1°, 3, §1, 1°/1, 3, §1, 3°/1, 21/1, 21/2, 21/3, 21/4, 21/5 en 54, §1 het decreet over de onderwijsinternaten van 16 juni 2023.
  • wettelijke basis
    Artikel 44bis, §1, eerste lid van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs.
  • Deze omzendbrief geeft toelichting bij de regelgeving over het gebruik van afzondering en fixatie (twee specifieke vrijheidsbeperkende maatregelen) in basis en secundaire scholen in het buitengewoon of gewoon onderwijs, centra voor deeltijds beroepsonderwijs, centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen en onderwijsinternaten (verder onderwijsinstellingen genoemd). Dit regelgevend kader treedt in werking op 1 september 2024.

1. Situering

Vrijheidsbeperkende maatregelen zijn alle maatregelen die een beperking van keuzevrijheid en/of contact met de buitenwereld van de leerling/interne inhouden. De twee meest verregaande vormen van vrijheidsbeperkende maatregelen zijn afzondering en fixatie.

Afzondering is het verblijf van een leerling/interne in een ruimte die hij niet zelfstandig kan verlaten (dus niet iemand in de hoek/gang of in een aparte kamer die niet op slot is, zetten).

Fixatie is elke handeling of elk gebruik van materiaal die de bewegingsvrijheid van de persoon beperkt, verhindert of belemmert, waardoor de persoon niet zelfstandig zijn bewegingsvrijheid kan herwinnen.

Voor de brede vrijheidsbeperkende maatregelen is er geen regelgeving. De toepassing hiervan behoort tot de autonomie van de onderwijsinstelling.

Voor afzondering en fixatie voorziet de decreetgever wel een strikt en eenduidig regelgevend kader. Dit kader is noodzakelijk om enerzijds de rechten van het kind te vrijwaren en anderzijds om rechtszekerheid en duidelijkheid te geven aan het personeel van de onderwijsinstellingen. Zo worden zowel personeelsleden als leerlingen/internen beter beschermd.

Het regelgevend kader start vanuit het principe dat afzondering en fixatie verboden zijn. Onderwijsinstellingen moeten echter in zeer uitzonderlijke situaties maatregelen inzake afzondering en fixatie kunnen nemen, bijvoorbeeld om de veiligheid te bewaren (het kan ‘nooit’ een straf zijn).

Het gebruik van afzondering of fixatie door onderwijsinstellingen is echter enkel mogelijk indien zij ook een beleid inzake preventie van afzondering en fixatie uitwerken waarbij er expliciet aandacht is voor bewustwording van de gevolgen van afzondering en fixatie voor het kind en zijn context. Enige uitzondering geldt voor de onderwijsinstelling die voor de eerste keer ooit een maatregel rond afzondering of fixatie gebruikt bij ernstig of acuut gevaar.

2. Verhouding tot het kader binnen Welzijn

Binnen de residentiële jeugdhulp wordt er ook gebruik gemaakt van afzondering en fixatie. Een herwerkt kader voor afzondering en fixatie werd opgenomen in het decreet betreffende de rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp (DRM). Dit kader is gebaseerd op “de intersectorale richtlijn voor de preventie en toepassing van afzondering en fixatie in de brede residentiële jeugdhulp” dat een brede mensenrechtenanalyse bevat die ook van toepassing kan zijn op onderwijs.

Omdat de residentiële jeugdhulp vaak nauw samen werkt met scholen, en gelet op de mensenrechtenanalyse,  zijn de twee kaders voor afzondering en fixatie zeer sterk op elkaar afgestemd.

Maar, ze zijn niet volledig gelijk. Voorzieningen binnen welzijn en Onderwijsinstellingen hebben een andere werking en kennen een andere finaliteit (focus ligt op leren en ontwikkeling) en veel onderwijsinstellingen passen afzondering en fixatie nooit toe.

3. Wettelijk kader rond afzondering en fixatie

3.1. Toepassingsgebied

Het regelgevende kader rond afzondering en fixatie is van toepassing op volgende onderwijsinstellingen:

  • scholen voor gewoon en buitengewoon basis- en secundair onderwijs;
  • centra voor deeltijds beroepsonderwijs;
  • centra voor vorming van zelfstandigen en kleine en middelgrote ondernemingen;
  • onderwijsinternaten.

Niet elke onderwijsinstelling wordt geconfronteerd met situaties waarbij afzondering en fixatie noodzakelijk zijn. Daarom is het niet nodig dat elke onderwijsinstelling een beleid rond (de preventie van) afzondering en fixatie ontwikkelt. Enkel onderwijsinstellingen die inschatten dat de kans reëel is dat zij deze maatregelen zullen moeten nemen, of indien zij eerder dergelijke maatregelen hebben genomen, moeten een beleid inzake (de preventie van) afzondering en fixatie opstellen.

3.2. Definities

Er zijn drie belangrijke begrippen: afzondering, afzonderingskamer en fixatie. Deze definities vloeien voort uit de intersectorale richtlijn voor de preventie en toepassing van afzondering en fixatie in de brede jeugdhulp.

3.2.1. Afzondering

Afzondering is het verblijf van een leerling/interne in een ruimte die die leerling/interne niet zelfstandig kan verlaten.

Het al dan niet zelfstandig kunnen verlaten van een ruimte is het doorslaggevend criterium. Iemand tijdelijk op de gang of in de hoek zetten bijvoorbeeld is geen afzondering.

3.2.2. Afzonderingskamer

De afzonderingskamer is de kamer die gebruikt wordt voor de afzondering. Deze kamer is een veilig ingerichte, specifiek daartoe bedoelde ruimte.

3.2.3. Fixatie

Fixatie is elke handeling of elk gebruik van materiaal die ervoor zorgt dat een persoon zich niet meer volledig vrij kan bewegen. De bewegingsvrijheid van de persoon wordt dus beperkt, verhinderd of belemmerd. De persoon kan ook niet zelfstandig zijn bewegingsvrijheid herwinnen.

Er zijn drie vormen van fixatie:

  • fysieke interventie;
  • mechanische fixatie;
  • medicamenteuze fixatie.

3.2.3.1. Fysieke interventie

Een fysieke interventie is een interventie waarbij de persoon door één of meerdere personen (bijvoorbeeld leerkrachten/opvoeders/…) op een fysieke wijze vastgehouden of geïmmobiliseerd wordt of waarbij de persoon op een fysiek gecontroleerde wijze verplaatst wordt.

Let op: ‘de handeling van een verantwoorde ouder’

In een aantal gevallen is er geen sprake van fysieke interventie/fixatie. Het gaat om handelingen die een personeelslid van een onderwijsinstelling stelt zoals ook een verantwoorde ouder die handeling zou stellen in overeenstemming met de leeftijd en het beslissingsvermogen van een leerling/interne om hem te beschermen bij acuut en ernstig gevaar, bij potentieel gevaar of onaangepast sociaal gedrag. Bij fysieke interventie kan dat bijvoorbeeld gaan over het bij de hand nemen van een zesjarige leerling zodat de leerling niet op straat zou lopen of het uit elkaar halen van twee kinderen die op de speelplaats aan het vechten zijn (als het om een korte interventie gaat).In deze gevallen moeten de regels over fixatie niet worden gevolgd.

3.2.3.2. Mechanische fixatie

Mechanische fixatie is de fixatie door middel van het aanwenden van mechanische hulpmiddelen bevestigd aan of in de directe omgeving van de persoon, welke niet zelfstandig door de persoon kan verwijderd worden.

Hulpmiddelen voor het ondersteunen of corrigeren van de fysieke houding van de persoon bevestigd aan of in de directe omgeving van de persoon, en die niet zelfstandig door de persoon kan verwijderd worden, worden niet beschouwd als mechanische fixatie tenzij deze hulpmiddelen buiten hun oorspronkelijke doelstelling gebruikt worden, bijvoorbeeld het gebruik van een staplank om een leerling/interne te fixeren.

3.2.3.3. Medicamenteuze fixatie

Medicamenteuze fixatie is de fixatie door middel van het acuut of chronisch gebruik van medicatie.

Het gebruik van medicamenteuze fixatie is de uitoefening van geneeskunde. De Wet Uitoefening Gezondheidszorgberoepen en de Wet Patiëntenrechten zijn van toepassing. Het is die wetgeving die in dat geval gevolgd zal moeten worden. Het is de federale wetgever die zal bepalen wie bevoegd is om bepaalde medische handelingen te stellen, maar in principe zal dat altijd een arts zijn, tenzij er bijvoorbeeld op grond van een koninklijk besluit verpleegkundigen of andere bekwame helpers onder toezicht van een arts door de federale overheid die bevoegdheid hebben gekregen.

In de bepalingen over afzondering en fixatie wordt medicamenteuze fixatie dan ook niet opgenomen in de definitie aangezien het beslissen tot en het toedienen ervan een medische handeling betreft, handelingen waar de Vlaamse decreetgever geen bevoegdheid toe heeft.

3.3. Principieel verbod op afzondering en fixatie

Afzondering en fixatie zijn verboden.

Enkel onder beperkte voorwaarden, die bepaald zijn in het decreet, kunnen afzondering en fixatie in uitzonderlijke situaties toegestaan worden.

Het wettelijk kader onderscheidt slechts twee situaties waarbij afzondering en fixatie in de onderwijscontext mogen toegepast worden:

  • bij ernstig en acuut gevaar;
  • bij potentieel gevaar ter preventie van actueel en ernstig gevaar voor de leerling/interne of anderen of om de ontwikkelings- en ontplooiingskansen van de leerling/interne te bevorderen.

Daarnaast moet erop gewezen worden dat afzondering en fixatie als sanctie, straf of collectieve maatregel ten allen tijde verboden is.

3.4. Beleid inzake preventie

Niet elke onderwijsinstelling wordt geconfronteerd met situaties waarbij afzondering en fixatie noodzakelijk zijn. Daarom is het niet nodig dat elke onderwijsinstelling een beleid rond (de preventie van) afzondering en fixatie ontwikkelt.

Onderwijsinstellingen moeten een beleid inzake (de preventie van) afzondering en fixatie opstellen als zij inschatten dat de kans reëel is dat zij deze maatregelen zullen moeten nemen, of indien zij eerder dergelijke maatregelen hebben genomen.

Het beleid moet opgenomen zijn in het reglement van de onderwijsinstelling.

Onderwijsinstellingen moeten in hun beleid ter preventie van afzondering en fixatie bepalen welke preventieve interventies en alternatieven kunnen worden ingezet om in de toekomst afzondering en fixatie te vermijden.

Specifiek voor scholen geldt dat het beleid (ter preventie van) afzondering en fixatie deel uitmaakt van het beleid op leerlingenbegeleiding van de school.

Scholen kunnen het initiatief nemen om de pedagogische begeleidingsdienst of een andere externe dienst te betrekken bij het uitwerken, implementeren en evalueren van hun beleid op leerlingenbegeleiding. Ter versterking van de brede basiszorg van de school zet het CLB haar signaalfunctie in wanneer ze noden vaststelt in de leerlingenpopulatie of een probleem of onregelmatigheid vaststelt in het beleid op leerlingenbegeleiding van de school. Ook kan het CLB betrokken worden in het kader van consultatieve leerlingenbegeleiding ter versterking van de verhoogde zorg.

Het beleid over de preventie van afzondering en fixatie maakt deel uit van het reglement.

3.5. Afzondering en fixatie bij acuut en ernstig gevaar

Ook in de situatie waarbij er sprake is van acuut en ernstig gevaar is afzondering en fixatie verboden tenzij onder de volgende voorwaarden:

  • de maatregel kan enkel als laatste redmiddel en dus als er geen alternatief is;
  • de maatregel moet zo kort als mogelijk duren en stopt als er geen ernstig of acuut gevaar meer is;
  • de maatregel dient in de mate van het mogelijke aangepast te worden aan de leerling/interne en de situatie;
  • er dient continu gezocht te worden naar minder ingrijpende alternatieven;
  • het gelijktijdig toepassen van afzondering en fixatie wordt vermeden;
  • er moet regelmatig contact zijn met de leerling/interne met de focus op het welbevinden;
  • afzondering gebeurt steeds in een specifiek daartoe ingerichte afzonderingskamer.

Mechanische fixatie bij ernstig en acuut gevaar is altijd verboden bij leerlingen/internen die jonger zijn dan 12 jaar.

Na het toepassen van de maatregel dienen de ouders zo snel als mogelijk op de hoogte gebracht te worden en volgt er een nabespreking met de ouders en de leerling/interne. Tijdens de nabespreking worden minstens afspraken gemaakt over hoe een toekomstige vergelijkbare situatie wordt aangepakt. Bij deze nabespreking wordt er ook nagegaan of er nood is aan afspraken rond maatregelen ter preventie van potentieel gevaar, met bijzondere aandacht voor de herroepbare instemming (zie punt 3.6) die hiervoor nodig is.

3.6. Afzondering en fixatie bij potentieel gevaar, om te vermijden dat er sprake zal zijn van acuut of ernstig gevaar voor de leerling/interne of anderen of om de ontwikkelings- en ontplooiingskansen van de leerling/interne te bevorderen

Ook deze vorm van afzondering en fixatie is verboden tenzij er aan een aantal voorwaarden is voldaan:

  • instemming van de leerling/interne en/of ouders met deze maatregel is vereist;
  • de maatregel wordt toegepast op maat van de leerling/interne;
  • de maatregel kan enkel als laatste redmiddel worden ingezet;
  • er dient continu gezocht te worden naar minder ingrijpende alternatieven;
  • er moet regelmatig contact zijn met de leerling/interne met de focus op het welbevinden;
  • afzondering gebeurt steeds in een specifiek daartoe ingerichte afzonderingskamer.

De voorafgaandelijke instemming bedoeld in het eerste punt is het resultaat van overleg en wordt schriftelijk vastgelegd. Deze instemming is ten allen tijde herroepbaar. Enkel als de leerling/interne niet tot een redelijke beoordeling van zijn belangen in staat is, is zijn instemming niet vereist. De onderwijsinstelling communiceert transparant aan de leerlingen/internen en ouders hoe zij hun instemming kunnen geven met deze vorm van afzondering en fixatie en hoe zij desgevallend deze instemming kunnen herroepen.

Na het toepassen van de maatregel dienen de ouders zo snel als mogelijk op de hoogte gebracht te worden en volgt er een nabespreking met de ouders en de leerling/interne. Zo kan een onderwijsinstelling zichtbaar maken naar ouders en kind toe wanneer en waarom afzondering en fixatie ingezet zijn. Tijdens de nabespreking worden minstens afspraken gemaakt over hoe een toekomstige vergelijkbare situatie wordt aangepakt. Dit kan er toe leiden dat de voorafgaandelijke instemming wordt aangepast.

Het CLB kan hierbij steeds vanuit haar vraaggestuurde werking betrokken worden. Bijvoorbeeld als het CLB beschikt over relevante informatie terug te vinden in het multidisciplinair dossier van de leerling, als het CLB beschikt over specifieke gevraagde deskundigheid en/of indien er bijkomend advies nodig is.

3.7. Voorwaarden afzonderingskamer

De afzonderingskamer moet voldoen aan een aantal specifieke vereisten:

  • de afzonderingskamer biedt een veilige en rustgevende omgeving;
  • er is fysieke nabijheid op maat van de leerling/interne mogelijk;
  • alleen bevoegd personeel kan de afzonderingskamer inkijken en betreden;
  • de afzonderingskamer bevat oriëntatiemogelijkheden, lichtinval en een tijdsindicatie die aangepast is aan de noden van de leerling/interne;
  • de leerling/interne kan rechtstreeks contact nemen met een personeelslid van de onderwijsinstelling, waarbij ook in de mogelijkheid wordt voorzien dat de leerling/interne met het personeelslid kan communiceren.

De onderwijsinstelling bepaalt, als onderdeel van haar beleid op afzondering en fixatie, wie het bevoegde personeel is.

3.8. Registratie

Onderwijsinstellingen hebben een registratieplicht. Elke keer dat een onderwijsinstelling een maatregel inzake afzondering of fixatie heeft genomen, dient volgende informatie geregistreerd te worden:

  • het type maatregel;
  • de omstandigheden, de aanleiding of reden en uitgeprobeerde alternatieven;
  • het verloop van de maatregel;
  • het tijdstip van begin en einde;
  • de tijdstippen van en observaties tijdens het toezicht;
  • of er verwondingen bij de leerling/interne of bij derden zijn;
  • de eventuele opmerkingen van de leerling/interne en de ouders over het verloop van de maatregel;
  • de nabespreking.

Registratie zorgt er enerzijds voor dat de toepassing van de maatregel zichtbaar wordt. De leerling/interne en de ouders kunnen de toepassing van de maatregel ook controleren en in vraag stellen. Anderzijds laat registratie toe om data te genereren op verschillende niveaus. Voor de onderwijsinstelling kan de registratie als input voor de nabespreking van de maatregel met het personeel dienen en voor post-incident analyse van bepaalde casussen en voor de kwantitatieve analyses op alle uitgevoerde afzonderingen en fixaties en voor post-incident analyse van bepaalde casussen.

Het bestuur van de onderwijsinstelling moet bepalen welke personeelsleden toegang kunnen hebben tot de gegevens en wordt er bepaald dat de vertrouwelijkheid van deze gegevens moet worden gegarandeerd.

De bewaartermijn van de geregistreerde informatie bedraagt tien schooljaren.

De onderwijsinstellingen kunnen de gegevens enkel onderling uitwisselen in het kader van intervisie met als doelstelling het verminderen van het gebruik van afzondering of fixatie en de interne kwaliteitszorg. Uiteraard moet hierbij de AVG gerespecteerd worden. Dat betekent dus dat die gegevens enkel uitgewisseld kunnen worden als de leerling/interne niet meer herkenbaar is.

De onderwijsinspectie kan de inzage vragen van de geregistreerde gegevens indien dit nodig is voor hun doorlichting.

3.9. Niet-naleving

Het niet volgen van het regelgevend kader rond afzondering en fixatie geeft aanleiding tot een sanctie. Het is de onderwijsinspectie die moet vaststellen of een onderwijsinstelling een schending begaat van de regelgeving.