OPGEHEVEN:Decreet betreffende de centra voor
leerlingenbegeleiding.
COORDINATIE
Decr. 18-5-1999 - B.S. 31-8-1999
Decr. 20-10-2000
- B.S. 16-12-2000
Decr. 13-7-2001 - B.S.
27-11-2001
Decr. 28-6-2002 - B.S.
14-9-2002
Decr. 14-2-2003 - B.S. 1-7-2003
Decr.
10-7-2003 - B.S. 24-10-2003
Decr. 24-12-2004 - B.S.
31-12-2004
Decr. 15-7-2005 - B.S.
16-9-2005
Decr. 18-11-2005 - B.S.
18-1-2006
Decr. 9-12-2005 - B.S. 2-2-2006
Decr.
23-12-2005 - B.S. 30-12-2005
Decr. 7-7-2006 - B.S.
31-8-2006
Decr. 22-6-2007 - B.S.
21-8-2007
B.Vl.R. 15-2-2008 - B.S.
10-4-2008
Decr. 6-6-2008 - B.S. 18-7-2008
Decr.
4-7-2008 - B.S. 1-9-2008
Decr. 21-11-2008 - B.S.
27-1-2009
Decr. 20-3-2009 - B.S. 6-4-2009
Decr.
8-5-2009 - B.S. 28-8-2009
Decr. 8-5-2009 - B.S.
28-8-2009
Decr. 18-12-2009 - B.S.
30-12-2009
Decr. 9-7-2010 - B.S.
31-8-2010
Decr. 23-12-2010 - B.S.
31-12-2010
B.Vl.R. 17-12-2010 - B.S.
24-6-2011
Decr. 17-6-2011 - B.S. 20-7-2011
Decr. 1-7-2011 - B.S.
30-8-2011
Decr. 13-7-2012 - B.S. 24-7-2012
Decr. 29-6-2012 - B.S. 27-7-2012
Decr. 21-12-2012 - B.S. 31-12-2012
Decr. 21-12-2012 - B.S. 19-2-2013
Decr. 21-3-2014 - B.S. 28-8-2014
Decr. 25-4-2014 - B.S. 25-9-2014
Decr. 19-12-2014 - B.S. 30-12-2014
Decr. 19-6-2015 - B.S. 21-8-2015
Decr. 3-7-2015 - B.S. 15-7-2015
Decr. 17-6-2016 - B.S. 10-8-2016
Decr. 16-6-2017 - B.S. 18-8-2017
Het Vlaams Parlement heeft aangenomen en Wij,
Regering, bekrachtigen hetgeen volgt :
HOOFDSTUK I. - Inleidende bepalingen
Artikel 1.
Dit decreet regelt een
gemeenschapsaangelegenheid.
Art. 2.
Voor de toepassing van dit
decreet wordt verstaan onder :
1° algemene
consulten : periodieke algemene leeftijdsspecifieke medische onderzoeken,
collectief georganiseerd voor alle leerlingen;
2° begeleiding : leerlingenbegeleiding, zoals bedoeld in
artikel 4;
3° bestuur : het bestuursorgaan of
de bestuursorganen die t.a.v. de centra voor leerlingenbegeleiding de
bestuurshandelingen verrichten overeenkomstig de door of krachtens de wet, het
decreet, het bijzonder decreet of de statuten, naargelang het geval, toegewezen
bevoegdheden;
4°[...]6
5° centrum : een centrum voor
leerlingenbegeleiding, met dien verstande dat, indien het bestuurshandelingen
betreft, het bestuur wordt bedoeld;
6°
centrumnet : één van de volgende soorten centra :
a) centrum van het gemeenschapsonderwijs :
centrum dat ingericht wordt door een scholengroep van het gemeenschapsonderwijs
en dat [in aanmerking komt voor
financiering]4 door de Vlaamse Gemeenschap;
b) [gesubsidieerd officieel centrum : centrum dat
ingericht wordt door publiekrechtelijke rechtspersonen andere dan het
gemeenschapsonderwijs en dat in aanmerking komt voor subsidiëring door de
Vlaamse Gemeenschap;]4
c)
gesubsidieerd vrij centrum : centrum dat ingericht wordt door
privaatrechtelijke rechtspersonen en dat [in aanmerking komt
voor subsidiëring]4 door de Vlaamse
Gemeenschap;
[6° /1 compenserende maatregelen: maatregelen waarbij de school orthopedagogische of orthodidactische hulpmiddelen aanbiedt, waaronder technische hulpmiddelen, waardoor de doelen van het gemeenschappelijk curriculum of leerprogramma of de doelen die na dispensatie voor de leerling bepaald zijn, bereikt kunnen worden;]5
7° departement : bevoegde dienst
of ambtenaar van het departement Onderwijs van het ministerie van de Vlaamse
Gemeenschap;
8° DIGO : de Dienst voor
Infrastructuurwerken van het Gesubsidieerd Onderwijs;
[8° /1 differentiërende maatregelen: maatregelen waarbij de school, binnen het gemeenschappelijk curriculum of leerprogramma, een beperkte variatie aanbrengt in het onderwijsleerproces om beter tegemoet te komen aan de behoeften van individu- ele leerlingen of groepen van leerlingen;
8° /2 dispenserende maatregelen: maatregelen waarbij de school doelen toevoegt aan het gemeenschappelijk curriculum of leerprogramma of de leerling vrijstelt van doelen van het gemeenschappelijk curriculum of leerprogramma en die, waar mogelijk, vervangt door gelijkwaardige doelen, in die mate dat ofwel de doelen voor de studiebekrachtiging in functie van de finaliteit voor het betreffende onderwijsniveau of structuuronderdeel of onderdeel ofwel de doelen voor het doorstromen naar het beoogde vervolgonderwijs nog in voldoende mate kunnen bereikt worden;]5
9° doorlichting : de externe evaluatie van de werking van een
centrum;
10° erkende vorming : de voor de
vervulling van de deeltijdse leerplicht erkende vorming, zoals bedoeld in de
wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht;
11° gefinancierd centrum : centrum van het
gemeenschapsonderwijs dat voldoet aan de voorwaarden vastgelegd in dit decreet
om door de Gemeenschap gefinancierd te worden;
12° Gemeenschap : de Vlaamse Gemeenschap;
[12° /1 gemeenschappelijk curriculum: de goedgekeurde leerplannen die ten minste herkenbaar de doelen bevatten die noodzakelijk zijn om de eindtermen te bereiken of de ontwikkelingsdoelen na te streven en de schoolgebonden planning voor het nastreven van de leergebiedoverschrijdende of vakoverschrijdende eindtermen en ontwikkelingsdoelen;]5
13° gerichte consulten : collectief georganiseerde medische
onderzoeken, gericht op bepaalde gezondheidsaspecten van een welomschreven
doelgroep van leerlingen;
14° gesubsidieerd
centrum : centrum van het vrij onderwijs of van het officieel onderwijs, met
uitzondering van het gemeenschapsonderwijs, dat voldoet aan de voorwaarden van
dit decreet om door de Gemeenschap gesubsidieerd te worden;
15° gewogen leerlingenaantal : het aantal leerlingen van een
centrum berekend volgens artikel 68;
[15° /1 handelingsgerichte diagnostiek: een cyclisch zoek- en beslissingsproces waarin informatie over het individu en zijn omgeving wordt verzameld, geïnterpreteerd en afgewogen met als doel de problemen of de hulpvragen te analyseren en te verklaren met het oog op adequate advisering voor het handelen. Het proces verloopt volgens systematische procedures, in samenwerking met de school, de ouders en de leerlingen met aandacht voor positieve kenmerken en voor de wisselwerking en wederzijdse beïnvloeding van het individu en de omgeving;]5
16°
inspectie : de inspectie [vermeld in het
decreet
van 8 mei 2009 betreffende de kwaliteit van onderwijs]²;
17° leerplicht : leerplicht zoals bedoeld in
de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht;
18° lokaal comité : het inzake arbeidsvoorwaarden en
personeelsaangelegenheden bevoegde lokaal overlegorgaan of
onderhandelingsorgaan;
19° leerling : de
leerling in het onderwijs en de deelnemer aan de erkende vormingen, zoals door
de regering bepaald;
20° officieel centrum :
een centrum waarvan het bestuur een [publiekrechtelijke
rechtspersoon]4 is, waarbij een scholengroep van het
gemeenschapsonderwijs beschouwd wordt als een
[publiekrechtelijke rechtspersoon]4;
21° [...]²
22°[onderwijsnet
:
- het
gemeenschapsonderwijs : het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap zoals bedoeld
in artikel 2 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het
gemeenschapsonderwijs;
- het gesubsidieerd officieel onderwijs : het
onderwijs ingericht door publiekrechtelijke rechtspersonen andere dan het
gemeenschapsonderwijs en dat in aanmerking komt voor subsidiëring van de
Vlaamse Gemeenschap;
- het gesubsidieerd vrij onderwijs : het
onderwijs ingericht door natuurlijke personen of privaatrechtelijke
rechtspersonen en dat in aanmerking komt voor subsidiëring door de Vlaamse
Gemeenschap;]4
23° ouders :
de personen die het ouderlijk gezag over een leerling uitoefenen of in rechte
of in feite een leerling onder hun bewaring hebben;
24° paramedisch werker : de houder van een diploma van het
studiegebied gezondheidszorg zoals opgenomen in de bijlage I van het decreet
van 13 juli 1994 betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap;
25° preferentiegroepen : de leerlingen van
het kleuteronderwijs, of van het lager onderwijs, of van het buitengewoon
onderwijs of het geïntegreerd onderwijs, of van de eerste graad van het
secundair onderwijs, of van het technisch secundair en kunstsecundair
onderwijs, of van het beroepsonderwijs, of van de derde graad van het algemeen
secundair onderwijs, of van het deeltijds secundair beroepsonderwijs of van de
erkende vormingen of de anderstalige nieuwkomers;
26° regering : de Vlaamse regering;
[26° /1 remediërende maatregelen: maatregelen waarbij de school effectieve vormen van aangepaste leerhulp verstrekt binnen het gemeenschappelijk curriculum of het leerprogramma;]5
27° salaris : wedde, weddentoelage, bijwedde, toelagen en
vergoedingen;
28° school : een pedagogisch
geheel in het onderwijs, onder leiding van één directeur, of een
instelling of een vereniging met erkende vormingsprogramma's voor het vervullen
van de leerplicht;
29° schooljaar : de
periode van 1 september tot en met 31 augustus;
30° schoolpersoneel : het personeel dat in welke hoedanigheid
ook in dienstverband behoort tot een school;
31° [verzekerd aanbod : door de Vlaamse Regering te bepalen
diensten die het centrum verplicht aan de school, de leerlingen en de ouders
aanbiedt, maar die zij al dan niet kunnen aanvaarden;]³
32° [...]¹
33°
vraaggestuurd : op verzoek van de leerling, de ouders of de school.
[ ]¹ Decr. 4-7-2008;
[ ]² Decr. 8-5-2009; [ ]³ Decr. 8-5-2009; [ ]4 Decr. 1-7-2011; [ ]5 Decr. 21-3-2014; [ ]6 Decr.
van 19-6-2015
Art. 3.
Dit decreet is, tenzij
uitdrukkelijk anders bepaald, van toepassing op de centra en op de erkende
scholen van het gewoon en buitengewoon kleuter-, lager en secundair onderwijs,
met inbegrip van het deeltijds beroepssecundair onderwijs, het experimenteel
secundair onderwijs met beperkt leerplan en het experimenteel deeltijds
beroepsonderwijs en de erkende vormingen, en op de leerlingen van deze scholen
en op hun ouders.
Art. 4.
Dit decreet heeft betrekking
op de leerlingenbegeleiding in de scholen, bedoeld in artikel 3, door centra.
Leerlingenbegeleiding bestaat uit geïntegreerde, multidisciplinaire acties
vanuit preventief, remediërend of educatief oogpunt ten aanzien van de
leerling. Deze acties kunnen ook indirect via de ouders en de school verlopen.
Zij behoren tot de zorg voor de ontwikkeling van de leerlingen en vinden plaats
in samenwerking met de ouders en de school, die de eerste verantwoordelijken
zijn. Waar nodig wordt eveneens samengewerkt met andere diensten, instellingen
of voorzieningen.
HOOFDSTUK II. - Opdrachtsverklaring en
werkingsbeginselen
Afdeling 1. - Opdrachtsverklaring
Art. 5.
§ 1. De
centra hebben als opdracht bij te dragen tot het welbevinden van leerlingen nu
en in de toekomst. Hierdoor wordt bij de leerlingen de basis gelegd van alle
leren zodat zij door hun schoolloopbaan heen de competenties kunnen verwerven
en versterken die de grondslag vormen voor een actuele en voortdurende
ontwikkeling en maatschappelijke participatie.
§ 2.
Teneinde deze opdracht te realiseren, situeert de begeleiding van de leerlingen
door het centrum zich op de volgende domeinen :
-
het leren en studeren;
- de
onderwijsloopbaan;
- de preventieve
gezondheidszorg;
- het psychisch en sociaal
functioneren.
Art. 6.
Bij het vervullen van die
opdracht :
1° stelt het centrum het belang
van de leerling centraal;
2° werkt het
centrum vraaggestuurd, behalve voor de begeleiding die verplicht is;
3° werkt het centrum subsidiair ten aanzien
van de school en de ouders. Het centrum, de school en de ouders dragen een
gezamenlijke verantwoordelijkheid;
4° werkt
het centrum raadgevend en begeleidend, waarbij de begeleiding van het centrum
waar mogelijk preventief is en waar nodig remediërend. [Het centrum werkt hiervoor op een systematische, planmatige en transparante wijze samen met de school en de ouders. De specifieke onderwijsbehoeften van leerlingen en de ondersteuningsbehoeften van het onderwijspersoneel en de ouders staan daarbij centraal];
5° werkt het centrum multidisciplinair en benadert het de
leerlingen vanuit somatische, psychologische, pedagogische en sociale
invalshoek;
6° handelt het centrum gratis en
discreet;
7° werkt het centrum samen met
andere diensten in een aanwijsbaar netwerk;
8° heeft het centrum bijzondere aandacht voor bepaalde
opdrachten in bepaalde groepen en voor de leerlingen die door hun sociale
achtergrond bedreigd worden in hun ontwikkeling en in hun leerproces;
9° ontwikkelt het centrum een deontologische
code die onder andere het onafhankelijke optreden van de personeelsleden
waarborgt.
De diensten waarmee het centrum
samenwerkt, bedoeld in 7°, moeten respect opbrengen voor het pedagogisch
project van de school, de eigenheid van het centrum en voor de
levensbeschouwing van de leerlingen en de ouders.
De beslissingen aangaande de organisatie en werking van de centra
voor leerlingenbegeleiding van het Gemeenschapsonderwijs die volgens de
artikelen 23 en 27 van het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het
gemeenschapsonderwijs tot de bevoegdheden van respectievelijk de raad van
bestuur en het college van directeurs van de scholengroep behoren, mogen
geenszins de gewaarborgde methodologische onafhankelijkheid van het personeel
en directie van deze centra, zoals bedoeld in 9°, in het gedrang brengen.
Decr.
van 21-3-2014
Afdeling 2. - Werkingsbeginselen
Art. 7.
Het centrum maakt zijn
werking bekend aan de leerlingen en hun ouders. Dat gebeurt minstens op het
ogenblik dat de leerling voor de eerste keer wordt ingeschreven in een school
die behoort tot het werkgebied van het centrum. Daarbij geeft het centrum ten
minste informatie over de rechten en plichten van ouders, leerlingen, de school
en het centrum.
Art. 8.
Onverminderd de
bevoegdheden van de respectieve besturen van centra en scholen inzake het
sluiten van een beleidsplan of beleidscontract, stellen het centrum en elke
school die het begeleidt, gezamenlijk een beleidsplan of beleidscontract op,
overeenkomstig de bepalingen in hoofdstuk V, afdeling 2.
Art. 9.
§ 1.
Begeleiding door het centrum is vraaggestuurd vanuit de leerlingen, de ouders
en de scholen. Het centrum kan zelf voorstellen tot begeleiding formuleren. Het
werkt daarvoor sensibiliserend.
De regering kan
het centrum verplichten tot het voorstellen van vormen van begeleiding voor
deelgroepen van leerlingen, ouders en scholen. Het staat deze leerlingen,
ouders en scholen vrij om al dan niet op dit verzekerd aanbod in te gaan. Het
niet ingaan op een verzekerd aanbod door scholen wordt geregistreerd.
[...]
§ 2. In
afwijking van § 1 zijn de leerlingen, de ouders en de scholen verplicht
mee te werken aan :
1° de algemene consulten
en gerichte consulten en de profylactische maatregelen;
2° de begeleiding bedoeld in artikel 19.
De regering bepaalt de aard en de frequentie van de consulten
bedoeld in het eerste lid, 1°.
Decr.
van 19-6-2015
Art. 10.
Het centrum legt voor
elke leerling voor wie een begeleiding wordt gestart, één
multidisciplinair dossier aan. De regering bepaalt de regels voor de
samenstelling, het bijhouden en de vernietiging van het leerlingdossier,
evenals de procedure voor de raadpleging en voor de overdacht van het dossier.
Ze houdt hierbij rekening met de geldende regels inzake het beroepsgeheim. de
deontologie en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Art. 11.
Gezien de
multidisciplinaire werking van het centrum, behoort het tot de
verantwoordelijkheid van ieder personeelslid om de andere disciplines bij de
werking te betrekken. Zonder deze multidisciplinaire werking in het gedrang te
brengen moeten alle personeelsleden het beroepsgeheim respecteren.
Art. 12.
Het centrum gaat in op
elk verzoek van een ouder of leerling, behorend tot een school die door het
centrum wordt begeleid en dat betrekking heeft op het begeleidingsaanbod
bedoeld in artikel 17, § 1.
Art. 13.
§ 1. Het
bestuur kan, onverminderd artikel 6, eerste lid, 7°, en tweede lid, met
diensten, verenigingen en organisaties samenwerkingsprotocollen sluiten.
§ 2. Het
centrum zorgt voor een gerichte doorverwijzing van leerlingen die daaraan
behoefte hebben.
Art. 14.
§ 1. Het
centrum is gesloten van 15 juli tot en met 15 augustus, op zaterdagen en
zondagen en op de wettelijke en decretale feestdagen.
[Het
centrum bepaalt op welke wijze het na 17 uur kan worden
geconsulteerd.]
Decr.
van 14-2-2003
§ 2. [De
centra zijn gesloten tijdens de kerstvakantie en de paasvakantie, uitgezonderd
de eerste maandag en de tweede vrijdag van de kerstvakantie. Indien deze
openingsdagen respectievelijk gelijk vallen met 24, 25, 26 of 31 december of
met 1 of 2 januari, dan worden ze verplaatst naar de datum binnen de
kerstvakantie die hierbij het dichtste
aansluit.]
Decr.
van 8-5-2009
[Art. 14bis.
§ 1. Een centrum mag informatie verstrekken over het eigen begeleidingsaanbod, maar het mag geen oneerlijke concurrentie voeren.
§ 2. [[Er mag in een
centrum geen politieke propaganda gevoerd worden en er mogen geen politieke
activiteiten worden
georganiseerd.
In afwijking
van het vorige lid kunnen politieke activiteiten in een centrum worden
toegelaten buiten de periodes waarin er centrumactiviteiten zijn en buiten de
periode van 90 dagen voorafgaand aan een verkiezing. Personeelsleden en
leerlingen worden niet gevraagd of aangezet om aan deze activiteiten deel te
nemen. Het centrumbestuur kan niet betrokken worden bij de organisatie van een
politieke activiteit en houdt rekening met het beginsel van gelijke behandeling
bij de toepassing van deze
bepaling.
Onder politieke
activiteiten wordt hier verstaan alle activiteiten die worden georganiseerd
door politieke partijen of politieke mandatarissen van politieke partijen,
waarvan de standpunten en gedragingen niet in strijd zijn met het Europees
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele
vrijheden.]]
§ 3. Een centrum kan handelsactiviteiten verrichten, voorzover deze geen daden van koophandel zijn en voorzover ze verenigbaar zijn met zijn opdracht.
§ 4. Een centrum dat sponsoring of mededelingen die rechtstreeks of onrechtstreeks ten doel hebben de verkoop van producten of diensten te bevorderen, toelaat, waakt erover dat :
1° door het centrum verstrekte materialen vrij blijven van bedoelde mededelingen;
2° diensten vrij blijven van bedoelde mededelingen, behoudens indien deze mededelingen louter attenderen op het feit dat de dienst of een gedeelte van de dienst ingericht werd door middel van een gift, een schenking of een prestatie om niet of verricht onder reële prijs door een bij name genoemde natuurlijke persoon, rechtspersoon of feitelijke vereniging;
3° sponsoring en bedoelde mededelingen kennelijk niet onverenigbaar zijn met de opdracht en doelstellingen van het centrum;
4° sponsoring en bedoelde mededelingen de objectiviteit, de geloofwaardigheid, de betrouwbaarheid en de onafhankelijkheid van het centrum niet in het gedrang brengen.]
Decr. 13-7-2001; [[ ]]
Decr.
van 1-7-2011
[Art. 14ter.
Vragen in verband met de toepassing van
de beginselen vermeld in artikel 6, 6° en 14bis en klachten in verband met
inbreuken op deze beginselen kunnen door iedere belanghebbende ingediend worden
bij de Commissie zorgvuldig bestuur, bedoeld in artikel V.21 van het decreet
van 13 juli 2001 betreffende het
onderwijs-XIII-Mozaïek.]
Decr.
van 13-7-2001
HOOFDSTUK III. - Strategische
doelstellingen
Art. 15.
Afhankelijk van zijn opdracht
en werkingsbeginselen, zoals bepaald in hoofdstuk II, gelden voor het centrum
de strategische doelstellingen, bepaald in dit hoofdstuk.
Art. 16.
Het centrum verstrekt op een
gestructureerde wijze preventief en tijdig aan leerlingen, ouders en
schoolpersoneel ten minste informatie over :
1° de structuur en de organisatie van het Vlaamse onderwijs;
2° het volledige onderwijsaanbod;
3° de aansluiting tussen het onderwijs en de
arbeidsmarkt;
4° de welzijnsvoorzieningen;
5° de gezondheidsvoorzieningen.
Art. 17.
§ 1. Met het
oog op het verhogen van de slaagkansen en het beperken en het voorkomen van
risicogedrag van leerlingen, organiseert het centrum een adequaat
begeleidingsaanbod voor leerlingen, ouders en schoolpersoneel.
§ 2. Het centrum
verwerft hiervoor voldoende deskundigheid om minstens
:
1° signalen bij leerlingen,
ouders en hun omgeving te herkennen en te duiden;
2° de eerste opvang te verzorgen van leerlingen en ouders, hen
preventief of remediërend te begeleiden en zo nodig adequaat door te
verwijzen;
3° de school te ondersteunen in
haar beleid terzake.
§ 3. Het centrum
kan leerlingen, ouders en schoolpersoneel van andere scholen dan deze die het
begeleidt en andere personen informeren en begeleiden voor zover dit de
realisatie van de strategische doelstellingen niet in het gedrang
brengt.
Art. 18.
Het centrum neemt
initiatieven om de gezondheid, groei en ontwikkeling van de leerlingen te
bevorderen, te bewaken en te behouden. Dit impliceert naast de
multidisciplinaire werking, dat :
1° het
centrum systematisch en vroegtijdig stoornissen opspoort op het vlak van
gezondheid, groei en ontwikkeling zodat de leerling of de ouders tijdig deze
stoornissen kunnen laten behandelen. Het centrum organiseert hiertoe algemene [...]
en gerichte consulten;
2° het
centrum ten aanzien van de leerlingen maatregelen neemt om het ontstaan van
sommige besmettelijke ziekten te beletten. De regering bepaalt hiertoe de
maatregelen en legt het vaccinatieschema vast;
3° het centrum ten aanzien van de leerlingen en het
schoolpersoneel profylactische maatregelen neemt om het verspreiden van
besmettelijke ziekten tegen te gaan. De regering bepaalt hiervoor nadere
regels.
Decr.
van 19-6-2015
Art. 19.
In het kader van de
wettelijke opdracht van de overheid om de leerplicht van minderjarigen af te
dwingen, begeleidt het centrum leerplichtige jongeren die, behoudens ingeval
van huisonderwijs, niet zijn ingeschreven in een school zoals bedoeld in
artikel 4, of die zijn ingeschreven maar die deze school niet regelmatig
bezoeken. Deze begeleiding heeft tot doel de minderjarige met
leerplichtproblemen opnieuw in te schakelen in het onderwijsproces zodat
hij/zij opnieuw voldoet aan de bepalingen inzake leerplicht.
Art. 20.
§ 1. Het
centrum brengt jaarlijks verslag uit op basis van gesystematiseerde gegevens
van somatische, psychologische, pedagogische en sociale aard zodat de regering
op basis hiervan beleidsopties kan formuleren.
De
regering bepaalt de vorm en de inhoud van de registratie, het verslag en de
procedure van indiening, onverminderd de wet van 8 december 1992 tot
bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten aanzien van de verwerking van
persoonsgegevens.
§ 2. Het centrum
kan hierover voorstellen formuleren aan de
regering.
[§ 3. De Vlaamse Regering kan binnen de beschikbare kredieten jaarlijks een forfaitaire subsidie verlenen aan het Gemeenschapsonderwijs en elke representatieve vereniging van de besturen van de centra voor leerlingenbegeleiding van het gesubsidieerd onderwijs. Deze subsidies strekken ertoe begeleiding en ondersteuning te bieden aan alle centra voor leerlingenbegeleiding bij de uitvoering van hun opdracht als vermeld in artikel 20, § 1.
De Vlaamse Regering bepaalt :
1° de voorwaarden waaronder de subsidie kan worden toegekend;
2° de aanwendingsmogelijkheden van de subsidie, waaronder alleszins de verplichting dat de diverse begunstigden van deze subsidie de ontvangen middelen moeten samenleggen met het oog op optimale en efficiënte besteding;
3° de controle op de aanwending.]
Decr.
van 17-6-2016
Art. 21.
De regering kan tweejaarlijks
één onderzoeksopdracht opleggen waaraan het centrum dient mee te
werken. De regering bepaalt zo nodig de operationele doelstellingen, de
methode, de middelen en de tijdsplanning van die onderzoeksopdracht.
Art. 22.
Het centrum begeleidt
prioritair en intensief die leerlingen die in hun ontwikkeling en leerproces
bedreigd worden. Het centrum besteedt daarbij bijzondere aandacht aan die
leerlingen die door hun sociale achtergrond en leefsituatie leerbedreigd zijn.
Art. 23.
Het centrum ondersteunt de
scholen bij de ontwikkeling van een visie op zorgverbreding. Het centrum draagt
bij tot de zorgverbreding voor de leerlingen. [In het bijzonder ondersteunt het centrum de scholen of centra bij het doen van gepaste en redelijke aanpassingen, waaronder remediërende, differentiërende, compenserende of dispenserende maatregelen en verricht het handelingsgerichte diagnostiek naargelang de noden van de leerlingen.]
Decr.
van 21-3-2014
Art. 24.
Het centrum begeleidt op een
intensieve wijze prioritair :
1° het
buitengewoon onderwijs bij de ontwikkeling van handelingsplannen, de
begeleiding van ontwikkelingsmoeilijkheden en de vermindering van risicogedrag
en de begeleiding van de leerlingen van het geïntegreerd onderwijs;
2° bij de adequate en kwaliteitsvolle
verwijzing van de leerlingen van het gewoon onderwijs naar het buitengewoon
onderwijs en omgekeerd en ondersteunt de samenwerking van de scholen voor
gewoon en voor buitengewoon onderwijs;
3° het
kleuteronderwijs en de aanvang van de lagere school bij het werken aan leer- en
ontwikkelingsmoeilijkheden;
4° bij de
keuzeprocessen in de onderwijsloopbaan ter voorbereiding van de overgang van de
eerste graad naar de tweede graad van het secundair onderwijs en van de derde
graad van het secundair onderwijs naar het hoger onderwijs;
5° het technisch, kunst-, beroeps- en buitengewoon secundair
onderwijs, het deeltijds beroepssecundair onderwijs en de erkende vormingen bij
het veilig school lopen, in het bijzonder de veiligheid en hygiëne en de
impact op de gezondheid van de praktijkvakken;
6° het eerste leerjaar B, het beroepsvoorbereidend leerjaar,
het beroepsonderwijs, het deeltijds beroepssecundair onderwijs en de erkende
vormingen, en de anderstalige nieuwkomers om de doorstroming te optimaliseren,
het risicogedrag te verminderen en de school zinvol te laten beleven door de
leerlingen.
Art. 25.
§ 1. De
regering bepaalt de operationele doelstellingen die aansluiten bij de
strategische doelstellingen, bedoeld in de artikelen 18 en 19.
§ 2. De regering
kan operationele doelstellingen bepalen die aansluiten bij de andere
strategische doelstellingen, bedoeld in dit hoofdstuk. Ze bepaalt of het
centrum deze doelstellingen moet opnemen binnen een verzekerd
aanbod.
Art. 26.
Het centrum kan tegen
vergoeding opdrachten aanvaarden van personen of instellingen, andere dan
bedoeld in artikel 3. Deze aanvullende opdrachten beperken zich tot die
gebieden die in de strategische doelstellingen werden omschreven. Zij mogen in
geen geval leiden tot een verminderde verwezenlijking of het in gevaar brengen
van de realisatie van de strategische doelstellingen.
De regering bepaalt op welke wijze het centrum over deze
aanvullende opdrachten rapporteert.
HOOFDSTUK IV. - Relatie tussen de centra en de
leerlingen en hun ouders
Art. 27.
Het centrum respecteert te
allen tijde de rechten van het kind, zoals opgesomd in het Verdrag inzake de
Rechten van het Kind, ondertekend te New York op 20 november 1989 en
goedgekeurd bij het instemmingsdecreet van 15 mei 1991.
Art. 28.
§ 1. Als een
school vraagt aan het centrum om een leerling te begeleiden, beperkt het
centrum zich, onverminderd de toepassing van artikel 27, tot een aanbod tot
begeleiding. [Het centrum zet in dit geval de begeleiding alleen voort als de
betrokken leerling hiermee instemt, op voorwaarde dat hij in staat is tot een
redelijke beoordeling van zijn belangen, rekening houdend met zijn leeftijd en
maturiteit. De minderjarige van twaalf jaar en ouder wordt vermoed in staat te
zijn tot een redelijke beoordeling van zijn belangen.
In het andere geval wordt de begeleiding alleen voortgezet mits de
ouders van de betrokken leerling ermee instemmen.]
§ 2. [In
afwijking van artikel 4 en 8 van het decreet van 7 mei 2004 betreffende de
rechtspositie van de minderjarige in de integrale jeugdhulp is de instemming
van de betrokken leerling of zijn ouders niet vereist] als de begeleiding
betrekking heeft op leerplichtproblemen van een leerplichtige jongere in het
kader van de wettelijke opdracht van de overheid inzake leerplichtcontrole. Als
de betrokken leerling of zijn ouders niet ingaan op de initiatieven van het
centrum, meldt het centrum dit aan de door de Vlaamse regering aangeduide
instantie.
Decr.
van 7-7-2006
Art. 29.
§ 1. Als een
leerling van school verandert, behoudt het centrum zijn bevoegdheid en
verantwoordelijkheid ten aanzien van die leerling tot de leerling is
ingeschreven in een school die door een ander centrum wordt bediend.
§ 2. Als een
leerling voor een bepaalde periode niet ingeschreven is in de school, behoudt
het centrum zijn bevoegdheid en verantwoordelijkheid ten aanzien van die
leerling tot het einde van de periode van niet-inschrijving.
Art. 30.
§ 1. De ouders
en de leerlingen verlenen, overeenkomstig artikel 9, § 2, eerste lid,
1°, hun medewerking aan de algemene en gerichte consulten en aan de
profylactische maatregelen.
§ 2. De ouders
of de leerling [vanaf 12 jaar] kunnen zich verzetten tegen het uitvoeren van
een algemeen of gericht consult door een bepaalde arts van het centrum. In dit
geval wordt het consult uitgevoerd door ofwel een andere arts van hetzelfde
centrum ofwel door een arts van een centrum naar keuze, ofwel door een arts die
niet tot een centrum behoort, maar wel in het bezit is van het hiertoe door de
regering bepaalde bekwaamheidsbewijs.
§ 3. Indien het
algemeen of het gericht consult niet wordt uitgevoerd door een arts van het
centrum dat de school begeleidt, bezorgt de arts van het ander centrum of de
arts die niet tot een centrum behoort, de bevindingen aan een arts van het
centrum waarbij de school is aangesloten.
§ 4. De regering
bepaalt de wijze waarop het verzet, bedoeld in § 2, wordt aangetekend,
welke gegevens door het gekozen centrum moeten worden bezorgd aan het centrum
dat de leerling begeleidt en binnen welke termijn dit gebeurt. De kosten voor
een consult dat niet wordt uitgevoerd door een arts van het centrum, zijn ten
laste van de betrokkene.
Decr.
van 7-7-2006
Art. 31.
De ouders en de leerplichtige
leerlingen verlenen overeenkomstig artikel 9, § 2, eerste lid, 2°, hun
medewerking aan de begeleidingsinitiatieven van het centrum in het kader van de
leerplichtcontrole.
HOOFDSTUK V. - Samenwerking tussen centra en
scholen
Afdeling 1. - Rechten en plichten
Art. 32.
De school heeft de plicht
om haar volledige medewerking te verlenen aan de organisatie en de uitvoering
van algemene en gerichte consulten, de profylactische maatregelen en het
vaccinatiebeleid en aan de begeleidingsinitiatieven van het centrum inzake
leerplichtcontrole. Het centrum heeft de plicht om met de schoolorganisatie
rekening te houden. De regering kan daarvoor nadere regels vaststellen.
[Indien de basisscholen, zoals vermeld in artikel 3, 6°,
van het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, in afspraak met de centra
de gerichte consulten laten doorgaan op school, stellen ze de centra hiervoor
tijdens de uitvoering van de gerichte consulten een lokaal ter beschikking dat
beschikt over een afdoende infrastructuur en uitrusting opdat de consulten
kwaliteitsvol uitgevoerd kunnen worden en de reglementering op de bescherming
van de persoonlijke levenssfeer kan worden nageleefd.
De
Vlaamse Regering bepaalt de normen waaraan de infrastructuur en uitrusting van
het lokaal, vermeld in het tweede lid, minimaal dienen te
beantwoorden.]
Decr.
van 8-5-2009
Art. 33.
De school heeft de plicht
om de ouders, de leerlingen en haar personeel te informeren over het centrum
waarmee ze samenwerkt. Het centrum heeft het recht om in overleg met de school,
in en via de school vrij informatie te verspreiden over zijn werking aan
leerlingen, ouders en schoolpersoneel.
Art. 34.
Het centrum heeft het
recht om in de school besprekingen en overleg over de leerlingen,
leerlingenbegeleiding, zorgverbreding en preventieve acties of projecten die
betrekking hebben op het begeleidingsaanbod bedoeld in artikel 17, bij te
wonen.
Het centrum heeft de plicht om de school
deskundige ondersteuning over die onderwerpen te geven.
Art. 35.
Het centrum heeft recht
om op de school aanwezig te zijn. Het centrum heeft de plicht om in de scholen
met preferentiegroepen optimaal aanwezig te zijn. De school en het centrum
maken hierover afspraken in functie van de te bereiken effecten.
De school heeft recht op begeleiding door het
centrum.
Art. 36.
Het centrum heeft recht
op de relevante informatie die over de leerlingen in de school aanwezig is en
de school heeft recht op de relevante informatie over de leerlingen in
begeleiding. Ze houden allebei bij het doorgeven en het gebruik van deze
informatie rekening met de geldende regels inzake het beroepsgeheim, de
deontologie en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Art. 37.
Het centrum heeft de
plicht om het pedagogisch project van de school te respecteren.
Afdeling 2. - Beleidsplan of
beleidscontract
Art. 38.
§ 1. [De school en het centrum stellen op 1 september 2012 een gezamenlijk beleidsplan op als ze tot hetzelfde bestuur behoren of een gezamenlijk beleidscontract in het andere geval, dat de samenwerking regelt voor een duur van twee jaar.
In afwijking van het eerste lid stellen de school en het centrum met ingang van 1 september 2014 om de zes jaar een gezamenlijk beleidsplan op als ze tot hetzelfde bestuur behoren of een gezamenlijk beleidscontract in het andere geval, dat de samenwerking regelt voor een duur van zes jaar.
Uiterlijk op 31 maart voorafgaand aan het schooljaar waarop het beleidsplan of beleidscontract ingaat, deelt elk centrum aan de bevoegde diensten van de Vlaamse Regering mee met welke scholen het een beleidsplan of beleidscontract zal afsluiten of heeft afgesloten.]
Decr.
van 17-6-2011
[§ 1/1. De looptijd van het beleidsplan of beleidscontract dat gesloten wordt tussen enerzijds een school die na de start van de periodes van beleidsplannen en beleidscontracten, vermeld in § 1, opgenomen wil worden in de erkenning en anderzijds een CLB, is beperkt tot het einde van de duur van het beleidsplan of beleidscontract, vermeld in § 1.]
Decr.
van 17-6-2011
§ 2.
Desgevallend deelt de school tegen uiterlijk [31 december] van het schooljaar
waarop het beleidsplan of het beleidscontract ten einde loopt, aan het centrum
mee dat de samenwerking wordt stopgezet met ingang van het daaropvolgende
schooljaar.
Decr.
van 14-2-2003
§ 3. In
afwijking van §§ 1 en 2, kan een school het beleidsplan of
beleidscontract met het centrum opzeggen in de volgende gevallen
:
- indien de school van [onderwijsnet]¹
verandert;
- indien de school van het
gemeenschapsonderwijs van scholengroep verandert;
- indien de school voor secundair onderwijs toetreedt tot een
scholengemeenschap of tot een andere scholengemeenschap.
[Het beleidscontract of beleidsplan met het nieuwe centrum is beperkt tot het einde van de duur van het beleidsplan of beleidscontract, vermeld in § 1.]²
[Indien de duur van de beleidsplannen en beleidscontracten, vermeld in het tweede lid of in § 1/1, minstens drie jaar bedraagt, worden de beleidsplannen en beleidscontracten uiterlijk op 31 maart voorafgaand aan de eerstvolgende periode waarvoor de omkadering, vermeld in artikel 67, zal worden vastgesteld, aan de bevoegde diensten van de Vlaamse Regering meegedeeld.]²
[ ]¹ Decr. 8-5-2009; [ ]² Decr;
van 17-6-2011
§ 4. [Indien een scholengemeenschap gevormd wordt wanneer de duur van het beleidsplan of het beleidscontract nog niet verstreken is, kunnen de centra die de scholen van de scholengemeenschap begeleiden een tijdelijk samenwerkingsverband aangaan tot het einde van de lopende periode waarvoor de omkadering werd vastgesteld, vermeld in artikel 67.]²
Dit samenwerkingsverband
wordt voor de toepassing van [artikel 57, 2°, van de codificatie betreffende
het secundair onderwijs]¹, beschouwd als één centrum voor
leerlingenbegeleiding.
[ ]¹ B.Vl.R. 17-12-2010; [ ]² Decr.
van 17-6-2011
§ 5. In
afwijking van § 1 kan de bevoegde instantie van elke erkende vorming [per
lesplaats] beleidscontracten sluiten met maximum drie centra, waarvan maximum
één contract per centrumnet. In dat geval behoren deze drie
centra tot een verschillend
centrumnet.
Decr.
van 14-2-2003
[§ 6. Bij
het intern beheer voor het centrum worden alle besturen en inrichtende machten
van de bediende scholen betrokken, naast het personeel van het centrum en
externe
deskundigen.]
Decr.
van 18-5-1999
Art. 39.
Het beleidsplan of
beleidscontract vermeldt minstens :
1° de
wijze waarop het centrum en de school de rechten en plichten, vermeld in
afdeling 1 invullen;
2° de concrete
samenwerking tussen school en centrum waarbij de doelstellingen en de werkwijze
van beide aan bod komen;
3° de elementen van
het verzekerd aanbod waarop de school niet zal ingaan;
4° de wijze waarop het centrum de informatie die het verzameld
heeft bij de uitvoering van zijn opdracht en die relevant is voor de algemene
werking van de school, aan de school bezorgt;
5° de wijze waarop de school en het centrum elkaar informatie
bezorgen die relevant is voor de werking [, met inbegrip van de wijze waarop
het centrum uitvoering geeft aan de artikelen 7 en 14 van dit decreet]²;
6° de wijze waarop de pedagogische
begeleidingsdienst betrokken wordt bij de samenwerking tussen de school en het
centrum;
7° de wijze waarop het centrum en de
school elkaar informeren over hun nascholingsbeleid;
8° de wijze waarop het beleidsplan of beleidscontract door
beide partijen wordt geëvalueerd en de wijze waarop het wordt bijgestuurd;
[9° minstens de wijze waarop het bestuur en de inrichtende
machten van de bediende scholen in de centrumraad aan bod
komen;]¹
[10° [[de afspraken omtrent het
gelijkekansenbeleid bedoeld in het decreet basisonderwijs en in de codificatie
betreffende het secundair onderwijs, voorzover het centrum en de school
hiervoor bijkomende omkaderingsgewichten, respectievelijk extra ondersteuning
bekomen;]] ]²
Als de school niet ingaat op
elementen van het verzekerd aanbod, wordt de motivering hiervan opgenomen als
bijlage bij het beleidsplan of het beleidscontract.
[ ]¹ Decr.
18-5-1999; [ ]² Decr. 14-2-2003; [[ ]] B.Vl.R.
van 17-12-2010
Art. 40.
De inspectie [...]²
gaat na of het beleidsplan of beleidscontract de elementen bevat die in artikel
39 worden vermeld.
Het beleidsplan of
beleidscontract is een onderdeel van de doorlichting van de school en van het
centrum. [...]¹
[ ]¹ Decr.
4-7-2008; [ ]² Decr.
van 8-5-2009
HOOFDSTUK VI. - Financierings- of
subsidiëringsvoorwaarden van de centra
Afdeling 1. - Financierings- of
subsidiëringsvoorwaarden van de centra
Art. 41.
Zonder afbreuk te doen
aan de specifieke voorwaarden die gesteld zijn voor het verkrijgen van
salarissen, een werkingsbudget of investeringsmiddelen, [wordt een centrum
opgenomen in de erkenning, waardoor het bestuur van dat centrum financiering of
subsidiëring verkrijgt, indien het centrum]4 :
1° georganiseerd is onder de verantwoordelijkheid van een
bestuur;
2° gevestigd is in gebouwen en
lokalen die aan de voorwaarden inzake hygiëne, veiligheid en
bewoonbaarheid voldoen;
3° beschikt over een
infrastructuur en uitrusting waardoor de taken kwaliteitsvol uitgevoerd kunnen
worden en de reglementering op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer
nageleefd kan worden. [De Vlaamse Regering werkt de normen voor de
infrastructuur en uitrusting van de centra verder uit;]³
4° [de bepalingen naleeft over de taalregeling in het
onderwijs en de taalkennis van het personeel;]³
5° zijn werkgebied meedeelt aan het departement;
6° de controle van de inspectie mogelijk
maakt;
7° de reglementering inzake
openingstijden en -periodes zoals bedoeld in artikel 14 in acht neemt;
8° de opdrachten uitvoert zoals bepaald in
hoofdstuk II en hoofdstuk III;
9° samen met
de scholen die het begeleidt een beleidsplan of beleidscontract opstelt,
overeenkomstig de regels bepaald in hoofdstuk V, afdeling 2;
10° een kwaliteitsbeleid voert overeenkomstig de regels
bepaald in hoofdstuk XI;
11° een aanwijsbaar
multidisciplinair team voor de begeleiding van scholen en leerlingen uit het
buitengewoon onderwijs heeft als het centrum scholen voor buitengewoon
onderwijs begeleidt;
12° voldoet aan de
programmatie- en rationalisatienormen zoals bepaald in hoofdstuk
VII;
[13° in het geheel van zijn werking de
internationaalrechtelijke en grondwettelijke beginselen inzake de rechten van
de mens en van het kind in het bijzonder eerbiedigen;
14°
deelnemen aan en samenwerken binnen een lokaal overlegplatform opgericht
overeenkomstig artikel IV.2, § 2, eerste lid, van het decreet van 28 juni
2002 betreffende gelijke onderwijskansen-I.
Onder "samenwerken"
wordt verstaan :
- de in artikel IV.4, eerste lid, 1°, van
hetzelfde decreet bedoelde gegevens leveren, en
- de in het
kader van artikel IV.4, eerste lid, van hetzelfde decreet gemaakte afspraken
naleven;]¹
[15° een doeltreffend beleid voert om het
rookverbod kenbaar te maken en te handhaven, controle uitoefent over de
naleving van het verbod en overtreders sancties oplegt, conform het eigen
sanctiebeleid zoals vermeld in het
arbeidsreglement.]²
[ ]¹ Decr.
28-6-2002; [ ]² Decr. 6-6-2008; [ ]³ Decr. 8-5-2009; [ ]4 Decr.
van 9-7-2010
Art. 42.
[Een centrum dat opgenomen
wil worden in de erkenning, dient hiervoor uiterlijk 1 februari een aanvraag in
bij de bevoegde administratie van het Vlaamse ministerie van Onderwijs en
Vorming. Die administratie stelt hiervoor het aanvraagmodel ter
beschikking.
De inspectie gaat na of het centrum
voldoet aan de erkenningsvoorwaarden, vermeld in artikel 41, 1° tot en met
11°, 13°, 14° en 15°. De bevoegde administratie van het Vlaamse
ministerie van Onderwijs en Vorming gaat na of het centrum voldoet aan de
programmatie- en rationalisatienormen, vermeld in artikel 41,
12°.
Indien de Vlaamse Regering een centrum
erkent, gaat deze erkenning en de opname in de financiering of
subsidiëring in bij de aanvang van het schooljaar volgend op de
aanvraag.
Het centrum dat opgenomen wordt in de
erkenning, wordt doorgelicht na ten minste een jaar na de opname in de
erkenning.]
Decr.
van 9-7-2010
Art. 43.
§ 1. De
regering kan de financiering of subsidiëring van een centrum stopzetten na
advies van de inspectie wanneer aan één of meer voorwaarden van
artikel 41, [1° tot en met 11°, 13° en 14°], niet meer volledig
voldaan is tenzij het bestuur kan aantonen dat deze voorwaarden binnen een
termijn overeengekomen met de regering opnieuw vervuld zullen zijn. In
voorkomend geval wordt de financiering of subsidiëring geheel of
gedeeltelijk ingehouden tot wanneer de voorwaarden opnieuw vervuld zijn.
§ 2. De
regering bepaalt voorwaarden en de procedure voor de opheffing van de
financiering of subsidiëring voor de gevallen bedoeld in § 1. Die
procedure waarborgt de rechten van de verdediging.
§ 3. Indien
de financiering of subsidiëring van een centrum wordt stopgezet ingevolge
de toepassing van § 1, mag gedurende drie jaar vanaf de betekening van de
stopzetting in de plaats van dit centrum geen nieuw centrum worden gefinancierd
of gesubsidieerd. In die periode worden de scholen die door dat centrum werden
bediend, verder bediend door één of meer naburige centra. De
regering kan maatregelen treffen om de continuïteit van de begeleiding van
de leerlingen te verzekeren.
Decr.
van 4-7-2008
Art. 44.
Een bestuur verliest de
financiering of subsidiëring van zijn centra die niet meer voldoen aan de
voorwaarden bedoeld in artikel 41, 12°.
Afdeling 2. - Financiering of subsidiëring van
de centra
Onderafdeling A. - Algemene
bepalingen
Art. 45.
Elk bestuur draagt de
kosten van en de financiële verantwoordelijkheid voor de organisatie van
de centra en de werking van zijn centra. Voor centra die aan de voorwaarden
voldoen, bedoeld in artikel 41, komt de Gemeenschap financieel tussenbeide,
voor het gemeenschapsonderwijs door een financiering, en voor het gesubsidieerd
onderwijs door een subsidiëring, in de vorm van :
1° salarissen;
2° een
werkingsbudget;
3° investeringsmiddelen.
Onderafdeling B. - Aanneming van werken,
leveringen en diensten
Art. 46.
Een bestuur moet een
overeenkomst sluiten volgens de wetgeving betreffende de overheidsopdrachten en
sommige opdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten indien het
werken, leveringen of diensten laat uitvoeren die geheel of gedeeltelijk
betaald worden met middelen uit de dotatie van het gemeenschapsonderwijs, met
het werkingsbudget ter beschikking gesteld van gesubsidieerde centra of met
middelen ter beschikking gesteld door de DIGO.
Onderafdeling C. - Salarisfinanciering of
-subsidiëring
Art. 47.
§ 1.
Een bestuur ontvangt voor zijn personeelsleden die tot de categorieën
technisch en administratief personeel behoren een salaris indien de
personeelsleden voldoen aan de voorwaarden bedoeld in het decreet van 27 maart
1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het
gemeenschapsonderwijs of in het decreet van 27 maart 1991 betreffende de
rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de
gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra.
§ 2. Het
departement betaalt maandelijks de salarissen rechtstreeks aan de betrokken
personeelsleden.
Art. 48.
[...]
Decr.
van 1-7-2011
Art. 49.
De regering bepaalt
de wijze waarop een aanvraag tot salarisfinanciering of -subsidiëring
plaatsvindt [...].
De salarisschaal voor eenzelfde ambt is dezelfde in alle centra.
Decr.
van 1-7-2011
Onderafdeling D. - De
werkingsbudgetten
Art. 50.
leder schooljaar
ontvangt het bestuur een werkingsbudget dat het moet aanwenden voor de werking
en de uitrusting van zijn centra.
Bij de
aanwending van het werkingsbudget moet ieder bestuur rekening houden met een
gelijke behandeling van al zijn gefinancierde of gesubsidieerde centra.
Art. 51.
De regering bepaalt
de wijze waarop het bestuur de aanvraag tot werkingsbudget moet indienen.
Art. 52.
Ieder bestuur van een
gesubsidieerd centrum moet aan het [Agodi] verantwoording afleggen over het
gebruik van zijn werkingsbudget.
[De verificatiediensten van het Agodi kunnen ter plaatse controle uitoefenen zonder dat die controle mag betrekking hebben op de opportuniteit.]
Decr.
van 25-4-2014
[Art. 52bis.
§ 1. De representatieve verenigingen van de centrumbesturen van de gesubsidieerde vrije centra voor leerlingenbegeleiding bepalen, voor de centrumbesturen die dit wensen, de boekhoudkundige verplichtingen betreffende de vereenvoudigde boekhouding en de dubbele boekhouding zoals is bepaald in artikel 17, § 4, van de wet van 27 juni 1921 betreffende de verenigingen zonder winstoogmerk, de internationale verenigingen zonder winstoogmerk en de stichtingen. Deze boekhoudkundige verplichtingen dienen in bijkomende orde er mee rekening te houden dat de saldi, zoals bepaald conform het Europees Rekening Stelsel, door de Vlaamse Gemeenschap kunnen worden afgeleid uit de afgelegde rekeningen, zodat de Vlaamse Gemeenschap kan voldoen aan de ter zake geldende Europese verplichtingen.
§ 2. De onder § 1 bedoelde vereenvoudigde boekhouding omvat, rekening houdend met de aard en de omvang van het centrumbestuur, ten minste alle verrichtingen betreffende de mutaties in contant geld of op de rekeningen.
§ 3. De onder § 1 bedoelde regels voor de vereenvoudigde boekhouding omvatten minimaal :
1° basisregels met betrekking tot het voeren van een vereenvoudigde boekhouding;
2° de staat van de ontvangsten en de uitgaven;
3° de jaarrekening;
4° de inventaris.
§ 4. De onder § 1 bedoelde dubbele boekhouding omvat, rekening houdend met de aard en de omvang van de instellingen, alle verrichtingen, bezittingen en schulden, rechten en verplichtingen van welke aard ook, betreffende de door de subsidiërende overheid verstrekte toelagen en de eigen middelen van elke inrichtende macht.
§ 5. De onder § 1 bedoelde regels voor de economische boekhouding omvatten minimaal :
1° de vorm en de inhoud van de jaarrekening;
2° de waarderingsregels;
3° de structuur van de jaarrekening;
4° het schema van de balans;
5° het schema van de resultatenrekening;
6° de inhoud van de toelichting;
7° de inhoud van de rubrieken van de balans en van de resultatenrekening;
8° het minimum algemeen rekeningenstelsel.
§ 6. De in § 1 bedoelde regels worden door elke representatieve vereniging van het centrumbestuur van de gesubsidieerde vrije centra voor leerlingenbegeleiding meegedeeld aan de Vlaamse Regering.
§ 7. Voor de eerste maal vervullen de representatieve verenigingen van de centrumbesturen van de gesubsidieerde vrije centra voor leerlingenbegeleiding binnen 30 dagen na de inwerkingtreding van deze bepalingen, de in § 6 bedoelde verplichtingen.]
Decr.
van 25-4-2014
Art. 53.
§ 1.
[Het werkingsbudget van de gefinancierde en de gesubsidieerde centra wordt
vastgesteld op [[14.624.000 euro]]4. Dit bedrag wordt als volgt verdeeld
:
1° voor de permanente ondersteuning : [[2.390
euro]]4 per omkaderingsgewicht per jaar;
2°
[[voor de extra-omkaderingsgewichten :
a) voor de
180 extra-omkaderingsgewichten die betrekking hebben op densiteit zoals vermeld
in artikel 71, § 4 : [[2.390 euro]]4 per omkaderingsgewicht per
jaar;
b) voor de 135 extra-omkaderingsgewichten
die betrekking hebben op gelijke onderwijskansen zoals vermeld in artikel 71,
§ 2 : [[2.700 euro]]4 per omkaderingsgewicht per jaar;]]¹
3° voor de boventallige klerken bedoeld in artikel 187 : [[2.390
euro]]4 per omkaderingsgewicht per jaar;
4° voor
de lineaire omkaderingsgewichten : het totaal bedrag verminderd met de som van
de bedragen vermeld in de punten 1 tot en met 3, evenredig te verdelen per
lineair omkaderingsgewicht.]¹
§ 2.
[Het werkingsbudget en de bedragen bestemd voor de omkaderingsgewichten
verbonden aan de permanente ondersteuning, voor de extra omkaderingsgewichten
en voor de omkaderingsgewichten verbonden aan de boventallige klerken, bedoeld
in § 1, worden vanaf begrotingsjaar [[2012]]³ als volgt
geïndexeerd :
B x (Cx-1/Cx-2), waarbij
:
1° B gelijk is aan het bedoelde bedrag voor
het begrotingsjaar [[2011]]³, zoals bepaald in § 1;
2° Cx-1 gelijk is aan de gezondheidsindex van de maand januari
van het begrotingsjaar x-1;
3° Cx-2 gelijk is
aan de gezondheidsindex van de maand januari van het begrotingsjaar
x-2.]³
[§ 3. [[...]]²
]²
[ ]¹ Decr.
24-12-2004; [ ]² Decr. 7-7-2006; [ ]³ Decr. 18-12-2009; [[ ]]¹
Decr. 21-11-2008; [[ ]]² Decr. 18-12-2009; [[ ]]³ Decr. 23-12-2010; [[ ]]4 Decr.
van 19-12-2014
[§ 4. [[...]] ]
Decr. 13-7-2012; [[ ]] Decr.
van 19-12-2014
[§ 5. [[...]] ]
Decr. 21-12-2012; [[ ]] Decr.
van 19-12-2014
Art. 54.
[§ 1. Het werkingsbudget van de gefinancierde centra vormt een onderdeel van de werkingsmiddelen toegekend aan het gemeenschapsonderwijs. Dit werkingsbudget wordt in minstens twee schijven uitbetaald waarbij vóór 1 februari de som van de uitbetaalde schijven minstens 50 % van de werkingsmiddelen van het betrokken schooljaar vertegenwoordigt en het saldo vóór 1 juli betaald wordt.
§ 2. Indien het decreet houdende de aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van het begrotingsjaar waarin de werkingsmiddelen voor het betrokken schooljaar zijn opgenomen, aanleiding geeft tot meer middelen voor de gesubsidieerde centra, dan worden deze bijkomende middelen uitbetaald binnen de twee maanden na de bekrachtiging door de Vlaamse Regering van het betrokken decreet.]
Decr.
van 19-12-2014
Art. 55.
[§ 1. De werkingsbudgetten voor de gesubsidieerde centra worden in minstens twee schijven uitbetaald waarbij vóór 1 februari de som van de uitbetaalde schijven minstens 50 % van de werkingsmiddelen van het betrokken schooljaar vertegenwoordigt en het saldo vóór 1 juli betaald wordt.
§ 2. Indien het decreet houdende de aanpassing van de algemene uitgavenbegroting van het begrotingsjaar waarin de werkingsmiddelen voor het betrokken schooljaar zijn opgenomen, aanleiding geeft tot meer middelen voor de gesubsidieerde centra, dan worden deze bijkomende middelen uitbetaald binnen de twee maanden na de bekrachtiging door de Vlaamse Regering van het betrokken decreet.]
Decr.
van 19-12-2014
Onderafdeling E. - De
investeringsmiddelen
Art. 56.
De besturen van de
centra kunnen voor elk van hun centra een beroep doen op de door de Gemeenschap
aan het gemeenschapsonderwijs voor de gefinancierde centra of aan de DIGO voor
de gesubsidieerde centra toegekende investeringsmiddelen voorzover :
1° het centrum voldoet aan de
subsidiërings- of financieringsvoorwaarden, bedoeld in artikel 41;
2° de behoefte aan nieuwbouw, verbouwing of
uitbreiding is aangetoond, en er binnen een bepaalde gebiedsomschrijving geen
bestaande gebouwen of voorzieningen beschikbaar zijn die geheel of gedeeltelijk
door de Gemeenschap zijn gefinancierd of gesubsidieerd;
3° de werken beantwoorden aan de door de regering vastgestelde
fysische en financiële normen.
HOOFDSTUK VII. - Programmatie en
rationalisatie
Afdeling 1. - Het werkgebied
Art. 57.
Voor de toepassing van
dit hoofdstuk en van hoofdstuk VIII is de administratieve zetel van een school
bepalend voor de gemeente waar de school gevestigd is.
Art. 58.
§ 1. Een
werkgebied of gemeenschappelijk werkgebied is een geografische omschrijving van
aan elkaar grenzende gemeenten. Een werkgebied wordt voor [de duur van de periode waarvoor de omkadering wordt vastgesteld, vermeld in artikel 67,] vastgelegd.
De regering kan nadere regels opstellen voor het bepalen van het werkgebied.
Decr.
van 17-6-2011
§ 2. Voor
het vaststellen van werkgebieden wordt geen rekening gehouden met scholen voor
buitengewoon onderwijs [...] en erkende
vormingen.
Decr.
van 14-2-2003
§ 3. Als een
centrum, als enig centrum van zijn centrumnet, scholen begeleidt in een
gemeente, behoort deze gemeente tot zijn werkgebied.
§ 4.
Teneinde te komen tot een geografisch aaneensluitend geheel vult het centrum
zijn werkgebied aan met gemeenten waar geen scholen worden begeleid door centra
die tot zijn centrumnet behoren.
§ 5. Als
meer centra die behoren tot hetzelfde centrumnet, scholen begeleiden in een
gemeente, hebben zij een gemeenschappelijk werkgebied, dat bestaat uit alle
gemeenten waar zij scholen begeleiden aangevuld met de gemeenten bedoeld in
§ 4.
In een gemeenschappelijk werkgebied
kunnen ten hoogste vijf centra van hetzelfde centrumnet worden opgericht, voor
zover voldaan is aan de rationalisatie- en programmatieregels.
§ 6. Als een
centrum scholen voor buitengewoon onderwijs [...] en erkende vormingen
begeleidt, kunnen deze, afhankelijk van de gemeente waar zij gelegen zijn,
behoren tot het werkgebied of het gemeenschappelijk werkgebied van het centrum.
Een centrum kan ook scholen voor buitengewoon onderwijs [...] en erkende
vormingen, begeleiden die buiten zijn werkgebied gelegen
zijn.
Decr.
van 14-2-2003
[§ 7. Als de administratieve zetel
van een school zoals bedoeld in artikel 57, wijzigt na het afsluiten van het
beleidsplan of -contract, heeft dit geen gevolgen voor de vaststelling van het
werkgebied.]
Decr.
van 14-2-2003
Art. 59.
§ 1. In
afwijking van artikel 58, kunnen centra scholen, andere dan deze bedoeld in
artikel 58, § 6, buiten hun werkgebied, begeleiden, nadat de
bemiddelingscommissie, bedoeld in § 2, heeft vastgesteld dat een
overeenkomst tussen de school en de centra tot wier werkgebied de school
behoort, niet kan worden gesloten.
§ 2. [De
bemiddelingscommissie bestaat uit :
- de
inspecteur-generaal van de onderwijsinspectie die voorzitter is;
- vier leden van de inspectie, aangeduid door de
inspecteur-generaal.]²
Zij wordt aangevuld
met twee vertegenwoordigers van de betrokken centrumnetten en twee
vertegenwoordigers van het betrokken [onderwijsnet]³. Deze leden hebben
een raadgevende stem.
De regering bepaalt de
werking van deze commissie en stelt de bemiddelingsprocedure vast.
§ 3. [De
leerlingen van de school bedoeld in § 1, worden voor de toepassing van de
rationalisatie- en programmatieregels niet in aanmerking genomen. Het
leerlingenaantal van de scholen bedoeld in § 1, wordt voor de toepassing
van artikel 70 gehalveerd.
In afwijking van de
bepalingen van het eerste lid, wordt het leerlingenaantal van de school bedoeld
in § 1 voor de toepassing van artikel 70 volledig meegerekend, indien deze
school behoort tot een scholengemeenschap basisonderwijs, zoals bedoeld in
hoofdstuk VIIIbis van
het decreet basisonderwijs van 25 februari 1997, waarvan meer dan de helft van
de scholen behoort tot het werkgebied van het betrokken
centrum.]¹
[ ]¹ Decr.
10-7-2003; [ ]² Decr. 8-5-2009; [ ]³ Decr.
van 8-5-2009
Afdeling 2. - Programmatie
Onderafdeling A. - Oprichting van
centra
Art. 60.
[Bij de start van elke nieuwe periode waarvoor de omkadering wordt vastgesteld, vermeld in artikel 67,]² kan
een nieuw centrum per 1 september in de financierings- of subsidieregeling
worden opgenomen, op voorwaarde dat de scholen die met dit centrum een
beleidsplan of beleidscontract hebben, in het voorgaande [kalenderjaar]¹ op de
eerste schooldag van februari gezamenlijk een leerlingenaantal hebben waardoor
voor het centrum de programmatienorm bereikt wordt.
De programmatienormen gelden per werkgebied en in voorkomend
geval, per gemeenschappelijk werkgebied.
[ ]¹ Decr. 14-2-2003; [ ]² Decr.
van 17-6-2011
Onderafdeling B. -
Fusies
Art. 61.
[Bij de start van elke nieuwe periode waarvoor de omkadering wordt vastgesteld, vermeld in artikel 67,]¹ kan
elk centrum met één of meer andere centra fuseren.
Een fusie van centra heeft uitwerking op 1
september. Het centrum door fusie ontstaan wordt niet als een nieuwe oprichting
beschouwd. De programmatienormen zijn niet van toepassing.
[In afwijking van het eerste lid kunnen ook op 1 september 2017 twee of meer centra fuseren. In voorkomend geval is de omkadering voor het schooljaar 2017-2018 van het centrum dat door fusie ontstaat, gelijk aan de som van de omkadering die in de periode voorafgaand aan de fusie werd toegekend aan elk afzonderlijk centrum dat bij de fusie is betrokken.]²
[ ]¹ Decr. 17-6-2011; [ ]² Decr.
van 16-6-2017
Onderafdeling C. -
Programmatienormen
Art. 62.
Een centrum waarvan
het werkgebied niet gemeenschappelijk is met een ander centrum van hetzelfde
centrumnet, kan opgericht worden als het scholen begeleidt die samen aanleiding
geven tot een gewogen leerlingenaantal van ten minste 20 000.
Art. 63.
In een
gemeenschappelijk werkgebied kunnen twee centra van hetzelfde centrumnet worden
opgericht als de twee centra samen scholen begeleiden die na toepassing van
artikel 69 aanleiding geven tot een gewogen leerlingenaantal van ten minste 40
000. [Deze centra moeten echter nog steeds elk de afzonderlijke
rationalisatienorm, zoals bedoeld in artikel 66,
bereiken.]
Decr.
van 22-6-2007
Art. 64.
In een
gemeenschappelijk werkgebied kunnen drie, vier en vijf centra van hetzelfde
centrumnet worden opgericht als deze centra samen scholen begeleiden die na
toepassing van artikel 69 aanleiding geven tot een gewogen leerlingenaantal van
respectievelijk ten minste 60 000, 80 000 en 100 000. [Deze centra moeten
echter nog steeds elk de afzonderlijke rationalisatienorm, zoals bedoeld in
artikel 66, bereiken.]
Decr.
van 22-6-2007
Afdeling 3. - Rationalisatie
Art. 65.
[Om gefinancierd of gesubsidieerd te blijven tijdens de eerstvolgende periode waarvoor overeenkomstig artikel 67 de omkadering opnieuw wordt vastgesteld, moet het gewogen leerlingenaantal van een centrum, geteld op de eerste schooldag van februari van het kalenderjaar dat voorafgaat aan deze nieuwe periode, de rationalisatienorm bereiken. Als dit niet het geval is, wordt het centrum vanaf 1 september van het daarop volgende kalenderjaar niet langer gefinancierd of gesubsidieerd.]
Decr.
van 17-6-2011
[Art. 65/1.
[[...]] ]
Decr. 1-7-2011; [[ ]] Decr.
van 25-4-2014
Art. 66.
[De rationalisatienorm wordt vastgesteld op 10.000 gewogen leerlingen.]
Decr.
van 25-4-2014
HOOFDSTUK VIII. - Personeelsformatie
Afdeling 1. - Omkaderingsgewicht van het
centrum
Art. 67.
Het aantal gefinancierde
of gesubsidieerde betrekkingen binnen een centrum is afhankelijk van een aan
het centrum toegekend omkaderingsgewicht dat om de drie jaar wordt vastgesteld
op basis van :
1° het gewogen
leerlingenaantal van het centrum;
2° de
taakbelasting, zoals beïnvloed door de aanwezigheid van kansarme
leerlingen en de densiteit.
Het
omkaderingsgewicht wordt voor het eerst vastgesteld voor het schooljaar
2000-2001.
[In afwijking van het eerste en het tweede lid, wordt het omkaderingsgewicht voor het schooljaar 2012-2013 vastgesteld voor een periode van twee jaar. Met ingang van schooljaar 2014-2015 wordt het omkaderingsgewicht opnieuw vastgesteld, telkens voor een periode van [[vier]]² jaar.]²
[Bij de berekening van het omkaderingsgewicht wordt
geen rekening gehouden met de wijzigingen inzake beleidscontracten en
beleidsplannen ingevolge de toepassing van artikel 38 [[gedurende de periode waarvoor het omkaderingsgewicht reeds werd vastgesteld]]¹.]¹
[ ]¹ Decr. 14-2-2003; [ ]² Decr. 17-6-2011; [[ ]]¹ Decr. 17-6-2011; [[ ]]² Decr.
van 16-6-2017
Afdeling 2. - Gewogen
leerlingenaantal
Art. 68.
[Onverminderd de toepassing van artikel 59, § 3, is het gewogen leerlingenaantal van een centrum voor de periode waarvoor de omkadering wordt vastgesteld, vermeld in artikel 67, gelijk aan het aantal regelmatige leerlingen in de scholen begeleid door het centrum, geteld op de eerste schooldag van februari van het kalenderjaar dat voorafgaat aan de start van het eerste jaar van de periode waarvoor de omkadering wordt vastgesteld, vermeld in artikel 67, vermenigvuldigd met de overeenkomstige coëfficiënt, bedoeld in artikel 69.]
Decr.
van 17-6-2011
Art. 69.
§ 1. Voor
de weging van de leerlingen gelden de volgende coëfficiënten :
1° de leerlingen van het buitengewoon
onderwijs, van het geïntegreerd onderwijs, van het deeltijds secundair
beroepsonderwijs en de deelnemers aan de erkende vormingen worden
vermenigvuldigd met de coëfficiënt 7;
2° de leerlingen van het eerste leerjaar B en van het
beroepsvoorbereidend leerjaar, van de tweede en derde graad van het
beroepsonderwijs en de anderstalige nieuwkomers in het basis- en het secundair
onderwijs worden vermenigvuldigd met de coëfficiënt 4;
3° de leerlingen van het kleuteronderwijs en
van het lager onderwijs worden vermenigvuldigd met de coëfficiënt 2;
4° de leerlingen van de eerste graad van het
secundair onderwijs, met uitzondering van het eerste leerjaar B en het
beroepsvoorbereidend leerjaar en de leerlingen van het kunst- en technisch
secundair onderwijs worden vermenigvuldigd met de coëfficiënt 1,5;
5° de overige leerlingen van het secundair
onderwijs worden vermenigvuldigd met de coëfficiënt 1.
§ 2. Een
leerling die een erkende vorming volgt, behoort tot het centrum waaronder die
erkende vorming valt en dat bovendien tot hetzelfde centrumnet behoort als het
centrum dat instond voor de begeleiding toen de leerling voltijds of deeltijds
onderwijs volgde.
Afdeling 3. - Normen voor het omkaderingsgewicht
per aantal gewogen leerlingen
Art. 70.
§ 1. Het
omkaderingsgewicht op basis van het gewogen leerlingenaantal van een centrum
wordt als volgt bepaald :
o = l/n
en
n = L/S o
waarbij :
1° o
= omkaderingsgewicht op basis van het gewogen leerlingenaantal van het centrum;
2° l = gewogen leerlingenaantal;
3° n = gewogen leerlingenaantal per eenheid
omkaderingsgewicht;
4° L = totaal gewogen
leerlingenaantal van alle centra;
5° S o =
totaal aantal lineair te verdelen omkaderingsgewichten;
§ 2. [Het
totale aantal lineair te verdelen omkaderingsgewichten, S o, wordt berekend als
volgt :
S o = OG - S art71 - KL - PO
waarbij :
1° OG
= 2.898,85 zijnde het totale aantal omkaderingsgewichten te verdelen in
overeenstemming met de bepalingen van dit decreet;
2° S art71 = de 315 extra-omkaderingsgewichten, vermeld in
artikel 71;
3° KL = de omkaderingsgewichten
die aan de centra van het gemeenschapsonderwijs uitdovend worden toegewezen
voor het aanwenden van de boventallige klerken, vermeld in artikel 187;
4° PO = de omkaderingsgewichten die worden
aangewend voor de permanente en netgebonden ondersteuning van de centra,
vermeld in artikel 89.]
Decr.
van 7-7-2006
Afdeling 4. - Extra
omkaderingsgewichten
Art. 71.
§ 1. Ter
compensatie van de taakbelasting, bedoeld in artikel 67, 2°, worden [315
extra] omkaderingseenheden aan de centra toegewezen.
Decr.
van 14-2-2003
§ 2. [Een
omkaderingsgewicht van 99 wordt verdeeld over de centra die leerlingen
begeleiden die ingeschreven zijn in de scholen bedoeld in [[ [[[artikel 133]]] van het decreet
basisonderwijs en artikel
226 van de codificatie betreffende het secundair onderwijs]]. Van
dat omkaderingsgewicht krijgt elk van die centra een gedeelte dat evenredig is
met het gecumuleerde puntengewicht van die scholen, berekend overeenkomstig
[[ [[[artikel 134]]] van het decreet basisonderwijs en artikel 227 van de
codificatie betreffende het secundair onderwijs]].
Een omkaderingsgewicht van 36 wordt verdeeld over de centra die
leerlingen begeleiden die ingeschreven zijn in de scholen bedoeld in
[[artikel 235 van de
codificatie betreffende het secundair onderwijs]]. Van dat omkaderingsgewicht
krijgt elk van die centra een gedeelte dat evenredig is met het gecumuleerde
puntengewicht van die scholen, berekend overeenkomstig artikel [[artikel 236
van de codificatie betreffende het secundair onderwijs]].
De regering bepaalt de nadere regels voor de toekenning van deze
omkaderingsgewichten. Daarbij kan worden bepaald dat een centrum, om recht te
hebben op het omkaderingsgewicht bedoeld in het eerste lid, minimum een bepaald
omkaderingsgewicht moet
bereiken.]
Decr.
14-2-2003; [[ ]] B.Vl.R. 17-12-2010; [[[ ]]] Decr.
van 25-4-2014
§ 3. [Indien
na de uitvoering van de berekening bedoeld in § 2, de extra
omkaderingsgewichten toegekend voor de begeleiding van scholen gelegen in het
tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, minder bedraagt dan 20, worden deze extra
omkaderingsgewichten verhoogd tot 20. Deze verhoging wordt gefinancierd door
een verhoudingsgewijze afname van de omkaderingsgewichten bedoeld in § 2,
eerste en tweede
lid.]
Decr.
van 14-2-2003
§ 4. Een
omkaderingsgewicht van 180 wordt verdeeld over de centra [...] met de laagste
densiteit. De densiteit van een centrum wordt als volgt bepaald
:
d = l/k,
waarbij,
d = de densiteit;
l = het leerlingenaantal van
het centrum, met uitzondering van het leerlingenaantal van de scholen buiten
het werkgebied;
k = de som van de oppervlakten
van die gemeenten binnen het werkgebied met uitzondering van die gemeenten
waarin het centrum geen enkele school begeleidt. De centra met een
gemeenschappelijk werkgebied komen niet in aanmerking voor extra
omkaderingsgewichten op basis van densiteit.
De
180 omkaderingsgewichten worden, tot uitputting van deze gewichten, als volgt
verdeeld :
1° de 10 centra met de laagste
densiteit krijgen een extra-omkaderingsgewicht van 40 % boven hun lineair
berekend omkaderingsgewicht, met een maximum van 7 extra-omkaderingsgewichten;
2° de volgende 9 centra met de laagste
densiteit krijgen een extra-omkaderingsgewicht van 35 % boven hun lineair
berekend omkaderingsgewicht, met een maximum van 6 extra-omkaderingsgewichten;
3° de volgende 8 centra met de laagste
densiteit krijgen een extra-omkaderingsgewicht van 30 % boven hun lineair
berekend omkaderingsgewicht, met een maximum van 5 extra-omkaderingsgewichten;
4° de volgende 7 centra met de laagste
densiteit krijgen een extra-omkaderingsgewicht van 25 % boven hun lineair
berekend omkaderingsgewicht, met een maximum van 4 extra-omkaderingsgewichten;
5° de volgende 6 centra met de laagste
densiteit krijgen een extra-omkaderingsgewicht van 20 % boven hun lineair
berekend omkaderingsgewicht, met een maximum van 3 extra-omkaderingsgewichten;
6° de volgende 5 centra met de laagste
densiteit krijgen een extra-omkaderingsgewicht van 15 % boven hun lineair
berekend omkaderingsgewicht, met een maximum van 2 extra-omkaderingsgewichten;
7° de volgende centra met de laagste
densiteit krijgen een extra-omkaderingsgewicht van 10 % boven hun lineair
berekend omkaderingsgewicht, met een maximum van 1 extra-omkaderingsgewicht.
Decr.
van 14-2-2003
[Afdeling 4/1 - Aanwendingspercentage omkadering 1
Art. 71/1.
[[...]] ]
Decr. 19-12-2014; [[ ]] Decr.
van 3-7-2015
Afdeling 5. - De
personeelsformatie
Art. 72.
Op basis van het
omkaderingsgewicht, stelt het bestuur, na onderhandeling in het lokaal
comité, de personeelsformatie van het centrum vast [voor de periode, vermeld in artikel 67]³. [Een wijziging van de personeelsformatie mag niet leiden tot het
bijkomend ter beschikking stellen van vastbenoemde personeelsleden wegens
ontstentenis van betrekking. De regering bepaalt hiervoor de nadere
regels.]¹
[Een tussentijdse wijziging van de
personeelsformatie is mogelijk na onderhandeling in het lokaal comité en
mag niet leiden tot het bijkomend ter beschikking stellen van vastbenoemde
personeelsleden wegens ontstentenis van betrekking.]²
Het omkaderingsgewicht wordt in eerste instantie aangewend voor
betrekkingen van de basisformatie. Het kan extra worden aangewend voor
betrekkingen van de aanvullende formatie en voor coördinatiefuncties.
De som van de gewichten van de toegekende ambten
of van de coördinatiefuncties, bedoeld in artikel 73 en 76, mag niet meer
bedragen dan het omkaderingsgewicht van het centrum, bedoeld in artikel 67,
rekening houdend met de overgedragen omkaderingsgewichten bedoeld in de
artikelen 90 en 92.
[ ]¹ Decr.
14-2-2003; [ ]² Decr. 15-7-2005; [ ]³ Decr.
van 17-6-2011
Art. 73.
§ 1. De
personeelsformatie van een centrum bestaat uit een basisformatie als bedoeld in
artikel 74 en in voorkomend geval uit een aanvullende formatie. Ze wordt
uitsluitend samengesteld uit de volgende wervingsambten :
1° arts;
2° consulent;
3° psycho-pedagogische consulent;
4° administratief werker;
5° maatschappelijk werker;
6° paramedisch werker;
7°
psycho-pedagogisch werker;
8° medewerker;
[9° ervaringsdeskundige;
10°
intercultureel bemiddelaar]
en uit het
bevorderingsambt van directeur dat bij mandaat wordt toegewezen.
§ 2. De
wervingsambten bedoeld in § 1, 1°, 2°, 3°, 5°, [6°,
7° en 9° en 10°,] en het bevorderingsambt van directeur behoren tot
de personeelscategorie van het technisch personeel.
De wervingsambten bedoeld in § 1, 4° en 8°, behoren
tot de personeelscategorie van het administratief personeel.
[§ 3. Als een centrum het ambt van
intercultureel bemiddelaar, bedoeld in artikel 73, § 1, 10°, inricht,
heeft een personeelslid dat aan volgende voorwaarden voldoet, voorrang bij
tijdelijke aanstelling en vaste benoeming :
- het
personeelslid werd hetzij als interculturele medewerker hetzij als
intercultureel bemiddelaar overeenkomstig artikel 182 geconcordeerd naar het
ambt van medewerker;
- en het personeelslid is sinds 1
september 2000 tijdelijk aangesteld of vastbenoemd in het ambt van medewerker.
Als een centrum een personeelslid dat aan voormelde
voorwaarden voldoet, aanstelt in het ambt van intercultureel bemiddelaar worden
de diensten die het personeelslid sinds 1 september 2000 presteerde als
medewerker, beschouwd als diensten gepresteerd in het ambt van intercultureel
bemiddelaar.]
Decr.
van 7-7-2006
[§ 4. Een personeelslid dat op 1
september 2006 op basis van de voorrang bepaald in § 3 wordt aangesteld in
een betrekking van intercultureel bemiddelaar en reeds in het ambt van
medewerker vast benoemd is, wordt onmiddellijk beschouwd als vast benoemd in
het ambt van intercultureel bemiddelaar. Het personeelslid behoudt hierbij alle
rechten die hij heeft verworven in het ambt van medewerker.
]
Decr.
van 22-6-2007
[§ 5. Als een centrum een
personeelslid aanstelt in het ambt van intercultureel bemiddelaar dat niet
voldoet aan de voorwaarden van § 3, worden de diensten die het
personeelslid eventueel vanaf 1 september 2000 presteerde als medewerker
beschouwd als diensten gepresteerd in het ambt van intercultureel
bemiddelaar.]
Decr.
van 4-7-2008
Art. 74.
De basisformatie bestaat
uit volgende mandaten en wervingsambten :
1°
1 volledige betrekking van arts;
2° 1
volledige betrekking van directeur;
3° 2
volledige betrekkingen van maatschappelijk werker;
4° 2 volledige betrekkingen van paramedisch werker;
5° 2 volledige betrekkingen van
psycho-pedagogisch consulent;
6° 1 volledige
betrekking van administratief werker of van medewerker.
Art. 75.
De aanvullende formatie
kan alle wervingsambten bevatten.
Art. 76.
Een personeelslid kan een
coördinatiefunctie krijgen. Het omkaderingsgewicht voor een
coördinatiefunctie is 0,2. Als een directeur of arts wordt belast met
coördinatie, wordt het omkaderingsgewicht voor de coördinatiefunctie
niet toegepast.
Art. 77.
Het omkaderingsgewicht
per ambt is :
1° arts | 1,6 |
2° directeur | 1,6 |
3° consulent | 1,3 |
4° psycho-pedagogische
consulent | 1,3 |
5° administratief
werker | 1 |
6° maatschappelijk
werker | 1 |
7° paramedisch
werker | 1 |
8° psycho-pedagogisch
werker | 1 |
9° medewerker | 0,7 |
[10° intercultureel
bemiddelaar | 0,7 |
11°
ervaringsdeskundige | 0,5] |
Decr.
van 7-7-2006
Art. 78.
[§ 1. De arbeidstijd voor een
voltijdse betrekking bedraagt 36 uur per
week.
[[Het personeelslid dat zitting heeft in
een lokaal inspraakorgaan dat opgericht is door of krachtens een wet of een
decreet, krijgt dienstvrij stelling om de vergaderingen van dat inspraakorgaan
bij te wonen. De dienstvrijstelling wordt gelijkgesteld met een periode van
dienstactiviteit. Het personeelslid behoudt het recht op een
salaris.]]
§ 2. Elke betrekking in een
wervingsambt kan worden georganiseerd voor 50 %, 60 %, 70 %, 80 %, 90 % of 100
%.
Een voltijdse betrekking in het bevorderingsambt van
directeur wordt steeds toegekend hetzij aan één personeelslid,
hetzij aan twee personeelsleden die elk met een halftijdse betrekking worden
belast.
Indien een betrekking deeltijds wordt georganiseerd,
wordt het aangewende omkaderingsgewicht van de betrekking vermenigvuldigd met
de breuk van de arbeidstijd.
§ 3. In afwijking van het eerste lid
van § 2 kan een centrum :
1° op zijn
personeelsformatie zoals bedoeld in artikel 72 van dit decreet,
één betrekking per ambt van hetzij 10 %, hetzij 20 %, hetzij 30
%, hetzij 40 % organiseren;
2° een betrekking organiseren
voor 25 % of 75 % in de gevallen dat personeelsleden gebruik maken van de
overgangsmaatregel inzake terbeschikkingstellingwegens persoonlijke
aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen waarbij nog een wekelijkse
prestatie van 75 % wordt uitgeoefend.
§ 4. Een personeelslid kan als
tijdelijke vervanger van een titularis worden tewerkgesteld voor een
tewerkstellingstijd die kleiner is dan 50
%.]
Decr. 15-7-2005; [[ ]]
Decr.
van 1-7-2011
Afdeling 6. - Personeel voor rekening van het
werkingsbudget
Art. 79.
Het bestuur kan voor
rekening van het werkingsbudget, bedoeld in artikel 50, of met andere inkomsten
personeel in dienst nemen.
Het decreet van 27
maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het
gemeenschapsonderwijs en het decreet van 27 maart 1991 betreffende de
rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de
gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra, zijn op deze personeelsleden niet
van toepassing.
[Art. 79/1.
Het bestuur kan ten laste van het werkingsbudget, vermeld in artikel 50 of van de Vlaamse ondersteuningspremie uitgekeerd door de VDAB, personeel aanwerven. In het gemeenschapsonderwijs kan een bestuur voormeld principe aanwenden voor de personeelscategorieën van toepassing in de centra voor leerlingenbegeleiding vermeld in
artikel 2, § 1,
van het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gemeen- schapsonderwijs, met uitzondering van het statutaire meesters-, vak- en dienstpersoneel. In het gesubsidieerd onderwijs kan een bestuur voormeld principe aanwenden voor de personeelscategorieën van toepassing in de centra voor leerlingenbegeleiding vermeld in
artikel 4, § 1, a),
van het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs.
De betrekking die met deze middelen wordt ingericht kan niet worden vacant verklaard en het bestuur kan in geen geval een personeelslid vast benoemen, affecteren of muteren in deze betrekking.
Het personeelslid dat door een bestuur in het gemeenschapsonderwijs wordt aangeworven, wordt altijd als tijdelijk personeelslid aangesteld. Het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gemeenschapsonderwijs is op hem van toepassing.
Het personeelslid dat door een bestuur in het gesubsidieerd onderwijs wordt aangeworven, wordt altijd als tijdelijk personeelslid aangesteld. Het decreet van 27 maart 1991 rechtspositie personeelsleden gesubsidieerd onderwijs is op hem van toepassing.
Het Agentschap voor Onderwijsdiensten betaalt het salaris of salaristoelage rechtstreeks aan de betrokken personeelsleden. Diezelfde dienst vordert het brutosalaris of de brutosalaristoelage, verhoogd met de vergoedingen, bijslagen, vakantiegeld, eindejaarspremie en werkgeversbijdrage, van het bestuur terug.]
Decr.
van 21-12-2012
Afdeling 7. - Vakantie van het personeel van de
centra
Art. 80.
Het personeel van de
centra is met vakantie op de dagen dat het centrum gesloten is.
Art. 81.
[Onverminderd artikel 80,
heeft het personeel recht op 21 werkdagen vakantie. Bij onvolledige prestaties
en/ of bij aanstellingen kleiner dan een volledig schooljaar wordt dit aantal
dagen vakantie in evenredige mate verminderd.
Deze vakantiedagen moeten worden opgenomen tijdens de
schoolvakanties, met uitzondering van 7 werkdagen die buiten de
schoolvakanties, behalve in de maand juni, kunnen worden
opgenomen.]
Decr.
van 7-7-2006
[Afdeling 8. - Vorming van het personeel van de
centra
Art. 81bis.
Elk centrum stelt jaarlijks een
vormingsplan op. Elk voltijds personeelslid heeft recht op een door de Vlaamse
regering te bepalen aantal vormingsdagen per schooljaar. De Vlaamse regering
bepaalt de nadere regels inzake het vormingsplan en de organisatie van de
vorming.]
Decr.
van 14-2-2003
HOOFDSTUK IX. - Tijdelijke projecten
[Afdeling 1 - Tijdelijke projecten in de
CLB's]
Decr.
van 14-2-2003
Art. 82 tot en met 84.
[...]
Decr.
van 9-12-2005
[Afdeling 2. - Specifieke tijdelijke
projecten
Art. 84bis.
[[...]] ]
Decr. 14-2-2003; [[ ]]
Decr.
van 9-12-2005
HOOFDSTUK X. - Samenwerking
Afdeling 1. - Regionale
ondersteuningscel
Art. 85.
Om specifieke
deskundigheid maximaal aan te wenden, kunnen twee of meer centra een regionale
ondersteuningscel oprichten.
Art. 86.
§ 1.
Maximaal tien procent van het omkaderingsgewicht van de betrokken centra
bedoeld in de artikelen 70 en 71, kunnen worden toegewezen aan een regionale
ondersteuningscel. De personeelsleden die fungeren in een regionale
ondersteuningscel blijven administratief verbonden aan hun centrum. Jaarlijks
meldt ieder centrum op de door de regering te bepalen wijze welke
personeelsleden zijn toegewezen aan welke regionale ondersteuningscel.
Elk centrum kan eveneens het overeenstemmende
werkingsbudget geheel of gedeeltelijk overdragen aan de regionale
ondersteuningscel.
§ 2. De
toepassing van § 1 mag er niet toe leiden dat een centrum zijn
basisformatie bedoeld in artikel 74 niet meer kan
realiseren.
[De toewijzing van omkaderingsgewichten vermeld in paragraaf 1 mag er niet toe leiden dat een of meer personeelsleden ter beschikking gesteld worden wegens ontstentenis van betrekking, tenzij de terbeschikkinggestelde personeelsleden voor de hele verdere duur van het schooljaar in een centrum van hetzelfde bestuur overeenkomstig de geldende reglementering kunnen worden gereaffecteerd of wedertewerkgesteld.]
Decr.
van 19-6-2015
Art. 87.
De regering maakt
jaarlijks de lijst van alle regionale ondersteuningscellen bekend. Bij de
doorlichting van een centrum wordt ook de regionale ondersteuningscel die het
mee heeft opgericht betrokken.
Afdeling 2. - [Net- en disciplineoverstijgende
samenwerking]
Decr.
van 14-2-2003
Art. 88.
[§ 1. [[De regering
stelt jaarlijks maximaal 495.787 euro ter beschikking voor een
internettensamenwerkingscel. Binnen dit tijdelijk initiatief werken de drie
centrumnetten, bedoeld in artikel 2, 6°, samen. Dit initiatief eindigt op
31 augustus 2006.
Het initiatief beoogt
:
1° de coördinatie en de uitbouw van
bestaande netoverschrijdende samenwerkingsprojecten;
2° de ontwikkeling van nieuwe
samenwerkingsprojecten.
De Vlaamse regering
bepaalt de nadere regels met betrekking tot :
1° de aanwending van de middelen;
2° de wijze waarop personeelsleden uit de centra kunnen
tewerkgesteld worden binnen het initiatief;
3°
de wijze waarop externe deskundigen betrokken worden bij het
initiatief;
4° de aansturings- en
opvolgingsmechanismen van het initiatief.]]¹
§ 2. Elk centrum kan, na
onderhandeling in het lokaal comité, [[in het eerste jaar en voor de duur van de periode waarvoor de omkadering wordt vastgesteld, vermeld in artikel 67,]]² maximum 0,5
omkaderingsgewichten van het omkaderingsgewicht bedoeld in artikel 70,
overdragen aan een netoverstijgend initiatief. In deze overgedragen
omkaderingsgewichten is geen vaste benoeming mogelijk.
Elk centrum mag eveneens het overeenstemmende werkingsbudget
geheel of gedeeltelijk overdragen.
De overdracht
van omkaderingsgewichten mag er niet toe leiden dat een centrum zijn
basisformatie bedoeld in artikel 74 niet meer kan
realiseren.
[[De overdracht van omkaderingsgewichten mag er ook niet toe leiden dat een of meer personeelsleden ter beschikking gesteld worden wegens ontstentenis van betrekking, tenzij de terbeschikkinggestelde personeelsleden voor de hele verdere duur van het schooljaar in een centrum van hetzelfde bestuur overeenkomstig de geldende reglementering kunnen worden gereaffecteerd of wedertewerkgesteld.]]³ ]
Decr. 14-2-2003; [[ ]]¹
Decr. 14-2-2003; [[ ]]² Decr. 17-6-2011; [[ ]]³ Decr.
van 19-6-2015
Afdeling 3. - Netgebonden permanente
ondersteuning
Art. 89.
De gefinancierde centra,
de gesubsidieerde officiële centra en de gesubsidieerde vrije centra
richten ieder een permanente ondersteuningscel op, voor de netgebonden
ondersteuning.
Deze permanente
ondersteuningscellen krijgen hiertoe respectievelijk [5,1 omkaderingsgewichten,
1,7 omkaderingsgewichten en 10,2 omkaderingsgewichten]¹.
[Naarmate de omkaderingsgewichten van de boventallige klerken
bedoeld in artikel 187 en de omkaderingsgewichten bestemd voor de BSD niet meer
worden aangewend, wordt 30 percent van deze vrijgekomen omkaderingsgewichten
[[in het eerste jaar en voor de duur van de periode waarvoor de omkadering wordt vastgesteld, vermeld in artikel 67,]] verdeeld over de permanente ondersteuningscellen. De verdeling
gebeurt a rato van het totale omkaderingsgewicht van alle centra van een
centrumnet.]¹
[Naarmate de omkaderingsgewichten van de
boventallige klerken, bedoeld in artikel 187, niet meer worden aangewend op 1
september 2005, worden die vrijgekomen omkaderingsgewichten tijdens het
schooljaar 2005-2006 aangewend voor de toepassing van artikel
82.]²
[Op het resultaat dat wordt bekomen door toepassing van bovenstaande bepalingen, kan de Vlaamse Regering met ingang van 1 september van elk schooljaar een aanwendingspercentage toepassen.]³
[ ]¹ Decr.
14-2-2003; [ ]² Decr. 15-7-2005; [ ]³ Decr. 19-12-2014; [[ ]] Decr.
van 17-6-2011
Art. 90.
§ 1. [Elk
centrum kan, na onderhandeling in het lokaal comité, [[in het eerste jaar en voor de duur van de periode waarvoor de omkadering wordt vastgesteld, vermeld in artikel 67,]]
maximaal één omkaderingsgewicht van het omkaderingsgewicht,
vermeld in artikel 70, overdragen aan het permanent ondersteuningscentrum. De
totale overdracht aan elk permanent ondersteuningscentrum kan echter niet meer
bedragen dan het dubbele van het omkaderingsgewicht, vermeld in artikel 89,
tweede lid.]¹
Elk centrum mag eveneens het
overeenstemmende werkingsbudget geheel of gedeeltelijk overdragen.
§ 2. De
toepassing van § 1 mag er niet toe leiden dat een centrum zijn
basisformatie bedoeld in artikel 74 niet meer kan
realiseren.
[De overdracht van omkaderingsgewichten mag er ook niet toe leiden dat een of meer personeelsleden ter beschikking gesteld worden wegens ontstentenis van betrekking, tenzij de terbeschikkinggestelde personeelsleden voor de hele verdere duur van het schooljaar in een centrum van hetzelfde bestuur overeenkomstig de geldende reglementering kunnen worden gereaffecteerd of wedertewerkgesteld.]²
[ ]¹ Decr. 7-7-2006; [ ]² Decr. 19-6-2015; [[ ]] Decr.
van 17-6-2011
Art. 91.
[Met de
omkaderingsgewichten bedoeld in de artikelen 89 en 90, kunnen betrekkingen in
alle ambten, inclusief de coördinatiefunctie bedoeld in artikel 76,
gefinancierd of gesubsidieerd worden.
In de
omkaderingsgewichten bedoeld in artikel 89 is een vaste benoeming mogelijk. In
de overgedragen omkaderingsgewichten bedoeld in artikel 90 is geen vaste
benoeming mogelijk.
Vastbenoemde personeelsleden
en tijdelijke personeelsleden met een aanstelling van doorlopende duur, kunnen
worden toegewezen aan de permanente ondersteuningscel en worden in hun centrum
tijdelijk vervangen op basis van de toegekende en niet overgedragen
omkaderingsgewichten.]
Decr.
van 14-2-2003
Afdeling 4. - Overdracht van omkaderingsgewichten
tussen centra
Art. 92.
§ 1. Een
centrum kan, na onderhandeling in het lokaal comité, aan
één of meer andere centra jaarlijks omkaderingsgewichten
overdragen.
§ 2. De
volgende omkaderingsgewichten zijn overdraagbaar :
1° de omkaderingsgewichten bedoeld in artikel 71 toegekend ter
compensatie van de taakbelasting;
2° maximum
5 percent van het omkaderingsgewicht bedoeld in artikel 70, toegekend op basis
van het gewogen leerlingenaantal.
Elk centrum mag
eveneens het overeenstemmende werkingsbudget geheel of gedeeltelijk overdragen.
§ 3. De
overdracht van omkaderingsgewichten mag niet tot gevolg hebben dat de
basisformatie bedoeld in artikel 74 niet meer kan worden
gerealiseerd.
[De overdracht van omkaderingsgewichten mag er ook niet toe leiden dat een of meer personeelsleden ter beschikking gesteld worden wegens ontstentenis van betrekking, tenzij de terbeschikkinggestelde personeelsleden voor de hele verdere duur van het schooljaar in een centrum van hetzelfde bestuur overeenkomstig de geldende reglementering kunnen worden gereaffecteerd of wedertewerkgesteld.]
§ 4. Een
centrum kan geen personeelsleden benoemen op basis van door een ander centrum
overgedragen omkaderingsgewichten.
Decr.
van 19-6-2015
Art. 93.
[...]
Decr.
van 14-2-2003
HOOFDSTUK XI. - Kwaliteitszorg
Art. 94.
Voor de toepassing van dit
hoofdstuk wordt verstaan onder :
1° de
cliënt : de leerling, de ouders of de school;
2° kwaliteitszorg : dat deel van de managementaanpak van het
centrum dat de kwaliteit van de werking bewaakt;
3° kwaliteitsbeleid : de expliciete en operationele
definiëring van de kwaliteitsdoelstellingen die door het centrum zelf zijn
bepaald of door de regering zijn opgelegd en die het centrum geacht wordt te
bereiken;
4° kwaliteitssysteem : de
organisatiestructuur, procedures, processen, evaluaties en middelen die nodig
zijn om het kwaliteitsbeleid te implementeren;
5° kwaliteitshandboek : document waarin de visie van het
kwaliteitsbeleid en de kwaliteitsdoelstellingen zijn vastgelegd en waarin het
kwaliteitssysteem is beschreven;
6°
kwaliteitsplan : document dat de specifieke praktijken, middelen en processen,
die relevant zijn voor de kwaliteitsverbetering voor een bepaalde
dienstverlening, stap voor stap uiteenzet;
7°
kwaliteitsindicator : gestandaardiseerde meetfactor die een aanwijzing geeft,
enerzijds van de wijze waarop de processen verlopen om de
kwaliteitsdoelstellingen te bereiken, anderzijds van het bereikte resultaat van
de dienstverlening in functie van die doelstellingen.
De kwaliteitszorg, bedoeld in het eerste lid, 2°, is de
verantwoordelijkheid van alle personeelsleden van het centrum die streven naar
het bereiken van de strategische doelstellingen en dit op een kwaliteitsvolle
wijze, zodat voor de cliënt en de personeelsleden op korte en lange
termijn een maximale tevredenheid, evenals een meerwaarde voor de Gemeenschap
wordt bereikt.
Art. 95.
In het kader van zijn
opdracht dient een centrum een kwaliteitsbeleid te ontwikkelen dat gericht is
op :
1° een verantwoorde dienstverlening aan
de cliënt, rekening houdend met de doeltreffendheid, de doelmatigheid, de
continuïteit en de maatschappelijke aanvaardbaarheid van de
dienstverlening;
2° een respectvolle
begeleiding van de cliënt met als elementen het persoonlijk onthaal, de
bescherming van de persoonlijke levenssfeer, de informatie en de inspraak van
de cliënt en de behandeling van eventuele klachten.
Dat
kwaliteitsbeleid vereist minimaal een voortdurende voortgangsbewaking,
beheersing en verbetering van de processen, gericht op het realiseren van de
elementen, bedoeld in het eerste lid.
Art. 96.
§ 1. De thema's
waarop het kwaliteitsbeleid van het centrum zich richt, worden vastgelegd in
het kwaliteitshandboek.
§ 2. Het centrum
bepaalt de eigen thema's waarop het kwaliteitsbeleid zich richt. Die thema's
hebben betrekking op één van beide elementen, genoemd in artikel
95, eerste lid.
§ 3. De regering
kan zelf een aantal thema's bepalen. Zij doet dit, al naargelang van het thema,
na advies van [...] de Vlaamse Onderwijsraad.
§ 4. De regering
geeft aan welke van de door haar opgegeven thema's verplicht deel uitmaken van
het kwaliteitsbeleid van elk centrum. De regering kan voor de verplichte
thema's kwaliteitsindicatoren bepalen.
Decr.
van 20-3-2009
Art. 97.
Het kwaliteitshandboek wordt
geoperationaliseerd in een kwaliteitsplan, aan de hand waarvan het centrum
aantoont dat het zijn processen beheerst en voortdurend verbetert.
Het kwaliteitsplan omvat minimaal :
1° een omschrijving van de bestaande situatie
en van de geformuleerde concrete kwaliteitsdoelstellingen binnen thema's die in
het kwaliteitswerkplan zijn vermeld;
2° de
termijnen waarbinnen het centrum zijn kwaliteitsdoelstellingen wil bereiken,
alsook de periodiciteit waarmee het kwaliteitsniveau wordt geëvalueerd;
3° de meetinstrumenten en procedures waarmee
de vorderingen inzake kwaliteit zullen worden getoetst;
4° de meetinstrumenten en procedures waarmee de tevredenheid
van de cliënt zal worden getoetst en de periodiciteit waarmee de
vorderingen inzake de tevredenheid van de cliënt zullen worden getoetst;
5° de gebeurlijke samenwerkingsprotocollen
die het centrum sluit met externe organisaties waarin de wijze van samenwerking
of de wijze van doorverwijzen, het overleg en de follow-up wordt beschreven.
De regering legt op welke rubrieken een
samenwerkingsprotocol minimaal moet bevatten.
Art. 98.
Voor de uitvoering van zijn
kwaliteitsbeleid wijst het centrum onder zijn personeelsleden een
contactpersoon inzake kwaliteitszorg aan, die over voldoende expertise
beschikt.
De regering kan bepalen wat wordt
verstaan onder voldoende expertise.
Art. 99.
De inspectie gaat na of het
kwaliteitshandboek en het kwaliteitsplan van de centra voldoen aan de
voorwaarden bedoeld in artikel 97.
Art. 100.
Voor zover het thema's
betreft bedoeld in artikel 96, §§ 3 en 4, registreert elk centrum op
een wijze die de regering bepaalt, de gegevens die met zijn kwaliteitsbeleid,
kwaliteitshandboek en kwaliteitsplan verband houden en die noodzakelijk zijn
voor het toezicht op de naleving van de bepalingen van dit hoofdstuk en van de
besluiten die ter uitvoering van dit hoofdstuk worden genomen. Het stelt die
gegevens ter beschikking van de regering.
Art. 101.
De regering legt om de zes
jaar een rapport voor aan het Vlaams Parlement. In dat rapport wordt de
evolutie van de kwaliteitszorg binnen de centra aangetoond.
HOOFDSTUK XII. - Terugvorderingen, inhoudingen en
sancties
Afdeling 1. - Terugvorderingen
Art. 102.
§ 1. Elke
ten onrechte uitbetaalde financiering of subsidiëring wordt teruggevorderd
van het bestuur. Een ten onrechte uitbetaald salaris of salarisgedeelte wordt
evenwel teruggevorderd van het betrokken personeelslid als het bestuur niet
verantwoordelijk is voor dat ten onrechte uitbetaalde salaris.
§ 2. De ten
onrechte uitbetaalde financiering of subsidiëring aan of voor rekening van
het bestuur kan ook worden teruggevorderd door inhouding op het nog uit te
betalen werkingsbudget.
Art. 103 en 104.
[...]
Decr.
van 4-7-2008
Afdeling 2. - Administratieve
sancties
Art. 105.
§ 1.
Onverminderd artikel 102 leiden de volgende overtredingen, na aanmaning, tot
sancties :
1° misbruik van werkingsbudgetten
en investeringsmiddelen;
2° misbruik bij de
aanwending van de personeelsformatie.
§ 2. Het
bestuur in overtreding kan gestraft worden met een gedeeltelijke terugbetaling
van het werkingsbudget, zonder dat de terugvordering of inhouding meer kan
bedragen dan 10 % van het werkingsbudget van het centrum waarin de overtreding
is vastgesteld.
Art. 106.
Het niet-naleven van de
verplichtingen inzake :
1° het meewerken aan
door de regering opgelegde acties of onderzoeksverrichtingen, bedoeld in
artikel 21;
2° het voeren van een boekhouding
overeenkomstig de regels die de regering bepaalt;
3° het invullen en tijdig doorsturen van de voorgeschreven
formulieren of gevraagde gegevens voor elementen waar de directeur niet
afhankelijk is van derden,
kan, na aanmaning,
leiden tot tijdelijke inhouding van betaling van het voorschot of het saldo op
de werkingsbudgetten van de gesubsidieerde centra of tijdelijke inhouding van
de betaling van de werkingsbudgetten aan het gemeenschapsonderwijs ten belope
van dat deel van de schijven dat redelijkerwijze geacht mag worden toe te komen
aan het betrokken centrum.
Art. 107.
De regering bepaalt de
verdere regels voor de vaststelling van de overtredingen en voor de toepassing
van de sancties. Het besluit waarborgt de rechten van verdediging.
Afdeling 3. - Strafsancties
Art. 108.
De directeur van de
school die niet meewerkt aan de organisatie van de algemene en gerichte
consulten of aan het nemen van profylactische maatregelen, als bedoeld in
artikel 9, § 2, en artikel 18 wordt met een geldboete van zesentwintig tot
tweehonderd frank en met een gevangenisstraf van 8 dagen tot 6 maanden of met
één van die straffen alleen gestraft.
Art. 109.
Bij herhaling binnen twee
jaar na een veroordeling overeenkomstig artikel 108 kunnen de straffen, genoemd
in hetzelfde artikel, verdubbeld worden.
Art. 110.
Boek I van het
Strafwetboek is van toepassing op de misdrijven, genoemd in artikel 108.
HOOFDSTUK XIII. -
Wijzigingsbepalingen
...
HOOFDSTUK XIV. -
Opheffingsbepalingen
Art. 174.
§ 1. De
volgende regelingen worden opgeheven :
1° de
wet van 1 april 1960 betreffende psycho-medisch-sociale centra, gewijzigd bij
het koninklijk besluit nr. 467 van 1 oktober 1986 en bij de decreten van 5 juli
1989, 21 december 1990, 27 maart 1991, 9 april 1992, 28 april 1993, 15 december
1993, 21 december 1994 en 8 juli 1996;
2° de
wet van 21 maart 1964 op het medisch schooltoezicht, gewijzigd bij het decreet
van 13 juli 1988;
3° artikel 196 van het
decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs II.
§ 2. In
afwachting van het inwerking treden van de besluiten in uitvoering van dit
decreet, blijft de terzake geldende regelgeving, die op het ogenblik van de
inwerkingtreding van dit decreet van kracht is, van
toepassing.
HOOFDSTUK XV. - Overgangsbepalingen
Afdeling 1. - Algemene bepalingen
Art. 175.
Voor de toepassing van
dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
PMS-centra :
de psycho-medisch-sociale centra, de psycho-medisch- sociale centra voor
buitengewoon onderwijs en het vormingscentrum voor de psycho-medisch-sociale
centra van het gemeenschapsonderwijs, bedoeld in de wet van 1 april 1960
betreffende de psycho-medisch-sociale centra.
MST-equipes : de gesubsidieerde equipes voor medisch
schooltoezicht, bedoeld in de wet van 21 maart 1964.
Art. 176.
De gesubsidieerde
MST-equipes worden voor de toepassing van dit hoofdstuk gerangschikt bij een
van de volgende [onderwijsnetten] :
1° het
gesubsidieerd officieel onderwijs als ze georganiseerd worden door een openbaar
bestuur;
2° het gesubsidieerd vrij onderwijs
als ze georganiseerd worden door een privaatrechtelijke rechtspersoon.
Decr.
van 8-5-2009
Afdeling 2. - Oprichting van de
centra
Art. 177.
Onverminderd de
toepassing van de artikelen 63 en 64, geldt voor een centrum dat wordt
opgericht op 1 september 2000 door een bestuur, of de rechtsopvolger ervan, dat
in het schooljaar 1999-2000 inrichtende macht was van een PMS-centrum of een
MST-equipe, in afwijking van artikel 62 een oprichtingsnorm van 12 000 gewogen
leerlingen.
Art. 178.
In afwijking van artikel
38 kan een centrum tussen 1 september 1999 en 1 januari 2000 met
één of meer scholen een voorlopige overeenkomst sluiten, die de
essentiële werkafspraken bepaalt. Deze voorlopige overeenkomst geldt tot
31 augustus 2003.
Art. 179.
Het centrum bezorgt het
departement uiterlijk op 15 januari 2000 de voorlopige overeenkomsten die het
heeft gesloten.
Art. 180.
In afwijking van artikel
68 wordt het omkaderingsgewicht van het centrum voor de schooljaren 2000-2001,
2001-2002 en 2002-2003 bepaald op basis van het aantal leerlingen van het
werkgebied, geteld op 1 februari 1999. Het departement deelt het
omkaderingsgewicht uiterlijk op 15 februari 2000 mee aan elk centrum.
Afdeling 3. - Personeelsformatie
Art. 181.
Het bestuur stelt voor
elk van zijn centra een personeelsformatie vast en deelt die uiterlijk op 1
maart 2000 mee aan het departement.
[De centrale
raad, op éénsluidend advies van de raad van bestuur, beslist welk
personeelslid vanaf 1 september 2000 wordt belast met het mandaat van directeur
en deelt deze beslissing uiterlijk 1 maart 2000 mee aan het departement.]
Decr.
van 18-5-1999
Art. 182.
De personeelsleden die op
31 augustus 2000 in een betrekking benoemd of aangesteld zijn in
één van de vacante of niet-vacante ambten of tewerkgesteld zijn
in één van de functies uit de linkerkolom, worden op 1 september
2000 geconcordeerd naar het overeenstemmende ambt van de rechterkolom :
AMBT OF FUNCTIE OP 31 AUGUSTUS
2000 | AMBT VANAF 1 SEPTEMBER
2000 |
Directeur | Pschycho-pedagogisch
consulent |
Directeur van een
vormingscen-trum | Pschycho-pedagogisch
consulent |
Coördinerend
geneesheer | Arts |
Geneesheer | Arts |
Arts | Arts |
Psycho-pedagogisch
consulent | Pschycho-pedagogisch
consulent |
Werkleider voor de
psycho-pedagogische discipline | Pschycho-pedagogisch
consulent |
Paramedisch werker | Paramedisch werker |
Werkleider voor de paramedische
discipline | Paramedisch werker |
Personeelslid, belast met
verpleegkundige en sociaal-verpleegkundige taken | Paramedisch werker |
Psycho-pedagogisch
werker | Psycho-pedagogisch
werker |
Werkleider voor informatie en
documentatie | Psycho-pedagogisch
werker |
Maatschappelijk werker | Maatschappelijk werker |
Werkleider voor de sociale
discipline | Maatschappelijk werker |
Klerk | Medewerker |
Opsteller | Medewerker |
Interculturele
medewerker | Medewerker |
Personeelslid belast met
administratieve taken | Medewerker of administratief werker
naar gelang van het diploma |
Intercultureel
bemiddelaar | Medewerker |
Personeelslid geworven met
toepassing van het koninklijk besluit van 5 februari 1997 houdende maatregelen
met het oog op de bevordering van de tewerkstelling in de non-profit
sector | Administratief werker of paramedisch
werker of medewerker |
Art. 183.
§ 1. Tot en
met [31 augustus 2002] kan het ambt van paramedisch werker enkel worden
uitgeoefend door personeelsleden die op 1 september 2000 werden geconcordeerd
naar het ambt van paramedisch werker of door na 1 september 2000 aangestelde
personeelsleden in het bezit van een diploma van gegradueerde verpleegkundige.
§ 2. [Tot en
met 31 augustus 2003 worden geen ambten van consulent ingenomen en tot en met
31 augustus 2002 worden geen ambten van psycho-pedagogisch werker
ingenomen.]
§ 3. In
afwijking van § 2 kunnen ambten van psycho-pedagogisch werker wel worden
ingenomen door personeelsleden die op 1 september 2000 werden geconcordeerd
naar het ambt van psycho- pedagogisch werker. Titularissen, of hun tijdelijke
vervangers, die het ambt van psycho-pedagogisch werker uitoefenen, kunnen tot
en met [31 augustus 2002] onder dezelfde aanwervingsvoorwaarden vervangen
worden.
Decr.
van 14-2-2003
Art. 184.
§ 1.
[...]
Decr.
van 15-7-2005
§ 2.
Personeelsleden die overeenkomstig artikel 182 werden geconcordeerd van het
ambt van directeur of van directeur van het vormingscentrum naar het ambt van
psycho-pedagogisch consulent, kunnen geen aanspraak maken op het
omkaderingsgewicht van 0,2, bedoeld in artikel
76.
Art. 185.
In afwijking van artikel
48, § 2 kan tot 31 augustus 2003 het centrum een directeur aanstellen of
in dienst houden die geen door de regering erkende opleiding leidinggeven heeft
genoten.
Art. 186.
§ 1. Elk
gesubsidieerd PMS-centrum heeft vanaf 1 september 1999 recht op een halftijdse
betrekking van opsteller.
§ 2. Elk
gesubsidieerd of gefinancierd PMS-centrum dat in het schooljaar 1998-1999
beschikte over een halftijdse of voltijdse interculturele medewerker, met het
statuut van gesubsidieerde contractuele binnen de conventie 8285 van 22 juli
1993 betreffende de tewerkstelling van gesubsidieerde contractuelen in het
onderwijs binnen de volgende projecten :
1°
binnen het gemeenschapsonderwijs, project 1.8, "ontwikkelen van werkmethodes en
werkmiddelen die tegemoet komen aan gedifferentieerde noden inzake
PMS-begeleiding van migrantenkinderen";
2°
binnen het gesubsidieerd vrij onderwijs, project 111.3, "ontwikkelen van
werkmethodes en werkmiddelen die tegemoet komen aan gedifferentieerde noden
inzake PMS-begeleiding van migrantenkinderen";
heeft vanaf 1 september 1999 recht op een betrekking van
intercultureel medewerker voor hetzelfde volume.
§ 3. De
gesubsidieerde contractuelen die op 1 februari 1999 ten minste
één jaar dienstanciënniteit hebben in functie van opsteller
of intercultureel medewerker ingevolge conventie 8285 van 22 juli 1993
betreffende de tewerkstelling van gesubsidieerde contractuelen in het
onderwijs, binnen de projecten bedoeld in § 2 en binnen de volgende
projecten :
1° binnen het gesubsidieerd
officieel onderwijs, project II.2, "bedienden in de PMS-centra";
2° binnen het gesubsidieerd vrij onderwijs,
project III.4, "bedienden in de PMS-centra";
dienen op 1 september 1999 als tijdelijk personeelslid te worden
beschouwd in het ambt van opsteller of intercultureel medewerker.
§ 4. Het
PMS-centrum dat de personeelsleden bedoeld in § 3 niet tijdelijk aanstelt
op 1 september 1999, verliest het recht op de betrekking van opsteller en/of
intercultureel medewerker.
§ 5. De
personeelsleden bedoeld in § 3 die op 1 februari 1999 ten minste twee
ononderbroken schooljaren als gesubsidieerde contractueel in de betrokken
ambten en de betrokken centra in dienst zijn, worden op hun verzoek vastbenoemd
op 1 januari 2000 op voorwaarde dat zij aangesteld zijn in een vacante
betrekking.
Art. 187.
§ 1. De
vastbenoemde personeelsleden van de gefinancierde centra die het ambt van klerk
uitoefenen op 31 augustus 2000, worden gerangschikt in afdalende volgorde
volgens leeftijd.
§ 2. De
eerste 24 gerangschikte klerken worden beschouwd als boventallig. [Op 1
september 2000 worden de personeelsleden die op 31 augustus 2000 in een
gefinancierd PMS-centrum wedertewerkgesteld zijn in het ambt van klerk aan dit
contingent boventalligen
toegevoegd.]
Decr.
van 13-7-2001
§ 3. Het
centrale bestuursorgaan van de gefinancierde centra wijst deze personeelsleden
toe aan de gefinancierde centra.
§ 4. Deze
personeelsleden kunnen enkel tijdelijk worden vervangen onder de door de
regering te bepalen voorwaarden.
§ 5. De
afdeling 4 van dit hoofdstuk is niet van toepassing op deze
personeelsleden.
Afdeling 4. - Overdracht van de
personeelsleden
Art. 188.
De regering bepaalt de
wijze waarop de personeelsleden van de PMS-centra, met inbegrip van de
gesubsidieerde contractuelen tewerkgesteld bij een PMS-centrum, en de
MST-equipes, benoemd, aangesteld of aangeworven, op 31 augustus 2000, op 1
september 2000 kunnen worden overgedragen naar de centra.
De regering kan hierbij rekening houden met :
1° de anciënniteit en de leeftijd van de betrokken
personeelsleden;
2° de statutaire toestand
van de betrokken personeelsleden;
3° de
relatie tussen de PMS-centra en de MST-equipes enerzijds en de centra en de
permanente ondersteuningscellen anderzijds;
4°
de personeelsformatie van de centra.
In de
overdrachtsregeling dienen de personeelsleden van de PMS- centra en de
MST-equipes op een gelijke wijze te worden behandeld. Hiertoe kan de regering
afwijken van de geldende regels inzake :
1°
terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, reaffectatie en
wedertewerkstelling;
2° de
voorrangsregelingen voor tijdelijken;
3°
mutatie;
4° affectatie en toewijzing.
De overdrachtsregeling kan bepalen dat :
1° bepaalde personeelsleden die niet naar een
centrum kunnen worden overgedragen, tijdelijk kunnen worden toegevoegd aan de
stuurgroep bedoeld in artikel 199;
2°
bepaalde personeelsleden die na uitputting van alle mogelijkheden inzake
overdracht, reaffectatie en wedertewerkstelling niet kunnen worden
tewerkgesteld bij een centrum, de stuurgroep of een permanente
ondersteuningscel, kunnen worden wedertewerkgesteld in een project. Dergelijk
project wordt middels een convenant gesloten tussen één of meer
permanente ondersteuningscellen en de regering.
In de overdrachtsregeling wordt bepaald op welke wijze twee
betrekkingen, één in het ambt van paramedisch werker en
één in het ambt van maatschappelijk werker, worden toegekend aan
een gefinancierd centrum voor de begeleiding van scholen van het
gemeenschapsonderwijs die in Duitsland gelegen zijn.
Art. 189.
De regering richt
vóór 1 januari 2000 overdrachtscommissies op, die instaan voor en
toezien op de toepassing van de overdrachtsregeling bedoeld in artikel 188.
Per centrumnet wordt één
overdrachtscommissie opgericht. Er kan een overkoepelende overdrachtscommissie
worden opgericht.
De overdrachtscommissies zijn
paritair samengesteld uit vertegenwoordigers van de bestuursorganen van het
gemeenschapsonderwijs of de representatieve verenigingen van de besturen van de
gesubsidieerde centra enerzijds, en de representatieve vakorganisaties
anderzijds. De regering kan daarenboven ambtenaren aanduiden om te zetelen in
deze overdrachtscommissies.
Tegen de beslissingen
van deze overdrachtscommissies kan bezwaar worden ingediend. De regering
bepaalt de modaliteiten inzake de bezwaarschriften en de nadere werking van de
overdrachtscommissies.
Art. 190.
§ 1. De
personeelsleden van de MST- equipes die worden overgedragen aan een centrum,
zijn met ingang van 1 september 2000 tijdelijke personeelsleden op wie het
decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde
personeelsleden van het gemeenschapsonderwijs of het decreet van 27 maart 1991
betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd
onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra van toepassing is.
§ 2. De
regering bepaalt de voorwaarden waaronder dienstanciënniteit van de
personeelsleden bedoeld in § 1 in aanmerking kan worden genomen voor de
mogelijke vaste benoeming van deze personeelsleden op 1 januari 2001. Zij kan
daarbij afwijken van de regels inzake vacantverklaring en kandidatuurstelling,
opgenomen in de decreten bedoeld in § 1.
§ 3. In
afwijking van § 1 kunnen de personeelsleden van de gesubsidieerde
MST-equipes afzien van de inschakeling in de decreten bedoeld in § l. In
dat geval tonen zij op 1 september 2000 aan dat zij uiterlijk op 31 augustus
2003 voldoen aan voorwaarden gesteld in de collectieve arbeidsovereenkomst
inzake brugpensioen die op hen toepasselijk is zij worden overgedragen naar het
centrum en blijven verder betaald lastens het
werkingsbudget.
Het werkingsbudget van
het centrum wordt in voorkomend geval verhoogd met de loonkost voor deze
personeelsleden en het omkaderingsgewicht wordt evenredig verminderd.
Art. 191.
§ 1. In
afwijking van de artikelen 48, § 1, en 49, genieten de personeelsleden van
de PMS-centra en de MST-equipes die op 1 september 2000 worden overgedragen met
toepassing van artikel 188, overgangsmaatregelen inzake het vereiste
bekwaamheidsbewijs voor hun nieuwe ambt zoals bepaald in artikel 182.
De personeelsleden bedoeld in het eerste lid,
behouden in hun nieuwe ambt de vroegere salarisschaal, tenzij de salarisschaal
in hun nieuwe ambt hoger is en zij over het hiertoe vereiste bekwaamheidsbewijs
beschikken.
§ 2. In
afwijking van artikel 48, § 1, van het decreet van 27 maart 1991
betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het
gemeenschapsonderwijs, kunnen de personeelsleden die uiterlijk op 1 januari
2000 tot de proeftijd zijn toegelaten in een selectie- of bevorderingsambt,
worden vastbenoemd op [31 augustus
2000].
Decr.
van 20-10-2000
Art. 192.
De personeelsleden van de
PMS-centra en de MST-equipes worden op 1 september 2000 overgedragen met behoud
van hun geldelijke anciënniteit.
[
[[...]]²
Voor wat betreft de periode vóór 1
september 2000 gelden volgende bepalingen :
1° bij de
berekening van de sociale anciënniteit wordt enkel rekening gehouden met
de geldelijke anciënniteit verworven in een gesubsidieerde
MST-equipe;
2° het aantal dagen ziekte- of
gebrekkigheidsverlof per twaalf maanden sociale anciënniteit wordt bepaald
op [[vijftien]]¹ dagen, waarbij geen rekening wordt gehouden met het reeds
genoten aantal dagen wegens ziekte of
gebrekkigheid.]
Decr. 14-2-2003; [[
]]¹ Decr. 22-6-2007; [[ ]]² B.Vl.R.
van 15-2-2008
[De
Vlaamse Regering is ertoe gemachtigd dit artikel geheel of gedeeltelijk op te
heffen.]
Decr.
van 22-6-2007
Art. 193.
De tewerkstellingstijd
van deeltijdse personeelsleden wordt op l september 2000 afgerond naar het
eerst hogere of het eerst lagere vermelde aantal uren, bedoeld in artikel 78.
Dit gebeurt in overleg met het betrokken
personeelslid.
Art. 194.
In afwijking van artikel
78, § 1, kunnen personeelsleden van MST- equipes die worden overgedragen
naar een centrum, tot uiterlijk 31 augustus 2003 tewerkgesteld worden met een
tewerkstellingstijd van 30 of 40 %.
Art. 195.
De aanvullende vergoeding
en andere werkgeversbijdragen bedoeld in de regelgeving betreffende de
toekenning van werkloosheidsuitkeringen in geval van conventioneel brugpensioen
blijven voor rekening van de Gemeenschap, op voorwaarde dat genoemde vergoeding
en werkgeversbijdragen uiterlijk vanaf 31 augustus 2003 verschuldigd zijn.
Afdeling 5. - Overdracht naar de
inspectie
Art. 196.
§ 1. In
afwijking van artikel 7, § 2, 8, § 3, en 22 van het decreet van 17
juli 1991 betreffende inspectie en pedagogische begeleidingsdiensten, maken
ambtenaren van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap die op 31 augustus
1999 als arts, hoofddeskundige of deskundige belast zijn met de inspectie van
de equipes voor medisch schooltoezicht, op 1 september 2000 deel uit van de
inspectie van de centra op voorwaarde dat :
1° zij tegen 1 september 1999 schriftelijk hun kandidatuur
stellen voor de inspectie;
2° er op 1
september 2000 betrekkingen vacant zijn.
§ 2. Indien
zich meer dan één kandidaat aanbiedt voor slechts
één vacante betrekking, beslist een door de Vlaamse regering
samengestelde commissie. Zij leggen hiertoe een proef af die bestaat uit een
mondeling en een schriftelijk gedeelte en die beoordeeld wordt door deze
commissie. De commissie draagt, bij een met redenen omklede beslissing, twee
kandidaten voor per vacature in de volgorde van hun bekwaamheid. De commissie
beslist collegiaal. Bij staking van stemmen beslist de
voorzitter.
De commissie wijst in functie van de
vacature de pariteitsgroep, bedoeld in artikel 8, § 1 van het decreet van
17 juli 1991 betreffende inspectie en pedagogische begeleidingsdiensten, aan
tot dewelke de inspecteur bedoeld in § 1, behoort.
In afwijking van de artikelen 29 tot en met 34 van het decreet van
17 juli 1991 betreffende inspectie en pedagogische begeleidingsdiensten
vervullen deze kandidaten geen proeftijd. Zij worden onmiddellijk met ingang
van 1 september 2000 vastbenoemd.
Afdeling 6. - Werkingsbudget
Art. 197.
In afwijking van artikel
53 van het koninklijk besluit van 13 augustus 1962 tot regeling van de
psycho-medisch-sociale centra, wordt het saldo van de werkingstoelagen voor het
dienstjaar 1999-2000 vereffend in de maand juli 2000.
Art. 198.
In afwijking van artikel
74, 1°, kunnen tot uiterlijk 31 augustus 2003 zelfstandige artsen, die op
31 augustus 2000 een overeenkomst hadden met een PMS-centrum of een MST-equipe,
in plaats van aangesteld te worden op de personeelsformatie met een
omkaderingsgewicht van 1,6 voor een voltijdse betrekking, betaald worden met
het werkingsbudget. Het werkingsbudget van het centrum wordt in voorkomend
geval verhoogd voor de betaling van de erelonen van deze arts en het
omkaderingsgewicht wordt evenredig verminderd.
[De regering bepaalt de regels voor het vaststellen en uitbetalen
van het werkingsbudget voor zelfstandige artsen. De regering kan bepalen dat de
overeenkomst met een zelfstandige arts een minimumprestatiestelsel
omvat.]
Decr.
van 13-7-2001
Afdeling 7. - Tijdelijke
stuurgroep
Art. 199.
De regering richt
tijdelijk een stuurgroep op die de omvorming van de PMS-centra en de MST-
equipes tot centra voor leerlingenbegeleiding ondersteunt.
De stuurgroep wordt opgeheven op 31 augustus 2003.
[...]
Decr.
van 14-2-2003
Art. 200.
§ 1. De
stuurgroep bestaat uit :
1° een voorzitter :
de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs;
2° een vice-voorzitter : de Vlaamse minister, bevoegd voor het
gezondheidsbeleid;
3° 5 leden, voorgedragen
door de representatieve groeperingen van besturen van :
a) de equipes voor medisch schooltoezicht;
b) de psycho-medisch-sociale centra en het vormingscentrum van de
psycho-medisch-sociale centra van het
gemeenschapsonderwijs.
§ 2. De
representatieve vakverenigingen kunnen ieder een vertegenwoordiger als
waarnemer afvaardigen naar de stuurgroep.
Art. 201.
De stuurgroep ondersteunt
centraal de centra en de pedagogische begeleidingsdiensten bij het ontwerpen
van een kwaliteitsbeleid voor de centra en bij het opstellen van
beleidscontracten en beleidsplannen en heeft een algemene informatie-opdracht.
Art. 202.
§ 1. De
stuurgroep wordt aangevuld met 10 personeelsleden. Vier personeelsleden worden
voorgedragen door het Gemeenschapsonderwijs en de representatieve groeperingen
van besturen van de gesubsidieerde officieel PMS- centra en MST-equipes en zes
door de representatieve verenigingen van besturen van de gesubsidieerde vrije
PMS-centra en MST-equipes. De personeelsleden bedoeld in deze paragraaf
vertegenwoordigen samen met de personeelsleden bedoeld in artikel 200, §
1, 3° maximum 18 omkaderingsgewichten, waarvan 10,8 omkaderingsgewichten
voor de representatieve verenigingen van de besturen van de gesubsidieerde
vrije centra en 7,2 omkaderingsgewichten voor het gemeenschapsonderwijs en de
representatieve verenigingen van de besturen van de gesubsidieerde
officiële centra samen.
§ 2. Deze
personeelsleden coördineren vanuit de pedagogische begeleidingsdiensten of
vanuit de permanente ondersteuningscellen de oprichting en implementatie van de
centra voor leerlingenbegeleiding.
Art. 203.
De regering bepaalt de
nadere regels van de samenstelling en de werking van de stuurgroep. Daarbij
wordt erover gewaakt dat haar leden de psycho-pedagogische, de medische, de
paramedische en de sociale discipline vertegenwoordigen.
Voor
de toepassing van artikel 90, § 2, 15°, van het decreet van 17 juli
1991 betreffende inspectie en pedagogische begeleidingsdiensten, worden
tijdelijke personeelsleden beschouwd als vastbenoemd.
Art. 204.
De stuurgroep wordt
ondersteund door het departement Onderwijs en het departement Welzijn,
Volksgezondheid en Cultuur van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Ze
kan een beroep doen op externe deskundigen.
HOOFDSTUK XVII. - Inwerkingtreding
Art. 205.
Dit decreet treedt in werking
op 1 september 2000, met uitzondering van :
1° artikel 115 dat uitwerking heeft met ingang van 1 september
1997;
2° de artikelen 140 en 157, die
uitwerking hebben met ingang van 1 september 1998;
3° de artikelen 2, 165 en 199 tot en met 204, die in werking
treden op 1 januari 1999;
4° de artikelen 57
tot en met 59, 116, 117, 119, 120, 145, 146, 175 tot en met 198, die in werking
treden op l september 1999;
5° de artikelen
72 tot en met 78, die in werking treden op 1 januari 2000;
6° de artikelen 21 en 25, § 2, die in werking treden op 1
september 2001;
7° de artikelen 39, 41,
9° en 10°, 61, 65, 66 en 94 tot en met 101, die in werking treden op 1
september 2003.