OPGEHEVEN : Decreet betreffende de hogescholen in de Vlaamse
Gemeenschap.
goedkeuringsdatum
13 JULI 1994
publicatiedatum
B.S.31/08/1994
datum laatste wijziging
27/02/2014
COORDINATIE
Decr. 21-12-1994 - B.S. 16-3-1995
Decr. 19-4-1995 - B.S. 20-7-1995
Arr.
nr. 88/95, 21-12-1995 - B.S. 24-1-1996
Arr. nr.
6/96, 18-1-1996 - B.S. 2-2-1996
Decr. 16-4-1996 -
B.S. 12-6-1996
Decr. 8-7-1996 - B.S. 5-9-1996;
err. B.S. 22-11-1996
Decr. 15-7-1997 - B.S.
21-8-1997
Decr. 19-12-1997 - B.S.
30-12-1997
Arr. nr. 80/97, 17-12-1997 - B.S.
3-2-1998
Decr. 9-6-1998 - B.S.
4-8-1998
Decr. 23-6-1998 - B.S.
8-8-1998
Decr. 7-7-1998 - B.S.
28-8-1998
Decr. 14-7-1998 - B.S.
29-8-1998
Decr. 19-12-1998 - B.S.
31-12-1998
Decr. 18-5-1999 - B.S.
20-7-1999
B.Vl.R. 18-5-1999 - B.S.
29-7-1999
Decr. 18-5-1999 - B.S. 27-1-2000
Decr. 22-12-1999 - B.S. 30-12-1999
Arr. nr.
89/2000, 13-7-2000 - B.S. 8-8-2000
Decr. 30-6-2000 - B.S.
17-8-2000
Decr. 20-10-2000 - B.S.
16-12-2000
Decr. 22-12-2000 - B.S.
30-12-2000
Decr. 20-4-2001 - B.S.
13-7-2001
Decr. 6-7-2001 - B.S.
10-10-2001
B.Vl.R. 14-12-2001 - B.S.
9-4-2002
Decr. 21-12-2001 - B.S.
29-12-2001
B.Vl.R. 24-5-2002 - B.S.
18-9-2002
B.Vl.R. 7-6-2002 - B.S. 19-9-2002; err. B.S.
30-11-2002
Decr. 5-7-2002 - B.S.
19-9-2002
Decr. 20-12-2002 - B.S.
31-12-2002
Decr. 14-2-2003 - B.S.
1-7-2003
Decr. 4-4-2003 - B.S. 14-8-2003
Decr.
27-6-2003 - B.S. 12-9-2003
B.Vl.R. 9-5-2003 - B.S.
30-9-2003
B.Vl.R. 5-12-2003 - B.S.
28-1-2004
Decr. 19-12-2003 - B.S.
31-12-2003
Decr. 19-12-2003 - B.S.
31-12-2003
Decr. 19-3-2004 - B.S. 10-6-2004; err. B.S.
27-7-2004
Decr. 30-4-2004 - B.S.
28-7-2004
Decr. 30-4-2004 - B.S.
12-10-2004
Decr. 7-5-2004 - B.S. 7-6-2004
Decr.
7-5-2004 - B.S. 31-8-2004
Decr. 24-12-2004 - B.S.
31-12-2004
Decr. 24-12-2004 - B.S.
21-2-2005
Decr. 24-6-2005 - B.S.
24-8-2005
Decr. 15-7-2005 - B.S.
16-9-2005
Decr. 23-12-2005 - B.S.
30-12-2005
Decr. 16-6-2006 - B.S.
12-10-2006
Decr. 23-6-2006 - B.S.
20-11-2006
Decr. 30-6-2006 - B.S.
13-12-2006
Decr. 15-12-2006 - B.S.
6-2-2007
Decr. 22-12-2006 - B.S.
29-12-2006
Decr. 22-6-2007 - B.S.
21-8-2007
Decr. 29-6-2007 - B.S.
14-9-2007
Decr. 13-7-2007 - B.S.
31-8-2007
Decr. 21-12-2007 - B.S.
31-12-2007
Decr. 14-3-2008 - B.S.
26-6-2008
Decr. 4-7-2008 - B.S. 1-9-2008
Decr.
21-11-2008 - B.S. 27-1-2009
Decr. 19-12-2008 - B.S.
29-12-2008
Decr. 20-2-2009 - B.S.
29-4-2009
Decr. 8-5-2009 - B.S. 28-8-2009
Decr.
18-12-2009 - B.S. 30-12-2009
Decr. 18-12-2009 - B.S.
29-1-2010
Decr. 9-7-2010 - B.S. 31-8-2010
Decr.
23-12-2010 - B.S. 31-12-2010
Decr. 1-7-2011 - B.S.
30-8-2011
Decr. 23-12-2011 - B.S.
30-12-2011
Decr. 1-6-2012 - B.S. 22-6-2012
Decr. 29-6-2012 - B.S. 27-7-2012
Decr. 29-6-2012 - B.S. 3-8-2012
Decr. 13-7-2012 - B.S. 24-7-2012
Bijz. decr. 13-7-2012 - B.S. 17-9-2012
Decr. 13-7-2012 - B.S. 8-11-2012
Decr. 21-12-2012 - B.S. 31-12-2012
Decr. 21-12-2012 - B.S. 19-2-2013
Decr. 19-7-2013 - B.S. 27-8-2013
Decr. 20-12-2013 - B.S. 31-12-2013
opgeheven door Decr. 20-12-2013 - B.S. 27-2-2014
De Vlaamse Raad heeft aangenomen en Wij,
Regering bekrachtigen hetgeen volgt :
Artikel 1.
Dit decreet regelt een
aangelegenheid bedoeld in artikel 127 van de Grondwet.
TITEL I. - Algemene bepalingen
HOOFDSTUK I. - Definities
Art. 2.
Er wordt verstaan onder :
1° hogeschool : een instelling die hoger
onderwijs organiseert overeenkomstig de bepalingen van dit decreet en die
bestuurd wordt door één raad van bestuur;
2° Vlaamse autonome hogeschool : een hogeschool met een
publiekrechtelijk karakter zoals bedoeld in titel V van dit decreet en in titel
VIbis van het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende de Autonome
Raad voor het Gemeenschapsonderwijs [of als vermeld in
het
bijzonder decreet van 20 februari 2009 tot inrichting van de
Vlaamse autonome hogeschool Hogere Zeevaartschool en tot overdracht van de
inrichtende macht van het hoger zeevaartonderwijs van de Vlaamse Gemeenschap.];
Decr.
van 20-2-2009
3° hogeschool van het gemeenschapsonderwijs : een hogeschool
met een publiekrechtelijk karakter zoals bedoeld in het bijzonder decreet van
19 december 1988 betreffende de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs,
met uitzondering van de hogescholen bedoeld in titel VIbis van het bijzonder
decreet van 19 december 1988 betreffende de Autonome Raad voor het
Gemeenschapsonderwijs;
4° gesubsidieerde
officiële hogeschool : een hogeschool met een publiekrechtelijk karakter
die opgericht is door een provincie, een gemeente of een OCMW;
5° gesubsidieerde vrije hogeschool : een hogeschool met een
privaatrechtelijk karakter;
6°
hogeschoolbestuur : het bestuursorgaan dat door of krachtens de wet, het
decreet of de statuten is aangewezen om de door of krachtens dit decreet
toegewezen bevoegdheden uit te oefenen;
7°
departement : organisatorisch deel van de hogeschool dat geleid wordt door een
departementshoofd;
8°
[...]
Decr.
van 4-4-2003
9° cyclus : een studieperiode die leidt tot een graad;
10° opleiding : een samenhangend geheel van
georganiseerde onderwijs- en andere studieactiviteiten, in of over een
studiegebied heen;
11° en 12°
[...]
Decr.
van 4-4-2003
13° examen : de beoordeling van een student per hem opgelegd
opleidingsonderdeel;
14° vrijstelling en
studieduurverkorting : het opleidingsonderdeel, respectievelijk het geheel van
opleidingsonderdelen die samen ten minste één studiejaar
bedragen, waaraan men niet hoeft deel te nemen en waarover men geen examen
dient af te leggen overeenkomstig artikel 41 van dit decreet;
15° [overdracht : het overdragen van examencijfers binnen
eenzelfde academiejaar of naar een daaropvolgend
academiejaar;]
Decr.
van 14-2-2003
16°
[...]
Decr.
van 12-4-2003
17° t.e.m. 20°
[...]
Decr.
van 4-4-2003
21° inschrijvingsgeld : het geld dat een student betaalt bij
de inschrijving voor de deelname aan de onderwijsactiviteiten van een voltijds
of deeltijds studiejaar [en het afleggen van de daaraan verbonden examens];
Decr.
van 19-3-2004
22°
[...]
Decr.
van 4-4-2003
23° beursstudent :
- student die
een studietoelage ontvangt van de Vlaamse Gemeenschap;
- student, onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie, die
beantwoordt aan de criteria om een studietoelage van de Vlaamse Gemeenschap te
krijgen zoals bepaald in het reglement op de studietoelagen;
- ABOS-bursaal;
- student die wel de
financiële voorwaarden vervult om een studietoelage te ontvangen, maar
geen studietoelage krijgt omdat hij zich voor de tweede [of een derde] maal
voor hetzelfde studiejaar heeft ingeschreven [, op voorwaarde dat deze student
voldoet aan de voorwaarden van artikel 177, 3° , b] of al een diploma van
het hoger onderwijs heeft;
Decr.
van 8-7-1996
24° bijna-beursstudent : student die geen studietoelage van de
Vlaamse Gemeenschap ontvangt, maar wiens referentie-inkomen hoogstens [1.240
euro] ligt boven de financiële maximumgrens bepaald in het reglement op de
studietoelagen;
B.Vl.R.
van 14-12-2001
25° aanstelling : het tijdelijk [voor bepaalde of voor
onbepaalde duur] toewijzen van een betrekking aan een personeelslid;
B.Vl.R.
van 15-7-2005
26° ambt : een functie die door een personeelslid in de
hogeschool wordt uitgeoefend, door de Vlaamse Gemeenschap wordt gefinancierd en
waarvan de arbeidsvoorwaarden in hoofdzaak in onderhavige rechtspositieregeling
vastgelegd zijn;
27° ambtswijziging : de
aanstelling of benoeming van een personeelslid van de hogeschool in een ander
ambt [of een [[andere graad of niveau]], zoals bedoeld in artikel 152,] binnen
de hogeschool;
Decr. 20-4-2001;
[[ ]] Decr.
van 19-3-2004
28° artistiek gebonden onderwijsactiviteiten : door het
hogeschoolbestuur bepaalde onderwijsactiviteiten van zuiver artistieke aard in
de studiegebieden architectuur, audiovisuele en beeldende kunst, muziek en
dramatische kunst, en produktontwikkeling die rechtstreeks gericht zijn op de
beoefening van de kunst;
[28° bis [[...]]
28° ter artistieke faam : de erkenning van de
vermaardheid van een persoon in een kunsttak of aan de kunsten gerelateerde
beroepstak als voorwaarde tot concordantie tot docent, zoals bedoeld in artikel
317bis.]
Decr.14-7-1998; [[ ]]
Decr.
van
20-10-2000
29° benoeming : het in vast verband toewijzen van een
betrekking aan een personeelslid;
30°
betrekking : de concrete werkgelegenheid in een bepaald ambt in een hogeschool,
uitgedrukt in een door het hogeschoolbestuur bepaald procentueel aandeel per
week. Een betrekking kan voltijds of deeltijds zijn;
31° bekwaamheidsbewijs : het samenhangend geheel van vereisten
die aan een persoon worden gesteld voor de uitoefening van een bepaald ambt.
Deze vereisten kunnen een combinatie zijn van onder andere het bezit van een
bepaald diploma, nuttige ervaring, een aanvullend getuigschrift;
32° bevordering : de benoeming van een
benoemd personeelslid in een ambt waaraan een hogere salarisschaal verbonden is
dan aan het ambt waarvan hij titularis was vóór zijn bevordering;
33° contractuele functie : een functie
uitgeoefend door een personeelslid dat door de hogeschool in dienst genomen is
overeenkomstig de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten of
bij contract op zelfstandige basis;
34°
deeltijdse betrekking voor leden van het onderwijzend personeel : een
betrekking met een opdracht waarvan de omvang een procentueel aandeel van een
voltijdse betrekking bedraagt. Het procentueel aandeel bedraagt [...] ten
minste 10 procent van een voltijdse betrekking, en wordt steeds uitgedrukt in
een veelvoud van vijf. Voor de bepaling van het procentueel aandeel komt elke
halve dag per week die besteed wordt ten dienste van de hogeschool overeen met
10 procent;
Decr.
van 8-7-1996
35° deeltijdse betrekking voor leden van het administratief en
technisch personeel : een betrekking met een opdracht waarvan de omvang [ten
minste 10 procent] van een voltijdse betrekking bedraagt;
Decr.
van 8-5-2009
36° geldelijke anciënniteit : het totaal van de in
aanmerking komende diensten voor de vaststelling van het salaris van het
personeelslid;
[36°bis inschaling : het toekennen van een
salarisschaal, met inbegrip van geldelijke anciënniteit, aan een
personeelslid;]
Decr.
van 20-4-2001
37° mandaat : een bijzondere taak die tijdelijk aan een
personeelslid toegewezen wordt krachtens een bijzondere machtiging van het
hogeschoolbestuur;
38° nuttige
anciënniteit : het aantal jaren van de totale geldelijke anciënniteit
dat op de eerste dag van de maand recht geeft op een salarisverhoging;
39° opdracht : de prestaties, uitgedrukt in
procenten, per week door het personeelslid geleverd in een bepaald ambt in een
hogeschool;
40° salaris : de bezoldiging die
een personeelslid ingevolge zijn betrekking overeenkomstig een vastgestelde
schaal ontvangt;
41° titularis : het
personeelslid dat in een vacante betrekking benoemd of aangesteld werd; het
personeelslid dat tijdelijk de titularis vervangt is geen titularis van de
betrekking;
42° vacante betrekking : een
betrekking die niet toegewezen is aan een titularis door benoeming of
aanstelling;
43° voltijdse betrekking : een
betrekking waaraan een opdracht van 100 procent verbonden is en die een
volledige beschikbaarheid voor de hogeschool inhoudt, gedefinieerd
overeenkomstig de gangbare arbeidsduurregeling;
44° [werving : eerste aanstelling of benoeming tot
personeelslid in een ambt voorzien op de personeelsformatie van de hogeschool;]
Decr.
van 18-5-1999
45° onderwijsbevoegdheid : het geheel van opleidingen en
opties die de hogeschool bij of krachtens dit decreet kan organiseren;
46° [posthogeschoolvorming : de
laureaatsvorming zoals bedoeld in artikel 340sexies, § 2, eerste
lid;]
Decr.
van 4-4-2003
47° onderwijsactiviteiten : de algemene benaming voor
theoretische vakken, oefenzittingen, practica, laboratoria, didactische
activiteiten, de aan de student individueel opgelegde werken en de stages;
48° projectmatig wetenschappelijk onderzoek :
onderzoek in samenwerking met de universiteiten of derden waarbij vooraf het
onderwerp, de duur en de modaliteiten worden vastgelegd;
49°
nevenactiviteiten : elke bezigheid door een personeelslid uitgeoefend naast de
opdracht waarvoor het ten principale titel aangesteld of benoemd is aan de
hogeschool;
50° diensturen : de tijd die de
leden van het administratief en technisch personeel ambtshalve dienen te
besteden aan de uitoefening van de opdracht waarmee zij door de hogeschool
werden belast binnen het kader van de gangbare arbeidsduurregeling;
51° maatschappelijke dienstverlening : alle
prestaties ten behoeve van derden, tegen vergoeding geleverd door de diensten
van een hogeschool of hieraan verbonden personen, en die voortvloeien uit aan
de hogeschool aanwezige kennis, resultaten van projectmatig wetenschappelijk
onderzoek of technologie;
52°
instemmingsbevoegdheid : het akkoord verlenen aan een beslissing van het
hogeschoolbestuur, die zonder dit akkoord niet rechtsgeldig is;
[52°bis fusie : het overnemen van een onderwijsinstelling
door een bestaande onderwijsinstelling of het samensmelten van twee of meer
verschillende onderwijsinstellingen tot een nieuwe
onderwijsinstelling;]
Decr.
van 20-4-2001
53°
[...]
Decr.
van 4-4-2003
[54° bruto-oppervlakte van een gebouw : het geheel van de
vloeroppervlakten van alle vloerniveaus. De vloerniveaus zijn inzonderheid de
verdiepingen die geheel of gedeeltelijk onder de grond zijn gebouwd, de
bovengrondse verdiepingen en de verdiepingen voor technische installaties.
De bruto-vloeroppervlakte van ieder vloerniveau
wordt bepaald door de buitenomtrek van de bouwdelen die het gebouw begrenzen
ter hoogte van de vloer. De oppervlakte van de trappen, de liften en de
installatiekokers moet op ieder niveau tot de vloeroppervlakte worden gerekend.
Worden niet als bruto-oppervlakte beschouwd :
-
de kruipruimten tussen de gelijkvloerse verdieping en onderste niveau van het
gebouw;
- de dakverdiepingen, zolders en kelders
die niet als bruikbare lokalen kunnen worden ingericht;
- de technische holle ruimten, tenzij deze volkomen afgewerkt
zijn, die deel uitmaken van het gebouw en een vrije hoogte hebben van ten
minste 2 meter;
- de uitwendige
noodtrappen;
- de openingen en holle ruimten van
meer dan 4 vierkante meter;
55° nieuwbouw :
alle werken die strekken tot de oprichting van nieuwe gebouwen of de
uitbreiding van de bestaande gebouwen;
56°
verbouwing : alle werken uitgevoerd aan bestaande gebouwen;]
Decr.
van 15-7-1997
[57° integratiekader : het geheel van personeelsleden, opgenomen in een lijst die bekrachtigd is door de Vlaamse Regering, zoals vermeld in artikel 171decies;
58° kunstopleidingen : de professioneel gerichte bacheloropleidingen en de academisch gerichte bachelor- en masteropleidingen in de volgende studiegebieden :
a) Audiovisuele en beeldende kunst;
b) Muziek en podiumkunsten;
59° School of Arts : een organisatorische eenheid binnen een hogeschool of over verschillende hogescholen heen waarin, conform artikel 8bis van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen, de professioneel gerichte bacheloropleidingen of de academisch gerichte bachelor- en masteropleidingen in de studiegebieden Audiovisuele en beeldende kunst, of Muziek en podiumkunsten aangeboden worden. Een hogeschool die overeenkomstig artikel 8bis van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen overwegend kunstopleidingen en kunstgerelateerde opleidingen aanbiedt, wordt in het kader van dit decreet beschouwd als een School of Arts;
60° Financieringsdecreet : het
decreet van 14 maart 2008
betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen;
61° Universiteitendecreet : het
decreet van 12 juni 1991
betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap.]
Decr.
van 13-7-2012
HOOFDSTUK II. - Zending van de hogescholen en
toepassingsgebied
[...]
Decr.
van 4-4-2003
TITEL II. - Organisatie van onderwijs, onderzoek en
dienstverlening
HOOFDSTUK I. - Organisatie van het
onderwijs
Afdeling 1. - Studiegebieden
Art. 5.
De hogescholen kunnen opleidingen
organiseren in de volgende studiegebieden :
1
architectuur;
2 gezondheidszorg;
3
industriële wetenschappen en technologie, [en nautische
wetenschappen];
4 audiovisuele en beeldende
kunst;
5 muziek en dramatische kunst;
6
biotechniek;
7 onderwijs;
8
produktontwikkeling;
9 sociaal-agogisch
werk;
10 toegepaste taalkunde;
11
handelswetenschappen en bedrijfskunde.
Decr.
van 19-3-2004
Afdeling 2. - Voltijds en deeltijds
studeren
Art. 6.
[...]
Decr.
van 4-4-2003
Afdeling 3. - Contactonderwijs en onderwijs op
afstand
Art. 7.
De hogescholen kunnen hun
opleidingen aanbieden in contactonderwijs of in onderwijs op afstand.
Contactonderwijs is het onderwijs dat gegeven wordt in een rechtstreeks contact
tussen de onderwijsverstrekker en de student, en op grond daarvan gebonden is
aan een bepaalde plaats van onderwijsverstrekking.
Onderwijs
op afstand is het onderwijs dat bijna uitsluitend met behulp van media wordt
verstrekt, waardoor de student niet aan een bepaalde plaats van
onderwijsverstrekking is gebonden. Indien een opleiding in de vorm van
onderwijs op afstand wordt georganiseerd, dient voor die opleidingsonderdelen
specifiek studiemateriaal te worden ontwikkeld dat naar vorm en inhoud is
afgestemd op de begeleide zelfstudie.
Decr.
van 4-4-2003
Afdeling 4. - Opleidingen
Art. 8.
Het hoger onderwijs verstrekt door
de hogescholen bestaat uit :
1
basisopleidingen;
2 voortgezette opleidingen;
3
posthogeschoolvorming;
[4
lerarenopleidingen.]
Decr.
van 16-4-1996
Onderafdeling 1. -
Basisopleidingen
Art. 9.
De basisopleidingen sluiten
aan bij het secundair onderwijs.
Art. 10.
§ 1. De hogescholen kunnen
basisopleidingen organiseren bestaande uit één cyclus, en de
overeenkomstige graden verlenen in de volgende studiegebieden
:
1 architectuur, waarvoor de graad van gegradueerde wordt
verleend;
2 gezondheidszorg, waarvoor de graad van gegradueerde
wordt verleend;
3 industriële wetenschappen en
technologie, [en nautische wetenschappen] waarvoor de graad van gegradueerde
wordt verleend;
Decr.
van 19-3-2004
4
audiovisuele en beeldende kunst, en muziek en dramatische kunst, waarvoor de
graad van gegradueerde wordt verleend;
5 biotechniek, waarvoor
de graad van gegradueerde wordt verleend;
6
[...]
Decr.
van 16-4-1996
7
sociaal-agogisch werk, waarvoor de graad van gegradueerde wordt verleend;
8 handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor de graad van
gegradueerde wordt verleend.
De gecoördineerde lijst van
basisopleidingen van één cyclus, met vermelding van de opties, de
graden en eventuele kwalificaties, is opgenomen als bijlage I bij dit
decreet.
§ 2. De basisopleidingen van
één cyclus en de overeenkomstige graden zijn gericht op het
verwerven van beroepsvaardigheden, gestoeld op wetenschappelijk onderbouwde
kennis. In het geheel dragen ze bij tot de algemeen menselijke vorming en zijn
ze in het bijzonder gericht op de praktische toepassing van de wetenschappen,
het zelfstandig denken en het ontwikkelen van creativiteit en
beroepsvaardigheid.
Art. 11.
§ 1. De hogescholen kunnen
basisopleidingen organiseren bestaande uit twee cycli en in de volgende
studiegebieden de overeenkomstige graden verlenen :
1
architectuur, waarvoor de graden van kandidaat, architect en interieurarchitect
worden verleend;
2 industriële wetenschappen en
technologie,[en nautische wetenschappen] waarvoor de graden van kandidaat,
kandidaat-industrieel ingenieur, licentiaat en industrieel ingenieur worden
verleend;
Decr.
van 19-3-2004
3
audiovisuele en beeldende kunst, muziek en dramatische kunst, waarvoor de
graden van kandidaat en meester in audiovisuele kunst, in beeldende kunst, in
produktdesign, in dramatische kunst en in muziek worden verleend;
4 biotechniek, waarvoor de graden van kandidaat-industrieel
ingenieur en industrieel-ingenieur worden verleend;
5
produktontwikkeling, waarvoor de graden van kandidaat en licentiaat worden
verleend;
6 toegepaste taalkunde, waarvoor de graden van
kandidaat en licentiaat worden verleend;
7
handelswetenschappen en bedrijfskunde, waarvoor de graden van kandidaat,
kandidaat-handelsingenieur, licentiaat en handelsingenieur worden verleend;
[8 gezondheidszorg, waarvoor de graden van kandidaat en
licentiaat worden
verleend.]
Decr.
van 23-6-1998
De
gecoördineerde lijst van basisopleidingen van twee cycli, met vermelding
van de opties, de graden en eventuele kwalificaties, is opgenomen in bijlage I
van dit decreet.
§ 2. De basisopleidingen van
twee cycli en de overeenkomstige graden zijn van academisch niveau en dus
gestoeld op wetenschappelijke kennis. In het geheel dragen ze bij tot de
algemeen menselijke vorming en zijn ze in het bijzonder gericht op de
toepassing van de wetenschappen, het zelfstandig denken en het ontwikkelen van
de creativiteit.
§ 3. De basisopleiding
handelswetenschappen uit het studiegebied handelswetenschappen en bedrijfskunde
is als basisopleiding equivalent met de academische opleiding toegepaste
economische wetenschappen uit het studiegebied economische en toegepaste
economische wetenschappen.
§ 4. De lijst van
basisopleidingen van twee cycli met hun overeenkomstige graden van academisch
niveau, kan door een decreet worden
gewijzigd.
Art. 12.
[...]
Decr.
van 4-4-2003
Art. 13.
§ 1. De hogescholen hebben
onderwijsbevoegdheid inzake de in de artikelen 10 en 11 bepaalde
basisopleidingen en opties, zoals vermeld in bijlage II van dit decreet. De
hogescholen kunnen deze onderwijsbevoegdheid slechts uitoefenen op het
grondgebied van de aldaar bepaalde gemeente of het aldaar bepaalde geheel van
gemeenten. [...]
Decr.
van 20-4-2001
§ 2. Indien de in bijlage II
vermelde hogescholen met elkaar fuseren, neemt de nieuwe hogeschool de
onderwijsbevoegdheid en het grondgebied van de fuserende hogescholen over.
[Indien een hogeschool dezelfde basisopleiding in meer dan één
vestiging organiseert, kan zij deze basisopleiding hergroeperen in
één of twee vestigingen. Een basisopleiding die door de
hogeschool slechts in één vestiging wordt georganiseerd, kan door
de hogeschool in haar geheel worden overgebracht naar een andere vestiging die
tot haar grondgebied
behoort.]
Decr.
van 19-4-1995
[§ 2bis. In geval van een
fusie tussen een Vlaamse Autonome Hogeschool en officieel gesubsidieerde en/of
vrij gesubsidieerde hogescholen, neemt de Vlaamse Autonome Hogeschool de
onderwijsbevoegdheden en het grondgebied zoals bedoeld in artikel 2, 53°,
van deze hogescholen
over.]
Decr.
van 14-2-2003
§ 3. Indien een hogeschool
een haar toegekende basisopleiding niet meer organiseert, verliest zij hiervoor
haar onderwijsbevoegdheid.
[§ 4. De Vlaamse regering
past jaarlijks de tekst in Bijlage II aan, aan de reële wijzigingen die in
toepassing van dit decreet
plaatsvinden.]
Decr.
van 20-4-2001
Art. 14 t.e.m. 17.
[...]
Decr.
van 4-4-2003
Onderafdeling 2. - Voortgezette
opleidingen
Art. 18.
De hogeschool kan voortgezette
opleidingen aanbieden onder de volgende voorwaarden :
1 de
voortgezette opleidingen sluiten aan bij de basisopleidingen van het hoger
onderwijs; ze zijn gericht op een aanvulling of verbreding van de
basisopleiding of op de uitdieping van of een bijzondere specialisatie in een
studiegebied;
2 de basisopleidingen waarop zij aansluiten
moeten tot de onderwijsbevoegdheid van de hogeschool behoren;
3
de voortgezette opleiding bestaat uit ten minste één studiejaar
waarvan de studieomvang ten minste 1500 uren telt. De hogescholen kunnen de
voortgezette opleidingen bekrachtigen met één van de graden van
"gediplomeerde in de voortgezette studie van ...".
[In
afwijking van artikel 6, derde lid, kan het opleidingsprogramma in deeltijdse
vorm aangeboden worden met een minimale studieomvang van 15 studiepunten per
academiejaar. De totale studieduur van een voortgezette opleiding mag evenwel
niet meer bedragen dan vier academiejaren. Het hogeschoolbestuur legt de
modaliteiten vast in de onderwijsregeling, zoals bedoeld in artikel 55,
1°;]
Decr.
van 20-4-2001
[4
in afwijking van 3 van dit artikel bepaalt de Vlaamse regering de minimumomvang
van de voortgezette lerarenopleiding
basiseducatie.]
Decr.
van 16-4-1996
Art. 19.
[...]
Decr.
van 16-4-1996
Onderafdeling 3. -
Posthogeschoolvorming
Art. 20.
De hogescholen kunnen buiten
de basisopleidingen en de voortgezette opleidingen posthogeschoolvorming
organiseren. Zij kunnen deze posthogeschoolvorming met een getuigschrift
bekrachtigen.
[Onderafdeling 4. - Lerarenopleidingen
(voetnoot 3)
Art. 20bis.
De
lerarenopleidingen ingericht door de hogescholen zijn :
- de initiële lerarenopleidingen;
- de initiële lerarenopleiding van academisch
niveau;
- de voortgezette
lerarenopleidingen;
[[- de initiële
lerarenopleiding dans.]]³
De
lerarenopleidingen behoren tot het studiegebied onderwijs. De
gecoördineerde lijst van lerarenopleidingen met vermelding van de opties
en de graden is opgenomen als bijlage I bij dit decreet.
Art. 20ter.
§
1. De initiële lerarenopleidingen bedoeld in dit decreet zijn:
- kleuteronderwijs, waarvoor de graad van
kleuteronderwijzer(es) wordt verleend;
- lager
onderwijs, waarvoor de graad van onderwijzer(es) wordt
verleend;
- secundair onderwijs-groep 1, waarvoor
de graad van geaggregeerde voor het secundair onderwijs-groep 1 (met vermelding
van de optie) wordt verleend.
§ 2.
Tenzij anders vermeld gelden alle bepalingen die van toepassing zijn op de
basisopleidingen van één cyclus ook voor de initiële
lerarenopleidingen vermeld in § 1.
Art. 20quater.
§
1. De opties van de opleiding secundair onderwijs-groep 1 worden bepaald door
basisclusters van opleidingseenheden en de uitdieping van opleidingseenheden.
De student bepaalt de samenstelling van zijn
basiscluster van opleidingseenheden en de uitdieping, binnen de door de
hogeschool aangeboden mogelijkheden.
Elke
basiscluster bestaat uit een aantal opleidingseenheden vermeld in 2 voor een
totaal puntengewicht van 3 punten.
§ 2.
De opleidingseenheden met hun respectievelijk puntengewicht zijn de volgende
:
1. Opleidingseenheden met een gewicht 1 :
Aardrijkskunde, geschiedenis, Engels, wiskunde,
fysica, Latijn, biologie, Frans, Nederlands, [[gebarentaal,]]4 godsdienst,
niet-confessionele zedenleer, economie, technisch-technologische opvoeding,
burotica of informatica, project algemene vakken, kleding, bewegingsrecreatie.
2. Opleidingseenheden met een gewicht 2 :
A. Mechanica-elektriciteit,
voeding/verzorging-kleding, handel-burotica, bio-esthetiek-haartooi, hout-bouw,
biotechnieken-land- en tuinbouw.
B. Muzikale
opvoeding, plastische opvoeding, lichamelijke opvoeding.
De
opleidingseenheid bewegingsrecreatie kan enkel gecombineerd worden met de
opleidingseenheid lichamelijke opvoeding.
§ 3.
Eén van de opleidingseenheden uit de basiscluster wordt uitgediept, met
dien verstande dat van de opleidingseenheden vermeld onder § 2, 2 A
slechts één van de samenstellende delen uitgediept kan
worden.
In afwijking van het eerste lid :
- kunnen de opleidingseenheden Latijn en
technisch-technologische opvoeding niet uitgediept worden;
- kan ook Duits als gelijkwaardig met een verdiepingseenheid
gekozen worden;
- kan ook chemie als gelijkwaardig
met een verdiepingseenheid gekozen worden, op voorwaarde dat zowel fysica als
biologie deel uitmaken van de basiscluster;
-
kunnen twee opleidingseenheden uitgediept worden voor zover deze zijn: de
opleidingseenheid project algemene vakken en één
opleidingseenheid uit volgende groep: aardrijkskunde, geschiedenis, Engels,
wiskunde, fysica, biologie, Frans, Nederlands, godsdienst, niet-confessionele
zedenleer, economie.
[[§ 4. Tot een door de
Vlaamse Regering te bepalen datum worden als algemene, kunst-, technische
respectievelijk praktische vakken beschouwd : alle algemene, kunst-, technische
respectievelijk praktische vakken, bedoeld in de
artikelen 2 tot en met
5 van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 juni 1989 tot
vaststelling van de algemene vakken, de kunstvakken, de technische vakken en de
praktische vakken in de instellingen voor voltijds secundair onderwijs en in de
instellingen voor voltijds secundair onderwijs die als centra voor deeltijds
beroepssecundair onderwijs fungeren, georganiseerd of gesubsidieerd door de
Vlaamse Gemeenschap, met uitzondering van de instellingen voor buitengewoon
secundair onderwijs, waarvan de vermelding in het leerplan wordt gevolgd door
het woord "-gebarentaal".]]4
Art. 20quinquies.
De hogescholen
die basisopleidingen van twee cycli aanbieden in het studiegebied
handelswetenschappen en bedrijfskunde, in het studiegebied audiovisuele en
beeldende kunst of in het studiegebied muziek en dramatische kunst, kunnen
aansluitend bij deze basisopleidingen een initiële lerarenopleiding van
academisch niveau organiseren, die wordt bekrachtigd met de graad van
geaggregeerde voor het secundair onderwijs-groep 2.
Art. 20sexies.
§
1. Een hogeschool kan voor kleuteronderwijzers(essen) volgende voortgezette
lerarenopleidingen organiseren, op voorwaarde dat de hogeschool zowel de
initiële lerarenopleiding kleuteronderwijs als de initiële
lerarenopleiding lager onderwijs organiseert :
-
de voortgezette lerarenopleiding lager onderwijs, waarvoor het overeenkomstig
[[diploma]]¹ wordt verleend;
- de
voortgezette lerarenopleiding lichamelijke opvoeding, waarvoor het
[[diploma]]¹ van leermeester lichamelijke opvoeding wordt
verleend;
[[- de voortgezette lerarenopleiding
niet-confessionele zedenleer voor het lager onderwijs, waarvoor het
overeenstemmend diploma wordt verleend;
- de
voortgezette lerarenopleiding godsdienst voor het lager onderwijs waarvoor het
overeenstemmend diploma wordt verleend.]]³
§ 2.
Een hogeschool kan voor onderwijzers(essen) volgende voortgezette
lerarenopleidingen organiseren :
Indien zij de
initiële lerarenopleiding lager onderwijs organiseert :
- de voortgezette lerarenopleiding lichamelijke opvoeding,
waarvoor het [[diploma]]¹ van leermeester lichamelijke opvoeding wordt
verleend;
- de voortgezette lerarenopleiding
niet-confessionele zedenleer [[voor het lager onderwijs]]³, waarvoor het
overeenstemmend [[diploma]]¹ wordt verleend;
- de voortgezette lerarenopleiding godsdienst [[voor het lager
onderwijs]]³, waarvoor het overeenstemmend [[diploma]]¹ wordt
verleend;
Indien de hogeschool zowel de
initiële lerarenopleiding lager onderwijs als de initiële
lerarenopleiding kleuteronderwijs organiseert :
-
de voortgezette lerarenopleiding kleuteronderwijs, waarvoor het overeenkomstig
[[diploma]]¹ wordt verleend.
Indien de
hogeschool zowel de initiële lerarenopleiding lager onderwijs als de
initiële lerarenopleiding secundair onderwijs-groep 1 organiseert :
- de voortgezette lerarenopleiding voor de
algemene vakken in het eerste leerjaar B van het secundair onderwijs en het
beroepsvoorbereidend leerjaar, waarvoor het overeenkomstig [[diploma]]¹
wordt verleend.
§ 3.
Een hogeschool kan voor geaggregeerden voor het secundair onderwijs-groep 1
volgende voortgezette lerarenopleidingen organiseren
:
Indien zij de initiële
lerarenopleiding secundair onderwijs-groep 1 organiseert :
- de voortgezette lerarenopleiding voor de bijkomende uitdieping
van een opleidingseenheid van de basiscluster of voor Duits of chemie, waarvoor
het overeenkomstig [[diploma]]¹ wordt verleend. Voor de uitdieping van
chemie gelden dezelfde voorwaarden als vermeld in artikel 20quater, §
3.
Indien de hogeschool zowel de initiële
lerarenopleiding secundair onderwijs-groep 1 als de initiële
lerarenopleiding lager onderwijs organiseert :
-
de voortgezette lerarenopleiding lager onderwijs, waarvoor het overeenkomstig
[[diploma]]¹ wordt verleend;
[[- de
voortgezette lerarenopleiding niet-confessionele zedenleer voor het lager
onderwijs, waarvoor het overeenstemmend diploma wordt verleend;
- de voortgezette lerarenopleiding godsdienst
voor het lager onderwijs waarvoor het overeenstemmend diploma wordt
verleend.]]³
§ 4.
Voor de toepassing van dit artikel worden de houders van het diploma
kleuterleid(st)er gelijkgesteld met kleuteronderwijzers(essen) en de houders
van het diploma geaggregeerde voor het lager secundair onderwijs gelijkgesteld
met geaggregeerden voor het secundair onderwijs-groep 1.
§ 5.
Een hogeschool die zowel het studiegebied onderwijs als het studiegebied
sociaal-agogisch werk organiseert, kan een voortgezette lerarenopleiding
basiseducatie inrichten.
[[§ 6. Een
hogeschool die zowel het studiegebied onderwijs als ten minste twee
basisopleidingen van twee cycli van de studiegebieden audiovisuele en beeldende
kunst en muziek en dramatische kunst organiseert, kan een voortgezette
lerarenopleiding muzische vorming inrichten voor houders van een diploma van
een initiële lerarenopleiding of van een initiële lerarenopleiding
van academisch niveau.]]²
Art. 20septies.
[[§ 1.]]³
Hogescholen die een initiële lerarenopleiding organiseren, kunnen een
voortgezette lerarenopleiding buitengewoon onderwijs organiseren, waarvoor het
overeenkomstig [[diploma]]¹ wordt verleend.
[[Hogescholen die een initiële lerarenopleiding organiseren,
kunnen een voortgezette lerarenopleiding intercultureel onderwijs organiseren,
waarvoor het overeenkomstige diploma wordt verleend.]]³
[[§ 2. Tot de
voortgezette lerarenopleiding buitengewoon onderwijs worden toegelaten :
- de houders van een diploma van een
initiële lerarenopleiding;
- de
personeelsleden van het buitengewoon onderwijs.
§ 3.
Het ministerieel besluit van 10 mei 1924 betreffende het getuigschrift van
bekwaamheid tot het opvoeden van abnormale kinderen. - Reglement en programma
van de voorbereidende cursussen en van de examens, zoals gewijzigd, wordt
opgeheven met ingang van het academiejaar 1999-2000.
De studenten die zich ten laatste in het academiejaar 1998-1999
ingeschreven hebben voor de normaalleergangen, kunnen deze voleindigen, op
voorwaarde dat zij hun studies niet onderbreken.
De instellingen kunnen getuigschriften uitreiken tot uiterlijk
2002.]]³]
Decr.
16-4-1996; [[ ]]¹ Decr. 15-7-1997; [[ ]]² Decr. 14-7-1998; [[
]]³ Decr. 18-5-1999; [[ ]]4 Decr.
van
7-5-2004
[Art. 20octies.
[[§ 1.]]
Hogescholen die een initiële lerarenopleiding organiseren, kunnen een
voortgezette lerarenopleiding zorgverbreding en remediërend leren
organiseren, waarvoor het overeenkomstige diploma wordt verleend.]
Decr.
van 18-5-1999
[§ 2. Vanaf het academiejaar
2002-2003 hebben alle personeelsleden van het onderwijs toegang tot de
voortgezette lerarenopleiding zorgverbreding en remediërend
leren.]
Decr.
van 19-3-2004
[Art. 20novies.
De hogeschool die
de basisopleiding dans van één cyclus aanbiedt, kan aansluitend
bij deze basisopleiding een initiële lerarenopleiding organiseren,
waarvoor het diploma van leraar dans wordt verleend.
Deze lerarenopleiding bestaat uit één studiejaar en
bedraagt ten minste 1.500 en ten hoogste 1.800 uren onderwijs- en andere
studie-activiteiten.
Tot de lerarenopleiding dans
worden toegelaten :
1° de geslaagden van het
tweede studiejaar van de basisopleiding dans van één cyclus. Om
het diploma van leraar dans te behalen, moeten de studenten in kwestie het
diploma van de basisopleiding dans van één cyclus behaald hebben;
2° de kandidaten die voldoen aan de algemene
toelatingsvoorwaarden tot de basisopleidingen van één cyclus,
geslaagd zijn voor een artistiek toelatingsexamen, georganiseerd door de
hogeschool die de basisopleiding dans van één cyclus organiseert,
en vijf jaar nuttige ervaring als professioneel danser in een erkend gezelschap
kunnen aantonen.]
Decr.
van 18-5-1999
Afdeling 5. -
Toelatingsvoorwaarden
Art. 21.
Voor de inschrijving voor een
basisopleiding geldt als algemene toelatingsvoorwaarde het bezit van een
[diploma van secundair onderwijs]¹ of een diploma van het hoger onderwijs
[een diploma van het hoger onderwijs voor sociale promotie, met uitzondering
van het Getuigschrift Pedagogische Bekwaamheid,]² of een diploma of
getuigschrift dat bij of krachtens een wet, decreet, Europese richtlijn of
internationale overeenkomst als gelijkwaardig wordt erkend, of dat ingeschreven
is op de lijst bedoeld in artikel 23.
Bij ontstentenis van een
dergelijke erkenning kan de hogeschool, bij een met redenen omklede beslissing,
personen die in een land buiten de Europese Unie een diploma behaald hebben dat
toelating verleent tot gelijkwaardig hoger onderwijs van dat land, toelaten tot
inschrijving voor een basisopleiding.
[ ]¹ Decr.
19-4-1995; [ ]² Decr.
van 19-3-2004
Art. 22.
§ 1. Voor de inschrijving voor
de tweede cyclus van een basisopleiding geldt als toelatingsvoorwaarde het
bezit van een diploma van de eerste cyclus van deze
basisopleiding.
§ 2. Het hogeschoolbestuur kan
eveneens tot de tweede cyclus toelaten :
1 de houders van een
diploma van de eerste cyclus van een verwante basisopleiding van academisch
niveau;
2 de houders van een diploma van de eerste cyclus van
een verwante academische opleiding.
Het hogeschoolbestuur
deelt haar beslissingen ter zake jaarlijks voor 31 maart mee aan de Vlaamse
regering via de commissaris van de Vlaamse
regering.
[Art. 22bis.
De inschrijving van een student
die niet voldoet aan de decretale en reglementaire toelatingsvoorwaarden, is
nietig. Aan de nietige inschrijving wordt geen enkel rechtsgevolg verleend.
In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, heeft een
ingeschreven student die niet voldoet aan de decretale en reglementaire
toelatingsvoorwaarden het recht om :
1° examens voor het
gevolgde studiejaar af te leggen, en;
2° indien hij
slaagt, de opleiding verder af te werken en een diploma van die opleiding te
verwerven indien hij het verdere traject van de opleiding met goed gevolg heeft
beëindigd, indien volgende voorwaarden zijn vervuld :
a)
de student heeft deelgenomen aan de studieactiviteiten gedurende een termijn
van ten minste 60 kalenderdagen, die ingaat de dag na deze van het begin van
het academiejaar, respectievelijk van inschrijving, zo de inschrijving na het
begin van het academiejaar werd genomen, en;
b) het foutief
karakter werd door de hogeschool vastgesteld dan wel door een externe instantie
aan de hogeschool gemeld na de in a) bedoelde termijn, en;
c)
de student heeft geen valse verklaringen afgelegd of valse documenten
voorgelegd om aannemelijk te maken dat hij aan de decretale voorwaarden
voldoet.
Decr.
van 19-3-2004
Art. 23.
De Vlaamse regering zal een lijst
van binnenlandse en buitenlandse diploma's of getuigschriften opstellen die,
voor wat de toelating tot de basisopleiding betreft, gelijkgesteld worden met
de in de artikelen 21 en 22 vermelde diploma's.
Art. 24.
Onverminderd de algemene
toelatingsvoorwaarden, wordt niemand toegelaten tot de basisopleiding nautische
wetenschappen zonder geslaagd te zijn voor een geschiktheidsproef eigen aan de
maritieme opleidingen. De hogeschool waar de student zich wenst in te
schrijven, neemt deze geschiktheidsproef af.
Art. 25.
Onverminderd de algemene
toelatingsvoorwaarden wordt niemand toegelaten tot de opleidingen van de
studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst, en muziek en dramatische kunst,
zonder geslaagd te zijn voor een artistieke toelatingsproef eigen aan deze
opleidingen. De hogeschool waar de student zich wenst in te schrijven, neemt
deze toelatingsproef af.
Art. 26.
§ 1. Voor de inschrijving voor
een voortgezette opleiding geldt als toelatingsvoorwaarde het bezit van een
diploma van het hoger onderwijs dat krachtens een beslissing van de hogeschool
toelating verleent tot die opleiding. [De hogeschool kan, in afwijking van de
in het eerste lid vermelde diplomavereiste, een student die het diploma van een
basisopleiding nog niet heeft behaald, eveneens toelaten tot een voortgezette
opleiding. Het diploma van de voortgezette opleiding kan evenwel slechts
behaald worden na het behalen van het diploma van de basisopleiding. De
hogeschool legt daartoe de criteria en de voorwaarden vast in de
onderwijsregeling.]
Decr.
van 20-10-2000
§ 2. De hogeschool kan
daarenboven de inschrijving in een voortgezette opleiding afhankelijk maken van
het slagen voor een toelatingsexamen.
§ 3.
[...]
Decr.
van 16-4-1996
[Art. 26bis.
Voor de inschrijving in een
lerarenopleiding van academisch niveau geldt als toelatingsvoorwaarde het bezit
van een diploma van de eerste cyclus van een basisopleiding van academisch
niveau bedoeld in artikel 20quinquies of een diploma bedoeld in artikel 22,
§ 2.]
Decr.
van 16-4-1996
[Art. 26ter.
Het hogeschoolbestuur kan, in
afwijking van de vooropleidingseisen vermeld in de artikelen 21, 22 en 26,
vluchtelingen, ontheemden en personen die nog niet officieel erkend zijn als
vluchteling, en die geen of niet alle documenten kunnen voorleggen omtrent hun
vooropleiding in hun land van herkomst, toegang geven tot een basisopleiding,
de tweede cyclus van een basisopleiding, een voortgezette opleiding, of een
initiële lerarenopleiding van academisch niveau indien ze slagen voor een
door de hogeschool daartoe speciaal ingericht bekwaamheidsonderzoek of
toelatingsexamen.]
Decr.
van 20-4-2001
Afdeling 6. - Inschrijving van de
student
Art. 27 t.e.m. 30.
[...]
Decr.
van 4-4-2003
Afdeling 7. - Inschrijvingsgeld en
examengeld
Art. 31 t.e.m. 35.
[...]
Decr.
van 4-4-2003
Afdeling 8. - Opleidingsprogramma en
studieomvang
Art. 36.
Het hogeschoolbestuur bepaalt voor
elke opleiding het opleidingsprogramma. Dit bestaat uit een samenhangend geheel
van onderwijs- en andere studieactiviteiten gericht op de verwezenlijking van
welomschreven doelstellingen inzake kennis, inzicht, vaardigheden en attitudes
waarover degene die de opleiding voltooit, dient te
beschikken.
Met uitzondering van de opties van de opleidingen
van de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst, en muziek en dramatische
kunst [en onderwijs], is een optie geënt op een gemeenschappelijke stam
van ten minste één derde en ten hoogste twee derde van het
opleidingsprogramma.
Decr.
van 16-4-1996
Het
houdt hierbij rekening met de bij of krachtens de wet, het decreet of de
Europese richtlijn vastgelegde voorwaarden die de toegang tot bepaalde ambten
of beroepen regelen, of die andere voorschriften met betrekking tot de
opleiding inhouden.
Art. 37.
Het hogeschoolbestuur deelt elke
opleiding in studiejaren in. Elk studiejaar omvat een samenhangend geheel van
onderwijs- en andere studieactiviteiten.
Art. 38.
§ 1. De hogeschool drukt de
studieomvang van elk studiejaar en van elk onderdeel van het
opleidingsprogramma uit in hele studiepunten.
§ 2. De studieomvang van een
studiejaar bedraagt ten minste 1.500 en ten hoogste 1.800 uur onderwijs- en
andere studieactiviteiten.
§ 3. De Vlaamse regering bepaalt,
na advies van de Vlaamse Onderwijsraad, het aantal studiepunten per studiejaar
en de wijze waarop die studiepunten worden
berekend.
Art. 39.
[...]
Decr.
van 20-10-2000
Art. 40.
[§ 1. Alle basisopleidingen
bestaande uit één cyclus zijn ingedeeld in drie studiejaren. De
minimale studieduur voor het behalen van de betreffende graad bedraagt drie
academiejaren.
§ 2. Elke cyclus van de
basisopleidingen van twee cycli is ingedeeld in twee studiejaren. De minimale
studieduur voor het behalen van de graad, verbonden aan elke cyclus, bedraagt
twee academiejaren.
§ 3. In afwijking van § 2 is
de tweede cyclus van de basisopleidingen die leiden tot de graad van
handelsingenieur, architect, licentiaat in productontwikkeling, meester in
productdesign of meester in muziek, ingedeeld in drie studiejaren. De minimale
studieduur voor het behalen van elk van deze graden, bedraagt drie
academiejaren.
§ 4. De in § 2 en in §
3 bedoelde studieduur van de tweede cyclus wordt berekend met ingang van het
academiejaar waarin de student zich regelmatig heeft laten inschrijven voor de
tweede cyclus of in voorkomend geval met ingang van het academiejaar waarin de
student zich voor de eerste maal heeft laten inschrijven voor het volgen van
opleidingsonderdelen uit het eerste studiejaar van de tweede cyclus in
combinatie met een aangepast programma van het laatste studiejaar van de eerste
cyclus, zoals bedoeld in § 5, 2°.
§
5. In afwijking van artikel 22 :
1° kunnen de houders van
het diploma van gegradueerde in de kinesitherapie of van het kandidaatsdiploma
van de academische opleiding revalidatiewetenschappen en kinesitherapie, het
diploma van licentiaat in de kinesitherapie behalen, indien zij aan hun studie
ten minste twee academiejaren besteden;
2° kan het
hogeschoolbestuur personen die krachtens dit decreet een beperkt jaarprogramma
volgen op grond van overzetting van examencijfers of vrijstelling in het
laatste jaar van de eerstecyclusopleiding, toelaten tot de inschrijving voor de
tweede cyclus. De bevoegde examencommissie of examencommissies kan of kunnen
consecutief delibereren over de twee betreffende studiejaren in hetzelfde
academiejaar. Het hogeschoolbestuur legt criteria en voorwaarden vast in de
onderwijsregeling.]
Decr.
van 20-10-2000
[Art. 40bis.
Geïntegreerd in de
basisopleiding van twee cycli vermeld in het artikel 20quinquies zoals
ingevoegd door het decreet van 16 april 1996 worden tijdens de tweede cyclus
minimum 270 uren onderwijs- of andere studieactiviteiten voor de initiële
lerarenopleiding van academisch niveau aangeboden. Voor de afgestudeerden die
dit onderdeel niet hebben gevolgd, moet dit deeltijds worden ingericht. Tevens
worden, gedeeltelijk of volledig parallel met, of na de tweede cyclus tussen de
600 en de 750 uren onderwijs- of andere studieactivitieten aan de initiële
lerarenopleiding van academisch niveau ingericht, waarvan ten minste 1/3
begeleide onderwijspraktijk.]
Decr.
van 16-4-1996
[Art. 40ter.
De Vlaamse Regering bepaalt de
minimale studieomvang van de voortgezette
lerarenopleidingen.]
Decr.
van 16-4-1996
Art. 41.
[...]
Decr.
van 4-4-2003
Afdeling 9. - Organisatie van het
academiejaar
Art. 42.
Het hogeschoolbestuur bepaalt de
wijze van organisatie van de onderwijsactiviteiten, met inbegrip van de
vakantie- en verlofregeling voor de studenten.
Afdeling 10. - Organisatie van de examens en
bekrachtiging van de studie
Art. 43 t.e.m. 45.
[...]
Decr.
van 4-4-2003
Art. 46.
[...]
Decr.
van 20-10-2000
Art. 47 en 48.
[...]
Decr.
van 4-4-2003
Afdeling 11. - Diploma's en
graden
Art. 49.
De hogeschool waar de student is
ingeschreven, kent de graden toe en reikt de diploma's uit. Door hun uitreiking
krachtens dit decreet zijn de diploma's van rechtswege erkend en
bekrachtigd.
Art. 50.
[...]
Decr.
van 4-4-2003
Art. 51.
De Vlaamse regering bepaalt de
vorm van en de vermeldingen op de diploma's en de
getuigschriften.
Afdeling 12. - Examencommissies van de Vlaamse
Gemeenschap
Art. 52.
[...]
Decr.
van 4-4-2003
Afdeling 13. - Taalregeling
Art. 53.
De onderwijs- en bestuurstaal in
de hogescholen is het Nederlands. De volgende onderwijsactiviteiten kunnen in
een andere taal worden gedoceerd en geëxamineerd :
1 die
welke een vreemde taal tot onderwerp hebben, in deze taal;
2
die welke in de tweede cyclus van de basisopleidingen van academisch niveau en
in het laatste studiejaar van de basisopleidingen bestaande uit
één cyclus en in de voortgezette opleidingen worden verzorgd door
anderstalige gastprofessoren. Deze onderwijsactiviteiten vormen ten hoogste
twintig procent van het programma;
3 die met betrekking tot
opleidingsprogramma's specifiek ten behoeve van buitenlandse studenten
opgesteld;
4 die met betrekking tot de
posthogeschoolvorming;
5 die met betrekking tot voortgezette
opleidingen, voor zover een door de hogeschool voldoend geacht aantal
niet-Nederlandstaligen zich hiervoor hebben ingeschreven.
De
studenten behouden te allen tijde het recht om een volledige basisopleiding in
het Nederlands te volgen en over een aldaar in een vreemde taal gevolgde
onderwijsactiviteit examen in het Nederlands af te leggen, de
onderwijsactiviteiten die een vreemde taal tot onderwerp hebben
uitgezonderd.
Afdeling 14. - Onderwijs- en examenregeling :
studiecontract
Art. 54 t.e.m. 56.
[...]
Decr.
van 4-4-2003
Afdeling 15. -
Gelijkwaardigheid
Art. 57.
De Vlaamse regering legt, na
advies van de Vlaamse onderwijsraad, de algemene gelijkwaardigheid vast van
buitenlandse diploma's of getuigschriften met de in dit decreet bepaalde
graden. De Vlaamse regering bepaalt de voorwaarden voor en de procedure tot de
erkenning van de volledige gelijkwaardigheid van buitenlandse diploma's of
getuigschriften die niet in een dergelijk besluit zijn opgenomen, met de in dit
decreet bepaalde graden.
[Onverminderd het door of krachtens
het eerste lid van dit artikel bepaalde, kunnen de hogescholen buitenlandse
diploma's of getuigschriften als volledig gelijkwaardig erkennen met een graad
van de eerste cyclus van een basisopleiding van twee cycli en gedeeltelijk
gelijkwaardig met de andere door hen verleende graden. Bij de erkenning van een
gedeeltelijke gelijkwaardigheid bepaalt het hogeschoolbestuur over welke
opleidingsonderdelen nog examen moet worden afgelegd om te voldoen aan de
voorwaarden van het verwerven van de desbetreffende
graad.]
Decr.
van 20-4-2001
[Afdeling 16. - Geïntegreerd Hoger
Onderwijs
Art. 57bis.
Geïntegreerd
hoger onderwijs is een samenwerking tussen de hogescholen en het buitengewoon
onderwijs. Het is bedoeld om studenten met een handicap en/of leer- en
opvoedingsmoeilijkheden de lessen of activiteiten te laten volgen in een
hogeschool met hulp vanuit een school voor buitengewoon onderwijs, die daartoe
aanvullende lestijden of lesuren en/of aanvullende uren en via de
werkingsmiddelen een integratietoelage of -krediet krijgt.
Art. 57ter.
§ 1. Om
toegelaten te worden tot het geïntegreerd hoger onderwijs is het volgende
vereist :
1° de student moet
voldoen aan de toelatingsvoorwaarden die gelden voor het hoger onderwijs;
2° een attest geïntegreerd onderwijs
waaruit blijkt welk type van buitengewoon onderwijs gevolgd is door de
betrokken student of welk type op het niveau buitengewoon secundair onderwijs
in principe aangewezen zou zijn;
3° een
integratieplan voor de betrokken student : dit is een plan ten behoeve van de
voorbereiding en evaluatie van de integratie van een student met een handicap
in de hogeschool. Het integratieplan bevat de bondige omschrijving van de
handicap(s) en de hulpvraag, zowel pedagogisch als didactisch, die uit de
handicap(s) voortvloeit, de beschrijving van de aard, de wijze, de omvang en de
plaats van de integratie en van de hulp vanuit het buitengewoon onderwijs.
§ 2. Het
attest geïntegreerd onderwijs bedoeld in § 1, 2° , en elk attest
met het oog op de verlenging van een inschrijving in het geïntegreerd
onderwijs, wordt afgeleverd door de directeur van een
PMS-centrum.
§ 3. Het
integratieplan bedoeld in § 1, 3° , komt bij consensus tot stand na
gemeenschappelijk overleg tussen de student, de algemeen directeur van de
betrokken hogeschool en of zijn afgevaardigde en de directeurs van het
buitengewoon onderwijs en/of hun afgevaardigde en van de betrokken PMS-centra
en/of hun afgevaardigde. Bij ieder verlenging van de integratie wordt een nieuw
integratieplan opgemaakt.
§ 4. De
regering bepaalt de vorm van het attest en van het
integratieplan.
Art. 57quater.
§ 1.
Studenten die geïntegreerd hoger onderwijs volgen zijn regelmatig
ingeschreven studenten in de hogeschool.
§ 2. De
regering bepaalt de wijze waarop de student in het geïntegreerd hoger
onderwijs bovendien in aanmerking komt als regelmatige leerling in de school
voor buitengewoon onderwijs die hulp verleent zoals bepaald in artikel
57bis.
Art. 57quinquies.
§ 1.
Studenten met een handicap die hogescholenonderwijs volgen, maar omwille van
hun handicap bepaalde opleidingsonderdelen niet kunnen volgen, kunnen daarvoor
een vrijstelling krijgen indien zij vervangende onderwijsactiviteiten volgen.
§ 2. Het
hogeschoolbestuur beslist over de vrijstelling en legt de vervangende
activiteiten vast.
Art. 57sexies.
De school voor
buitengewoon onderwijs die een student geïntegreerd onderwijs begeleidt,
krijgt daartoe aanvullende lestijden of lesuren en/of uren.
De regering bepaalt de voorwaarden tot het verkrijgen van de
aanvullende lestijden of lesuren en/of uren, alsook het aantal en de wijze van
berekening ervan.]
Decr.
van 15-7-1997
HOOFDSTUK II. -
Kwaliteitsbewaking
Art. 58 t.e.m. 60.
[...]
Decr.
van 4-4-2003
[Art. 60bis.
[[...]] ]
Decr. 18-5-1999;
[[ ]] Decr.
van 20-10-2000
HOOFDSTUK III. -
Samenwerkingsakkoorden
Art. 61 t.e.m. 63.
[...]
Decr.
van 4-4-2003
TITEL III. - Rechtspositieregeling van het personeel van
de hogescholen
HOOFDSTUK I. - Gemeenschappelijke
bepalingen
Afdeling 1. - Administratieve
standen
Onderafdeling 1. - Algemene
bepalingen
Art. 64.
De
administratieve standen waarin de personeelsleden zich geheel of gedeeltelijk
kunnen bevinden zijn :
1° dienstactiviteit;
2° non-activiteit;
3° terbeschikkingstelling.
Art. 65.
Voor de
vaststelling van zijn administratieve stand wordt een personeelslid altijd
geacht zich in dienstactiviteit te bevinden, behoudens een uitdrukkelijke
bepaling die het personeelslid van rechtswege of bij beslissing van het
hogeschoolbestuur in een andere administratieve stand plaatst.
Art. 66.
[...]
Decr.
van 21-12-2012
Onderafdeling 2. -
Dienstactiviteit
Art. 67.
Behoudens
uitdrukkelijk strijdige bepaling, heeft het personeelslid in dienstactiviteit
recht op een salaris en op verhoging in salaris en kan het zijn aanspraak doen
gelden op bevordering.
Art. 68.
De Vlaamse
regering bepaalt de voorwaarden waaronder een personeelslid verlof
gelijkgesteld met dienstactiviteit kan krijgen.
Art. 69.
§
1. Het hogeschoolbestuur bepaalt bij reglement de vakantieregeling van haar
personeel.
§ 2.
De leden van het onderwijzend personeel hebben per academiejaar recht op
minstens negen weken vakantie.
§
3. De leden van het administratief en technisch personeel hebben jaarlijks
recht op minstens 35 werkdagen vakantie.
§
4. Het tijdstip van het opnemen van de vakantiedagen kan afhankelijk gemaakt
worden van de organisatie van het academiejaar. De bezoldigde vakantiedagen
worden gelijkgesteld met dienstactiviteit.
Onderafdeling 3. -
Non-activiteit
Art. 70.
Behoudens
andersluidende bepaling, heeft het personeelslid in de stand non-activiteit
geen recht op salaris. Het maakt alleen onder de door de Vlaamse regering
bepaalde voorwaarden aanspraak op verhoging tot een hoger salaris en op
bevordering.
Art. 71.
Niemand kan
volledig in de stand non-activiteit gesteld of gehouden worden na het einde van
de maand [waarin hij of zij aanspraak kan maken op een rustpensioen ten laste van de schatkist] en dertig dienstjaren telt die in
aanmerking komen voor de berekening van het rustpensioen.
Decr.
van 21-12-2012
Art. 72.
Onder de door de
Vlaamse regering bepaalde voorwaarden bevindt het personeelslid zich in de
stand non-activiteit :
1° wanneer het in
vredestijd sommige militaire prestaties vervult of voor de civiele bescherming
dan wel voor taken van openbaar nut wordt aangewezen op grond van de wetten
houdende het statuut van de gewetensbezwaarden, gecoördineerd op 20
februari 1980;
2° wanneer het een afwezigheid
van lange duur gewettigd door familiale redenen wordt toegestaan;
3° wanneer het afwezig is op grond van een
toestemming om zijn ambt met verminderde prestaties wegens persoonlijke
aangelegenheid uit te oefenen. In dit geval is het personeelslid in
non-activiteit voor de niet-uitgeoefende prestaties;
4° wanneer het met politiek verlof is met inbegrip van de
periode van eventuele uitgestelde indiensttreding na het beëindigen van
het mandaat;
5° wanneer het personeelslid met
toepassing van artikel 148 ambtshalve deeltijds wordt. De non-activiteit heeft
betrekking op het gedeelte van de opdracht dat niet meer uitgeoefend wordt.
Art. 73.
Ongewettigde
afwezigheid plaatst het personeelslid ambtshalve in de stand non-activiteit,
onverminderd de tuchtstraf die eraan kan worden verbonden.
Tijdens de periodes van ongewettigde afwezigheid kan het
personeelslid geen aanspraak maken op bevordering tot een hoger salaris, noch
op bevordering.
Onderafdeling 4. -
Terbeschikkingstelling
Art. 74.
Het personeelslid
kan onder de door de Vlaamse regering bepaalde voorwaarden ter beschikking
worden gesteld :
1° wegens bijzondere
opdracht;
2° wegens ziekte of gebrekkigheid;
3° wegens persoonlijke aangelegenheden;
4° wegens ambtsontheffing in het belang van
de dienst;
5° wegens persoonlijke
aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen.
Een overeenkomstig 1° en 2° ter beschikking gesteld
personeelslid kan gedurende twee jaar zijn aanspraken op bevordering en op een
hoger salaris doen gelden.
[...]
Decr.
van 19-3-2004
Art. 75.
Niemand kan ter
beschikking worden gesteld of gehouden na het einde van de maand [waarin hij of zij aanspraak kan maken op een rustpensioen ten laste van de schatkist] en dertig dienstjaren telt die in aanmerking komen voor de
berekening van het rustpensioen.
Decr.
van 21-12-2012
Art. 76.
De Vlaamse
regering bepaalt de voorwaarden waaronder de personeelsleden ter beschikking
gesteld om de redenen vermeld in artikel 74, eerste lid, 1° , 2° ,
4° of 5° , aanspraak maken op een wachtgeld.
Het wachtgeld, de toelagen en eventuele vergoedingen die aan deze
personeelsleden worden toegekend, volgen de mobiliteitsregeling die geldt voor
de bezoldiging van de personeelsleden in dienstactiviteit.
Afdeling 2. - Evaluatie
Art. 77.
§ 1.
Het hogeschoolbestuur legt [vóór 1 mei 1999] een
evaluatieregeling vast, met inbegrip van de evaluatieprocedure en de werking
van het college van beroep inzake evaluatie. De criteria die hierbij gehanteerd
worden en de manier waarop de evaluatie tot stand komt, zijn voorwerp van
onderhandeling in het hogeschoolonderhandelingscomité.
Decr.
van 18-5-1999
§ 2. De
evaluatie is verplicht voor elk personeelslid en gebeurt minstens
[vijfjaarlijks], behalve wanneer het personeelslid de evaluatie "onvoldoende"
toegewezen krijgt. In dit geval dient na één jaar een nieuwe
evaluatie te gebeuren. [In afwijking van de termijn van vijf jaar, gebeurt de
eerste evaluatie van het personeelslid na de eerste aanstelling, of na
benoeming of bevordering na maximum drie jaar.]
[De eerste evaluatie conform de in § 1 bedoelde
evaluatieregeling is voor alle personeelsleden afgerond uiterlijk op het einde
van het academiejaar 2000-2001.]
Decr.
van 18-5-1999
§ 3.
Indien een evaluatie "onvoldoende" wordt toegekend, kan het betrokken
personeelslid binnen een termijn van vijftien kalenderdagen beroep aantekenen
tegen deze beslissing bij het college van beroep inzake
evaluatie.
Het hogeschoolbestuur richt een college
van beroep inzake evaluatie op. Dit college bestaat uit vijf leden en vijf
plaatsvervangende leden, al dan niet personeelsleden van de hogeschool. Zij
worden aangeduid voor een termijn van vier jaar door het hogeschoolbestuur,
waarbij het hogeschoolonderhandelingscomité moet instemmen met drie van
de vijf leden en drie van de vijf plaatsvervangende leden. Personeelsleden die
betrokken waren bij de evaluatie die aanleiding gegeven heeft tot het
aantekenen van het beroep, kunnen geen zitting hebben in het college van
beroep.
Zolang in de hogeschool geen college van
beroep is opgericht, kan geen evaluatie "onvoldoende" worden toegekend.
§ 4. De
evaluatie "onvoldoende" is definitief indien de termijn waarin is voorzien voor
het instellen van een beroep is verstreken of nadat in beroep een definitieve
beslissing werd genomen.
§ 5. Op
elke evaluatie die niet eindigt met een "onvoldoende" kan de betrokkene
schriftelijk reageren. Deze schriftelijke reactie wordt aan het
evaluatiedossier toegevoegd.
§ 6. De
evaluatieregeling wordt, na een periode van vijf jaar, geëvalueerd door de
commissaris-coördinator van de Vlaamse regering bij de hogeschool. Hij
dient hierover te rapporteren aan de Vlaamse regering.
[De commissaris-coördinator van de Vlaamse regering bij de
hogescholen maakt vóór eind 1999 een evaluatie op van de
evaluatiereglementen van de hogescholen.]
Decr.
van 18-5-1999
[§ 7. De
evaluatie van het onderwijzend personeel belast met de opleidingsonderdelen
godsdienst en niet-confessionele zedenleer behoort, voor wat betreft de
vakinhoudelijke aspecten van deze opleidingsonderdelen, tot de bevoegdheid van
de leden van de inspectie en begeleiding van de levensbeschouwelijke vakken,
zoals bedoeld in het decreet van 1
december 1993 betreffende de inspectie en de begeleiding van de
levensbeschouwelijke
vakken.]
Decr.
van 18-5-1999
Afdeling 3. - Tucht
Art. 78.
§ 1. In
geval van tekortkoming aan hun plichten kan het hogeschoolbestuur de benoemde
personeelsleden één van de volgende sancties opleggen :
1° de blaam;
2° de afhouding van het salaris;
3° de schorsing bij tuchtmaatregel;
4° de terugkeer tot de tijdelijke aanstelling van het
personeelslid dat benoemd is;
5° de
terugzetting van het benoemd personeelslid in een ambt waaraan een lagere
salarisschaal verbonden is;
6° het ontslag;
[7° de afzetting.]
Een
tuchtmaatregel is definitief indien de termijn waarin is voorzien voor het
instellen van een beroep is verstreken, of nadat in beroep een definitieve
beslissing werd genomen.
§ 2.
Feiten uit het privé-leven die geen weerslag hebben op de relatie tussen
de student en het personeelslid of op de werking van de hogeschool, kunnen geen
aanleiding geven tot een tuchtmaatregel vanwege het
hogeschoolbestuur.
Decr.
van 1-7-2011
Art. 79.
De afhouding van het
salaris wordt toegepast gedurende ten hoogste twaalf maanden en mag per maand
niet meer dan één vijfde van het bruto-maandsalaris bedragen.
Art. 80.
De schorsing bij
tuchtmaatregel wordt uitgesproken voor een termijn van ten hoogste
één jaar, die eenmaal verlengd kan worden met een periode van zes
maanden. Het personeelslid wordt uit zijn ambt verwijderd doch blijft in de
administratieve stand waarin het zich bevond op de dag voor de schorsing. De
schorsing heeft de halvering van het bruto-salaris tot gevolg.
Art. 81.
De afhouding of de
halvering van het salaris ingevolge een tuchtmaatregel, mag niet tot gevolg
hebben dat het salaris van het personeelslid wordt verminderd tot een bedrag
lager dan het netto belastbaar bedrag van de werkloosheidsuitkering waarop de
betrokkene recht zou hebben indien hij in het stelsel van de sociale zekerheid
voor werknemers dat voordeel zou genieten.
Art. 82.
Bij de terugkeer tot
de tijdelijke aanstelling blijft het personeelslid in de betrekking die het als
benoemd personeelslid bekleedde de dag voorafgaand aan de tuchtuitspraak en
wordt het geacht te behoren tot de categorie van personeelsleden bedoeld in
artikel 318, 2° . Het personeelslid dat bij tuchtmaatregel is teruggezet
tot de tijdelijke aanstelling, komt slechts opnieuw in aanmerking voor een
benoeming na verloop van twee volledige academiejaren volgend op de uitspraak.
Art. 83.
De terugzetting in
een ambt waaraan een lagere salarisschaal verbonden is, gaat in op de eerste
dag van de maand volgend op de uitspraak. Het personeelslid wordt bezoldigd
volgens de salarissschaal verbonden aan het ambt dat hem bij tuchtmaatregel is
toegewezen.
Art. 84.
In geval van ontslag
bij tuchtmaatregel wordt het personeelslid definitief uit zijn ambt verwijderd
na een opzeggingstermijn waarvan de duur wordt vastgesteld naargelang van het
aantal arbeidsdagen die nodig zijn om aanspraak te hebben op de uitkeringen van
de werkloosheids- en verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering. Tijdens de
opzeggingstermijn wordt het personeelslid beschouwd als tijdelijk aangesteld,
kan het door het hogeschoolbestuur met een andere opdracht worden belast en,
naar rato van de grootte van zijn oorspronkelijke opdracht, worden vervangen.
Het ontvangt de brutowedde verbonden aan het ambt waarin het vast benoemd was.
Het personeelslid kan geheel of gedeeltelijk afstand doen van die
opzeggingstermijn.
Art. 85.
Het personeelslid
tegen wie een tuchtstraf [of een preventieve schorsing] wordt uitgesproken kan
hiertegen, binnen een termijn van vijftien kalenderdagen, beroep instellen bij
een beroepsinstantie. Het hogeschoolbestuur richt een college van beroep inzake
tucht op. Dit college bestaat uit drie leden en drie plaatsvervangende leden,
vreemd aan de hogeschool, waarbij het hogeschoolonderhandelingscomité
moet instemmen met twee van de drie leden en twee van de drie plaatsvervangende
leden; indien er geen instemming wordt bereikt, worden negen kandidaten
voorgedragen door het hogeschoolbestuur en moet er een instemming worden
bereikt over vier kandidaten, waarvan twee effectieve leden en twee
plaatsvervangende leden. Zij worden aangewezen voor een termijn van vier jaar
door het hogeschoolbestuur. De Vlaamse regering bekrachtigt deze aanwijzing.
Decr.
van 9-7-2010
Art. 86.
Wanneer er tegen een
personeelslid een strafrechtelijk onderzoek is ingesteld of wanneer een
personeelslid strafrechtelijk of tuchtrechtelijk wordt vervolgd, en zijn
aanwezigheid onverenigbaar is met het belang van het onderwijs of van de
hogeschool, kan de betrokkene door het hogeschoolbestuur preventief worden
geschorst bij wijze van ordemaatregel.
De
preventieve schorsing is een bewarende maatregel. Het personeelslid blijft
tijdens deze schorsing in de administratieve stand waarin het zich bevond de
dag voor de preventieve schorsing. Tijdens de preventieve schorsing wordt het
personeelslid ontheven van de verplichting om dienstprestaties te leveren.
Art. 87.
De preventieve
schorsing wordt uitgesproken voor een termijn van ten hoogste één
jaar. In geval van strafrechtelijke vervolging voor dezelfde feiten kan het
hogeschoolbestuur deze termijn voor periodes van ten hoogste zes maanden
verlengen zolang de strafrechtelijke procedure loopt.
[Art. 87bis.
Wanneer het personeelslid
strafrechtelijk vervolgd wordt of wanneer het personeelslid tuchtrechtelijk
vervolgd wordt wegens een ernstig vergrijp waarbij het personeelslid op
heterdaad betrapt is of waarvoor er afdoende aanwijzingen zijn, kan het
hogeschoolbestuur bij een in artikel 86 vermelde preventieve schorsing
beslissen tot een inhouding van het salaris. De inhouding mag niet meer
bedragen dan een vijfde van de nettobezoldiging.
Als het
hogeschoolbestuur in aansluiting op de preventieve schorsing geen tuchtstraf
oplegt of als tuchtstraf een blaam oplegt, wordt het ingehouden salaris
uitbetaald aan het betrokken personeelslid.
Als in aansluiting
op een preventieve schorsing met inhouding van salaris een tuchtstraf opgelegd
wordt waar een salarisverlies aan verbonden is, wordt het bedrag van het
tijdens de preventieve schorsing ingehouden salaris in mindering gebracht op
het bedrag van het salarisverlies verbonden aan de tuchtstraf. Als het bedrag
van het ingehouden salaris groter is dan het bedrag van het salarisverlies
verbonden aan de tuchtstraf, wordt het verschil aan het betrokken personeelslid
uitbetaald.]
Decr.
van 9-7-2010
Art. 88.
De Vlaamse regering
kan de verdere procedure betreffende de tuchtregeling en de preventieve
schorsing bepalen. Deze procedure waarborgt de rechten van de verdediging.
Afdeling 4. - Toegang tot de
ambten
Art. 89.
Voor de toegang tot
een ambt van het personeel van de hogescholen gelden de volgende algemene
toelatingsvoorwaarden :
1° onderdaan zijn van
een lidstaat van de [Europese Unie of van de Europese
Vrijhandelsassociatie]¹;
2° de
burgerlijke en politieke rechten genieten;
3°
houder zijn van een vereist bekwaamheidsbewijs;
4° [...]³
5° een gedrag
hebben dat in overeenstemming is met de eisen van het beoogde ambt;
6° voldoen aan de dienstplichtwetten;
7° de lichamelijke geschiktheid bezitten die
vereist is voor het uit te oefenen ambt. [...]²
[ ]¹ Decr. 19-4-1995; [ ]²
Decr. 22-6-2007; [ ]³ Decr.
van 8-5-2009
Art. 90.
In afwijking van
artikel 89, 1° , kan het hogeschoolbestuur in het belang van het onderwijs
en het onderzoek, op grond van een omstandige motivering, ook personen die geen
onderdaan zijn van een lidstaat van de [Europese Unie of van de Europese
Vrijhandelsassociatie]¹ tot lid van het [...]² personeel aanstellen.
[ ]¹ Decr. 19-4-1995; [ ]²
Decr.
van 8-5-2009
[Art. 90bis.
§ 1.
[[Een benoemd personeelslid of een personeelslid bedoeld in artikel 318,
2°, kan na interne of externe vacature aangesteld en benoemd worden in een
ander ambt. Het personeelslid ontvangt de salarisschaal verbonden aan het
andere ambt en is onderworpen aan de statutaire bepalingen verbonden aan dit
ambt.
Een benoemd personeelslid of personeelslid
bedoeld in artikel 318, 2°, dat door ambtswijziging een andere aanstelling
krijgt, behoudt zijn benoeming of zijn overgangsrechten in zijn vorige ambt
zolang het niet benoemd wordt in het andere ambt.
De benoemde personeelsleden blijven, tot zij benoemd zijn in het
nieuwe ambt, inzake ziekteverlof en geldelijke anciënniteit evenwel
onderworpen aan de statutaire bepalingen verbonden aan het ambt waarin zij
benoemd zijn indien deze bepalingen gunstiger zijn.]]
§ 2. De
bezoldiging gebeurt met ingang van het academiejaar 1999-2000 volgens de
modaliteiten die respectievelijk gelden voor de benoemde personeelsleden en de
personeelsleden bedoeld in artikel 318,
2°.]
Decr.18-5-1999;
[[ ]] Decr.
van 20-4-2001
Art. 91.
De bepalingen van
deze afdeling zijn niet van toepassing op de gastprofessoren.
Afdeling 5. - Einde aanstelling en definitieve
ambtsneerlegging
Art. 92.
§ 1.
Een aanstelling eindigt van rechtswege en zonder vooropzeg :
1° bij de terugkeer van de titularis van de betrekking of van
het personeelslid dat hem tijdelijk vervangt;
[1°bis bij
het einde van de aanstelling of van de benoeming van de titularis van de
betrekking of van het personeelslid dat hem tijdelijk
vervangt;]²
2° op het ogenblik dat het
tijdelijk personeelslid wordt benoemd in deze betrekking;
3° [...]³
4° uiterlijk
op het einde van de termijn waarvoor de aanstelling gebeurde;
5° bij pensionering wegens het bereiken van de leeftijdsgrens
[of mits instemming van het hogeschoolbestuur, op het einde van het
academiejaar waarin het personeelslid de leeftijd van 65 jaar heeft
bereikt]¹;
6° bij overlijden;
7° bij ontslag wegens dringende redenen;
8° voor de personeelsleden die niet voldoen
aan de voorwaarden van artikel 89;
9° wanneer
is vastgesteld dat het personeelslid wegens en overeenkomstig de wet, het
decreet of het reglement erkende blijvende arbeidsongeschiktheid niet meer in
staat is zijn ambt naar behoren te vervullen.
[In afwijking van het eerste lid, 5°, kan de aanstelling van het personeelslid na het academiejaar waarin het de leeftijd van 65 jaar bereikt heeft, telkens met maximum een academiejaar en telkens met instemming van het hogeschoolbestuur verlengd worden. De definitieve ambtsneerlegging gaat pas in na het einde van de aanstelling. Het hogeschoolbestuur bepaalt bij reglement de procedure voor een verlenging van de aanstelling.]4
[ ]¹ Decr.
18-5-1999; [ ]² Decr. 14-2-2003; [ ]³ Decr. 22-6-2007; [ ]4 Decr.
van 21-12-2012
§ 2.
Wanneer het hogeschoolbestuur een einde maakt aan de aanstelling, om andere
redenen dan de bepalingen vermeld in § 1, moet het een opzeggingstermijn
in acht nemen, gelijk aan drie maanden per begonnen schijf van vijf jaar
dienstanciënniteit gepresteerd in de betrokken hogeschool of haar
rechtsvoorganger. [De opzeggingstermijn gaat in op de eerste dag van de maand
die volgt op de datum van kennisgeving van de opzegging. Op straffe van
nietigheid moet de kennisgeving van de opzegging het begin en de duur van de
opzeggingstermijn vermelden. De kennisgeving gebeurt door afgifte van een
geschrift aan het personeelslid dat tekent voor ontvangst, ofwel bij
aangetekend schrijven dat uitwerking heeft de derde werkdag na verzending,
ofwel bij deurwaardersexploot.]
De
opzeggingstermijn wordt herleid tot zeven dagen indien het een personeelslid
betreft dat is aangesteld voor een periode van minder dan [twaalf maanden] en
indien dit personeelslid de evaluatie "onvoldoende" heeft gekregen voor het
ambt waarop de evaluatie betrekking heeft.
Decr.
van 4-7-2008
Art. 93.
§ 1.
Een benoeming eindigt van rechtswege en zonder vooropzeg :
1° wanneer het personeelslid niet meer voldoet aan de
voorwaarden vermeld in artikel 89, 1° , 2° en 6° ;
2° wanneer het personeelslid gedurende een ononderbroken
periode van meer dan tien kalenderdagen ongewettigd afwezig blijft;
3° indien het personeelslid zich bevindt in
de gevallen waarin de toepassing van de burgerlijke wetten en van de
strafwetten de ambtsneerlegging ten gevolge heeft;
4° wanneer is vastgesteld dat het personeelslid wegens en
overeenkomstig de wet, het decreet of het reglement erkende blijvende
arbeidsongeschiktheid niet meer in staat is zijn ambt naar behoren te
vervullen;
5° bij pensionering wegens het
bereiken van de leeftijdsgrens [of mits instemming van het hogeschoolbestuur,
op het einde van het academiejaar waarin het personeelslid de leeftijd van 65
jaar heeft bereikt]¹;
6° bij overlijden;
7° bij toepassing van de artikelen 71 en 75;
8° [...]²
[In afwijking van het eerste lid, 5°, kan de benoeming van het personeelslid na het academiejaar waarin het de leeftijd van 65 jaar bereikt heeft, telkens met maximum een academiejaar en telkens met instemming van het hogeschoolbestuur verlengd worden. De definitieve ambtsneerlegging gaat pas in na het einde van de benoeming. Het hogeschoolbestuur bepaalt bij reglement de procedure voor een verlenging van de benoeming.]4
§ 2.
Voor de benoemde personeelsleden geven eveneens aanleiding tot definitieve
ambtsneerlegging :
1° het ontslag als gevolg
van een tuchtmaatregel;
2° indien hij
gedurende twee opeenvolgende academiejaren of vijf keer in zijn loopbaan binnen
de hogeschool de evaluatie "onvoldoende" heeft gekregen voor het ambt waarop de
evaluatie betrekking heeft.
[In deze gevallen wordt een opzeggingstermijn toegekend waarvan de duur gelijk is aan de periode die nodig is om aanspraak te kunnen maken op uitkeringen in het kader van de werkloosheidsreglementering en van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.]³ Tijdens deze opzeggingstermijn
wordt het personeelslid geacht als tijdelijk te zijn aangesteld en kan de
hogeschool het betrokken personeelslid met een andere opdracht belasten. Het
betrokken personeelslid geniet dan het brutosalaris verbonden aan het ambt
waarin het was benoemd. Het personeelslid kan geheel of gedeeltelijk afstand
doen van die opzeggingstermijn.
[§ 3. Het hogeschoolbestuur kan
de benoeming van een personeelslid eveneens beëindigen bij een ontslag om
een dringende reden. In dit geval vindt het ontslag plaats zonder
opzeggingstermijn of verbrekingsvergoeding. Het hogeschoolbestuur betaalt
evenwel de werkgevers- en werknemersbijdragen nodig voor de opname van het
betrokken personeelslid in de werkloosheidsverzekering, de ziekteverzekering
met inbegrip van de sector uitkeringen en de moederschapsbescherming. De duur
van de periode gedekt door de betaling van werkgevers- en werknemersbijdragen
voor de werkloosheidsverzekering en de ziekteverzekering met inbegrip van de
sector uitkeringen mag de duur van de benoeming van het ontslagen personeelslid
niet overschrijden.]²
[ ]¹
Decr.18-5-1999; [ ]² Decr. 13-7-2007; [ ]³ Decr. 13-7-2012; [ ]4 Decr.
van 21-12-2012
[Art. 93bis.
§ 1. De
onderwijsbevoegdheid godsdienst of niet-confessionele zedenleer van
personeelsleden belast met de lesopdracht godsdienst of niet-confessionele
zedenleer eindigt van rechtswege vanaf het ogenblik dat de bevoegde instantie
van de betrokken levensbeschouwing [[...]] daartoe beslist.
Deze beslissing moet uitdrukkelijk gemotiveerd zijn.
§ 2. Het
hogeschoolbestuur bepaalt het opdrachtvolume waarvoor het personeelslid zijn
aanstelling of benoeming behoudt. Bij vermindering van het opdrachtvolume of
volledig ontslag gelden inzake de opzeggingstermijnen de bepalingen van artikel
92, § 2, en artikel 93, § 2, laatste lid. Het hogeschoolbestuur
bepaalt de voorwaarden waaronder de personeelsleden tijdens de
opzeggingstermijn worden
vervangen.]
Decr.
18-5-1999; [[ ]] Decr.
van 8-5-2009
Art. 94.
Het hogeschoolbestuur
kan elk personeelslid zonder opzegging om dringende redenen ontslaan. Onder
dringende redenen wordt verstaan de ernstige tekortkoming die het voortduren
van de aanstelling of benoeming onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt.
Het hogeschoolbestuur meldt het ontslag en de
dringende redenen die er aanleiding toe geven bij een ter post aangetekende
brief aan het betrokken personeelslid, binnen drie werkdagen nadat de feiten
bekend werden bij het hogeschoolbestuur.
Het
betrokken personeelslid kan binnen drie werkdagen te rekenen vanaf de eerste
werkdag na de indiening bij de post van bovenvermelde brief, bij aangetekend
schrijven een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij het college van beroep
inzake tucht bedoeld in artikel 85. Het beroep is niet opschortend. [Het
college van beroep inzake tucht spreekt zich binnen de twintig werkdagen te
rekenen vanaf de eerste werkdag na de indiening van het bezwaarschrift bij de
post uit over de gegrondheid van het ontslag om dringende redenen.]
[Indien het college van beroep inzake tucht het ontslag om
dringende redenen van een benoemd personeelslid ongegrond verklaart, kan het
beslissen tot een preventieve schorsing van het personeelslid, met een
tuchtprocedure tot gevolg. Het personeelslid wordt in dat geval in de
administratieve stand geplaatst waarin het zich de dag voor het ontslag
bevond.]
Voor de berekening van de termijnen
vermeld in dit artikel is de poststempel bewijskrachtig.
[...]
Decr.
van 1-7-2011
Art. 95.
[In de gevallen
vermeld in artikel 92, § 1, 8, artikel 92, § 2, en artikel 93, §
2 en § 3, motiveert het hogeschoolbestuur de beslissing die leidt tot de
beëindiging van de aanstelling of de definitieve
ambtsneerlegging.]
Decr.
van 22-6-2007
[Op
schriftelijk verzoek van het personeelslid deelt het hogeschoolbestuur de
motivatie van een opzeg mee ofwel bij geschrift tegen ontvangstbewijs ofwel bij
aangetekend schrijven.]
Decr.
van 4-7-2008
Art. 96.
Het personeelslid kan
aan de aanstelling of benoeming een einde maken op basis van het vrijwillige
ontslag. Tenzij bij onderlinge overeenkomst een andere termijn wordt
overeengekomen, mag het tijdelijke personeelslid zijn dienst slechts verlaten
met inachtneming van een opzeggingstermijn van ten minste dertig dagen. Voor
het benoemde personeelslid geldt in een dergelijk geval een opzeggingstermijn
van ten minste zestig dagen.
[De opzeggingstermijn gaat in de
eerste dag van de maand die volgt op de kennisgeving van de opzegging. Op
straffe van nietigheid moet de kennisgeving van de opzegging het begin en de
duur van de opzeggingstermijn vermelden. De kennisgeving gebeurt door afgifte
van een geschrift aan het hogeschoolbestuur dat tekent voor ontvangst, ofwel
bij aangetekend schrijven dat uitwerking heeft de derde werkdag na verzending,
ofwel bij deurwaardersexploot.]
Decr.
van 4-7-2008
[Art. 96bis.
ls het hogeschoolbestuur een
aanstelling of benoeming beëindigt zonder inachtneming van de in artikel
92, § 2, en artikel 93, § 2, bedoelde opzeggingstermijn, of zonder
inachtneming van de in artikel 95 bedoelde motivering, moet zij aan het
personeelslid een vergoeding betalen die gelijk is aan het lopend loon dat
overeenstemt hetzij met de duur van de opzeggingstermijn, hetzij met het
resterende gedeelte van die termijn.
Als het personeelslid zijn
aanstelling beëindigt zonder inachtneming van de in artikel 96 bedoelde
opzeggingstermijn, moet het aan het hogeschoolbestuur een vergoeding betalen
die gelijk is aan het lopend loon dat overeenstemt hetzij met de duur van de
opzeggingstermijn, hetzij met het resterende gedeelte van die
termijn.]
Decr.
van 4-7-2008
HOOFDSTUK II. - Onderwijzend
personeel
Afdeling 1. - Algemene
bepalingen
Art. 97.
De bepalingen van dit
hoofdstuk zijn van toepassing op het onderwijzend personeel van de hogescholen,
bezoldigd ten laste van de werkingsuitkeringen verschaft door de Vlaamse
Gemeenschap.
[In afwijking van het eerste lid,
zijn de bepalingen van dit hoofdstuk betreffende de algemeen directeur eveneens
van toepassing op het administratief en technisch personeel van de
hogescholen.]
Decr.
van 14-7-1998
Art. 98.
Voor de berekening
van de dienstanciënniteit :
1° bestaat
het aantal dagen gepresteerd als lid van het onderwijzend personeel, ongeacht
het volume van de opdracht, uit al de kalenderdagen gerekend van het begin tot
het einde van de ononderbroken activiteitsperiode met inbegrip van de
bezoldigde vakantiedagen;
2° mag het aantal
dagen gepresteerd in twee of meer gelijktijdig uitgeoefende ambten nooit meer
bedragen dan het aantal dagen gepresteerd in één ambt dat tijdens
dezelfde periode wordt uitgeoefend;
3° kan
gedurende een academiejaar een dienstanciënniteit van maximaal 360 dagen
worden verworven;
4° worden als diensten
beschouwd, de diensten door het personeelslid gepresteerd in het hoger
onderwijs voor zover ze bezoldigd waren ten laste van de werkingsuitkering
verschaft door de Vlaamse Gemeenschap, met uitzondering van de diensten
gepresteerd in de hoedanigheid van gastprofessor;
5° worden eveneens als diensten beschouwd, de periodes tijdens
welke het personeelslid een verlof geniet overeenkomstig artikel 68 of het zich
in de administratieve stand terbeschikkingstelling bevindt zoals bepaald in
artikel 74, eerste lid, 1° , 2° en 4° .
Art. 99.
De "nuttige
beroepservaring" is de ervaring verworven door de uitoefening van een ambacht,
beroep of artistieke bedrijvigheid. Tenzij uitdrukkelijk anders bepaald, komen
voor de nuttige beroepservaring zowel diensten gepresteerd binnen als buiten
het onderwijs in aanmerking, voor zover zij onderworpen waren aan het stelsel
van de sociale zekerheid. Het hogeschoolbestuur beoordeelt de nuttige
beroepservaring rekening houdend met het [...] ambt aan de hand van door het
personeelslid verstrekt bewijsmateriaal. Voor de berekening van de duur van de
nuttige beroepservaring wordt geen rekening gehouden met de omvang van de in
aanmerking genomen prestaties.
Decr.
van 19-4-1995
[In afwijking van het voorgaande lid kunnen voor de beoordeling
van de nuttige beroepservaring van personeelsleden belast met artistiek
gebonden onderwijsactiviteiten ook diensten in aanmerking genomen worden die
niet onderworpen waren aan het stelsel van de sociale zekerheid.]
Decr.
van 8-7-1996
Art. 100.
[§ 1. De ambten van het onderwijzend personeel van de hogescholen, met uitzondering van de ambten in de studiegebieden Audiovisuele en Beeldende Kunst en Muziek en Podiumkunsten en de ambten aan de Hogere Zeevaartschool, worden in de volgende groepen ingedeeld :
1° groep 1 : praktijklector, hoofdpraktijklector, lector en hoofdlector;
2° groep 2 : assistent en doctor-assistent;
3° groep 3 : docent, hoofddocent, hoogleraar en gewoon hoogleraar.
De ambten van groep 1 kunnen uitsluitend worden verleend in de professionele bacheloropleidingen.
De ambten van groep 2 kunnen uitsluitend worden verleend in de academische opleidingen.
De ambten van groep 3 kunnen zowel in de professionele als in de academische opleidingen worden verleend.
§ 2. De personeelsleden die in het academiejaar 2012-2013 benoemd waren in het ambt van assistent of praktijkassistent verkrijgen vanaf het academiejaar 2013-2014 met behoud van hun anciënniteit een benoeming in het ambt van lector.
De personeelsleden die in het academiejaar 2012-2013 aangesteld waren in het ambt van praktijkassistent verkrijgen vanaf het academiejaar 2013-2014 met behoud van hun anciënniteit een aanstelling in het ambt van lector.
De personeelsleden die in het academiejaar 2012-2013 benoemd waren in het ambt van werkleider verkrijgen vanaf het academiejaar 2013-2014 met behoud van hun anciënniteit een benoeming in het ambt van hoofdlector.
In afwijking van paragraaf 1 en het derde lid van paragraaf 2, behouden de werkleiders die bezoldigd worden met een salarisschaal 528 voor ten hoogste het volume van hun opdracht waarin ze met deze salarisschaal bezoldigd worden, het ambt van werkleider.
Dit ambt van werkleider kan zowel in de professionele als in de academische opleidingen worden verleend.]
Decr.
van 19-7-2013
Afdeling 2. - Samenstelling, taakomschrijving
en opdracht
Art. 101.
[In afwijking van artikel 100 worden de ambten van het onderwijzend personeel in de studiegebieden Audiovisuele en Beeldende Kunst en Muziek en Podiumkunsten en de ambten aan de Hogere Zeevaartschool als volgt ingedeeld :]²
1° groep 1 : de praktijklector,
de hoofdpraktijklector, de lector en de hoofdlector;
2° groep 2 : het assisterend personeel : de assistent, de
doctor-assistent en de werkleider;
3° groep 3
: de docent, de hoofddocent, de hoogleraar en de gewoon hoogleraar.
[De ambten van groep 1 kunnen uitsluitend worden
verleend in de professionele bacheloropleidingen. De lectoren en hoofdlectoren
kunnen ook belast worden met praktijkgericht onderwijs in de academische
bacheloropleidingen.
De ambten van groep 2 kunnen
uitsluitend worden verleend in de academische opleidingen. De
praktijkassistenten, de benoemde assistenten en de werkleiders kunnen ook
belast worden met een opdracht in de professionele
bacheloropleidingen.
De ambten van groep 3 kunnen
zowel in de professionele als in de academische opleidingen worden
verleend.]¹
[ ]¹ Decr. 22-6-2007; [ ]² Decr.
van 19-7-2013
Art. 102.
Het ambt van gewoon
hoogleraar kan slechts toegewezen worden onder de volgende voorwaarden :
1° de betrokken hogeschool is actief op het
vlak van onderzoek door een samenwerkingsakkoord met een Vlaamse universiteit
in het vakgebied of de vakgebieden van de vacature;
2° de kandidaat-gewoon hoogleraar moet ten minste zes jaar
gefungeerd hebben als docent, hoofddocent of hoogleraar aan een hogeschool of
universiteit en er belast geweest zijn met onderzoeksopdrachten. Diensten
gepresteerd als vastbenoemd navorser van het Nationaal Fonds voor
Wetenschappelijk Onderzoek of van andere door de Vlaamse regering erkende
instellingen voor wetenschappelijk onderzoek komen eveneens in aanmerking voor
het bereiken van de vereiste anciënniteit ;
3° de kandidaat-gewoon hoogleraar beantwoordt aan de criteria
die de hoogste wetenschappelijke kwaliteit in het betrokken vakgebied of
vakgebieden garanderen en die beoordeeld worden door een jury bestaande uit
drie gewoon hoogleraren uit drie Vlaamse universiteiten, aangeduid door die
drie universiteiten.
Art. 103.
[Het takenpakket van
de praktijklector, de hoofdpraktijklector, de lector, de hoofdlector, de
docent, de hoofddocent, de hoogleraar en de gewoon hoogleraar bestaat uit
één of meer van de volgende taken : het verstrekken van
onderwijs, begeleidingsopdrachten, projectmatig wetenschappelijk onderzoek,
maatschappelijke dienstverlening, organisatorische taken en administratieve
taken.]
Decr.
van 20-4-2001
Art. 104.
Het assisterend
personeel staat docenten, hoofddocenten, hoogleraren en gewoon hoogleraren bij
en vervult onder hun leiding onderzoeks-, onderwijs- of begeleidingsopdrachten.
In voorkomend geval gebeuren de activiteiten,
verricht in het kader van de voorbereiding van het doctoraatsproefschrift,
onder de leiding van de promotor van de universiteit waaraan gedoctoreerd
wordt.
[Het assisterend personeel kan ten belope
van een gedeeltelijke of volledige opdracht administratieve en/of
organisatorische taken
uitvoeren.]
Decr.
van 20-4-2001
[ [[...]] ]
Decr. 15-7-1997; [[ ]] Decr.
van 19-7-2013
[In de studiegebieden Audiovisuele en Beeldende Kunst en Muziek en Podiumkunsten en aan de Hogere Zeevaartschool kunnen de hogescholen voltijdse of deeltijdse leden van het assisterend personeel met hun akkoord de titel van praktijkassistent verlenen. Deze personeelsleden worden in hoofdzaak belast met taken van praktijkgebonden onderwijs.]
Decr.
van 19-7-2013
Art. 105.
§ 1. De
tijdelijke assistent [met uitzondering van de praktijkassistent zoals bedoeld
in artikel 104]² heeft het recht om ten minste de helft van zijn werktijd
aan de voorbereiding van een doctoraatsproefschrift te besteden. Dit recht
vervalt indien de assistent slechts deeltijds aangesteld is [of indien hij geen
titularis is van zijn betrekking]¹.
[ ]¹ Decr. 19-4-1995; [ ]²
Decr.
van 15-7-1997
§ 2. In
afwijking van § 1 van dit artikel kan de tijdelijke assistent belast met
artistiek gebonden onderwijsactiviteiten enkel aanspraak maken op dit recht op
voorwaarde dat hij bezoldigd wordt volgens de bepalingen vervat in artikel 142,
§ 2.
Art. 106.
[Bij overeenkomst
gesloten tussen een instelling van openbaar nut voor postinitieel onderwijs,
wetenschappelijk onderzoek en wetenschappelijke dienstverlening en een
hogeschool, kan een lid van het personeel van een dergelijke instelling met
zijn instemming belast worden met de uitvoering van opdrachten met inbegrip van
examens aan deze hogeschool. De overeenkomst bepaalt de termijn van de opdracht
en desgevallend de financiële vergoeding die door de hogeschool betaald
wordt aan de instelling waartoe het lid van het personeel
behoort.]
Decr.
van 19-3-2004
Art. 107.
[...]
Decr.
van 9-7-2010
Art. 108.
§ 1. De
functie van algemeen directeur wordt ingenomen ofwel door een personeelslid van
de hogeschool dat met een mandaat van onbepaalde duur belast wordt, ofwel via
externe werving met een contract van onbepaalde duur.
§ 2. Het
personeelslid van de hogeschool dat met het mandaat van algemeen directeur
belast is, behoudt zijn betrekking op de personeelsformatie alsook het recht op
salarisverhoging of op bevordering, op dezelfde wijze als wanneer hij niet met
een mandaat belast was.
Art. 109.
[Een lid van het
onderwijzend personeel uit de groep van lectoren, hoofdlectoren, docenten,
hoofddocenten, hoogleraren en gewoon hoogleraren, of een lid van het
administratief - en technisch personeel vult de functie van departementshoofd
in bij mandaat voor hernieuwbare periodes van vier
jaar.]²
Decr.
van 1-7-2011
[In afwijking van het eerste lid kunnen in de departementen
bevoegd voor de studiegebieden audio-visuele en beeldende kunst, muziek en
dramatische kunst, produktontwikkeling of architectuur, ook personeelsleden uit
de groep van assistenten en werkleiders het mandaat van departementshoofd
uitoefenen.]¹
[Het hogeschoolbestuur
bepaalt bij reglement de voorwaarden en de procedure voor de toekenning van het
mandaat van departementshoofd.]²
[ ]¹ Decr.
19-4-1995; [ ]² Decr.
van 1-7-2011
Art. 110.
Een personeelslid van
de hogeschool oefent de functie van bibliothecaris uit bij mandaat voor
onbepaalde duur. Dit personeelslid kan behoren tot het onderwijzend personeel
of tot het administratief en technisch personeel.
Art. 111.
Het hogeschoolbestuur
bepaalt de opdracht en de taakomschrijving van de leden van het onderwijzend
personeel. De aanwezigheid in de hogeschool is niet vereist gedurende twee
halve dagen per week voor de voltijdse leden van het onderwijzend personeel
[...].
Decr.
van 19-4-1995
Art. 112.
Elke opdracht is
voltijds of deeltijds. Het hogeschoolbestuur bepaalt voor elk lid van het
onderwijzend personeel of zijn opdracht voltijds dan wel deeltijds is. Het
wijst tevens het (de) departement(en) aan waaraan het betrokken personeelslid
verbonden is.
Art. 113.
Tenzij het bepaalde
in artikel 142, § 2 van toepassing is, kunnen de personeelsleden belast
met artistiek gebonden onderwijsactiviteiten enkel worden belast met
onderwijsactiviteiten en met activiteiten in het kader van de ontwikkeling en
de beoefening van de kunsten, zoals bepaald in de zending van de hogescholen.
Art. 114.
Het hogeschoolbestuur
bepaalt bij de vacantverklaring van een betrekking of ze een voltijdse dan wel
deeltijdse opdracht inhoudt, en of ze aanleiding kan geven tot een benoeming.
Tevens bepaalt het hogeschoolbestuur het
deeltijdse karakter van een opdracht wanneer een lid van het onderwijzend
personeel met een voltijdse opdracht ofwel om een deeltijdse opdracht verzoekt
en het hogeschoolbestuur hiermee instemt, ofwel met toepassing van artikel 148
ambtshalve in een deeltijdse opdracht wordt geplaatst.
Art. 115.
[Binnen de ambten van
groep 3 zijn geen onderlinge combinaties mogelijk.]
Decr.
van 8-5-2009
Afdeling 3. - Werving, bevordering en
ambtswijziging
Art. 116.
[§ 1. ]
Het hogeschoolbestuur stelt de leden van het onderwijzend personeel aan en
benoemt ze. De aanstelling of benoeming moet gemotiveerd zijn.
[§ 2. De
leden van het onderwijzend personeel die belast zijn met de
opleidingsonderdelen godsdienst of niet-confessionele zedenleer worden
aangesteld door het hogeschoolbestuur, in consensus met de bevoegde instantie
van de betrokken levensbeschouwing, zoals bedoeld in artikel 77, §
7.]
Decr.
van 18-5-1999
Art. 117.
Het hogeschoolbestuur
kan een vacante betrekking na kandidaatstelling toewijzen door werving, door
bevordering of door ambtswijziging.
Art. 118.
Werving en
ambtswijziging in de ambten bedoeld in artikel 101 kunnen zowel in tijdelijk
als in vast verband gebeuren met uitzondering van het ambt van doctor-assistent
dat steeds tijdelijk is.
Art. 119.
[§ 1.
Het hogeschoolbestuur bepaalt bij reglement de voorwaarden voor aanstelling,
benoeming en uitbreiding van aanstelling of benoeming.
§ 2. Een
werving in een vacante betrekking, met uitzondering van de aanstelling van
minder dan één academiejaar, kan slechts gebeuren na een openbare
vacature en wordt via ten minste twee openbare informatiekanalen
bekendgemaakt.]
Decr.
van 8-5-2009
[Art.119bis.
Een hogeschool kan een vacante
betrekking in het onderwijzend personeel ook invullen via de overname van een
benoemd lid van het onderwijzend personeel van een andere hogeschool. Het
overgenomen personeelslid behoudt bij de overname de salarisschaal en
anciënniteit die het genoot aan de hogeschool waar het benoemd was, tenzij
de overnemende hogeschool het personeelslid in een hogere salarisschaal of
anciënniteit inschaalt.
De overname van een benoemd
personeelslid is niet mogelijk zonder de instemming van het betrokken
personeelslid.]
Decr.
van 1-7-2011
Art. 120.
[In afwijking van
artikel 117 kan het ambt van werkleider slechts door bevordering of
ambtswijziging worden toegewezen.]¹
[De opdracht van een
personeelslid dat al een deeltijds ambt als werkleider bekleedt, kan uitgebreid
worden met vrijstelling van de in artikel 130, eerste lid, 1°, vermelde
anciënniteitsvoorwaarde.]²
[ ]¹
Decr. 19-3-2004; [ ]² Decr.
van 8-5-2009
Art. 121.
Een benoemd
personeelslid dat door ambtswijziging een andere aanstelling krijgt, behoudt
zijn benoeming in zijn vorig ambt zolang hij niet opnieuw benoemd wordt in een
ander ambt.
Art. 122.
§ 1.
Onverminderd de toepassing van artikel 92, § 1, 1° en artikel 126,
wordt het ambt van assistent tijdelijk toegewezen voor een periode van twee
jaar, die driemaal met een periode van twee jaar kan worden verlengd.
Wanneer uitzonderlijke omstandigheden zulks
vergen, kan de assistent voor een bijkomende termijn van één jaar
worden aangesteld. Deze bijkomende termijn is niet hernieuwbaar, behalve bij
zwangerschap of langdurige en ernstige ziekte. Op grond hiervan kan de
assistent van wie het doctoraat ver gevorderd is, zo hij erom verzoekt, voor
een bijkomende termijn van zes maanden tot een jaar worden aangesteld.
[De in artikel 104 bedoelde praktijkassistenten
kunnen voor hernieuwbare termijnen van minimum één jaar en
maximum vijf jaar worden aangesteld. Deze minimumtermijn geldt niet voor
plaatsvervangers van de titularis.]
Decr.
van 15-7-1997
§ 2. [In
afwijking van § 1 kan ten hoogste 25 procent van het aantal assistenten,
uitgedrukt in voltijdse eenheden, worden
benoemd.]
Decr.
van 15-7-1997
[§ 2bis. [[In afwijking van de
bepalingen in § 2, kan het hogeschoolbestuur een lid van het onderwijzend
personeel benoemen in het ambt van assistent indien het personeelslid voldoet
aan één van de hierna vermelde voorwaarden
:
1° het personeelslid heeft de leeftijd van 55 jaar
bereikt, vervult de voorwaarden voor vaste benoeming en is sinds 1 januari 1996
ononderbroken in dienst van de hogeschool als assistent;
2°
het personeelslid heeft op 1 januari 2008 de leeftijd van 55 jaar bereikt en is
op die datum gedurende ten minste zes jaar ononderbroken in de hogeschool in
het ambt van assistent aangesteld.
Indien het personeelslid al
een benoeming heeft in een ander onderwijsniveau, kan het slechts ten belope
van maximaal één voltijdse benoeming vastbenoemd zijn.]]
]
Decr. 22-6-2007; [[ ]]
Decr.
van 4-7-2008
§ 3.
[Alle contracten van het ambt van assistent die door het hogeschoolbestuur
afgesloten zijn tussen 1 januari 1996 en het einde van het academiejaar
1995-1996 kunnen door het hogeschoolbestuur verlengd worden tot het einde van
het academiejaar 1997-1998. Deze verlenging komt niet in aanmerking voor de
periode bedoeld in §
1.]
Decr.
van 15-7-1997
[§ 4. De
aanstellingen in het ambt van assistent die gebeuren na de aanvang van het
academiejaar, kunnen als einddatum het einde van dat academiejaar hebben. In
voorkomend geval komt deze aanstellingsperiode niet in aanmerking voor de
periode bedoeld in §
1.]
Decr.
van 15-7-1997
Art. 123.
[Doctor-assistenten
worden aangesteld voor maximaal twee termijnen van ten hoogste drie
jaar.
De aanstelling voor de tweede periode kan
slechts na een gunstige evaluatie.
Doctor-assistenten die op het einde van het academiejaar 2003-2004
in dienst zijn, kunnen na het beëindigen van de lopende aanstelling, voor
één bijkomende periode van ten hoogste drie jaar aangesteld
worden.
In geval van zwangerschap of langdurige
en ernstige ziekte tijdens de eerste of tweede termijn van het mandaat worden
de doctor-assistenten voor een bijkomende termijn van één jaar
aangesteld.]
Decr.
van 19-3-2004
Art. 124.
[§ 1.]¹
Onverminderd de bepalingen van de [artikelen 122, 123 en 124bis]², gebeurt
elke aanstelling voor hernieuwbare termijnen van ten hoogste zes jaar. De
overeenkomst tot aanstelling bepaalt de termijn waarvoor de aanstelling
gebeurt.
[Het eerste lid is niet van toepassing op
aanstellingen in de ambten van groep 1 en 3 die gebeuren vanaf 1 september
2005.]²
[§ 2. Personeelsleden die reeds
voor meer dan zes opeenvolgende jaren zijn aangesteld in een vacante betrekking
worden tijdig, dat wil zeggen rekening houdend met een overeenkomstig artikel
92, § 2, berekende termijn, in kennis gesteld van het feit dat hun lopende
aanstelling niet wordt hernieuwd.
Worden de bepalingen van het
eerste lid niet of slechts gedeeltelijk in acht genomen, dan wordt
:
1° de aanstelling hernieuwd voor de in het eerste lid
bedoelde termijnen of voor het resterend gedeelte van die termijn,
of
2° een vergoeding uitbetaald die gelijk is aan het
salaris dat overeenstemt met de duur van de overeenkomstig 1° in acht te
nemen termijn.]¹
[ ]¹ Decr.
14-2-2003; [ ]² Decr.
van 15-7-2005
[Art. 124bis.
§ 1. Vanaf het derde
opeenvolgende academiejaar zijn de aanstellingen in vacante betrekkingen in de
ambten van groep 1 en groep 3, zoals bedoeld in artikel 101, eerste lid, ook
deze via ambtswijziging, van onbepaalde duur.
§ 2. Als het hogeschoolbestuur
een einde maakt aan een aanstelling van onbepaalde duur moet het de bepalingen
van artikel 92 in acht nemen. Ingeval een einde wordt gemaakt aan een
aanstelling na ambtswijziging bedoeld in artikel 90bis en 121 wordt voor de
berekening van de opzeggingstermijn enkel rekening gehouden met de periode van
aanstelling na de ambtswijziging.
§ 3. Aanstellingen in vacante
betrekkingen voor bepaalde duur die aanvingen voor 1 september 2005 en waarvan
de duur verstrijkt na 1 oktober 2005, en de hernieuwde aanstellingen in
toepassing van artikel 124, § 2, tweede lid, 1°, blijven ressorteren
onder de bepalingen van artikel 124.
§ 4. Personeelsleden van de in
§ 3 vermelde aanstellingen die na het verstrijken van de duur van deze
aanstellingen opnieuw in een vacante betrekking worden aangesteld, worden voor
onbepaalde duur aangesteld voorzover zij aan de voorwaarden van § 1
voldoen.]
Decr.
van 15-7-2005
Art. 125.
Elke benoeming gaat
in op de eerste dag van een maand volgend op de datum van de benoeming.
Art. 126.
Het hogeschoolbestuur
bepaalt onder welke voorwaarden een lid van het onderwijzend personeel
tijdelijk kan worden vervangen.
Art. 127.
Het hogeschoolbestuur
kan contractueel buiten de personeelsformatie voltijdse en deeltijdse
gastprofessoren [tewerkstellen] voor een periode van maximum vijf jaar.
Opeenvolgende aanstellingen van voltijdse gastprofessoren mogen in ieder geval
de totale duur van vijf opeenvolgende jaren niet overschrijden. Aanstellingen
van deeltijdse gastprofessoren zijn hernieuwbaar.
[In afwijking van het vorige lid kan het hogeschoolbestuur in de
studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst en muziek en dramatische kunst,
contractueel buiten de personeelsformatie voltijdse en deeltijdse
gastprofessoren tewerkstellen voor een periode van onbepaalde duur.]
Decr.
van 14-7-1998
Afdeling 4. - Toegang tot de
ambten
Art. 128.
§ 1. De
bekwaamheidsbewijzen die, behoudens het bepaalde in § 2 van dit artikel,
minimaal vereist zijn voor aanstelling en benoeming in de hierna vermelde
ambten zijn :
1° praktijklector en
hoofdpraktijklector : een diploma van een opleiding van het hoger onderwijs van
één cyclus;
2° lector en
hoofdlector :
- een diploma van de tweede cyclus
van het academisch onderwijs, of
- een diploma van
de tweede cyclus van het hoger onderwijs van academisch niveau;
3° assistent en werkleider :
- een diploma van de tweede cyclus van het academisch onderwijs,
of
- een diploma van de tweede cyclus van het
hoger onderwijs van academisch niveau;
4°
doctor-assistent : een diploma van doctor op proefschrift;
5° docent, hoofddocent, hoogleraar en gewoon hoogle- raar :
een diploma van doctor op proefschrift.
In
afwijking van 5° , worden de personeelsleden in het bezit van het diploma
van burgerlijk ingenieur, burgerlijk ingenieur-architect of bio-ingenieur, voor
zover zij op 1 oktober 1991 in dienst waren in het hoger onderwijs van het
lange type, het hoger kunstonderwijs of het hoger technisch onderwijs van de
derde graad, geacht in het bezit te zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs
voor aanstelling en benoeming in de ambten van docent, hoofddocent en
hoogleraar.
§ 2.
[Voor de artistiek gebonden onderwijsactiviteiten van de studiegebieden
audiovisuele en beeldende kunst, muziek en dramatische kunst, architectuur en
productontwikkeling geldt bij aanstelling en benoeming in de ambten van docent,
hoofddocent, hoogleraar en gewoon hoogleraar als vereist bekwaamheidsbewijs
eveneens een diploma van de tweede cyclus van het academisch onderwijs of van
het hoger onderwijs van academisch niveau, aangevuld met zes jaar nuttige
beroepservaring buiten het onderwijs.]
Decr.
van 20-10-2000
§ 3.
Voor de opleiding nautische wetenschappen geldt als vereist bekwaamheidsbewijs
voor de ambten van docent, hoofddocent en hoogleraar eveneens het brevet van
kapitein ter lange omvaart.
§ 4.
Voor de onderwijsactiviteit "godsdienst" geldt eveneens als vereist
basisbekwaamheidsbewijs voor de ambten van lector en hoofdlector : de
hoedanigheid van bedienaar van de erkende eredienst.
§ 5. De
in deze afdeling vermelde basisbekwaamheidsbewijzen moeten uitgereikt zijn,
hetzij door een Belgische universiteit of door een door een wet of decreet
daarmee gelijkgestelde instelling, of door een door de Staat dan wel door de
Gemeenschap georganiseerde, gesubsidieerde of erkende onderwijsinstelling,
hetzij door een door de Staat of de Gemeenschap ingestelde
examencommissie.
Worden eveneens aangenomen,
buitenlandse diploma's of getuigschriften die krachtens de wet of het decreet
of met toepassing van de Europese richtlijnen of een bilateraal akkoord als
gelijkwaardig erkend zijn.
Art. 129.
§ 1. In
afwijking van artikel 128 kan het hogeschoolbestuur op grond van een omstandige
motivering personen die blijk hebben gegeven van specifieke deskundigheid of
nuttige beroepservaring, tot deeltijds lid van het onderwijzend personeel
aanstellen met vrijstelling van het vereiste bekwaamheidsbewijs op voorwaarde
dat ze verder werkzaam blijven in de relevante beroepssector.
§ 2. Het
hogeschoolbestuur kan de personen die blijk hebben gegeven van nuttige
beroepservaring aanstellen of benoemen tot deeltijds of voltijds lid van het
onderwijzend personeel op voorwaarde dat zij ten minste vijftien jaar nuttige
beroepservaring verworven hebben.
§ 3. De
nuttige beroepservaring bedoeld in § 1 en § 2 moet verworven zijn
door de uitoefening van een ambacht, beroep of artistieke bedrijvigheid buiten
het onderwijs.
§ 4. De
bepalingen van dit artikel zijn niet van toepassing voor een aanstelling of
benoeming in het ambt van gewoon
hoogleraar.
Art. 130.
Voor het toewijzen
van het ambt van hoofdpraktijklector, hoofdlector, werkleider, hoofddocent of
hoogleraar wordt naast de vereiste bekwaamheidsbewijzen zoals bepaald in
artikel 128, een bijkomende anciënniteitsvoorwaarde gesteld. Deze
bijkomende anciënniteitsvoorwaarde moet in voorkomend geval gecumuleerd
worden met de nuttige beroepservaring die een onderdeel vormt van het vereiste
bekwaamheidsbewijs.
1° Bij interne toewijzing
van het ambt van hoofdpraktijklector, hoofdlector, werkleider en hoofddocent
respectievelijk :
- ten minste twee jaar
dienstanciënniteit verworven hebben als praktijklector, lector, benoemd
assistent en docent in de eigen hogeschool.
2° Bij interne toewijzing van het ambt van hoogleraar :
- ten minste twee jaar dienstanciënniteit
verworven hebben als hoofddocent of vier jaar als docent in de eigen
hogeschool.
3° Bij externe werving als
hoofddocent :
- ten minste vier jaar nuttige
beroepservaring buiten het onderwijs verworven hebben, of
-
ten minste twee jaar dienstanciënniteit verworven hebben als docent in een
andere hogeschool of universiteit.
4° Bij
externe werving als hoogleraar :
- ten minste zes
jaar nuttige beroepservaring buiten het onderwijs verworven hebben,
of
- ten minste twee jaar dienstanciënniteit
verworven hebben als hoofddocent of vier jaar docent in een andere hogeschool
of universiteit.
[5° Bij externe werving als
hoofdpraktijklector of als hoofdlector :
- ten minste vier jaar
nuttige beroepservaring buiten het onderwijs verworven
hebben,
- of ten minste twee jaar dienstanciënniteit
verworven hebben als praktijklector of als lector in een andere
hogeschool.]
Het hogeschoolbestuur kan evenwel,
in afwijking van het bepaalde in 3° en 4°, bij een eerste benoeming of
aanstelling in de hogeschool, met een tweederde meerderheid van de uitgebrachte
stemmen, afwijken van de in dit artikel gestelde bijkomende
anciënniteitsvoorwaarden.
Decr.
van 19-3-2004
Art. 131.
Naast de in artikel
128 vastgelegde minimaal vereiste bekwaamheidsbewijzen, kan het
hogeschoolbestuur bij reglement bijkomende voorwaarden opleggen inzake
specialiteit van diploma's en nuttige beroepservaring. Zij neemt deze
bijkomende voorwaarden in het vacaturebericht op.
Art. 132.
De minimaal vereiste
bekwaamheidsbewijzen voor de in dit artikel vermelde mandaten worden
vastgesteld als volgt :
1° algemeen directeur
:
- een diploma van de tweede cyclus van het
academisch onderwijs, of
- een diploma van de
tweede cyclus van het hoger onderwijs van academisch niveau.
2° departementshoofd :
-
een diploma van de tweede cyclus van het academisch onderwijs,
of
- een diploma van de tweede cyclus van het
hoger onderwijs van academisch niveau.
3°
bibliothecaris :
- een diploma van de tweede
cyclus van het academisch onderwijs, of
- een
diploma van de tweede cyclus van het hoger onderwijs van academisch niveau,
aangevuld met het getuigschrift van de
aanvullende studie informatie- en bibliotheekwetenschap of het diploma van
bibliotheekwezen en documentaire informatiekunde.
[In afwijking van het eerste lid, 3° , worden de
personeelsleden in het bezit van een diploma van de tweede cyclus van het
academisch onderwijs of een diploma van de tweede cyclus van het hoger
onderwijs van academisch niveau, aangevuld met de akte van bekwaamheid tot het
houden van een openbare bibliotheek, geacht in het bezit te zijn van het
vereiste bekwaamheidsbewijs om het mandaat van bibliothecaris uit te oefenen,
voor zover zij op 15 januari 1994 in dienst waren in het hoger onderwijs met
volledig leerplan in het ambt van bibliothecaris.]
Decr.
van 19-4-1995
Art. 133.
De Vlaamse regering
bepaalt de bekwaamheidsbewijzen die gelijkgesteld worden met de in deze
afdeling vermelde bekwaamheidsbewijzen.
Art. 134.
De bepalingen van
deze afdeling zijn niet van toepassing op de gastprofessoren.
Afdeling 5. -
Bezoldigingsregeling
Art. 135.
De Vlaamse regering
bepaalt de bezoldigingsregeling van de leden van het onderwijzend personeel van
de hogescholen, met inbegrip van de salarisschalen.
Art. 136.
[§ 1.
De personeelsleden belast met een mandaat, kunnen bezoldigd worden hetzij met
een mandaatsvergoeding, hetzij met een niet verworven salarisschaal.
§ 2.
Behoudens het bepaalde in de artikelen 137 en 138 bepaalt het hogeschoolbestuur
vrij het bedrag van de vergoeding dat het in voorkomend geval aan het vervullen
van een mandaat in de hogeschool kan verbinden. Het salaris, eventuele
mandaatsvergoeding inbegrepen, mag echter maximum 20 % hoger zijn dan het
salaris dat het personeelslid in kwestie zou genieten indien hij niet belast
was met een
mandaat.]
Decr.
van 14-7-1998
[§ 3. [[Het personeelslid dat
gedurende 10 jaren belast was met het mandaat van departementshoofd of
bibliothecaris, verwerft bij beëindiging van zijn mandaat [[[het salaris]]] zoals bedoeld in § 1 definitief en behoudt deze salarisschaal als het zijn
betrekking op de personeelsformatie opnieuw opneemt.]]
]
Decr. 4-4-2003; [[ ]]
Decr. 19-3-2004; [[[ ]]] Decr.
van 21-12-2012
Art. 137.
§ 1. De
bezoldiging van de [algemeen directeur, lid van het onderwijzend
personeel]² bestaat uit :
1° ofwel een
mandaatsvergoeding gelijk aan het verschil tussen het salaris van gewoon
hoogleraar, berekend rekening houdend met de door het personeelslid verworven
geldelijke anciënniteit, en het salaris waarop het personeelslid ingevolge
zijn betrekking op de personeelsformatie recht heeft, en toe te voegen aan dit
salaris;
2° ofwel het salaris van gewoon
hoogleraar [...]¹.
[
]¹ Decr. 14-7-1998; [ ]² Decr.
van 19-3-2004
§ 2.
Wanneer het mandaat van het personeelslid dat belast was met de functie van
algemeen directeur beëindigd is, en wanneer het zijn betrekking op de
personeelsformatie weer opneemt, krijgt het opnieuw de salarisschaal verbonden
aan deze betrekking en vervalt het recht op de vergoeding bedoeld in § 1
[...].
Decr.
van 14-7-1998
[§ 3. In afwijking van § 2
wordt de salarisschaal van gewoon hoogleraar na een mandaatsperiode van tien
jaar definitief en behoudt het personeelslid [[het salaris]] wanneer het
zijn betrekking op de personeelsformatie weer
opneemt.]
Decr. 4-4-2003; [[ ]] Decr.
van 21-12-2012
[§ 4. De dienstjaren, gepresteerd
in het ambt van directeur van de Hogere Zeevaartschool, worden in aanmerking
genomen om de mandaatsperiode van tien jaar te bepalen, vermeld in §
3.]
Decr.
van 20-2-2009
[Art. 137bis.
[[De personeelsleden die op het ogenblik van een fusie belast waren met het mandaat van algemeen directeur en die na de fusie dat mandaat niet langer uitoefenen, worden definitief ingeschaald in de salarisschaal van gewoon hoogleraar wanneer zij hun betrekking in de personeelsformatie van de gefusioneerde hogeschool weer opnemen.]] ]
Decr. 20-4-2001; [[]] Decr.
van 19-7-2013
Art. 138.
De gastprofessoren
kunnen ten hoogste het salaris genieten dat verbonden is aan het ambt van
gewoon hoogleraar. De gastprofessoren hebben daarenboven recht op een
vergoeding voor de werkelijke kosten gemaakt voor hun overkomst en tijdelijk
verblijf.
Art. 139.
Leden van het
onderwijzend personeel die met toepassing van de artikelen 61, 62 en 63 van dit
decreet prestaties verrichten in een andere hogeschool of universiteit, hebben
recht op een vergoeding voor de werkelijke kosten gemaakt voor hun overkomst en
tijdelijk verblijf.
Art. 140.
§ 1.
[Bij de [[inschaling,]] aanstelling of benoeming of bij ambtswijziging schaalt
het hogeschoolbestuur de leden van het onderwijzend personeel of de algemeen
directeur in de overeenstemmende salarisschaal in. Het kan daarbij rekening
houden, geheel of gedeeltelijk, met de verworven nuttige beroepservaring.
[[Voor eenzelfde ambt kan slechts eenmaal een geldelijke
anciënniteitsbijslag op grond van nuttige beroepservaring aangevraagd en
toegekend worden. ]] ]
Decr.18-5-1999; [[ ]]
Decr.
van 20-4-2001
[§ 2.
]¹ Het aantal jaren nuttige beroepservaring dat in aanmerking kan genomen
worden bedraagt ten hoogste tien jaar. [De beperking tot tien jaar nuttige
ervaring geldt niet voor de nuttige beroepservaring opgedaan in de eigen
hogeschool of in de vzw zoals bedoeld in artikel 208, § 1, verbonden aan
de eigen hogeschool.]² Slechts de beroepservaring opgedaan vanaf de
aanvangsleeftijd van de salarisschaal die betrokkene geniet, kan worden
gehonoreerd. Als deze geldelijke anciënniteitsbijslag eenmaal toegekend
wordt, is hij voor het personeelslid definitief verworven en maakt hij deel uit
van het salaris waarop het betrokken personeelslid volgens zijn verworven
geldelijke anciënniteit recht heeft.
[De beperking voor
het in aanmerking nemen van nuttige beroepservaring tot tien jaar is niet van
toepassing op nieuwe personeelsleden die vanaf 1 februari 2011 in een
hogeschool aangesteld of benoemd worden. De toekenning van de nuttige
beroepservaring gebeurt op basis van een gemotiveerde beoordeling van de
doorlopen carrière, de verworven ervaring en de verworven
kwalificaties.
Voor de toepassing van het tweede lid wordt
onder nieuwe personeelsleden verstaan alle personeelsleden die op 1 februari
2011 nog geen benoeming of aanstelling als statutair of contractueel
personeelslid in de betrokken hogeschool
hadden.]³
[ ]¹
Decr. 18-5-1999; [ ]² Decr. 4-7-2008; [ ]³ Decr.
van 1-7-2011
[§ 3.
[[...]] ]
Decr.
18-5-1999; [[ ]] Decr.
van 20-4-2001
[§ 4. ]
In afwijking van § 1 van dit artikel kan voor de personeelsleden die
aangeworven zijn met toepassing van artikel 129, § 2 het aantal jaren
nuttige beroepservaring dat in aanmerking genomen kan worden voor de bepaling
van de geldelijke anciënniteitsbijslag meer dan tien jaar
bedragen.
[§ 5. In
afwijking van § 1 worden de diensten, gepresteerd bij de vzw Studiecentrum
Open Hoger Onderwijs in aanmerking genomen als geldelijke
anciënniteitsbijslag, voorzover ze gepresteerd werden vanaf de
aanvangsleeftijd van de salarisschaal die betrokkene
geniet.]
Decr.
van 18-5-1999
Art. 141.
[§ 1.]
Het hogeschoolbestuur kan gedurende een periode een premie toekennen aan de
leden van het onderwijzend personeel, alsmede aan de algemeen directeur op
basis van persoonlijke verdiensten. Deze premie is te allen tijde herzienbaar
en wordt toegekend op basis van de evaluatie. Deze premie kan in voorkomend
geval gecombineerd worden met de geldelijke anciënniteitsbijslag toegekend
op basis van de verworven nuttige beroepservaring. Het hogeschoolbestuur stelt
de criteria voor het toekennen van premies vast. Deze criteria behoeven het
akkoord van het hogeschoolonderhandelingscomité.
[§ 2.
[[Het hogeschoolbestuur kan aan leden van het onderwijzend personeel die met
hun toestemming tijdelijk belast worden met het leveren van bijkomende
prestaties een persoonlijke vergoeding toekennen. Deze vergoeding bedraagt ten
hoogste 20 % van het jaarsalaris waarop het personeelslid recht heeft ingevolge
zijn inschaling. Het hogeschoolbestuur stelt de criteria vast voor het
toekennen van deze vergoeding.]]
]
Decr. 15-7-1997; [[ ]]
Decr.
van 8-5-2009
[Art. 141bis.
In afwijking van de
wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen, hoofdstuk IV,
artikel 78, eerste lid en in aanvulling van artikel 85 van dezelfde wet, kan
het hogeschoolbestuur leden van het onderwijzend personeel die [[...]] met
pensioen gaan, een vergoeding geven lastens de werkingsuitkering voor zover het
hogeschoolbestuur beslist heeft het betreffend onderwijzend personeelslid een
deel van zijn activiteiten van onderwijs, onderzoek of maatschappelijke
dienstverlening te laten voortzetten. [[...]] ]
Decr. 15-7-1997; [[ ]] Decr.
van 21-12-2012
Art. 142.
§ 1. De
personeelsleden belast met artistiek gebonden onderwijsactiviteiten in de
studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst, en muziek en dramatische kunst,
met uitzondering van de basisopleidingen van één cyclus, krijgen
voor een voltijds of deeltijds ambt van hetzij assistent, werkleider,
doctor-assistent, docent, hoofddocent, hoogleraar of gewoon hoogleraar
bijzondere salarisschalen, vastgesteld door de Vlaamse regering.
§ 2.
Wanneer zij evenwel bij de uitoefening van hun ambt afzien van de toepassing
van artikel 150, krijgen zij mits het hogeschoolbestuur de uitdrukkelijke
toestemming geeft, de gangbare salarisschaal verbonden aan het ambt dat zij
bekleden.
[De toekenning van de gangbare
salarisschaal is geen recht voor het personeelslid, heeft altijd een tijdelijk
karakter en dient jaarlijks geëvalueerd te worden. De gangbare
salarisschaal blijft verworven zolang het personeelslid blijft voldoen aan de
voorwaarden waarbij zij werd toegekend.]
Decr.
van 14-7-1998
[§ 3. In afwijking van § 2
verwerft het personeelslid dat gedurende vier jaar de gangbare salarisschaal
genoot of met genot van de gangbare salarisschaal de leeftijd van 55 jaar heeft
bereikt, het recht om deze salarisschaal verder te blijven
genieten.]
Decr.
van 20-4-2001
Art. 143.
[Het departement
Onderwijs van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap betaalt de salarissen,
in voorkomend geval met inbegrip van het vakantiegeld en de eindejaarstoelage,
de mandaatsvergoedingen, de premies bedoeld in artikel 141, [[de vergoedingen
bedoeld in artikel 141bis]] van de leden van het onderwijzend personeel, met
inbegrip van de gastprofessoren, voor zover zij ten laste van de
werkingsuitkeringen van de hogeschool worden bezoldigd.]
Decr. 19-4-1995;
[[ ]] Decr.
van 15-7-1997
Art. 144.
[§ 1.] Het
onderwijzend personeel van de gesubsidieerde en van de Vlaamse autonome
hogescholen die overeenkomstig artikel 143 hun bezoldiging ontvangen, worden
geacht in de salaristoelageregeling te zijn opgenomen in de zin van artikel 77
van de wet van 20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen.
[§ 2. De leden van het
onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel die hun ambt te
persoonlijker titel hebben behouden, worden geacht in hoofdambt te zijn
bezoldigd.]
Decr.
van 20-4-2001
Art. 145.
De salarissen worden
betaald aan het einde van de maand waarop ze betrekking hebben, met
uitzondering van de maand december waarvoor de betaling gebeurt op de eerste
werkdag van de maand januari van het volgende jaar. De uitbetaling gebeurt op
basis van de gegevens verstrekt door het hogeschoolbestuur en onder zijn
verantwoordelijkheid.
Het departement Onderwijs
van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap of een ander orgaan dat hiermee
door de Vlaamse regering wordt belast, betaalt de kinderbijslagen ten behoeve
van de bovenvermelde personeelsleden.
Art. 146.
[Het
hogeschoolbestuur zorgt voor de uitbetaling van de personeelsleden aangeworven
bij arbeidsovereenkomst, voor de uitbetaling van de vergoedingen bedoeld in de
artikelen 138 en 139, alsmede voor de uitbetaling van de tegemoetkoming in de
vervoerskosten van zijn personeelsleden.]
Decr.
van 19-4-1995
Afdeling 6. -
Cumulatieregeling
Art. 147.
§ 1. De
leden van het onderwijzend personeel belast met een voltijdse opdracht en de
algemeen directeur mogen geen andere beroepsactiviteit of een andere bezoldigde
activiteit uitoefenen dan met toestemming van het hogeschoolbestuur.
§ 2. Het
hogeschoolbestuur stelt jaarlijks de naamlijst op van de voltijdse en van de
deeltijdse leden van het onderwijzend personeel die ten minste een halftijdse
opdracht uitoefenen, en die andere beroepsactiviteiten of bezoldigde
activiteiten uitoefenen die verenigbaar worden geacht met hun opdracht aan de
hogeschool. Tegenover de naam van elk personeelslid wordt de aard en de duur
van de nevenactiviteiten opgegeven, evenals de omvang van de opdracht aan de
hogeschool. In voorkomend geval wordt ook de algemeen directeur op deze lijst
opgenomen. Het hogeschoolbestuur maakt deze lijst openbaar in de hogeschool [...].
Decr.
van 19-7-2013
[§ 3.
Voor de toepassing van dit artikel en van artikel 148 wordt een deeltijdse
opdracht van meer dan 70 procent beschouwd als een voltijdse
opdracht.]
Decr.
van 8-7-1996
Art. 148.
§ 1.
Deeltijds wordt ambtshalve de opdracht van het personeelslid, belast met een
voltijdse opdracht dat een andere beroepsactiviteit of een andere bezoldigde
activiteit uitoefent die een groot deel van zijn tijd in beslag neemt. [Het
procentueel aandeel van een opdracht die ambtshalve deeltijds wordt gesteld,
bedraagt ten hoogste 70 procent.]
Decr.
van 8-7-1996
§ 2. Als
andere beroepsactiviteiten of bezoldigde activiteiten die een groot gedeelte
van de tijd in beslag nemen, worden beschouwd alle activiteiten waarvan de
omvang twee halve dagen per week overschrijdt of die voorkomen op een lijst
vastgesteld door de Vlaamse regering.
§ 3. De
Vlaamse regering kan bij het vaststellen van de lijst ook de voorwaarden en de
procedure vastleggen waaronder het hogeschoolbestuur, bij met reden omklede
beslissing, individueel een afwijking kan toestaan aan een lid van het
onderwijzend personeel dat een bepaalde activiteit uitoefent die voorkomt op
die lijst.
§ 4.
[Het voltijds benoemde lid] van het onderwijzend personeel dat op zijn verzoek
of in toepassing van § 1 van dit artikel ambtshalve in een deeltijdse
opdracht wordt geplaatst verkrijgt, vanaf het ogenblik dat er opnieuw aan de
gestelde voorwaarden voldaan is, en indien betrokkene nog geen zestig jaar oud
is, opnieuw een voltijdse opdracht.
[Dit recht
vervalt als het betrokken lid langer dan [[acht]], al dan niet opeenvolgende
academiejaren, een dergelijke deeltijdse opdracht uitoefent.]
Decr.19-4-1995; [[ ]]
Decr.
van 20-4-2001
Art. 149.
Het hogeschoolbestuur
kan bij wijze van algemeen reglement de lijst van de activiteiten aanvullen die
ambtshalve geacht worden een groot gedeelte van de tijd van het onderwijzend
personeel in beslag te nemen. Het hogeschoolbestuur stuurt hiervan een
afschrift aan de Vlaamse regering via de commissaris van de Vlaamse regering.
Art. 150.
In afwijking van
artikel 148, § 1, wordt niet ambtshalve deeltijds de opdracht van het
personeelslid belast met een voltijdse opdracht van artistiek gebonden
onderwijsactiviteiten van de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst, en
muziek en dramatische kunst bedoeld in artikel 142, § 1, dat een andere
beroepsactiviteit of een andere bezoldigde activiteit uitoefent die een groot
deel van zijn tijd in beslag neemt, voor zover de nevenactiviteiten van
artistieke aard zijn en verband houden met de door het personeelslid verstrekte
onderwijsactiviteiten.
HOOFDSTUK III. - Administratief en technisch
personeel
Afdeling 1. -
Toepassingsgebied
Art. 151.
De bepalingen van dit
hoofdstuk zijn van toepassing op het administratief en technisch personeel van
de hogescholen, bezoldigd ten laste van de werkingsuitkeringen verschaft door
de Vlaamse Gemeenschap.
Afdeling 2. -
Loopbaanstructuur
Art. 152.
De Vlaamse regering
stelt de tabel vast van de loopbaanstructuur van het administratief en
technisch personeel van de hogescholen. Deze tabel bepaalt per niveau waarin
dit personeel wordt ingedeeld, de graden, alsook de toelatings- en
diplomavoorwaarden en de salarisschalen voor elk van deze graden.
Art. 153.
Het administratief en
technisch personeel van de hogescholen bekleedt een graad die voorkomt in de
tabel van de loopbaanstructuur.
Art. 154.
Als diplomavoorwaarde
geldt het bezit van het desbetreffende Belgische diploma of getuigschrift, of
het bezit van een diploma of getuigschrift dat krachtens de wet of het decreet
of met toepassing van de Europese richtlijnen of een bilateraal akkoord daarmee
als gelijkwaardig erkend is.
Afdeling 3. -
Bezoldigingsregeling
Art. 155.
De Vlaamse regering
bepaalt de bezoldigingsregeling van de leden van het administratief en
technisch personeel van de hogescholen.
Art. 156.
[§ 1.
Bij de [[inschaling,]] aanstelling of benoeming of bij ambtswijziging schaalt
het hogeschoolbestuur de leden van het administratief en technisch personeel in
de overeenstemmende salarisschaal in. Het kan daarbij rekening houden, geheel
of gedeeltelijk, met de verworven nuttige beroepservaring. [[Voor eenzelfde
graad kan slechts eenmaal een geldelijke anciënniteitsbijslag op grond van
nuttige beroepservaring aangevraagd en toegekend worden.]] ]
Decr.18-5-1999; [[ ]]
Decr.
van 20-4-2001
[§
2.]¹ Het aantal nuttige jaren beroepservaring dat in aanmerking kan
genomen worden, bedraagt ten hoogste tien jaar. [De beperking tot tien jaar
nuttige ervaring geldt niet voor de nuttige beroepservaring opgedaan in de
eigen hogeschool of in de vzw zoals bedoeld in artikel 208, § 1, verbonden
aan de eigen hogeschool.]² Slechts de beroepservaring opgedaan vanaf de
aanvangsleeftijd van de salarisschaal die betrokkene geniet, kan worden
gehonoreerd. Als deze geldelijke anciënniteitsbijslag eenmaal toegekend
wordt, is hij voor het personeelslid definitief verworven en maakt hij deel uit
van het salaris waarop het betrokken personeelslid volgens zijn verworven
geldelijke anciënniteit recht heeft.
[De beperking voor
het in aanmerking nemen van nuttige beroepservaring tot tien jaar is niet van
toepassing op nieuwe personeelsleden die vanaf 1 februari 2011 in een
hogeschool aangesteld of benoemd worden. De toekenning van de nuttige
beroepservaring gebeurt op basis van een gemotiveerde beoordeling van de
doorlopen carrière, de verworven ervaring en de verworven
kwalificaties.
Voor de toepassing van het tweede lid wordt
onder nieuwe personeelsleden verstaan alle personeelsleden die op 1 februari
2011 nog geen benoeming of aanstelling als statutair of contractueel
personeelslid in de betrokken hogeschool
hadden.]³
[ ]¹
Decr. 18-5-1999; [ ]² Decr. 4-7-2008; [ ]³ Decr.
van 1-7-2011
[§ 3.
[[...]] ]
Decr. 18-5-1999;
[[ ]] Decr.
van 20-4-2001
[§ 4. In
afwijking van § 1 worden de diensten, gepresteerd bij de vzw Studiecentrum
Open Hoger Onderwijs in aanmerking genomen als geldelijke
anciënniteitsbijslag, voor zover ze gepresteerd werden vanaf de
aanvangsleeftijd van de salarisschaal die betrokkene
geniet.]
Decr.
van 18-5-1999
Art. 157.
Het hogeschoolbestuur
kan gedurende een periode een premie toekennen aan de leden van het
administratief en technisch personeel op basis van persoonlijke verdiensten.
Deze premie is te allen tijde herzienbaar en wordt toegekend op basis van de
evaluatie. Deze premie kan in voorkomend geval gecombineerd worden met de
geldelijke anciënniteitsbijslag toegekend op basis van de verworven
nuttige beroepservaring. Het hogeschoolbestuur stelt de criteria voor het
toekennen van premies vast. Deze criteria behoeven het akkoord van het
hogeschoolonderhandelingscomité.
[Het hogeschoolbestuur
kan aan leden van het administratief en technisch personeel die met hun
toestemming tijdelijk belast worden met het leveren van bijkomende prestaties
een persoonlijke vergoeding toekennen. Deze vergoeding bedraagt ten hoogste 20
% van het jaarsalaris waarop het personeelslid recht heeft ingevolge zijn
inschaling. Het hogeschoolbestuur stelt de criteria vast voor het toekennen van
deze vergoeding.]
Decr.
van 8-5-2009
Art. 158.
[§ 1.
De personeelsleden belast met een mandaat kunnen bezoldigd worden hetzij met
een mandaatsvergoeding, hetzij met een niet verworven salarisschaal.
§ 2. Het
hogeschoolbestuur bepaalt vrij het bedrag van de vergoeding dat het in
voorkomend geval aan het vervullen van een mandaat in de hogeschool kan
verbinden. Behoudens het bepaalde in artikel 137 mag het salaris, eventuele
mandaatsvergoeding inbegrepen, maximum 20 % hoger zijn dan het salaris dat het
personeelslid in kwestie zou genieten indien hij niet belast was met een
mandaat.]
Decr.
van 14-7-1998
[§ 3. Na een mandaatsperiode van
tien jaar wordt de salarisschaal zoals bedoeld in § 1 definitief en
behoudt het personeelslid deze salarisschaal wanneer het zijn betrekking op de
personeelsformatie weer
opneemt.]
Decr.
van 19-3-2004
[Art. 158bis.
§ 1. De bezoldiging van de
algemeen directeur, lid van het administratief en technisch personeel, bestaat
uit :
1° ofwel een mandaatsvergoeding gelijk aan het
verschil tussen het salaris van gewoon hoogleraar, berekend rekening houdend
met de door het personeelslid verworven geldelijke anciënniteit, en het
salaris waarop het personeelslid ingevolge zijn betrekking op de
personeelsformatic recht heeft, en toe te voegen aan dit salaris;
2° ofwel het salaris van gewoon
hoogleraar.
§ 2. Wanneer het mandaat van het
personeelslid dat belast was met de functie van algemeen directeur
beëindigd is, en wanneer het zijn betrekking op de personeelsformatie weer
opneemt, krijgt het opnieuw de salarisschaal verbonden aan deze betrekking en
vervalt het recht op de vergoeding bedoeld in § 1.
§ 3. Het personeelslid dat
gedurende 10 jaren belast was met het mandaat van algemeen directeur, verwerft
bij beëindiging van zijn mandaat [[het salaris]] zoals bedoeld in §
1 definitief en behoudt deze salarisschaal als het zijn betrekking op de
personeelsformatie opnieuw opneemt.
]
Decr. 19-3-2004; [[ ]] Decr.
van 21-12-2012
[Art. 158bis/l.
De personeelsleden die op het ogenblik van een fusie belast waren met het mandaat van algemeen directeur en die na de fusie dat mandaat niet langer uitoefenen, worden definitief ingeschaald in de salarisschaal van gewoon hoogleraar wanneer zij hun betrekking in de personeelsformatie van de gefusioneerde hogeschool weer opnemen.]
Decr.
van 19-7-2013
[Art. 158ter.
Het departementshoofd, lid van het
administratief en technisch personeel wordt bezoldigd met hetzij een
mandaatsvergoeding, hetzij een niet verworven salarisschaal. Het
hogeschoolbestuur bepaalt vrij het bedrag van de vergoeding dat aan het
vervullen van het mandaat verbonden is. Het salaris, met inbegrip van een
eventuele mandaatsvergoeding, mag maximaal 20 % hoger zijn dan het salaris dat
het personeelslid zou genieten als het niet belast was met het mandaat van
departementshoofd.
Het personeelslid dat gedurende 10 jaar
belast was met het mandaat van departementshoofd, verwerft bij de
beëindiging van dit mandaat definitief het in het eerste lid vermelde
salaris en behoudt dit salaris als het personeelslid zijn betrekking op de
personeelsformatie weer opneemt.]
Decr.
van 1-7-2011
Art. 159.
[Het departement
Onderwijs van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap betaalt de salarissen,
in voorkomend geval met inbegrip van het vakantiegeld en de eindejaarstoelage,
de mandaatsvergoedingen, de premies bedoeld in artikel 157, van de leden van
het administratief en technisch personeel, voor zover zij ten laste van de
werkingsuitkeringen van de hogeschool worden bezoldigd.]
Decr.
van 19-4-1995
Art. 160.
Het administratief en
technisch personeel van de gesubsidieerde en de Vlaamse autonome hogescholen
die overeenkomstig artikel 159 hun bezoldiging ontvangen, worden geacht in de
weddetoelageregeling te zijn opgenomen in de zin van artikel 77 van de wet van
20 juli 1991 houdende sociale en diverse bepalingen.
Art. 161.
De salarissen worden
betaald aan het einde van de maand waarop ze betrekking hebben, met
uitzondering van de maand december waarvoor de betaling gebeurt op de eerste
werkdag van de maand januari van het volgend jaar. De uitbetaling gebeurt op
basis van de gegevens verstrekt door het hogeschoolbestuur en onder zijn
verantwoordelijkheid.
Het departement Onderwijs
van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap of een ander orgaan dat door de
Vlaamse regering hiermee wordt belast, betaalt de kinderbijslagen ten behoeve
van de bovenvermelde personeelsleden.
Art. 162.
[Het
hogeschoolbestuur zorgt voor de uitbetaling van de personeelsleden aangeworven
bij arbeidsovereenkomst, alsmede voor de uitbetaling van de tegemoetkoming in
de vervoerskosten van zijn personeelsleden.]
Decr.
van 19-4-1995
Afdeling 4. - Toewijzing van
betrekkingen
Art. 163.
Het hogeschoolbestuur
kan, rekening houdend met de behoeften van de hogeschool, betrekkingen intern
of extern vacant verklaren voor de graden waarin in de personeelsformatie van
het administratief en technisch personeel werd voorzien.
De
vacante betrekkingen van het administratief en technisch personeel kunnen
worden toegewezen hetzij door werving, hetzij door bevordering [, hetzij door
ambtswijziging]¹.
[In afwijking van het eerste lid kan
een bevordering of een ambtswijziging in een functie van de onmiddellijk hogere
graad en van de daaropvolgende graad plaatsvinden zonder interne
vacantverklaring en zonder selectie indien dit gebeurt in het kader van een
vooraf door het hogeschoolbestuur bepaalde loopbaanplanning. Deze afwijking
geldt enkel voor de zeer goed functionerende en presterende personeelsleden. De
bevordering of ambtswijziging moet afdoende gemotiveerd worden op basis van een
evaluatie van de door het betrokken personeelslid geleverde
prestaties.
Een eerste bevordering of ambtswijziging in een
leidinggevende functie vindt steeds plaats na een interne vacantverklaring en
selectie.]²
[ ]¹ Decr.
18-5-1999; [ ]² Decr.
van 1-7-2011
Art. 164.
Werving kan gebeuren
in de door het hogeschoolbestuur bepaalde graden van de tabel bedoeld in
artikel 152, mits voldaan is aan de gestelde vereisten.
Het hogeschoolbestuur kan bijzondere toelatingsvoorwaarden of
bijzondere voorwaarden inzake specialiteit van diploma's opleggen naast de in
artikel 152 bedoelde toelatings- en diplomavoorwaarden.
Art. 165.
Werving is mogelijk
in vast of tijdelijk verband, en voor zowel voltijdse als deeltijdse
betrekkingen.
[De omvang van een deeltijds
dienstverband wordt uitgedrukt in een procentueel aandeel van een voltijds
dienstverband. Het procentueel dienstverband moet ten minste 10 % van een
voltijdse aanstelling omvatten en wordt als een veelvoud van vijf uitgedrukt.
Een halve dag per week komt overeen met 10 %. Het betrokken personeelslid
verkrijgt hetzelfde procentueel aandeel van het salaris dat het zou genieten in
een voltijds dienstverband.]²
Het
vacaturebericht vermeldt de graad, de toelatingsvoorwaarden, de
taakbeschrijving, het voltijds of deeltijds dienstverband en het vast of
tijdelijk karakter van de vacante betrekking. Voor interimaire vervangingen en
tijdelijke betrekkingen van minder dan één [jaar]¹ is een
vacantverklaring niet vereist.
[ ]¹ Decr.
19-3-2004; [ ]² Decr.
van 4-7-2008
Art. 166.
[§ 1.
Het hogeschoolbestuur bepaalt bij reglement de voorwaarden voor aanstelling,
benoeming en uitbreiding van aanstelling of benoeming.
§ 2.
Een werving in een vacante betrekking, met uitzondering van de aanstelling van
minder dan één jaar, kan slechts gebeuren na een openbare
vacature en wordt via ten minste twee openbare informatiekanalen
bekendgemaakt.]
Decr.
van 8-5-2009
[§ 3. Personeelsleden die
bezoldigd worden buiten de werkingsuitkeringen van de Vlaamse Gemeenschap
kunnen zonder nieuwe vacature overgeheveld worden naar een betrekking van de
personeelsformatie van het administratief en technisch personeel met behoud van
hun verworven graad, salarisschaal en anciënniteit op voorwaarde dat
:
1° zij geworven werden volgens de procedure die
beantwoordt aan de in § 1 en § 2 bepaalde
wervingseisen;
2° zij de graad, anciënniteit en
salarisschaal bezitten die zij zouden bekomen hebben indien de voorgaande
diensten gepresteerd werden overeenkomstig de wettelijke, decretale en
reglementaire bepalingen van toepassing op het personeel ten laste van de
jaarlijkse
werkingsuitkeringen.]
Decr.
van 4-7-2008
[Art. 166bis.
Een hogeschool kan een vacante
betrekking in het administratief en technisch personeel ook invullen via de
overname van een benoemd lid van het administratief en technisch personeel van
een andere hogeschool. Het overgenomen personeelslid behoudt bij de overname de
salarisschaal en anciënniteit die het genoot aan de hogeschool waar het
benoemd was, tenzij de overnemende hogeschool het personeelslid in een hogere
salarisschaal of anciënniteit inschaalt.
De overname van
een benoemd personeelslid is niet mogelijk zonder de instemming van het
betrokken personeelslid.]
Decr.
van 1-7-2011
Art. 167.
Elke benoeming gaat
in op de eerste dag van een maand volgend op de datum van de benoeming.
Art. 168.
[Het hogeschoolbestuur kan beslissen dat leden van het administratief en technisch personeel die met pensioen zijn een deel van hun activiteiten kunnen voortzetten. Het hogeschoolbestuur kan hiervoor een vergoeding ten laste van de werkingsuitkeringen geven. De beslissing geldt voor maximum een jaar en kan telkens met maximum een jaar verlengd worden.]
Decr.
van 21-12-2012
Afdeling 5. -
Anciënniteiten
Art. 169.
Voor het
administratief en technisch personeel worden de volgende anciënnniteiten
onderscheiden :
1° de
dienstanciënniteit, zijnde de werkelijke diensten die een personeelslid,
ongeacht het volume van de opdracht, gepresteerd heeft in welk ambt ook in een
hogeschool;
2° de graadanciënniteit,
zijnde de werkelijke diensten die een personeelslid, ongeacht het volume van de
opdracht, gepresteerd heeft in een welbepaalde graad binnen de hogeschool;
3° de niveau-anciënniteit, zijnde de
werkelijke diensten die een personeelslid, ongeacht het volume van de opdracht,
gepresteerd heeft in een één of meer graden van eenzelfde niveau
binnen de hogeschool;
4° de
schaalanciënniteit, zijnde de werkelijke diensten die een personeelslid,
ongeacht het volume van de opdracht, gepresteerd heeft in een bepaalde
salarisschaal als personeelslid van de hogeschool. De diensten gepresteerd
terwijl het personeelslid de evaluatie "onvoldoende" bekomen heeft, worden niet
meegerekend.
Het personeelslid wordt geacht
werkelijke diensten te presteren zolang het zich bevindt in een toestand op
grond waarvan het zijn recht op een salaris, of bij gebreke daarvan, zijn
aanspraak op een verhoging in salaris of op een bevordering behoudt.
Afdeling 6. -
Cumulatieregeling
Art. 170.
Een lid van het
administratief en technisch personeel mag vrij onbezoldigde of bezoldigde
nevenactiviteiten, verricht buiten de diensturen, cumuleren met het uitoefenen
van zijn betrekking aan de hogeschool voor zover :
1° de cumulatie-activiteiten het naar behoren vervullen van
zijn opdracht binnen de hogeschool niet verhinderen;
2° de cumulatie-activiteiten niet in strijd zijn met de
waardigheid als lid van het administratief en technisch personeel van de
hogeschool;
3° de cumulatie-activiteiten geen
tegenstrijdigheid van belangen tot gevolg hebben.
Art. 171.
Een lid van het
administratief en technisch personeel mag geen nevenactiviteiten cumuleren
binnen de diensturen, behalve wanneer het nevenactiviteiten betreft die
inherent zijn aan de normale uitoefening van de opdracht waarmee het
personeelslid door de hogeschool werd belast.
Het
hogeschoolbestuur oordeelt of een nevenactiviteit als inherent kan worden
beschouwd.
[Afdeling 7. - Politiek verlof
Art. 171bis.
De leden van het administratief en
technisch personeel worden van ambtswege en zonder dat ze zich eraan kunnen
onttrekken met politiek verlof gezonden voor de uitoefening van de volgende
politieke mandaten :
1° het lidmaatschap van het Europees
of Belgisch Parlement, van een [[Gemeenschaps- of Gewestparlement]], van de
Commissie van de Europese Gemeenschap, van een regering op federaal-,
gemeenschaps- of gewestniveau;
2° het ambt van gouverneur,
vice-gouverneur, adjunct van de gouverneur van Vlaams-Brabant of het mandaat
van lid van het rechtsprekend college, bedoeld in artikel 83quinquies, §
2, van de bijzonder wet van 12 januari 1989 met betrekking tot de Brusselse
instellingen, of van bestendig afgevaardigde of van staatssecretaris in het
Brusselse Gewest, of van burgemeester, schepen of OCMW-voorzitter in een
gemeente van meer dan 50 000 inwoners.
Het politiek verlof van
ambtswege vangt aan op de datum van de eedaflegging voor één van
de bovenvermelde mandaten.
Art. 171ter.
Het hogeschoolbestuur kan de leden
van het administratief en technisch personeel op hun verzoek voor de
uitoefening van een mandaat van burgemeester, schepen of voorzitter van de Raad
voor Maatschappelijk Welzijn van een gemeente, of voorzitter of lid van het
vast bureau van de districtsraad, ongeacht het aantal inwoners, een politiek
verlof toekennen. Het personeelslid kan dit verlof voltijds of halftijds
opnemen.
Art. 171quater.
Voor de toepassing van artikel
171bis wordt het aantal inwoners bepaald overeenkomstig de bepalingen van de
gemeentewet.
Art. 171quinquies.
Gedurende de perioden van politiek
verlof op eigen verzoek of van ambtswege is het personeelslid in de stand
non-activiteit. Het personeelslid heeft tijdens deze periodes geen recht op
salaris. De perioden van politiek verlof tellen echter wel mee voor de
berekening van de geldelijke anciënniteit.
Art. 171sexies.
Het politiek verlof eindigt
uiterlijk op de laatste dag van de maand die volgt op die waarin het mandaat
een einde neemt.
Art. 171septies.
De leden van het administratief en
technisch personeel die een politiek mandaat hebben uitgeoefend zoals bedoeld
in deze afdeling, in de periode tussen 1 januari 1996 en 1 september 2005,
worden geacht een politiek verlof overeenkomstig de bepalingen van deze
afdeling te hebben opgenomen.]
Decr. 15-7-2005; [[
]] Decr.
van 23-6-2006
[HOOFDSTUK IV. - Personeel dat verbonden is aan de academische opleidingen die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd worden in de universiteiten
Afdeling 1. - Toepassingsgebied
Art. 171octies.
De bepalingen van afdeling 2 zijn van toepassing op de volgende personeelscategorieën die bezoldigd worden ten laste van de werkingsuitkeringen, verschaft door de Vlaamse Gemeenschap :
1° de leden van het onderwijzend personeel van groep 2 en 3 en de leden van het administratief en technisch personeel van de hogescholen, die op 1 februari 2013 aangesteld of benoemd zijn in het kader van een academische opleiding die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd wordt in een universiteit;
2° de leden van het onderwijzend personeel van groep 1 die belast zijn met een opdracht van praktijkgericht onderwijs in een academische opleiding, die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd wordt in een universiteit.
De bepalingen van afdeling 3 zijn van toepassing op de contractuele personeelsleden die op het ogenblik van de integratie van de academische opleidingen in een universiteit verbonden zijn aan een dergelijke academische opleiding of tewerkgesteld zijn in het kader van een onderzoeksproject gerelateerd aan een dergelijke academische opleiding.
De bepalingen van afdeling 4 zijn van toepassing op de personeelsleden die op 1 februari 2013 tewerkgesteld zijn in een centrale dienst van de hogeschool of in een departement of andere structurele eenheid waarin zowel academische als professionele opleidingen worden aangeboden, en die aldus niet eenduidig kunnen worden toegewezen noch aan een academische opleiding die met ingang van het academiejaar 2013-2014 integreert in een universiteit, noch aan een professionele opleiding of aan een kunstopleiding. Onder deze groep van personeelsleden bevinden zich :
1° leden van het onderwijzend personeel bezoldigd ten laste van de werkingsuitkeringen en uitsluitend belast met administratieve taken;
2° leden van het administratief en technisch personeel bezoldigd ten laste van de werkingsuitkeringen;
3° contractuele personeelsleden;
4° het opvoedend hulppersoneel;
5° de leden van het administratief en technisch personeel ten laste van de sociale toelage of waarvan de bezoldiging doorgerekend wordt op de sociale toelage van de hogeschool;
6° de contractuele personeelsleden bezoldigd ten laste van de sociale toelage van de hogeschool.
Afdeling 2. - Het integratiekader
Art. 171novies.
Alle leden van het onderwijzend personeel en van het administratief en technisch personeel die op 1 februari 2013 aangesteld of benoemd zijn in het kader van een of meerdere academische opleidingen, die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd worden in een universiteit, of die aan een dergelijke academische opleiding toegewezen zijn, worden opgenomen in de lijst, vermeld in artikel 171decies. Ze maken deel uit van het integratiekader van de desbetreffende hogeschool.
Een personeelslid dat niet opgenomen wil worden in het integratiekader, deelt deze beslissing uiterlijk op 31 januari 2013 mee aan het hogeschoolbestuur. In dat geval beeindigt het hogeschoolbestuur de aanstelling of benoeming van het betrokken personeelslid. Tenzij bij onderlinge overeenkomst een andere afspraak wordt gemaakt, blijft het betrokken personeelslid zijn werkzaamheden aan de hogeschool vervullen tot het einde van het academiejaar 2012-2013. Het hogeschoolbestuur kent aan het personeelslid een opzeggingstermijn toe die ingaat op 1 februari 2013 en waarvan de duur wordt vastgesteld volgens het aantal arbeidsdagen dat vereist is om aanspraak te kunnen maken op uitkeringen in het kader van de werkloosheidsreglementering en van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering. In ieder geval eindigt deze opzeggingstermijn als het betrokken personeelslid de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. Een benoemd personeelslid wordt tijdens de opzeggingstermijn geacht als tijdelijk te zijn aangesteld.
Indien de opzeggingstermijn die aan het personeelslid moet toegekend worden opdat het personeelslid aanspraak zou kunnen maken op uitkeringen in het kader van de werkloosheidsreglementering en van de verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, het einde van het academiejaar 2012-2013 overschrijdt, wordt het betrokken personeelslid op het einde van het academiejaar 2012-2013 onmiddellijk ontslagen met uitbetaling van een opzeggingsvergoeding overeenstemmend met de resterende duur van de opzeggingstermijn die aan het personeelslid werd toegekend.
Art. 171decies.
§ 1. Een hogeschool die academische opleidingen aanbiedt die met ingang van het academiejaar 2013-2014 geïntegreerd worden in een universiteit, stelt een nominatieve lijst vast van alle leden van het onderwijzend personeel en van het administratief en technisch personeel die op 1 februari 2013 aangesteld of benoemd zijn in het kader van, of belast zijn met een opdracht in een of meerdere van dergelijke academische opleidingen. De lijst wordt goedgekeurd door de universiteit die de academische opleidingen integreert. De lijst wordt samen met het akkoord van beide instellingen uiterlijk op 1 april 2013 bezorgd aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs. De commissaris van de Vlaamse Regering bij de betrokken hogeschool, verleent zijn visum op de lijst uiterlijk op 15 juni 2013. De Vlaamse Regering keurt de lijst goed voor 15 juli 2013.
De lijst bevat zowel de titularissen als de personeelsleden die op 1 februari 2013 een titularis vervangen.
In het geval er geen goedgekeurde lijst is op 1 april 2013 stelt de Vlaamse Regering uiterlijk op 15 juli 2013 een lijst samen, op basis van een voorstel van de commissarissen van de Vlaamse Regering bij de betrokken hogeschool en universiteit.
§ 2. De hogeschool informeert de betrokken personeelsleden tijdig en voorziet in een procedure om administratieve onjuistheden recht te zetten. De leden van het hogeschoolonderhandelingscomite krijgen inzage in de lijst. Administratieve onjuistheden kunnen door de hogeschool rechtgezet worden tot op het ogenblik dat de regeringscommissaris zijn visum verleend heeft over de lijst, zoals vermeld in paragraaf 1.
§ 3. In afwijking van paragraaf 1 worden de volgende personeelsleden niet opgenomen in de lijst :
1° de personeelsleden die voltijds ter beschikking zijn gesteld wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen;
2° de personeelsleden die volledig betaald worden via het Centraal Fonds, conform artikel 35 en 36 van het Financieringsdecreet, met uitzondering van de personeelsleden bedoeld in artikel 36, § 1, 6°;
3° de personeelsleden die volledig centraal betaald worden door de Vlaamse Gemeenschap, conform
artikel 37
van het Financieringsdecreet;
4° de personeelsleden van het meester-, vak- en dienstpersoneel, vermeld in artikel 333 van dit decreet;
5° de inkomende personeelsleden die op basis van een samenwerkingsakkoord, vermeld in
artikel 95
van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen of in artikel 106 van dit decreet, een opdracht uitoefenen binnen de hogeschool in het kader van een academische opleiding.
De samenwerkingsovereenkomsten, vermeld in het eerste lid, 5°, kunnen met instemming van de instellingen die de samenwerkingsovereenkomst hebben afgesloten, en de universiteit of universiteiten die de desbetreffende academische opleiding met ingang van het academiejaar 2013-2014 integreren, aangepast worden, rekening houdend met de nieuwe opleidingenstructuur en in het belang van de tewerkstelling van de betrokken personeelsleden.
§ 4. In afwijking van paragraaf 1 kan de hogeschool beslissen om een lid van het onderwijzend personeel van groep 1, dat op 1 februari 2013 belast is met een onderwijsopdracht in een academische bacheloropleiding, niet op te nemen in de lijst als de omvang van de opdracht niet meer bedraagt dan 20 %. De instemming van het betrokken personeelslid en van de universiteit die de opleiding integreert, is daarvoor vereist.
§ 5. In afwijking van paragraaf 1 worden de personeelsleden, vermeld in artikel 171vicies ter, niet opgenomen in de lijst.
§ 6. In afwijking van paragraaf 1 en in het geval dat er een overeenkomst is tussen de hogeschool, de universiteit en het betrokken personeelslid, worden de personeelsleden die verbonden zijn aan een academische opleiding die afgebouwd wordt, niet opgenomen in de lijst. Deze personeelsleden blijven personeelslid van de hogeschool. In deze overeenkomst worden ook de afspraken vastgelegd waardoor het personeelslid zijn opdracht in de opleiding in afbouw verder zet aan de universiteit, dit in het kader van een samenwerkingsovereenkomst overeenkomstig artikel 95 van het Structuurdecreet.
§ 7. De lijst is opgesplitst in onderwijzend personeel enerzijds en administratief en technisch personeel anderzijds en bevat van ieder personeelslid, voor wat betreft de tewerkstelling in het kader van de academische opleidingen, de volgende gegevens :
1° de voor- en achternaam;
2° het stamboeknummer;
3° het ambt, verleend aan een lid van het onderwijzend personeel;
4° de graad, bekleed door een lid van het administratief en technisch personeel;
5° het statuut (aangesteld of benoemd);
6° de aanduiding "titularis" of "vervanger van een titularis";
7° de omvang van de opdracht, verbonden aan het ambt of de graad, in de academische opleidingen, uitgedrukt in procenten, op 1 februari 2013;
8° de werkelijk uitgeoefende omvang van de opdracht, verbonden aan het ambt of de graad, in de betrokken academische opleidingen, uitgedrukt in procenten, op 1 februari 2013, met vermelding van het eventuele verlofstelsel.
Als het betrokken personeelslid meerdere ambten bekleedt in het kader van een academische opleiding, dan worden de verschillende ambten opgenomen in de lijst, samen met het statuut, de omvang van de opdracht en de werkelijk uitgeoefende omvang, verbonden aan de verschillende ambten.
Als het betrokken personeelslid geen titularis van een ambt is, bevat de lijst ook :
1° de voornaam, de achternaam en het stamboeknummer van de titularis die het personeelslid vervangt;
2° de vastgelegde einddatum van de aanstelling.
Art. 171undecies.
Na 1 februari 2013 worden de volgende wijzigingen aangebracht in de lijst, vermeld in artikel 171decies :
1° schrappen van personeelsleden :
a) bij het beëindigen van de aanstelling van rechtswege, op initiatief van de instelling of op eigen initiatief van het personeelslid;
b) bij een definitieve ambtsneerlegging, overeenkomstig artikel 93, of op eigen initiatief van het personeelslid;
c) bij het ter beschikking stellen wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen;
d) bij rangschikking in het universitaire kader, overeenkomstig
hoofdstuk Vbis, afdeling 2,
van het Universiteitendecreet;
e) doctor-assistenten bij niet verlenging van de periode van de aanstelling, of na afloop van de maximale duur van de aanstelling;
f) tijdelijke assistenten bij niet verlenging van de periode van de aanstelling, of na afloop van de maximale duur van de aanstelling, vermeld in artikel 122 van dit decreet;
2° wijzigen van gegevens :
a) verandering van statuut;
b) verandering van ambt;
c) verandering van graad;
d) wijzigingen in de omvang van de opdracht, verbonden aan het ambt of de graad, in de academische opleidingen;
e) wijzigingen in de werkelijk uitgeoefende omvang van de opdracht, verbonden aan het ambt of de graad, in de betrokken academische opleidingen, met vermelding van het verlofstelsel indien van toepassing;
3° toevoegen van personeelsleden :
a) de personeelsleden, vermeld in artikel 171vicies quater, § 2, eerste lid.
Een wijziging in de omvang van de opdracht, zoals vermeld in punt 2°, d), is alleen mogelijk in de volgende gevallen :
1° het hogeschoolbestuur heeft ingestemd met het verzoek van een lid van het onderwijzend personeel om de voltijdse opdracht terug te brengen naar een deeltijdse opdracht, overeenkomstig artikel 114;
2° de opdracht van een lid van het onderwijzend personeel, belast met een voltijdse opdracht, wordt ambtshalve deeltijds, overeenkomstig artikel 148, § 1;
3° het voltijds benoemde lid van het onderwijzend personeel dat op zijn verzoek of ambtshalve in een deeltijdse opdracht wordt geplaatst, verkrijgt opnieuw een voltijdse opdracht overeenkomstig artikel 148, § 4;
4° de uitbreiding van de opdracht door ambtswijziging van een personeelslid dat al een deeltijds ambt als werkleider bekleedt, met vrijstelling van de ancienniteitsvoorwaarde, vermeld in artikel 130, eerste lid, 1°.
De wijzigingen worden door de hogeschool doorgegeven aan het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming volgens de geldende afspraken of regelgeving.
Art. 171duodecies.
§ 1. Een hogeschool kan in het kader van een academische opleiding die met ingang van het academiejaar 2013-2014 integreert in een universiteit, na 1 februari 2013 geen andere personeelsleden aanstellen of benoemen dan de personeelsleden die op dat ogenblik opgenomen zijn in het integratiekader.
In afwijking van het eerste lid kan de hogeschool een personeelslid in het integratiekader tijdelijk vervangen op voorwaarde dat deze vervanging eindigt voor het einde van het academiejaar 2012-2013, in het uiterste geval op 30 september 2013. Deze vervangingen worden niet opgenomen in het integratiekader.
§ 2. Een personeelslid dat op 1 februari 2013 een titularis in een betrekking vervangt en aldus opgenomen is in het integratiekader, kan na beeindiging van die aanstelling niet opnieuw aangesteld worden in het integratiekader.
Art. 171ter decies.
Tot en met 30 september 2013 blijft de hogeschool de werkgever van de personeelsleden in het integratiekader. Met ingang van 1 oktober 2013 worden deze personeelsleden in het integratiekader overgedragen naar de universiteit die de academische opleidingen van de betrokken hogeschool integreert.
De personeelsleden in het integratiekader bevinden zich in de administratieve stand dienstactiviteit, behalve bij een uitdrukkelijke bepaling die het personeelslid van rechtswege of bij beslissing van het hogeschoolbestuur in een andere administratieve stand plaatst.
De rechtspositieregeling, zoals vastgelegd bij of krachtens dit decreet, is, met behoud van de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk, van toepassing op de personeelsleden in het integratiekader. Ze behouden hun hoedanigheid van personeel van het niet-universitaire onderwijs.
Art. 171quater decies.
In afwijking van artikel 101 kan een hogeschool na 1 februari 2013 geen lid van het onderwijzend personeel van groep 1 belasten met praktijkgericht onderwijs in een academische bacheloropleiding die met ingang van het academiejaar 2013-2014 integreert in een universiteit, als dat nog niet het geval was voor die datum, tenzij in het kader van een samenwerkingsovereenkomst overeenkomstig
artikel 95
van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen.
Art. 171quinquies decies.
In afwijking van artikel 104 kan het hogeschoolbestuur na 1 februari 2013 de titel van praktijkassistent niet verlenen aan leden van het assisterend personeel in het integratiekader.
Art. 171sexies decies.
In afwijking van artikel 117 en artikel 163 kan het hogeschoolbestuur na 1 februari 2013 geen vacante betrekking in het integratiekader toewijzen door werving.
Art. 171septies decies.
Artikel 122, § 2, is niet van toepassing op de assistenten in het integratiekader.
Art. 171duodevicies.
In afwijking van artikel 123 kunnen doctor-assistenten in het integratiekader na een gunstige evaluatie voor een derde periode van ten hoogste drie jaar aangesteld worden.
Art. 171undevicies.
Artikel 126 is vanaf 1 februari 2013 niet van toepassing op het onderwijzend personeel in het integratiekader.
Art. 171vicies.
In de overgangsperiode van 1 februari 2013 tot 30 september 2013 kunnen beslissingen ten aanzien van een individueel personeelslid in het integratiekader die fmanciele repercussies hebben na 30 september 2013 uitsluitend genomen worden door het hogeschoolbestuur na akkoord van de universiteit die het personeelslid integreert.
Art. 171vicies semel.
De universiteit en de hogeschool sluiten voor de overgangsperiode van 1 februari 2013 tot en met 30 september 2013 een overeenkomst waarin ten minste de volgende afspraken gemaakt worden :
1° de praktische regeling in verband met beslissingen over individuele personeelsaangelegenheden van personeelsleden in het integratiekader;
2° de praktische afhandeling van de personeelsdossiers in het integratiekader;
3° afspraken over de uitwisseling van gegevens van de personeelsleden in het integratiekader;
4° afspraken over de behandeling van mogelijke conflicten tussen de universiteit en de hogeschool over personeelsleden in het integratiekader.
Afdeling 3. - Contractuele personeelsleden verbonden aan een academische opleiding die met ingang van het academiejaar 2013-2014 integreert in een universiteit of aan een onderzoeksproject gerelateerd aan een dergelijke academische opleiding
Art. 171vicies bis.
De arbeidsovereenkomst van de contractuele personeelsleden die op het ogenblik van de integratie verbonden zijn aan een academische opleiding die met ingang van het academiejaar 2013-2014 integreert in een universiteit, of aan een onderzoeksproject gerelateerd aan een dergelijke academische opleiding, wordt met ingang van 1 oktober 2013 overgenomen door de desbetreffende universiteit.
De hogeschool kan na 1 februari 2013 geen contractuele personeelsleden aanwerven voor de academische opleidingen die met ingang van het academiejaar 2013-2014 integreren in een universiteit of voor onderzoeksprojecten gerelateerd aan een dergelijke academische opleiding, tenzij :
1° het contract van het betrokken personeelslid afloopt voor het einde van het academiejaar 2012-2013, en uiterlijk op 30 september 2013; of
2° de universiteit hiertoe haar akkoord gegeven heeft.
Afdeling 4. - Personeelsleden die op 1 februari 2013 niet eenduidig kunnen toegewezen worden noch aan een academische opleiding die met ingang van het academiejaar 2013-2014 integreert in een universiteit, noch aan een professionele opleiding of aan een kunstopleiding
Art. 171vicies ter.
§ 1. Een hogeschool die academische opleidingen aanbiedt die met ingang van het academiejaar 2013-2014 integreren in een universiteit, stelt een nominatieve lijst op van de personeelsleden die op 1 februari 2013 tewerkgesteld zijn in een centrale dienst of in een gemengd departement of gelijkaardige structurele indeling en die niet eenduidig kunnen worden toegewezen noch aan een academische opleiding die integreert in een universiteit, noch aan een kunstopleiding of aan een professionele opleiding, en die niet opgenomen worden in het integratiekader. De lijst is opgesplitst in de volgende vier deellijsten :
1° een deellijst die de leden van het administratief en technisch personeel bevat, bezoldigd ten laste van de werkingsuitkeringen;
2° een deellijst die de leden van het onderwijzend personeel bevat die belast zijn met administratieve taken en bezoldigd zijn ten laste van de werkingsuitkeringen;
3° een deellijst die de contractuele personeelsleden bevat, in zoverre de arbeidsovereenkomst van deze personeelsleden niet afloopt voor 1 oktober 2013;
4° een deellijst die het opvoedend hulppersoneel bevat;
5° een deellijst die de leden van het administratief en technisch personeel bevat waarvan de bezoldiging doorgerekend wordt op de sociale toelage van de hogeschool;
6° een deellijst die de contractuele personeelsleden bevat bezoldigd ten laste van de sociale toelage van de hogeschool.
De lijst wordt goedgekeurd door de universiteit die de academische opleidingen integreert. De lijst wordt samen met het akkoord van beide instellingen uiterlijk op 1 april 2013 bezorgd aan de Vlaamse minister, bevoegd voor het onderwijs. De commissaris van de Vlaamse Regering bij de betrokken hogeschool verleent zijn visum op de lijst uiterlijk op 15 juni 2013. De Vlaamse Regering keurt de lijst goed voor 15 juli 2013.
De lijst bevat zowel de titularissen als de plaatsvervangers die op 1 februari 2013 een titularis vervangen.
In het geval er geen goedgekeurde lijst is op 1 april 2013 stelt de Vlaamse Regering uiterlijk op 15 juli 2013 een lijst samen, op basis van een voorstel van de commissarissen van de Vlaamse Regering bij de betrokken hogeschool en universiteit.
§ 2. De hogeschool informeert de betrokken personeelsleden tijdig en voorziet in een procedure om administratieve onjuistheden recht te zetten. De leden van het hogeschoolonderhandelingscomite krijgen inzage in de lijst. Administratieve onjuistheden kunnen door de hogeschool rechtgezet worden tot op het ogenblik dat de regeringscommissaris zijn visum verleend heeft over de lijst, vermeld in paragraaf 1.
§ 3. In afwijking van paragraaf 1 worden de personeelsleden, vermeld in artikel 171decies, § 2, niet opgenomen in de lijst.
§ 4. De lijst bevat van ieder personeelslid de volgende gegevens :
1° de voor- en achternaam;
2° het stamboeknummer, indien van toepassing;
3° de graad, bekleed door het personeelslid;
4° het statuut (aangesteld of benoemd), indien van toepassing;
5° de aanduiding "titularis" of "vervanger van een titularis";
6° de omvang van de opdracht, verbonden aan de graad, uitgedrukt in procenten, op 1 februari 2013;
7° de werkelijk uitgeoefende omvang van de opdracht, verbonden aan de graad, uitgedrukt in procenten, op 1 februari 2013, met vermelding van het eventuele verlofstelsel.
Als het betrokken personeelslid geen titularis is, bevat de lijst ook :
1° de voornaam, achternaam en het stamboeknummer van de titularis die het personeelslid vervangt;
2° de vastgelegde einddatum van de aanstelling.
Art. 171vicies quater.
§ 1. De personeelsleden die opgenomen zijn in de lijst, vermeld in artikel 171vicies ter, blijven personeelsleden van de hogeschool. Op de leden van het administratief en technisch personeel en op de leden van het onderwijzend personeel blijft de rechtspositieregeling, zoals vastgelegd bij of krachtens dit decreet, van toepassing.
§ 2. Mits instemming van het betrokken personeelslid, de hogeschool en de universiteit kunnen leden van het administratief en technisch personeel en van het onderwijzend personeel, opgenomen in een deellijst, vermeld in artikel 171vicies ter, 1° en 2°, overgedragen worden naar het integratiekader.
Met instemming van het betrokken personeelslid kunnen leden van het administratief en technisch personeel en van het onderwijzend personeel, opgenomen in een deellijst, vermeld in artikel 171vicies ter, 1° en 2°, gerangschikt worden in het universitaire kader, overeenkomstig de bepalingen vermeld in hoofdstuk Vbis, afdeling 2, van het Universiteitendecreet.
Met instemming van het betrokken personeelslid en de hogeschool kan de universiteit het arbeidscontract overnemen van een contractueel personeelslid, opgenomen in de deellijst, vermeld in artikel 171vicies ter, 3°.
Art. 171vicies quinquies.
Na 1 februari 2013 kunnen de volgende wijzigingen aangebracht worden in de lijst, vermeld in artikel 171vicies ter :
1° schrappen van personeelsleden :
a) bij het beeindigen van de aanstelling van rechtswege, op initiatief van de instelling of op eigen initiatief van het personeelslid;
b) bij een definitieve ambtsneerlegging, overeenkomstig artikel 93, of op eigen initiatief van het personeelslid;
c) bij het ter beschikking stellen wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen;
d) bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst;
e) bij rangschikking in het universitaire kader, overeenkomstig hoofdstuk Vbis, afdeling 2, van het Universiteitendecreet;
f) bij een wijziging van het takenpakket binnen de hogeschool, waarbij het personeelslid volledig toegewezen wordt aan een professionele opleiding of aan een kunstopleiding binnen een School of Arts;
g) bij opname in het integratiekader, zoals bedoeld in artikel 171vicies quater;
h) bij overname van de arbeidsovereenkomst door de universiteit, zoals bedoeld in artikel 171vicies quater;
2° wijzigen van gegevens :
a) verandering van statuut;
b) verandering van graad;
c) wijzigingen in de werkelijk uitgeoefende omvang van de opdracht, verbonden aan de graad.
De wijzigingen worden door de hogeschool doorgeven aan het Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming volgens de geldende afspraken of regelgeving. De Vlaamse Regering maakt jaarlijks een aangepaste lijst kenbaar die de situatie op 1 januari van dat jaar weergeeft.
Art. 171vicies sexies.
De hogeschool en universiteit werken in gezamenlijk overleg een regeling uit voor de personeelsleden, vermeld in artikel 171vicies ter. Die overeenkomst bevat minimaal :
1° de opdracht, de taakomschrijving en de organisatorische eenheid waar het betrokken personeelslid zijn opdracht uitvoert;
2° de manier waarop de personeelskosten verdeeld worden tussen de hogeschool en de universiteit;
3° het bedrag van de werkingsuitkering van de universiteit dat jaarlijks toegevoegd wordt aan de werkingsuitkering van de hogeschool voor het dekken van de personeelskosten, vermeld in punt 2.
De overeenkomst wordt voor 15 juli 2013 ter kennisgeving voorgelegd aan de Vlaamse Regering.
Jaarlijks kan een aangepaste of nieuwe overeenkomst voor 15 juli ter kennisgeving voorgelegd worden aan de Vlaamse Regering.
Art. 171vicies septies.
Bij gebrek aan een overeenkomst, vermeld in artikel 171vicies sexies, wordt de volgende regeling toegepast :
1° in de periode vanaf het begrotingsjaar 2014 tot en met het begrotingsjaar 2019 :
a) de personeelskosten van de personeelsleden opgenomen in de lijst, vermeld in artikel 171vicies ter worden jaarlijks verdeeld naar rato van het aantal financieringspunten van de academische opleidingen die met ingang van het academiejaar 2013-2014 integreren in de universiteit, berekend voor het begrotingsjaar 2011, in de hogeschool ten opzichte van het aantal financieringspunten in de professionele opleidingen en de kunstopleidingen;
b) het bedrag van de kosten berekend op basis van het aandeel van de academische opleidingen, vermeld in punt 1°, a) wordt in het begrotingsjaar 2014 afgetrokken van de werkingsuitkering van de universiteit, berekend conform artikel 32 van het Financieringsdecreet, en toegevoegd aan de werkingsuitkering van de hogeschool;
c) vanaf het begrotingsjaar 2015 wordt het bedrag van de kosten berekend op basis van het aandeel van de academische opleidingen, vermeld in punt 1°, b), afgebouwd overeenkomstig het volgende schema :
2015 | 92,5 % van het berekende bedrag |
2016 | 85 % van het berekende bedrag |
2017 | 77,5 % van het berekende bedrag |
2018 | 70 % van het berekende bedrag |
2019 | 62,5 % van het berekende bedrag |
d) vanaf het begrotingsjaar 2015 wordt het bedrag van de personeelskosten jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de indexformule vermeld in artikel 9, § 5, van het Financieringsdecreet;
2° in het begrotingsjaar 2019 wordt, op basis van de wijzigingen aangebracht aan de lijst, overeenkomstig artikel 171vicies quinquies, een geactualiseerde lijst vastgesteld van de niet eenduidig toewijsbare personeelsleden. Deze lijst wordt vanaf het begrotingsjaar 2020 jaarlijks aangepast aan de wijzigingen vermeld in artikel 171vicies quinquies;
3° in de periode vanaf het begrotingsjaar 2020 tot en met het begrotingsjaar 2024 :
a) vanaf het begrotingsjaar 2020 worden de personeelskosten van de personeelsleden
opgenomen op de jaarlijks geactualiseerde lijst verdeeld overeenkomstig de regeling, vermeld in 1°, a);
b) vanaf het begrotingsjaar 2020 wordt het bedrag van de kosten berekend op basis van het aandeel van de academische opleidingen, vermeld in punt 3°, a), afgebouwd overeenkomstig het volgende schema :
2020 | 100 % van het berekende bedrag, tenzij het aldus berekende bedrag groter is dan het bedrag berekend voor het begrotingsjaar 2019. In dat geval wordt het bedrag berekend voor het begrotingsjaar 2019 genomen. |
2021 | 80 % van het berekende bedrag |
2022 | 60 % van het berekende bedrag |
2023 | 40 % van het berekende bedrag |
2024 | 20 % van het berekende bedrag |
c) vanaf het begrotingsjaar 2020 wordt het bedrag van de personeelskosten jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de indexformule vermeld in artikel 9, § 5, van het Financieringsdecreet.
Die regeling gaat in vanaf het begrotingsjaar 2014. De financieringspunten zijn de financieringspunten, berekend overeenkomstig artikel 14 van het Financieringsdecreet, berekend voor het begrotingsjaar 2011.
De Vlaamse Regering kan de percentages vermeld in 3°, b), aanpassen.
Art. 171duodetricies.
De assistenten die niet opgenomen zijn in het integratiekader of toegewezen aan een School of Arts behouden hun ambt van assistent ten persoonlijken titel.]
Decr.
van 13-7-2012
TITEL IV. - Financiering en beheer van de
hogescholen
HOOFDSTUK I. - Financiering van de werking van de
hogescholen
Art. 172 t.e.m. 177.
[...]
Decr.
van 14-3-2008
Afdeling 5. - Berekening
financiering
Art. 178.
[...]
Decr.
van 14-3-2008
Art. 179.
[...]
Decr.
van 14-3-2008
[12° [[SLO is bestemd voor de financiering van de
initiële lerarenopleiding van academisch niveau en de initiële
lerarenopleiding dans en met ingang van het academiejaar 2007-2008 ook voor de
specifieke lerarenopleidingen van de hogescholen. De specifieke
lerarenopleidingen voor de houders van een professioneel bachelordiploma, met
uitzondering van de specifieke lerarenopleiding dans, worden slechts
gefinancierd mits goedkeuring door de Vlaamse Regering van een strategisch
beleidsplan van een Expertisenetwerk of regionaal platform dat de organisatie
en ontwikkeling van de specifieke lerarenopleidingen en de kwaliteitszorg
beschrijft.
De Vlaamse Regering houdt hierbij
rekening met de volgende criteria inzake macrodoelmatigheid : het aanbod van
specifieke lerarenopleidingen in het Expertisenetwerk en het aantal studenten
in deze specifieke lerarenopleidingen. De Vlaamse Regering kan hierbij het
advies inwinnen van de Erkenningscommissie.
In
2007 ontvangen de hogescholen voor de organisatie van de specifieke
lerarenopleidingen gezamenlijk een bedrag van 883.859 euro. Vanaf 2008 is dit
bedrag gelijk aan [[[1.362.083,04]]]² euro.
Voor het
begrotingsjaar 2007 gebeurt de verdeling pro rata de in het academiejaar
2004-2005 uitgereikte diploma's in de lerarenopleiding. Vanaf het
begrotingsjaar 2008 gebeurt de verdeling pro rata de in het voorlaatst
afgelopen academiejaar verworven credits in de
lerarenopleiding.
Deze bedragen worden jaarlijks
aangepast op de wijze bepaald in [[[artikel 9, § 5,
van het decreet betreffende de financiering van de werking van de hogescholen
en de universiteiten in Vlaanderen]]]¹.
Vóór het begrotingsjaar [[[2012]]]¹ wordt deze
financieringswijze geëvalueerd.]]
]
Decr. 16-4-1996; [[ ]] Decr.
15-12-2006; [[[ ]]]¹ Decr. 1-7-2011; [[[ ]]]² Decr.
van 20-12-2013
[...]
Decr.
van 14-3-2008
Art. 180 en 181.
[...]
Decr.
van 14-3-2008
[Art. 181bis.
§ 1.
Het bedrag [[bestemd voor de financiering van de personeelsleden van de
hogescholen, ter beschikking gesteld wegens persoonlijke aangelegenheden
voorafgaand aan het rustpensioen,]] is gelijk aan de som van volgende bedragen
:
1° de geraamde kosten van de wachtgelden
van de personeelsleden van de hogescholen, ter beschikking gesteld wegens
persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen, met uitzondering
van die personeelsleden waarvan sprake in 2° , te betalen tijdens het
begrotingsjaar;
2° dat deel van de
wachtgelden die de personeelsleden die genieten van een terbeschikkingstelling
wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen in het
speciale overgangsstelsel, ontvangen hebben in het academiejaar dat tijdens het
vorige begrotingsjaar werd afgesloten, dat overeenkomt met 62,5 procent van hun
laatste brutoactiviteitssalaris.
§ 2. De
hogescholen ontvangen vanaf het begrotingsjaar 1998 het bedrag vermeld in
§ 1, 2°.]
Decr. 15-7-1997; [[
]] Decr.
van 4-4-2003
[§ 3.
[[...]]
§ 4. [[...]] ]
Decr. 22-12-2000; [[ ]]
Decr.
van 30-6-2006
Art. 182 t.e.m. 185.
[...]
Decr.
van 14-3-2008
Art. 186 en 187.
[...]
Decr.
van 4-4-2003
Art. 188 t.e.m. 190.
[...]
Decr.
van 14-3-2008
[Art. 190bis.
[[§ 1. In het begrotingsjaar 2012 ontvangen de hogescholen een bedrag van 10,708 miljoen euro voor het praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek. Dit bedrag is op indexniveau 2011 en wordt vanaf het begrotingsjaar 2012 geïndexeerd aan de hand van de formule, vermeld in
artikel 9, § 5,
van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en universiteiten in Vlaanderen.
§ 2. Het bedrag, vermeld in paragraaf 1, wordt in het begrotingsjaar 2012 vermeerderd met een bedrag van 100.000 euro.
§ 3. De bedragen, verkregen na toepassing van paragraaf 1 en 2, worden verdeeld onder de hogescholen op basis van de som van :
1° 100 procent van het aantal opgenomen studiepunten in de initiële professionele bacheloropleidingen, berekend conform artikel 11 van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en universiteiten in Vlaanderen;
2° 50 procent van het gemiddeld aantal opgenomen studiepunten over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2 waarvoor studenten zich hebben ingeschreven in een diploma-contract voor bachelor-na-bacheloropleidingen.
§ 4. De toegekende bedragen worden door de hogescholen besteed aan het dekken van zowel kosten voor het opzetten van een organieke ondersteuningsstructuur als de kosten verbonden met de uitvoering van de projecten van praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek in het kader van het professioneel hoger onderwijs.
De hogeschool stelt samen met de associatie waartoe ze behoort een onderzoeksreglement op. Dat reglement bevat ten minste de volgende elementen :
1° de looptijd van de projecten;
2° de (voorwaarden voor de) wetenschappelijke ondersteuning van de projecten;
3° de methodologie die gevolgd wordt bij de ex-ante-evaluatie van de ingediende voorstellen, de ex-postevaluatie van de uitgevoerde projecten en eventueel de tussentijdse evaluatie van de projecten die in uitvoering zijn.]] ]
Decr. 4-4-2003; [[ ]] Decr.
van 13-7-2012
Art. 190ter t.e.m.
195quater.
[...]
Decr.
van 14-3-2008
HOOFDSTUK II. - Financiering van de
investeringen
Afdeling 1. - Investeringen
Art. 196.
[§ 1. Vanaf het begrotingsjaar 2014 wordt het basisbedrag van de investeringsmachtigingen voor de hogescholen vastgelegd op 24.736.000 euro, te verdelen als volgt :
1° voor de publiekrechtelijke hogescholen : 10.401.000 euro;
2° voor de vrije gesubsidieerde hogescholen : 14.335.000 euro.
De verdeling per hogeschool wordt vastgelegd als volgt :
Investeringsmachtigingen 2014 (prijsniveau 2013) Vrije gesubsidieerde hogescholen
|
Arteveldehogeschool | 1.445.098 |
LUCA School of Arts | 1.240.061 |
Karel de Grote Hogeschool - Katholieke Hogeschool Antwerpen | 1.555.028 |
Katholieke Hogeschool Vives Noord | 597.332 |
Thomas More Kempen | 1.342.257 |
Katholieke Hogeschool Leuven | 953.896 |
Katholieke Hogeschool Limburg | 1.091.071 |
Thomas More Mechelen | 1.094.382 |
Katholieke Hogeschool Sint-Lieven | 1.622.827 |
Katholieke Hogeschool Vives Zuid | 1.267.790 |
Thomas More Antwerpen | 627.831 |
GROEP T - Internationale Hogeschool Leuven | 529.851 |
HUB-EHSAL | 967.376 |
Totaal | 14.335.000 |
Investeringsmachtigingen 2014 (prijsniveau 2013)
Publiekrechtelijke hogescholen
|
Erasmushogeschool Brussel | 1.115.855 |
Artesis Plantijn Hogeschool Antwerpen
| 2.708.251 |
Hogeschool Gent | 3.863.621 |
Hogeschool West-Vlaanderen | 1.201.431 |
Hogeschool PXL | 1.511.842 |
XIOS Hogeschool Limburg | 646.645 |
Totaal
| 10.401.000 |
§ 2. In het kader van de integratie van de academische hogeschoolopleidingen in de universiteiten wordt het bedrag van 24.736.000 euro aan investeringsmachtigingen voor het begrotingsjaar 2014 in het begrotingsjaar 2024 verminderd tot 18.799.329 euro.
Deze vermindering met 5.963.671 euro wordt gelijkmatig gespreid over de periode 2015-2024 (jaarlijkse vermindering met telkens 10%) en wordt als volgt vastgelegd :
Begrotingsjaar | Vrije gesubsidieerde
hogescholen | Publiekrechtelijke
hogescholen | Totaal |
2015 |
14.031.271 | 10.111.062 | 24.142.333 |
2016 | 13.727.542 | 9.821.124 | 23.548.666 |
2017 | 13.423.813 | 9.531.185 | 22.954.998 |
2018 | 13.120.085 | 9.241.247 | 22.361.332 |
2019 | 12.816.356 | 8.951.309 | 21.767.665 |
2020 | 12.512.627 | 8.661.371 | 21.173.998 |
2021 | 12.208.898 | 8.371.433 | 20.580.331 |
2022 | 11.905.169 | 8.081.494 | 19.986.663 |
2023 | 11.601.440 | 7.791.556 | 19.392.996 |
2024 | 11.297.711 | 7.501.618 |
18.799.329
|
§ 3. De investeringsmachtigingen, zoals vastgelegd in paragraaf 1, worden onder de hogescholen als volgt verdeeld :
1° de investeringsmachtigingen van 2014 per hogeschool, zoals vastgelegd in paragraaf 1, worden in de periode 2015-2024 per hogeschool gelijkmatig verminderd met 10 % per jaar;
2° tegelijk wordt in combinatie met deze afbouw van de investeringsmachtigingen 2014 (situatie as is) een nieuw systeem van verdeling van investeringsmachtigingen in de hogescholen ingevoerd dat gelijkmatig aangroeit met 10 % per jaar tot een totaal van 18.799.329 euro in het begrotingsjaar 2024 (prijsniveau 2013) :
Begrotingsjaar | % | Vrije gesubsidieerde hogescholen | Publiekrechtelijke
hogescholen | Totaal |
2015 |
10 % | 1.403.127 | 1.011.106 | 2.414.233 |
2016 | 20 % | 2.745.508 | 1.964.225 | 4.709.733 |
2017 | 30 % | 4.027.144 | 2.859.356 | 6.886.500 |
2018 | 40 % | 5.248.034 | 3.696.499 | 8.944.533 |
2019 | 50 % | 6.408.178 | 4.475.655 | 10.883.832 |
2020 | 60 % | 7.507.576 | 5.196.823 | 12.704.399 |
2021 | 70 % | 8.546.229 | 5.860.003 | 14.406.231 |
2022 | 80% | 9.524.135 | 6.456.196 | 15.989.331 |
2023 | 90 % | 10.441.296 | 7.012.401 | 17.453.697 |
2024 | 100 % | 11.297.711 | 7.501.618 |
18.799.329
|
De verdeling van deze middelen per hogeschool wordt vastgelegd in artikel 196/1.
§ 4. Vanaf het begrotingsjaar 2025 bedraagt het basisbedrag van de investeringsmachtigingen voor de hogescholen vastgelegd op 18.799.329 euro, te verdelen als volgt :
1° voor de publiekrechtelijke hogescholen : 7.501.618 euro;
2° voor de vrij gesubsidieerde hogescholen : 11.297.711 euro.
Deze basisbedragen (prijsniveau 2013) worden jaarlijks aangepast met de voor het begrotingsdecreet gehanteerde aanpassingsfactor voor de investeringssubsidies.
§ 5. De basisbedragen (prijsniveau 2013), zoals vastgelegd in paragraaf 1 tot paragraaf 4, worden jaarlijks aangepast met de voor het begrotingsdecreet gehanteerde aanpassingsfactor voor de investeringssubsidies.
§ 6. Bij eventuele fusies van hogescholen worden de bedragen aan investeringsmachtigingen zoals vastgelegd in paragraaf 1 tot paragraaf 4 van de fuserende hogescholen samengevoegd en toegekend aan de nieuwe fusiehogeschool.]
Decr.
van 20-12-2013
[Art. 196/1.
De verdeling en de toewijzing per hogeschool van de investeringsmachtigingen, vermeld in artikel 196, § 3 en § 4, gebeurt binnen de respectievelijke enveloppes van de vrije gesubsidieerde hogescholen en de publiekrechtelijke hogescholen op basis van volgende criteria :
1° voor alle professionele bacheloropleidingen (exclusief het hoger kunstonderwijs) : het aantal opgenomen studiepunten door studenten onder diplomacontract ingeschreven in een professioneel gerichte bacheloropleiding of een bachelor-na-bacheloropleiding;
2° voor het hoger kunstonderwijs : het aantal opgenomen studiepunten door studenten onder diplomacontract ingeschreven in een professioneel gerichte bacheloropleiding, een bachelor-na-bacheloropleiding, een academisch gerichte bacheloropleiding, een initiële masteropleiding, een schakelprogramma of een voorbereidingsprogramma voorafgaand aan een initiële masteropleiding.
Deze opgenomen studiepunten worden per studiegebied of cluster van studiegebieden gewogen met de overeenkomstige puntengewichten :
Handelswetenschappen en bedrijfskunde | 1 |
Sociaal-agogisch werk | 1 |
Gezondheidszorg | 1 |
Gezondheidszorg - Onderwijs | 1 |
Gezondheidszorg - Onderwijs - Sociaal-agogisch werk | 1 |
Onderwijs | 1 |
Industriële wetenschappen en technologie | 2,5 |
Nautische wetenschappen | 2,5 |
Architectuur | 2,5 |
Architectuur - Industriële wetenschappen en technologie | 2,5 |
Biotechniek | 2,5 |
Audiovisuele en beeldende kunst | 2,5 |
Muziek en podiumkunsten | 2,5 |
Toegepaste taalkunde | 2,5 |
Productontwikkeling
| 2,5 |
Het aantal gewogen opgenomen studiepunten per hogeschool is gelijk aan de som van de producten van het aantal opgenomen studiepunten in ieder studiegebied of cluster van studiegebieden enerzijds en het overeenkomstige bepaalde puntengewicht.
Voor de vaststelling van het gewogen aantal opgenomen studiepunten voor het begrotingsjaar t worden het gemiddelde aantal opgenomen studiepunten in aanmerking genomen over de academiejaren t-7/t-6 tot en met t-3/t-2.]
Decr.
van 20-12-2013
Art. 197.
[Deze
investeringsmiddelen dragen uitsluitend bij tot de dekking van de uitgaven voor
de aankoop van gebouwen, voor de gehele of gedeeltelijke nieuwbouw of
verbouwing, voor de voorafgaande afbraakwerken, voor de omgevingswerken, voor
de eerste uitrusting, voor de aankoop van gronden, voor de aankoop van
didactische en wetenschappelijke apparatuur, voor de onroerende investeringen
met betrekking tot de sociale voorzieningen, tot dekking van de kapitaal- en
intrestlasten voortspruitend uit leningen ten behoeve van de
investeringsuitgaven, tot dekking van de investeringsuitgaven bij publieke
private samenwerkingsovereenkomsten en tot dekking van de investeringsuitgaven
bij promotieovereenkomsten voor aanneming van
werken.]
Decr.
van 22-6-2007
Art. 198.
[§ 1.] Om voor de
financiering van de investeringen in aanmerking te komen moet de hogeschool
voldoen aan de volgende voorwaarden :
- minstens
2.000 financierbare studenten tellen, indien het nieuwbouw, vernieuwbouw of
aankoop van gebouwen betreft;
- eigenaar zijn van
het onroerend goed, ofwel een zakelijk recht bezitten op het onroerend goed dat
haar het genot waarborgt voor ten minste een periode van dertig jaar. Deze
voorwaarde geldt niet bij de aankoop van een gebouw, van grond of van zware
didactische en wetenschappelijke apparatuur.
[§ 2. In de schoot van de
associatie wordt een advies gegeven over de meerjarenplanning en over de
besteding van de investeringsmiddelen. Dit advies is gebaseerd op het in
artikel 101, § 2, 8°, van het decreet van 4 april 2003 betreffende de
herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen bedoelde meerjarenplan
voor de onderlinge afstemming van investeringen, infrastructuur, bibliotheek-
en documentatievoorzieningen.
§ 3. Voor de hogescholen die
geen deel uitmaken van een associatie wordt de in § 1 vermelde norm
verhoogd tot 4 000 financierbare
studenten.]
Decr.
van 4-4-2003
Art. 199.
[...]
Decr.
van 22-6-2007
Art. 200.
Bij verkoop of
wijziging van het doel van het geheel of een deel van het gebouw dat werd
aangekocht, gebouwd, gemoderniseerd, uitgebreid of geschikt gemaakt met behulp
van de in artikel 196 bedoelde middelen, dient het totale bedrag van de
tegemoetkoming terugbetaald te worden. Deze bepaling is niet van toepassing
wanneer sinds de eerste januari van het jaar waarin de belofte van
tegemoetkoming werd gedaan dertig jaar zijn verlopen; of wanneer bij verkoop de
opbrengst ten belope van het bedrag van de toegekende subsidie binnen een
periode van twee jaar en met behoud van bestemming opnieuw wordt
geïnvesteerd voor de in artikel 197 bedoelde aangelegenheden.
[Een terugbetaling van de tegemoetkoming is evenmin van toepassing als het geheel of een deel van het gebouw dat werd aangekocht, gebouwd, gemoderniseerd, uitgebreid of geschikt gemaakt met behulp van de middelen, vermeld in artikel 196, aan een universiteit wordt overgedragen of ter beschikking gesteld overeenkomstig het bepaalde in
artikel 24, § 6,
van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen in het kader van de overdracht van bevoegdheid, vermeld in artikel 23, § 4, van voormeld decreet, en als aldus het doel van het desbetreffende gebouw of deel van het gebouw behouden blijft.
In voorkomend geval is de universiteit evenmin een vergoeding verschuldigd voor de investeringen, vermeld in artikel 197, die de hogeschool met de middelen, vermeld in artikel 196, gedaan heeft.]
Decr.
van 22-6-2007
Afdeling 2. -
Investeringsdiensten
Onderafdeling 1. - De Vlaamse autonome
hogescholen
Art. 201 t.e.m. 203.
[...]
Decr.
van 7-5-2004
Art. 204.
[§ 1. Naast de werkingsuitkeringen ontvangen
de Vlaamse autonome hogescholen vanaf het begrotingsjaar 2011 een bedrag van
868.000 euro voor het
eigenaarsonderhoud.
§ 2. Vanaf het begrotingsjaar 2012 wordt dit
bedrag geïndexeerd volgens de
gezondheidsindex.
§ 3. Indien een beroep wordt gedaan op de
waarborg van de Vlaamse Gemeenschap kan deze zich laten terugbetalen met behulp
van de volgende verrichtingen, in de volgorde waarin zij zijn aangegeven
:
a) afhouding
op de werkingsuitkering verschuldigd aan de hogeschool die in het gebouw is
gehuisvest;
b)
afhouding op de dotatie toegekend aan andere onderwijsinstellingen die door
dezelfde inrichtende macht zijn
georganiseerd;
c) invordering door het bestuur van Registratie
en Domeinen van het Ministerie van Financiën op het patrimonium van de
inrichtende macht.]
Decr.
van 23-12-2011
Art. 205.
[ [[Een
commissaris]] van de Vlaamse regering bij de hogescholen oefent toezicht uit op
de IVAH overeenkomstig afdeling 2, hoofdstuk V van titel IV van dit decreet.]
Decr. 15-7-1997; [[ ]] Decr.
van 8-5-2009
Onderafdeling 2. - Gesubsidieerde
hogescholen
Art. 206.
[...]
Decr.
van 7-5-2004
HOOFDSTUK III. - Financiering en beheer van de
sociale voorzieningen
[...]
Decr.
van 29-6-2012
[HOOFDSTUK IIIbis. - Vermogensrechten op vindingen
aan hogescholen
Art. 215bis.
§ 1. De vermogensrechten op vindingen
die, in het kader van hun onderzoekstaken, gedaan worden door bezoldigde
personeelsleden, komen uitsluitend toe aan de hogeschool. In dezelfde lijn
verkrijgt de hogeschool eveneens de vermogensrechten op vindingen gedaan door
vrijwillige onderzoekers die aan de hogeschool onderzoek verrichten voor zover
deze overdracht van rechten in een schriftelijke overeenkomst met deze personen
wordt bevestigd.
Onder vindingen wordt verstaan potentieel
octrooieerbare uitvindingen, kweekproducten, tekeningen en modellen,
topografieën van halfgeleiderproducten, computerprogramma's en databanken
die, met het oog op een industriële of landbouwkundige toepassing voor
commerciële doeleinden aanwendbaar zijn.
Onder bezoldigd
personeelslid wordt verstaan :
a) een lid van het onderwijzend
personeel,
b) een bursaal werkzaam binnen de hogeschool of een
door de hogeschool bezoldigde wetenschappelijke medewerker
of
c) een beleidsondersteunend of technisch personeelslid van
de hogeschool.
In de gevallen bedoeld onder b) en c) wordt geen
rekening gehouden met aanwezigheid of afwezigheid van enige supervisie op het
onderzoek, de aard van de tewerkstelling of de herkomst van de bezoldiging.
Onder vrijwillige onderzoeker wordt verstaan een persoon die
van de hogeschool geen vergoeding ontvangt, dan wel een vergoeding die
overeenkomstig de wetgeving op de sociale zekerheid geen aanleiding geeft tot
enige bijdrageplicht.
§ 2. De onderzoeker heeft de plicht
om zijn vinding voor elke andere vorm van bekendmaking aan te melden aan de
binnen de hogeschool bevoegde dienst.
Met het oog op de
bescherming van haar rechten kan de hogeschool op een redelijke wijze en
gedurende een termijn van maximum 12 maanden, de vrijheid van openbaarmaking
van de onderzoeker beperken.
§ 3. De hogeschool heeft het
uitsluitend recht tot exploitatie van de vinding. Bij die exploitatie ziet de
hogeschool er op toe dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheid tot
gebruik van de onderliggende onderzoeksresultaten voor doeleinden van onderwijs
en onderzoek. Bij de exploitatie neemt zij tevens de mogelijke aantrekking van
activiteiten naar de hogeschool of haar regio in overweging.
De onderzoeker heeft het recht om geïnformeerd te worden
over de stappen die de hogeschool onderneemt met betrekking tot de juridische
bescherming en exploitatie van zijn vinding.
De onderzoeker
heeft het recht op een bij een intern reglement vastgesteld of overeengekomen
billijk aandeel in de geldelijke opbrengsten die de hogeschool verwerft uit de
exploitatie van de vinding.
§ 4. De hogeschool kan haar rechten
op vindingen op een algemene of individuele basis overdragen aan de onderzoeker
doch zij behoudt steeds een onvervreemdbaar, niet-exclusief en kosteloos recht
tot gebruik ervan voor onderwijskundige of wetenschappelijke doeleinden. De
hogeschool kan eveneens een aandeel bedingen in de opbrengsten die de
onderzoeker uit de exploitatie van die rechten verwerft.
Onverminderd het bepaalde in § 5, beschikt de onderzoeker
over de mogelijkheid om de rechten op zijn vinding op te eisen indien de
hogeschool, zonder geldige reden, nalaat de vinding binnen een redelijke
termijn en uiterlijk binnen de drie jaar na de datum van aanmelding bedoeld in
§ 2 te exploiteren.
§ 5. Indien voor het verwerven van
een bescherming van de vinding, formaliteiten moeten vervuld worden of
termijnen moeten nageleefd worden en de hogeschool nalaat daartoe de nodige
stappen te zetten binnen een termijn van zes maanden te rekenen vanaf de
aanmelding, komen, behoudens andersluidende afspraken tussen de onderzoeker en
de hogeschool, de rechten op de vinding, met inbegrip van de
exploitatierechten, toe aan de onderzoeker, onverminderd het in § 4
omschreven wetenschappelijk gebruiks- en vergoedingsrecht van de hogeschool.
Indien de hogeschool tijdig de vereiste formaliteiten vervult,
streeft zij nadien een geografische bescherming en exploitatie van de vinding
na. In voorkomend geval, deelt zij uiterlijk twee maanden voor het verstrijken
van het Unionistisch recht van voorrang (Verdrag van Parijs) schriftelijk aan
de onderzoeker mee voor welke landen bescherming wordt gevraagd. In de
overblijvende landen verkrijgt de onderzoeker onmiddellijk het recht om zelf
bescherming aan te vragen alsook om, overeenkomstig de gemaakte afspraken
tussen de hogeschool en de onderzoeker, de vinding te exploiteren.
§ 6. Het hogeschoolbestuur stelt een
intern reglement vast waarin de concrete modaliteiten voor de toepassing van de
bepalingen van dit artikel nader worden uitgewerkt. Het hogeschoolbestuur houdt
hierbij rekening met de bij of krachtens de wet, het decreet of de Europese
regelgeving vastgestelde voorwaarden met betrekking tot de eigendom en
exploitatie van intellectuele eigendomsrechten.
§ 7. Dit artikel doet geen afbreuk
aan de mogelijkheid dat de hogeschool onderzoeksovereenkomsten en
dienstverleningscontracten met derden sluit overeenkomstig het decreet van 22
februari 1995 betreffende de wetenschappelijke of maatschappelijke
dienstverlening door de universiteiten of de hogescholen en betreffende de
relaties van de universiteiten en hogescholen met andere rechtspersonen.
§ 8. De in dit artikel omschreven
rechten en plichten van de hogeschool kunnen op algemene of individuele basis
worden toegekend aan :
1° op grond van het algemeen
onderzoeks- en samenwerkingsreglement van de associatie :
a) de
associatie, of
b) de universiteit binnen de
associatie,
c) een dienst zonder rechtspersoonlijkheid onder
het gezag van de associatie of de universiteit, of
d) een
dienst met rechtspersoonlijkheid onder het toezicht van de associatie of de
universiteit.
2° op grond van een beslissing van het
hogeschoolbestuur :
a) een dienst zonder rechtspersoonlijkheid
onder het gezag van de hogeschool, of
b) een dienst met
rechtspersoonlijkheid onder het toezicht van de
hogeschool.]
Decr.
van 19-3-2004
HOOFDSTUK IV. - Beheer van de
hogeschool
Afdeling 1. - Beheer van de
goederen
Art. 216.
De hogeschool sluit
haar overeenkomsten voor aanneming van werk, leveringen en diensten af volgens
de wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende de overheidsopdrachten
met dien verstande dat het hogeschoolbestuur :
-
de bevoegdheden uitoefent die in de reglementering van het Rijk aan de minister
zijn toegekend;
- het in dezelfde reglementering
bepaalde advies niet hoeft in te winnen vooraleer een overeenkomst ingevolge
offerteaanvragen of onderhands af te sluiten;
-
[...]²
- [...]¹
Het vaststellen van de wijze van gunnen, het gunnen en
uitvoeren van opdrachten van aanneming van werk, leveringen en diensten,
gebeurt door het hogeschoolbestuur.
[ ]¹ Arr. nr.
6/96, 18-1-1996; [ ]² Decr.
van 19-3-2004
[Art. 216ter.
Onverminderd de voorwaarden
opgelegd door dit decreet, kunnen de hogescholen in functie van hun zending
beschikken over alle roerende en onroerende goederen, die zij in eigendom of
anderszins bezitten, alsook over de opbrengsten ervan.
[[De
hogescholen zijn ertoe gemachtigd schenkingen onder levenden of bij testament
te aanvaarden. Een schenking kan maar aanvaard worden na een uitdrukkelijke
machtiging hiertoe door het hogeschoolbestuur. Wanneer het gaat om een
aanvaarding van een schenking van onroerende goederen, of van roerende goederen
die de waarde van 1 miljoen euro overschrijden of die met lasten zijn bezwaard,
brengt het hogeschoolbestuur de Vlaamse Regering hiervan op de hoogte.]] ]
Decr. 20-4-2001; [[ ]] Decr.
van 8-5-2009
Art. 217.
[...]
Decr.
van 20-4-2001
Afdeling 2. - Activiteiten van de
hogeschool
Onderafdeling 1. - Inkomsten uit
onderwijsverstrekking
Art. 218.
Het
hogeschoolbestuur kan voorwerpen en diensten geproduceerd in het kader van de
onderwijsverstrekking vervreemden of verhuren onder door de Vlaamse regering te
bepalen voorwaarden.
Onderafdeling 2. - Oneerlijke
concurrentie en publiciteit
Art. 219.
[...]
Decr.
van 18-5-1999
Art. 220.
[De
universiteiten en de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap stellen uiterlijk op
1 oktober 2000 gezamenlijk een deontologische code op betreffende het voeren
van publiciteit. Zij richten uiterlijk op dezelfde datum gezamenlijk een
geschillencommissie op. Zij bepalen bij gezamenlijk reglement de samenstelling
en de werking van deze commissie, met inbegrip van het secretariaat en de duur
van het mandaat van de leden. De Vlaamse regering bekrachtigt de deontologische
code en het reglement inzake de geschillencommissie.]
Decr.
van 18-5-1999
Art. 221.
[Bij ontstentenis
van een deontologische code en een geschillencommissie zoals bedoeld in artikel
220 op de vastgestelde datum, stelt de Vlaamse regering een deontologische code
op en richt zij een geschillencommissie op. De Vlaamse regering bepaalt de
samenstelling en de werking van deze commissie, met inbegrip van het
secretariaat en de duur van het mandaat van de leden.]
Decr.
van 18-5-1999
Art. 222.
[De
geschillencommissie opgericht overeenkomstig artikel 220 of 221 behandelt op
vraag van een hogeschool, een universiteit of de Vlaamse regering de inbreuken
op de deontologische code en brengt desgevallend aanmaningen uit ten overstaan
van de betrokken hogeschool of universiteit.
Ingeval een hogeschool of universiteit geen gevolg geeft aan de
aanmaningen van de geschillencommissie, kan de Vlaamse regering, na de
geschillencommissie en de hogeschool of universiteit gehoord te hebben, bepalen
ten hoogste 5% van de werkingsuitkeringen van het lopende begrotingsjaar, zoals
bedoeld in artikel 229, in te houden.]
Decr.
van 18-5-1999
Afdeling 3. - Begroting
Art. 223.
Ieder jaar voor 1
oktober deelt de Vlaamse regering aan elke hogeschool de geraamde
werkingsuitkering voor het volgende begrotingsjaar mee met inbegrip van de
berekeningswijze.
[Vóór 1 juli bezorgt de Vlaamse Regering aan elke hogeschool een raming van de werkingsmiddelen en de sociale toelage nodig voor het opmaken van de begroting, vermeld in artikel 224.]
Decr.
van 19-7-2013
Art. 224.
[Het hogeschoolbestuur bezorgt vóór 15 september aan de Vlaamse Regering een begroting opgemaakt volgens het schema van het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie, in navolging van de verordening (EG) nr. 2223/96 van de Raad van 25 juni 1996 inzake het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap.]
Het hogeschoolbestuur
stelt voor 1 november een begroting op voor het volgende begrotingsjaar en legt
deze binnen veertien dagen ter goedkeuring voor aan de Vlaamse regering. Het
begrotingsjaar valt samen met het kalenderjaar.
Decr.
van 19-7-2013
Art. 225.
[Samen met de begroting dient het hogeschoolbestuur een meerjarenbegroting in voor de komende vijf begrotingsjaren. Die meerjarenbegroting houdt rekening met het beleid van de hogeschool ten minste op de volgende gebieden :
1° algemeen financieel beleid;
2° personeelsbestand en personeelsbeleid;
3° onderwijsaanbod;
4° praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek, onderzoek in de kunsten, maatschappelijke en wetenschappelijke dienstverlening en transfer van kennis;
5° investeringen;
6° kwaliteitszorg.]
Decr.
van 19-7-2013
Art. 226.
[De begroting bestaat
uit vier deelbegrotingen :
1° een begrote
resultatenrekening, inhoudende een raming van alle opbrengsten en kosten van de
hogeschool en derhalve het resultaat van de begrotingsperiode [[met een afzonderlijke afdeling voor studentenvoorzieningen]]²;
2° een begroting van de geplande investeringen en de geplande
financieringswijzen van deze investeringen voor de begrotingsperiode [[met een afzonderlijke afdeling voor studentenvoorzieningen]]²;
3° een liquiditeitenbegroting, inhoudende een
raming van alle inkomsten en uitgaven van de hogeschool en derhalve van de
wijziging van het liquiditeitensaldo voor de begrotingsperiode;
4° een geprojecteerde balans, bestaande uit
een raming van alle activa en passiva, na de resultatenverwerking van de
periode, op de einddatum van de begrotingsperiode.
De deelbegrotingen moeten een sluitend geheel vormen.
De Vlaamse regering kan de bijkomende regels voor
de vormgeving van de begroting [[en meerjarenbegroting]]¹ bepalen. Deze regels
slaan op onder meer de omschrijving van de diverse afdelingen en rubrieken van
de deelbegrotingen en de procedure tot wijziging van de begroting.]
Decr. 19-4-1995;
[[ ]]¹ Decr. 8-7-1996; [[ ]]² Decr.
van 29-6-2012
Art. 227.
Wanneer de algemene
uitgavenbegroting van de Vlaamse Gemeenschap voor het desbetreffende
begrotingsjaar is goedgekeurd, legt de Vlaamse regering de werkingsuitkering
definitief vast en deelt ze onmiddellijk mee aan de hogeschool.
Wanneer de definitieve werkingsuitkering afwijkt
van de geraamde, legt het hogeschoolbestuur binnen veertien dagen een
aangepaste begroting ter goedkeuring voor aan de Vlaamse regering.
Art. 228.
Indien de Vlaamse
regering oordeelt dat de begroting strijdig is met het bij of krachtens de wet
of het decreet bepaalde of dat zij het financiële evenwicht van de
hogeschool in gevaar brengt, deelt zij binnen twee maanden haar bezwaren aan de
hogeschool mee. [Als gevolg hiervan wordt de uitbetaling van de
werkingsuitkering van het betreffende begrotingsjaar bedoeld in artikel 229,
opgeschort tot op het ogenblik dat de Vlaamse regering de begroting goedkeurt.]
Zij verzoekt daarbij het hogeschoolbestuur de
nodige wijzigingen aan te brengen en de begroting binnen twee maanden opnieuw
voor te leggen.
Indien zij nog bezwaren heeft
tegen de gewijzigde begroting, deelt zij dit binnen drie maanden aan het
hogeschoolbestuur mee op dezelfde wijze als voorgeschreven in het vorig lid.
[...]
Wanneer de in het eerste en derde lid
bepaalde termijnen verstreken zijn, wordt de begroting geacht te zijn
goedgekeurd. Wanneer de in het tweede lid bepaalde termijn verstreken is, kan
de Vlaamse regering de betaling van de uitkeringen geheel of gedeeltelijk
staken.
Decr.
van 14-7-1998
Art. 229.
[De bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap stelt in het eerste, tweede en derde kwartaal werkingsuitkeringen ter beschikking aan de hogeschool. Het bedrag is als volgt berekend :
0,95 x 4/12 (W-L) in het eerste kwartaal
0,95 x 3/12 (W-L) in het tweede kwartaal
0,95 x 4/12 (W-L) in het derde kwartaal
waarbij :
- W gelijk is aan de jaarlijkse werkingsuitkering;
- L gelijk is aan de door de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap geraamde salariskosten aangerekend tijdens het begrotingsjaar.
Uiterlijk op 31 januari van het volgend begrotingsjaar ontvangt de hogeschool het saldo van de jaarlijkse werkingsuitkering.]
Decr.
van 21-12-2012
Afdeling 4. - Vaststelling van de
personeelsformatie
Art. 230.
[Het hogeschoolbestuur bepaalt samen met de begroting de formatie per ambt van het onderwijzend personeel en per graad van het administratief en technisch personeel dat ten laste van de werkingsuitkering wordt bezoldigd voor het volgende begrotingsjaar. De hogeschool stelt een afzonderlijke formatie op voor de personeelsleden toegewezen aan de Schools of Arts en voor de andere personeelsleden. Het deelt deze personeelsformaties binnen veertien dagen mee aan de Vlaamse Regering. De ambten op de personeelsformatie worden uitgedrukt in eenheden die overeenstemmen met voltijdse betrekkingen. De Vlaamse Regering kan hieromtrent nadere regels opstellen.]
De
gastprofessoren en andere contractuele personeelsleden zijn niet opgenomen in
de personeelsformatie. De hogeschool bezoldigt hen ten laste van de
werkingsuitkering of ten laste van het patrimonium.
Decr.
van 13-7-2012
Art. 231.
§ 1. [Bij het vaststellen van de jaarlijkse personeelsformaties neemt het hogeschoolbestuur met betrekking tot het onderwijzend personeel, uitgedrukt in voltijdse eenheden, de volgende regels in acht :
1°[[...]]
2°[[...]]
3° voor de personeelsformaties die betrekking hebben op de personeelsleden verbonden aan de professionele opleidingen [[, op de personeelsleden van de Hogere Zeevaartschool]] en op de personeelsleden toegewezen aan de Schools of Arts : het aantal vastbenoemde personeelsleden, uitgedrukt in voltijdse eenheden, bedraagt ten hoogste 72 % van het aantal leden van het onderwijzend personeel uitgedrukt in voltijdse eenheden. Hierbij wordt de bevordering of ambtswijziging van een reeds in de hogeschool benoemd personeelslid niet beschouwd als een nieuwe benoeming.
[[De toepassing van de bepalingen van punt 3° wordt voor een periode van vijf jaar met ingang van het begrotingsjaar 2014 opgeschort.]]
Een benoeming of aanstelling in een ambt van het onderwijzend personeel is slechts mogelijk met inachtneming van bovenvermelde aantallen.]²
[§ 2. In geval van een
herstructurering zoals bedoeld in artikel 2, 14°, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende
de financiering van de werking van de hogescholen en universiteiten in
Vlaanderen, kunnen de herstructurerende instellingen op gemotiveerde wijze
afwijken van de normen vermeld in §
1.]¹
[ ]¹ Decr. 4-7-2008; [ ]² Decr. 13-7-2012; [[ ]] Decr.
van 19-7-2013
[Art. 231bis.
In afwijking van de
bepalingen van artikel 231 kunnen de personeelsleden die de leeftijd van 55
jaar hebben bereikt en de voorwaarden voor vaste benoeming vervullen, op hun
verzoek worden benoemd in de vacante betrekking. Deze bepaling geldt ten
aanzien van de personeelsleden die op 1 januari 1995 in de hogeschool in dienst
waren en ingevolge de uitoefening van een betrekking in vast verband in een
instelling voor secundair onderwijs rechten kunnen laten gelden op een pensioen
ten laste van de schatkist.]
[[In afwijking van de bepalingen
van artikel [[[122, § 2 en]]] 231 kan het hogeschoolbestuur een personeelslid benoemen dat de
leeftijd van 55 jaar bereikt heeft en een aanstelling in een vacant ambt heeft.
Het hogeschoolbestuur bepaalt bij reglement de voorwaarden waaronder deze
benoeming mogelijk is.]] ]
Decr.
8-7-1996; [[ ]] Decr. 1-7-2011; [[[ ]]] Decr.
van 21-12-2012
[Art. 231ter.
In afwijking van de
artikelen 122, § 2 en 231 kunnen voor de personeelsleden die gebruik maken
van het overgangsstelsel inzake voltijdse terbeschikkingstelling wegens
persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen, tijdelijke
personeelsleden zoals bedoeld in artikel 318, 2° benoemd worden voor het
volume waarvoor er een terbeschikkingstelling wegens persoonlijke
aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen in het overgangsstelsel wordt
toegekend. Elk personeelslid dat benoemd wordt, dient in het bezit te zijn van
het vereiste
bekwaamheidsbewijs.]
Decr.
van 15-7-1997
[Art. 231quater.
[[§ 1.]] In
afwijking van de bepalingen van de artikelen 122, § 2, en 231 kan het
hogeschoolbestuur personeelsleden bedoeld in artikel 318, 2° , [[...]] op
hun verzoek benoemen. Elk personeelslid dat benoemd wordt, dient in het bezit
te zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs.
Deze
benoeming is mogelijk in het ambt waarvoor zij overgangsmaatregelen genieten en
voor het volume van de opdracht waarop zij krachtens artikel 326 aanspraak
kunnen maken.
[[§ 2. In afwijking van de
bepalingen van de artikelen 122, § 2, en 231, kan het hogeschoolbestuur
personeelsleden zoals bedoeld in artikel 318, 2°, die op 1 januari 1996 met
toepassing van artikel 317 werden geconcordeerd naar een ambt waarvoor zij niet
in het bezit zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs, op hun verzoek benoemen
in een ambt waarvoor zij wel het vereiste bekwaamheidsbewijs bezitten.
Deze benoeming is mogelijk voor het volume van de
opdracht waarop zij krachtens artikel 326 aanspraak kunnen maken. Door deze
benoeming verliezen deze personeelsleden het genot van de in artikel 319
bedoelde overgangsmaatregelen en bekomen zij de salarisschaal verbonden aan het
ambt waarin zij benoemd worden.]] ]
Decr. 14-7-1998;
[[ ]] Decr.
van 18-5-1999
Art. 232.
[§ 1.
De geraamde bezoldigingskosten - met inbegrip van de mandaatvergoedingen en
premies - van de geraamde personeelsformatie, van de contractuele
personeelsleden bezoldigd ten laste van de werkingsuitkering en van de
plaatsvervangers kunnen maximaal 5 procent variëren in min of in plus op
de norm 80 procent van de jaarlijkse werkingsuitkering.
[[In
geval van een herstructurering zoals bedoeld in
artikel 2, 14°, van
het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de
hogescholen en universiteiten in Vlaanderen, kunnen de herstructurerende
instellingen op gemotiveerde wijze afwijken van de in de eerste alinea bedoelde
variatie.]]
§ 2. Als
de bezoldigingskosten zoals bepaald in § 1 hoger worden geraamd dan 85
procent van de jaarlijkse werkingsuitkering, dient de hogeschool samen met de
begroting een financieringsplan in, dat aangeeft op welke wijze en binnen welke
termijn zij met de beschikbare reserves de financiële herstructurering zal
realiseren. De hogeschool kan niemand benoemen of aanstellen ten laste van de
werkingsuitkering voordat de Vlaamse regering dit financieringsplan heeft
goedgekeurd.
§ 3. Als
de bezoldigingskosten zoals bepaald in § 1 lager worden geraamd dan 75
procent van de jaarlijkse werkingsuitkering, stelt de hogeschool samen met de
begroting een personeelsstructuurplan op om het minimumniveau van 75 procent te
bereiken. Dit personeelsstructuurplan behoeft de goedkeuring van het
hogeschoolonderhandelingscomité.
§ 4. De
Vlaamse regering legt de wijze vast voor het berekenen van de procentnormen
zoals bepaald in de voorgaande
paragrafen.]
Decr.
20-4-2001; [[ ]] Decr.
van 4-7-2008
[Art. 232bis.
De afwijking tussen de begrote en
de gerealiseerde personeelsformatie, uitgedrukt in geld, bedraagt ten hoogste
2,5 %.
Als de in het eerste lid vermelde afwijking groter is
dan 2,5 % voegt het hogeschoolbestuur hiervoor een verantwoording toe bij de
jaarrekening. De verantwoording wordt door de regeringscommissaris beoordeeld
bij de analyse van de jaarrekening.
Als de regeringscommissaris
oordeelt dat er geen redelijke verantwoording is voor de overschrijding van de
in het eerste lid vermelde afwijking, dient de commissaris hiertegen een met
redenen omkleed bezwaar in bij de Vlaamse Regering.
Indien de
Vlaamse Regering dit bezwaar bijtreedt, kan zij als sanctie een deel van de
toekomstige werkingsuitkering van de hogeschool inhouden.
Als
de Vlaamse Regering van plan is een deel van de werkingsuitkeringen in te
houden, deelt zij dit mee aan het hogeschoolbestuur. Het hogeschoolbestuur
heeft dertig dagen om zijn bezwaren tegen dit voornemen aan de Vlaamse Regering
mee te delen. De Vlaamse Regering neemt na het verstrijken van de termijn van
dertig dagen binnen dertig dagen een beslissing en deelt deze binnen zeven
dagen aan het hogeschoolbestuur mee.
Het maximale bedrag dat de
Vlaamse Regering kan inhouden, wordt berekend door het bedrag van de
werkingsuitkeringen, zoals vastgesteld in de jaarrekening, te vermenigvuldigen
met het verschil tussen het vastgestelde afwijkingspercentage en het
getolereerde afwijkingspercentage, zoals bedoeld in het eerste
lid.
De inhouding van de werkingsuitkering kan er niet toe
leiden dat het aandeel in de enveloppe voor personeelsaangelegenheden in
absolute cijfers kleiner wordt dan wanneer de maatregel niet zou getroffen
zijn.]
Decr.
van 22-6-2007
Afdeling 5. - Boekhouding
Art. 233.
[De hogescholen voeren
betreffende alle voorzieningen van de instelling een algemene boekhouding door
middel van een stelsel van boeken en rekeningen met inachtneming van de
gebruikelijke regels van het dubbel boekhouden en een aangepaste analytische
boekhouding. De boekhouding omvat alle verrichtingen, bezittingen, vorderingen,
schulden en verplichtingen van welke aard ook. De Vlaamse regering legt een
boekhoudkundig schema vast. De boekhouding wordt voorgelegd aan een
bedrijfsrevisor. De bedrijfsrevisor kan rechtstreeks briefwisseling voeren met
de commissaris van de Vlaamse regering bij de hogeschool over de boekhouding en
rekeningen van de hogeschool. Hij brengt het hogeschoolbestuur hiervan op de
hoogte.]
Decr.
van 19-3-2004
Afdeling 6. - Jaarrekening en
jaarverslag
Art. 234.
§ 1 en
2. [...]
Decr.
van 14-3-2008
[§ 3.
Indien het hogeschoolbestuur nalaat de jaarrekening en/of het jaarverslag
tijdig in te dienen, dan kan de Vlaamse regering bepalen ten hoogste 5% van het
bedrag van de werkingsuitkeringen van het lopende begrotingsjaar, zoals bedoeld
in artikel 229, in te houden.
De inhouding van de
werkingsuitkeringen [[gebeurt naar rato van het aantal kalenderdagen]] van de
nalatigheid. De inhouding wordt verrekend vanaf de betaling van de
eerstvolgende schijf, volgend op de overschrijding van de indieningsdatum van
de jaarrekening en/of het jaarverslag. De ingehouden bedragen worden op het
einde van het begrotingsjaar samen met de uitbetaling van het saldo verdeeld
over [[de andere]] hogescholen a rato van hun relatief aandeel in de enveloppe.
[[Deze maatregel kan er niet toe leiden dat het aandeel in de enveloppe voor
personeelsaangelegenheden in absolute cijfers kleiner wordt dan wanneer de
maatregel niet zou getroffen zijn.]] ]
Decr.18-5-1999; [[ ]]
Decr.
van 20-4-2001
[§ 4. Als de Vlaamse regering
voornemens is om een bedrag van de werkingsuitkeringen in te houden, zoals
bepaald in § 3, deelt zij dit mee aan het hogeschoolbestuur, en verzoekt
zij het hogeschoolbestuur om een verantwoording. Het hogeschoolbestuur
antwoordt binnen dertig dagen.
Na het verstrijken van de
termijn van dertig dagen neemt de Vlaamse regering binnen dertig dagen een
gemotiveerde beslissing en deelt hem binnen een termijn van zeven werkdagen aan
het hogeschoolbestuur
mee.]
Decr.
van 20-4-2001
Art. 235 en 236.
[...]
Decr.
van 14-3-2008
Art. 237.
Als een hogeschool
uitgaven heeft gedaan die in strijd zijn met het bij of krachtens de wet of het
decreet bepaalde, kan de Vlaamse regering de daarmee gemoeide bedragen in
mindering brengen op de toekomstige werkingsuitkering. Zij deelt deze
beslissing binnen drie jaar na ontvangst van de jaarrekening mee aan het
hogeschoolbestuur.
Art. 238.
Als het
hogeschoolbestuur ten onrechte een student als financierbaar heeft beschouwd,
of aan een financierbare student een onjuist puntengewicht heeft toegekend,
wijzigt de Vlaamse regering het aantal onderwijsbelastingseenheden naar
evenredigheid. Zij brengt de bedragen die daarop betrekking hebben in mindering
op de toekomstige werkingsuitkering.
Art. 239.
[Als het
hogeschoolbestuur of de bevoegde overheid de salarissen van het onderwijzend
personeel of van het administratief en technisch personeel verkeerd heeft
vastgesteld, moet het de terugbetaling vragen binnen een termijn van twee jaar
te rekenen vanaf de eerste januari van het jaar van betaling in de vorm zoals
bepaald in artikel 16, § 2, eerste lid, van de wet van 16 mei 2003 tot
vaststelling van de algemene bepalingen die gelden voor de begrotingen, de
controle op de subsidies en voor de boekhouding van de gemeenschappen en de
gewesten, alsook voor de organisatie van de controle door het Rekenhof. Als de
terugbetaling niet gevraagd wordt binnen de gestelde termijn, zijn de ten
onrechte uitbetaalde bedragen definitief vervallen.
Te rekenen vanaf de vraag bedoeld in het eerste lid kan het
onverschuldigde bedrag worden teruggevorderd gedurende de termijn die in
artikel 16, § 2, tweede lid, van vermelde wet is
bepaald.]
Decr.
van 4-7-2008
HOOFDSTUK V. - Beheerscontrole
Afdeling 1. - Definitie van de
controle
Art. 240.
De controle van de
Vlaamse regering ten aanzien van het beheer van de hogescholen omvat :
- de controle van de wettelijkheid en
regelmatigheid van alle ontvangsten en uitgaven, waarbij de conformiteit met
het bij of krachtens de wet of het decreet bepaalde enerzijds, en het
financiële evenwicht van de hogeschool anderzijds wordt
onderzocht;
- het onderzoek van de rekeningen en
de financiële staten : de rekeningen moeten een juist beeld geven van de
gedane verrichtingen en van de financiële toestand, en zij moeten in
overeenstemming zijn [...] met de algemeen aanvaarde
boekhoudprincipes.
Decr.
van 8-7-1996
Art. 241.
De Vlaamse regering
vertrouwt deze controletaken toe aan commissarissen bij de hogescholen.
Afdeling 2. - De commissarissen van de Vlaamse
regering
Art. 242.
[§ 1. De
Vlaamse Regering benoemt een commissaris van de Vlaamse Regering bij iedere
hogeschool. Eenzelfde commissaris kan bij meerdere hogescholen worden
aangesteld.
De commissarissen van de Vlaamse
Regering worden benoemd onder de houders van een masterdiploma of een bij of
krachtens de wet of het decreet of internationaal verdrag gelijkgesteld
diploma, die ten minste vijf jaar nuttige ervaring hebben.
Het ambt van commissaris van de Vlaamse Regering bij de
hogescholen is onverenigbaar met elk ambt of bestuursmandaat in een
universiteit, hogeschool, associatie, hogere instituut voor schone kunsten,
instelling voor excellente kunstopleidingen, instelling voor postinitieel
onderwijs of vzw voor het beheer van de sociale voorzieningen binnen de Vlaamse
Gemeenschap.
§ 2. De
commissarissen van de Vlaamse Regering ontvangen de bezoldiging die op een
gewoon hoogleraar aan een Vlaamse universiteit van toepassing is. Hun
dienstjaren als commissaris worden gelijkgesteld met academische dienstjaren.
De rechtspositieregeling van het personeel van de
diensten van de Vlaamse overheid is op hen van toepassing. De Vlaamse Regering
is gemachtigd met betrekking tot de commissarissen van de Vlaamse Regering bij
de hogescholen aanvullende of afwijkende rechtspositieregels vast te
stellen.
§ 3. De
commissarissen van de Vlaamse Regering bij de hogescholen mogen geen andere
beroepsactiviteiten of andere bezoldigde activiteiten uitoefenen dan met
toestemming van de Vlaamse minister bevoegd voor
onderwijs.
§ 4. De
Vlaamse Regering bepaalt de ambtsgebieden van de
commissarissen.]
Decr.
van 8-5-2009
Art. 243.
[§ 1. De
titularissen die op 31 december 2008 benoemd waren hetzij in het ambt van
commissaris-coördinator van de Vlaamse Regering bij de hogescholen hetzij
in het ambt van commissaris van de Vlaamse Regering bij de hogescholen, worden
met ingang van 1 januari 2009 geacht benoemd te zijn in het ambt van
commissaris van de Vlaamse Regering bij de hogescholen zoals bedoeld in artikel
242 van dit decreet.
§ 2. De
titularis die op 31 december 2008 benoemd was als commissaris-coördinator
behoudt de salarisschaal die hij op dat ogenblik genoot evenals zijn titel en
het statuut dat op dat ogenblik op hem van toepassing was, met inbegrip van de
aanrekening van zijn dienstjaren als academische
dienstjaren.
§ 3. De
commissaris-coördinator en de commissarissen van de Vlaamse Regering die
op 31 december 2008 belast waren met het toezicht op één of meer
instellingen behouden vanaf 1 januari 2009 het ambtsgebied dat hen toegewezen
was.]
Decr.
van 8-5-2009
Art. 244.
[...]
Decr.
van 14-3-2008
Art. 245.
§ 1. De
commissarissen [...]² zien erop toe dat het hogeschoolbestuur geen enkele
beslissing neemt, die strijdig is met het bij of krachtens de wet of het
decreet bepaalde, of die het financiële evenwicht van de instelling in
gevaar brengt.
[...]²
§ 2.
[Het college van commissarissen beschikt over alle bevoegdheden noodzakelijk
voor de uitoefening van zijn opdracht.
Teneinde
deze opdracht te kunnen uitoefenen, kan het college een beroep doen op
personeelsleden van het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, de Vlaamse
openbare instellingen of van het onderwijs.
De
Vlaamse regering stelt het personeelseffectief vast van de diensten van het
college van commissarissen, de wijze en de functie waarop de in het [[tweede lid]]²
vermelde personeelsleden kunnen worden aangeduid, alsmede de jaarlijkse toelage
die aan de betrokken personeelsleden omwille van de specificiteit van hun
opdracht kan worden uitbetaald. Deze toelagen worden gelijkgesteld met de
jaarlijkse toelagen van attaché, respectievelijk uitvoerend
personeelslid tot een maximumbedrag van 137.270 frank, respectievelijk 96.089
frank. Deze toelagen worden maandelijks na vervallen termijn uitbetaald en
gekoppeld aan de schommelingen van het indexcijfer van de consumptieprijzen,
overeenkomstig de voorwaarden vastgesteld door de wet van
2 augustus 1971
houdende inrichting van het stelsel tot koppeling aan het indexcijfer van de
consumptieprijzen; daartoe worden ze gekoppeld aan het indexcijfer 138.01.
[[Deze toelage wordt niet toegekend aan nieuwe personeelsleden die na 1 september 2013 belast worden met een opdracht bij de diensten van het college van commissarissen.]]²
De personeelsleden van de Vlaamse openbare
instellingen en van het onderwijs worden in deze hoedanigheid belast met een
opdracht. Deze opdracht wordt gelijkgesteld met een periode van
dienstactiviteit, overeenkomstig de statutaire bepalingen op hen van
toepassing. Deze personeelsleden worden door de Vlaamse minister van Onderwijs
aangesteld. Tijdens de duur van de opdracht wordt aan het betrokken
personeelslid bij zijn instelling van herkomst vrijstelling van dienst
verleend.
[[...]]¹ ]¹
[ ]¹ Decr. 21-12-1994; [ ]²
Decr. 8-5-2009; [[ ]]¹ Decr. 8-5-2009; [[ ]]² Decr.
van 19-7-2013
Art. 246.
De commissarissen
[...] van de Vlaamse regering kunnen met raadgevende stem alle vergaderingen
bijwonen van het hogeschoolbestuur, waarop punten worden behandeld waarvoor zij
bevoegd zijn.
Decr.
van 8-5-2009
Art. 247.
§ 1.
Behoudens de gevallen van dringende noodzakelijkheid die zij aanvaarden,
krijgen de commissarissen [...] van de Vlaamse regering vijf vrije dagen voor
de vergadering de volledige agenda van de vergadering, alsmede alle stukken
toegestuurd.
§ 2. Zij
hebben te allen tijde het recht om door het hogeschoolbestuur te worden gehoord
over alle punten die tot hun bevoegdheid behoren. Zij hebben inzagerecht in de
dossiers die voor deze punten voorgelegd worden aan de beraadslaging en
beslissing van het hogeschoolbestuur. Zij krijgen binnen vijf dagen een
afschrift van alle beslissingen van het hogeschoolbestuur over de punten
waarvoor ze bevoegd zijn.
§ 3. Zij
geven aan het hogeschoolbestuur alle opmerkingen die zij noodzakelijk achten in
het kader van hun opdracht.
Decr.
van 8-5-2009
Art. 248.
De Vlaamse regering
bepaalt de lijst van de controletaken van de commissarissen [...].
Decr.
van 8-5-2009
Art. 249.
§ 1.
Tegen elke beslissing van het hogeschoolbestuur, die zij strijdig achten met
het bij of krachtens de wet of het decreet bepaalde of die het financieel
evenwicht van de hogeschool in gevaar brengt, dienen de commissarissen
[...]¹ van de Vlaamse regering een met redenen omkleed beroep in bij de
Vlaamse regering.
§ 2. [Zij oefenen dit beroep uit binnen zeven kalenderdagen. Deze termijn begint te lopen na de dag van ontvangst van de beslissing door de commissaris.]² Zij geven het hogeschoolbestuur binnen dezelfde termijn
kennis van dit beroep dat de uitvoering van de beslissing
schorst.
[ ]¹ Decr.
8-5-2009; [ ]² Decr.
van 19-7-2013
Art. 250.
§ 1.
Als de Vlaamse regering vaststelt dat een beslissing van het hogeschoolbestuur
strijdig is met het bij of krachtens de wet of het decreet bepaalde, of het
financiële evenwicht van de hogeschool in gevaar brengt, deelt zij dat
binnen dertig dagen na het door de commissarissen [...] aangetekende beroep aan
het hogeschoolbestuur mee.
§ 2. In
dezelfde mededeling verzoekt de Vlaamse regering het hogeschoolbestuur binnen
dertig dagen hetzij een nieuwe beslissing te nemen die van onwettigheid of
onregelmatigheid vrij is of het financieel evenwicht van de hogeschool niet in
gevaar brengt, hetzij de betrokken beslissing in te
trekken.
§ 3. De
gewraakte beslissing heeft alleen uitwerking als de Vlaamse regering, binnen
dertig dagen na het beroep, geen gebruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid,
bedoeld in § 1.
Decr.
van 8-5-2009
Art. 251.
§ 1.
Als bij het verstrijken van de termijn bedoeld in [artikel 250, § 2,] het
hogeschoolbestuur geen enkele nieuwe beslissing neemt, spreekt de Vlaamse
regering binnen twintig dagen de vernietiging uit van de beslissing van de
Vlaamse autonome hogeschool, of schorst zij binnen twintig dagen de toekenning
van het geheel of een gedeelte van de uitkeringen van de gesubsidieerde
hogeschool.
Decr.
van 19-4-1995
§ 2. De
Vlaamse regering motiveert haar maatregel en deelt hem binnen een termijn van
zeven werkdagen aan het hogeschoolbestuur mee.
§ 3.
Wanneer de betrokken gesubsidieerde hogeschool tegen de getroffen maatregel
beroep instelt bij de rechtbank, wordt de uitvoering van de maatregel van de
Vlaamse regering tot aan de definitieve uitspraak van het gerecht
geschorst.
Art. 252.
[...]
Decr.
van 20-4-2001
Afdeling 3. - Controle van de v.z.w.'s voor
sociale voorzieningen
Art. 253.
[...]
Decr.
van 21-12-2012
TITEL V. - Bestuur en medezeggenschap
HOOFDSTUK I. - De Vlaamse autonome
hogeschool
Art. 254 t.e.m. 281bis.
[...]
Bijz. decr.
van 13-7-2012
Art. 282.
[...]
Decr.
van 19-3-2004
HOOFDSTUK II. - Algemene
samenwerkingsverbanden
Art. 283.
Onverminderd het bepaalde
in de artikelen 61, 62, 63 en 173 van dit decreet kunnen hogescholen in vrij
verband samenwerken met het oog op vrijwillige netoverschrijding. Daartoe
kunnen zij beslissen om, bij overeenkomst, samen te werken in een netwerk op
onderwijskundig, administratief, financieel en sociaal vlak.
Teneinde dit samenwerkingsverband te realiseren, kunnen de
hogescholen gelden overdragen.
Deze
samenwerkingsverbanden vallen onder de controle zoals bepaald in titel IV,
hoofdstuk V van dit decreet.
HOOFDSTUK III. - Het bestuur van en de
medezeggenschap in de gesubsidieerde hogescholen
Afdeling 1. - Algemene
bepalingen
Art. 284.
Dit hoofdstuk is
enkel van toepassing op de gesubsidieerde vrije en de gesubsidieerde
officiële hogescholen.
Art. 285.
Elke gesubsidieerde
vrije hogeschool neemt één aparte privaatrechtelijke
rechtspersoon aan. Zij bepaalt haar bestuurszetel en deelt die mee aan de
Vlaamse regering.
[Art. 285bis.
Aan de personen die
in de hogeschool een bestuursmandaat bekleden, kan een vergoeding worden
toegekend. Het hogeschoolbestuur bepaalt het bedrag van deze vergoeding.]
Decr.
van 19-4-1995
Art. 286.
Het hogeschoolbestuur
bepaalt welke departementen de hogeschool omvat en wijst per departement een
departementshoofd aan [...]². Het departementshoofd is belast met de
dagelijkse leiding van het departement.
[...]¹
[
]¹ Decr. 18-5-1999; [ ]² Decr.
van 1-7-2011
Art. 287.
Het hogeschoolbestuur
kan overeenkomstig de statuten bepaalde beslissingsbevoegheden delegeren, onder
meer op het niveau van de departementen.
Art. 288.
De commissaris van de
Vlaamse regering bij de hogescholen oefent in het kader van de
wettelijkheidscontrole toezicht uit op de werking van de
medezeggenschapsorganen en van de onderhandelingscomités. [De
commissaris-coördinator stelt vóór eind 1999 een evaluatie
op van de werking van de medezeggenschapsorganen en de
onderhandelingscomités.]
Decr.
van 18-5-1999
Afdeling 2. - De
medezeggenschapsorganen
Onderafdeling 1. - De academische
raad
Art. 289.
Het
hogeschoolbestuur richt een academische raad op.
Het hogeschoolbestuur heeft de plicht de academische raad in te
lichten over alle aangelegenheden met betrekking tot de hogeschool.
Art. 290.
De academische
raad is samengesteld uit :
1° drie achtste
vertegenwoordigers van het hogeschoolbestuur;
2° drie achtste vertegenwoordigers van het personeel, verkozen
door en onder alle personeelsleden van de hogeschool. De kandidaten dienen op
het ogenblik van hun verkiezing ten minste twee jaar een betrekking in de
hogeschool te hebben bekleed;
3° twee achtste
vertegenwoordigers van de studenten van de hogeschool, verkozen door en onder
de studenten die voltijds zijn ingeschreven in die hogeschool.
Art. 291.
Het mandaat van
de leden van de academische raad duurt vier academiejaren en is hernieuwbaar.
Het mandaat van de vertegenwoordigers van de studenten duurt één
academiejaar en is tweemaal hernieuwbaar.
Art. 292.
De
personeelsleden die deel uitmaken van de academische raad, genieten van de
nodige faciliteiten om hun mandaat naar behoren te kunnen vervullen. Zij kunnen
voor de daden gesteld in de uitoefening van hun mandaat geen tuchtsanctie
oplopen.
De studenten die deel uitmaken van de
academische raad genieten van de nodige faciliteiten om hun mandaat naar
behoren te kunnen vervullen. Zij mogen op geen enkele wijze nadelen ondervinden
of sancties krijgen voor de daden gesteld in de uitoefening van hun mandaat.
Art. 293.
Het reglement van
de academische raad wordt in consensus opgesteld door het hogeschoolbestuur en
de academische raad. Zo er geen consensus wordt bereikt beslist de academische
raad.
Dit reglement bepaalt ten minste :
1° het aantal vergaderingen, met een minimum
van drie per jaar;
2° de wijze van
bijeenroeping;
3° de wijze van mededeling van
de documenten;
4° de wijze van besluitvorming
en stemming;
5° de wijze waarop het
hogeschoolbestuur de beslissingen die het neemt in het kader van de
medezeggenschap, meedeelt aan de leden van de academische raad;
6° het secretariaat van de academische raad;
7° de procedure van verkiezing van de
vertegenwoordigers van het personeel en de studenten.
Art. 294.
De rechten en
bevoegdheden van de academische raad worden als volgt gedefinieerd :
1° informatierecht : het recht op informatie;
2° adviesbevoegdheid : het op vraag van het
hogeschoolbestuur of op eigen initiatief verlenen en opstellen van een advies
na bespreking in de academische raad;
3°
overlegbevoegdheid : het op vraag van het hogeschoolbestuur of zijn
gemandateerde(n) of op eigen initiatief nemen van een besluit dat, als het bij
consensus wordt genomen, door het hogeschoolbestuur wordt uitgevoerd. Indien
geen consensus wordt bereikt, beslist het hogeschoolbestuur. Indien dit besluit
echter consequenties inhoudt voor de arbeidsomstandigheden van het personeel,
dan dient over dit besluit onderhandeld te worden in het betrokken
onderhandelingscomité, vooraleer het door het hogeschoolbestuur kan
worden uitgevoerd.
De academische raad kan deze
rechten hebben of bevoegdheden uitoefenen door of krachtens het decreet of
krachtens een beslissing van het hogeschoolbestuur.
Art. 295.
§
1. De academische raad heeft een recht op informatie over alle aangelegenheden
met betrekking tot de hogeschool.
§ 2.
Op vraag van het hogeschoolbestuur of op eigen initiatief heeft de academische
raad ten minste adviesbevoegdheid, voor wat de onderwijskundige aspecten
betreft, met betrekking tot :
1° verandering
van de doelstelling van de hogeschool;
2°
uitbreiding, inkrimping of beëindiging van de werkzaamheden van de
hogeschool of een belangrijk onderdeel ervan;
3° bouwprojecten;
4° de
vaststelling en de wijziging van het beleid inzake interne kwaliteitsbewaking
met betrekking tot de onderwijs- en onderzoeksopdracht;
5° het onderzoeksbeleid van de hogeschool, het plan tot
verwezenlijking van dit beleid en zijn jaarlijkse aanpassingen, waarin hij het
beleid van de verschillende departementen coördineert;
6° de programmatie van de hogeschool.
Indien de academische raad een unaniem advies uitbrengt, kan het
hogeschoolbestuur hiervan enkel gemotiveerd afwijken.
§ 3.
Op vraag van het hogeschoolbestuur of zijn gemandateerde(n), of op eigen
initiatief heeft de academische raad ten minste overlegbevoegdheid voor wat de
onderwijskundige aspecten betreft, met betrekking tot :
1° beleid met betrekking tot de besteding en de verdeling van
de middelen;
2° de vaststelling van de
criteria voor de aanwending van de werkingsuitkering, de vaststelling van de
begroting en de personeelsformatie;
3° de
algemene organisatie van de werking van de hogeschool;
4° de vaststelling en de wijziging van het huishoudelijke
reglement van de hogeschool;
5° de
vaststelling en de wijziging van het globale beleid inzake onderwijs- en
examenregeling;
6° de concrete vaststelling
en de wijziging van de onderwijs- en examenregeling;
7° de deelname aan of de beëindiging van een
onderwijsexperiment;
8° de vaststelling of de
wijziging van het globale nascholingsbeleid van de hogeschool;
9° de vaststelling en de wijziging van het beleid met
betrekking tot de sociale voorzieningen ten behoeve van de studenten;
10° het toezicht op, de evaluatie van en de
coördinatie van de opleidingsprogramma's en de studiebegeleiding;
11° de organisatie van het academiejaar met
inbegrip van de vakantie- en verlofregeling;
12° overdracht of fusie van de hogeschool.
§ 4.
Indien er in de hogeschool geen of slechts één departement en
evenmin een vergelijkbare structuur zoals bepaald in artikel 296 is, neemt de
academische raad de adviserende bevoegdheid zoals vermeld in artikel 299
op.
Onderafdeling 2. - De departementale
raad
Art. 296.
Indien de
hogeschool meer dan één departement telt, richt het
hogeschoolbestuur per departement een departementale raad op. Indien het
hogeschoolbestuur bepaalde beslissingsbevoegdheden toekent in een andere
deelstructuur of op een ander niveau dan het departement, richt het voor deze
deelstructuur of voor dit niveau een medezeggenschapsorgaan op dat samengesteld
is op analoge wijze als de departementale raad en dat dezelfde bevoegdheden
uitoefent.
De departementale raad is als volgt
samengesteld :
1° het departementshoofd, dat
ambtshalve voorzitter is van de departementale raad;
2° [de helft vertegenwoordigers van het personeel, verkozen
door en onder leden van het personeel verbonden aan het departement, met
uitzondering van het departementshoofd. De kandidaten dienen op het ogenblik
van de verkiezing te minste twee jaar een betrekking in de hogeschool te hebben
bekleed;]
3°één vierde
vertegenwoordigers van de studenten verkozen door en onder de studenten die
verbonden zijn aan het departement en voltijds zijn ingeschreven in die
hogeschool;
4°één vierde
vertegenwoordigers uit de sociaal-economische en culturele milieus,
gecoöpteerd door het departementshoofd en de vertegenwoordigers, bedoeld
in 2° en 3°.
Decr.
van 19-3-2004
Art. 297.
De
personeelsleden die deel uitmaken van de departementale raad, genieten van de
nodige faciliteiten om hun mandaat naar behoren te kunnen vervullen. Zij kunnen
voor de daden gesteld in de uitoefening van hun mandaat geen tuchtsanctie
oplopen.
De studenten die deel uitmaken van de
departementale raad genieten van de nodige faciliteiten om hun mandaat naar
behoren te kunnen vervullen. Zij mogen op geen enkele wijze nadelen ondervinden
of sancties krijgen voor de daden gesteld in de uitoefening van hun mandaat.
Art. 298.
Het
hogeschoolbestuur bepaalt het reglement van de departementale raad waarin ten
minste zijn opgenomen :
1° de bevoegdheid en
de werking van de departementale raad;
2° de
wijze van samenstelling en het aantal leden;
3° de duur van het mandaat;
4° de materies waarvoor de departementale raad bevoegd is.
Art 299.
§
1. De departementale raad heeft een recht op informatie over alle
aangelegenheden met betrekking tot het departement.
§ 2.
Op vraag van het hogeschoolbestuur of op eigen initiatief kan de departementale
raad adviezen op departementaal niveau verlenen met betrekking tot
:
1° de vaststelling van de pedagogische
criteria met betrekking tot de besteding van de middelen;
2° de vaststelling van de pedagogische criteria voor de
taakverdeling van het personeel;
3° de
samenwerkingsakkoorden met derden;
4° de
algemene organisatie en de werking;
5° de
programmatie van de opleiding;
6° de
programmatie, de organisatie en de evaluatie van het onderzoeksbeleid;
7° de goedkeuring van onderzoeksprojecten;
8° de evaluatie van de
onderzoeksactiviteiten;
9° de vormgeving van
de interne kwaliteitsbewaking met betrekking tot de onderwijs- en
onderzoeksopdracht;
10° de indeling van elke
opleiding in opleidingsonderdelen en studiejaren;
11° de uitdrukking van de studieomvang van elke opleiding in
studiepunten;
12° de onderwijs- en
examenregeling;
13° de vaststelling van de
criteria voor het opstellen van de opleidingsprogramma's en de pedagogische
methodes;
14° de evaluatie van het onderwijs;
15° de organisatie en de evaluatie van de
studiebegeleiding;
16° de organisatie van en
de controle op de examens en de evaluatie van de examenregeling;
17° het beleid inzake de nascholing;
18° de oprichting van vaste of tijdelijke
commissies en werkgroepen;
19° de organisatie
van de onderwijsactiviteiten.
Onderafdeling 3. - De
studentenraad
Art. 300.
[...]
Decr.
van 19-3-2004
Afdeling 3. - De
onderhandelingscomités
Art. 301.
Ieder
hogeschoolbestuur richt een hogeschoolonderhandelingscomité op. Indien
er in de hogeschool meer departementen zijn, wordt in ieder departement een
departementaal onderhandelingscomité opgericht. Indien de
beslissingsbe-voegdheid zich op een ander niveau situeert, richt het
hogeschoolbestuur op dit niveau ook een onderhandelingscomité op.
Art. 302.
§ 1.
[§ 1. In de onderhandelingscomités in de gesubsidieerde vrije
hogescholen onderhandelen het hogeschoolbestuur en de representatieve
vakorganisaties over de aangelegenheden, bedoeld in en krachtens de
artikelen 2, 9 en 11
van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de
overheid en de vakbonden van haar personeel. Het arbeidsreglement in de
hogescholen vormt daarenboven eveneens voorwerp van onderhandeling in het
hogeschoolonderhandelingscomité. Over dezelfde aangelegenheden kan niet
én in het hogeschoolonderhandelingscomitéén op een ander
niveau worden onderhandeld.]
Decr.
van 18-5-1999
In de onderhandelingscomités in de gesubsidieerde
officiële hogeschool onderhandelen het hogeschoolbestuur en de
representatieve vakorganisaties over de aangelegenheden bedoeld in en krachtens
de artikelen 2, 6, 9 en 11 van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de
betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel, met dien
verstande dat over dezelfde aangelegenheden niet én in het
hogeschoolonderhandelingscomitéén op een ander niveau kan worden
onderhandeld.
Bovendien bezorgt het
hogeschoolbestuur de onderhandelingscomités de volgende inlichtingen,
verslagen en bescheiden :
1° algemene
informatie met betrekking tot de werking en de organisatie van de hogeschool;
2° het organogram van de hogeschool, met de
interne organisatiestructuur, de bestuursstructuur, de verdeling van
bevoegdheden en verantwoordelijkheden;
3° de
statuten van de hogeschool;
4° de begroting;
5° de meerjarenbegroting;
6° in voorkomend geval het financieringsplan bedoeld in
artikel 232;
7° de jaarrekening;
8° het jaarverslag;
9° een overzicht van de inkomsten van welke aard dan ook;
10° de personeelsformatie;
11° de evolutie van het aantal personeelsleden en de
vooruitzichten met betrekking tot de tewerkstelling;
12° de evolutie van de studentenaantallen en van de
slaagcijfers per opleiding;
13° de
samenwerkingsakkoorden en de samenwerkingsverbanden bedoeld in artikel 283;
14° de fysische inventaris van de onroerende
goederen van de hogeschool;
15° een
toelichting bij het systeem van enveloppefinanciering en het resultaat hiervan
op de hogeschool;
16° de programmatieplannen
en rationalisatieplannen met betrekking tot studiegebieden, opleidingen en
opties;
17° de inlichtingen met betrekking
tot het nascholingsbeleid, het projectmatig wetenschappelijk onderzoek en de
maatschappelijke dienstverlening;
18° de
sociale voorzieningen voor de studenten;
19°
de prioriteiten inzake de uitrusting van de hogeschool;
20° de accommodatiemogelijkheden;
21° de adviezen van de studentenraad, van de academische raad
en in voorkomend geval van de departementale raden.
[Op vraag van het hogeschoolonderhandelingscomité kan de
bedrijfsrevisor verslag uitbrengen over alle financiële bescheiden.]
Decr.
van 8-7-1996
§ 2. De
bepalingen van artikel 301 zijn niet van toepassing in de gesubsidieerde vrije
hogescholen indien de aangelegenheden bedoeld in § 1 van dit artikel
geheel of gedeeltelijk worden behandeld door de ondernemingsraad bedoeld bij of
krachtens de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het
bedrijfsleven.
De bepalingen van artikel 301 zijn
niet van toepassing in de gesubsidieerde officiële hogescholen indien de
aangelegenheden bedoeld in § 1 van dit artikel geheel of gedeeltelijk
worden behandeld in de organen opgericht bij of krachtens de wet van 19
december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de
vakbonden van haar personeel.
Art. 303.
Het
hogeschoolonderhandelingscomité, respectievelijk het departementaal
onderhandelingscomité, bestaan uit gemandateerde vertegenwoordigers van
het hogeschoolbestuur, respectievelijk het departementsbestuur en ten minste
evenveel afgevaardigden van het personeel. Er zijn evenveel plaatsvervangende
als effectieve afgevaardigden.
Het aantal
effectieve afgevaardigden van het personeel in elk onderhandelingscomité
bedraagt ten minste twee en ten hoogste negen. [Bij fusie van instellingen of
onderdelen van instellingen worden de afgevaardigden van het personeel in de
onderhandelingscomités van de betrokken instellingen tot de volgende
verkiezingen samengevoegd tot de nieuwe personeelsafvaardiging in het nieuwe
onderhandelingscomité en geldt het maximum aantal van negen
afgevaardigden niet.]
Beide delegaties kunnen een
beroep doen op technici.
Decr.
van 8-5-2009
Art. 304.
§ 1. De
afgevaardigden van het personeel in de onderhandelingscomités in de
gesubsidieerde vrije hogescholen worden verkozen op door de representatieve
vakorganisaties voorgedragen kandidatenlijsten. In geen geval kan het
departementshoofd voorgedragen worden als afgevaardigde van het personeel. Het
mandaat van de afgevaardigden bedraagt vier academiejaren. Tenzij de
onderhandelingscomités dit bij reglement anders bepalen, gebeurt de
verkiezing van de afgevaardigden op dezelfde wijze als bedoeld in de artikelen
20, 20bis en 20ter van de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van
het bedrijfsleven.
De afgevaardigden van het
personeel in de onderhandelingscomités in de gesubsidieerde
officiële hogescholen worden aangeduid door de representatieve
vakorganisaties.
§ 2. De
afgevaardigden van het personeel in de onderhandelingscomités genieten
van de nodige faciliteiten om hun mandaat naar behoren te kunnen vervullen. Zij
kunnen voor de daden gesteld in de uitoefening van hun mandaat geen
tuchtsanctie oplopen.
[De hogescholen moeten een
kwaliteitsvolle organisatie van de medezeggenschap
faciliteren.]
Decr.
van 15-7-2005
[Afdeling 4. - Deelname aan lokale
inspraakorganen en andere vergaderingen
Art. 304bis /1.
Het personeelslid dat zitting
heeft in een lokaal inspraakorgaan dat opgericht is door of krachtens een wet
of een decreet, krijgt dienstvrijstelling om de vergaderingen bij te wonen. De
dienstvrijstelling wordt gelijkgesteld met een periode van dienstactiviteit.
Het personeelslid behoudt het recht op een salaris.
Op verzoek
van een verantwoordelijk bestuurslid van een representatieve vakorganisatie,
krijgt een vakbondsafgevaardigde dienstvrijstelling om de vergaderingen van de
Vlaamse Onderwijsraad bij te wonen. De dienstvrijstelling wordt gelijkgesteld
met een periode van dienstactiviteit. Het personeelslid behoudt het recht op
een salaris.]
Decr.
van 1-7-2011
[HOOFDSTUK IV. - Begeleiding en
ondersteuning
Art. 304bis.
[[§ 1.]]¹ De
personeelsleden van het onderwijs die voor de begeleiding van de
onderwijsvernieuwingen in het hoger onderwijs en voor de ondersteuning van de
lokale comités tewerkgesteld zijn bij de representatieve vakorganisaties
in uitvoering van het akkoord van sectorale sociale programmatie voor de jaren
1995 en 1996 voor de sector "Onderwijs" van de Vlaamse Gemeenschap [[en het
akkoord van sectorale programmatie voor de jaren 2003 en 2004 voor de sector
"hoger onderwijs" van de Vlaamse Gemeenschap]]², bekomen
- ofwel een verlof wegens opdracht in het belang van het
onderwijs;
- ofwel een verlof wegens
vakbondsopdracht,
overeenkomstig de geldende
reglementaire bepalingen.
In tegenstelling met de
geldende reglementaire bepalingen zijn de representatieve vakorganisaties er
evenwel niet toe gehouden voor de in dit artikel bedoelde personeelsleden die
een verlof wegens vakbondsopdracht genieten aan de overheid een som terug te
storten die gelijk is aan het globaal bedrag van de wedden, weddetoelagen,
salarissen, vergoedingen en toelagen die door de overheid aan deze
personeelsleden werden uitgekeerd.
[[§ 2. Voor de
toepassing van dit artikel worden onder representatieve vakorganisaties
verstaan de vakorganisaties die voldoen aan de voorwaarden die gesteld zijn in
artikel 7 van de wet
van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de
vakbonden van haar personeel.]]¹ ]
Decr. 15-7-1997; [[ ]]¹ Decr.
18-5-1999; [[ ]]² Decr.
van 14-3-2008
[§ 3. De Vlaamse overheid kent aan de
representatieve vakorganisaties middelen toe voor de werkingskosten van de in
dit artikel bedoelde personeelsleden met een verlof wegens vakbondsopdracht.
Deze middelen bedragen 3000 euro per effectieve voltijdse
eenheid.]
Decr.
van 4-7-2008
TITEL VI. - Bijzondere bepalingen
Art. 305.
§ 1. Met ingang
van 1 september 1995 kan aan een instelling voor hoger onderwijs geen secundair
onderwijs of aanvullend secundair beroepsonderwijs georganiseerd worden.
§ 2. De
onderverdelingen voor secundair onderwijs of voor aanvullend secundair
beroepsonderwijs die in toepassing van § 1 van het hoger onderwijs van het
korte type afgesplitst worden, worden hetzij onmiddellijk opgeheven, hetzij
gehecht aan een bestaande instelling voor secundair onderwijs of voor
aanvullend secundair beroepsonderwijs, [hetzij omgevormd tot een autonome
instelling voor secundair onderwijs, hetzij omgevormd tot een autonome
instelling voor secundair onderwijs en aanvullend secundair beroepsonderwijs]
voor zover deze instelling voldoet aan de bepalingen van het voor haar geldend
rationalisatie- en programmatieplan, bedoeld in artikel 13, § 1, punt 1,
littera a van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van
de onderwijswetgeving.
(voetnoot 1)
§ 3. De autonome
instellingen die in toepassing van § 2 ontstaan, worden niet als nieuwe
instellingen beschouwd voor de toepassing van de bepalingen van het voor deze
instellingen geldend rationalisatie- en programmatieplan, bedoeld in artikel
13, § 1, punt 1, littera a van voornoemde wet van 29 mei
1959.
Art. 306.
De Vlaamse regering kan in
het koninklijk besluit nr. 541 houdende het rationalisatie- en programmatieplan
van het aanvullend secundair beroepsonderwijs en tot wijziging van het
koninklijk besluit nr. 460 van 17 september 1986 tot vaststelling van het
rationalisatieplan en het programmatieplan van het hoger onderwijs van het
korte type en tot wijziging van de wetgeving betreffende de organisatie van het
hoger onderwijs van het lange type, wijzigingen aanbrengen die noodzakelijk
zijn om het in overeenstemming te brengen met de bepaling van artikel 305,
§ 1.
Art. 307.
De instellingen voor hoger
onderwijs met volledig leerplan kunnen vanaf [een door de Vlaamse regering te
bepalen datum] geen onderwijs voor sociale promotie meer organiseren. De
afdelingen en opleidingen van het onderwijs voor sociale promotie die in het
academiejaar 1994-1995 gehecht zijn aan instellingen voor hoger onderwijs met
volledig leerplan, worden op [een door de Vlaamse regering te bepalen datum]
gehecht aan de instelling voor secundair onderwijs met volledig leerplan die
ontstaat door de afsplitsing bedoeld in artikel 305.
Decr.
van 15-7-1997
Indien de instelling geen secundair onderwijs met volledig
leerplan inricht,
1° worden de afdelingen
voor sociale promotie beschouwd als een autonome inrichting, die niet moet
voldoen aan de rationalisatienormen bedoeld in artikel 5 van het koninklijk
besluit nr. 461 van 17 september 1986 houdende het rationalisatie- en
programmatieplan van het onderwijs voor sociale promotie. In afwijking van
artikel 7 van hetzelfde koninklijk besluit, kan geen wedde, noch gedeeltelijke
wedde worden toegekend verbonden aan een directieambt, ongeacht het aantal
lesuren/leerlingen;
2° ofwel worden zij
gehecht aan een bestaande onderwijsinstelling voor secundair onderwijs of voor
hoger onderwijs voor sociale promotie.
[Voor de
toepassing van dit artikel worden de niet-gerangschikte afdelingen
"monumentenzorg" en "stedebouw" beschouwd als afdelingen van het hoger
onderwijs voor sociale promotie.]
Decr.
van 19-4-1995
[Art. 307bis.
De instellingen voor hoger
kunstonderwijs met volledig leerplan kunnen vanaf 1 september 1995 geen
deeltijds kunstonderwijs meer organiseren. Het deeltijds kunstonderwijs dat in
het academiejaar 1994-1995 nog verbonden is aan een instelling voor hoger
kunstonderwijs met volledig leerplan, wordt op 1 september 1995 beschouwd als
een autonome instelling die onderworpen is aan de reglementering op het
deeltijds kunstonderwijs.]
Decr.
van 19-4-1995
[Art. 307ter.
De vastbenoemde
personeelsleden van het onderwijs voor sociale promotie van het Instituut voor
Optica Raymond Thibaut die ingevolge de afbouw van de afdeling optiek en
optometrie terbeschikkinggesteld zijn wegens ontstentenis van betrekking,
kunnen met ingang van 1 september 1998 tot en met 31 augustus 2001 aangesteld
worden in de Katholieke Vlaamse Sociale Hogeschool Brussel en Parnas Dilbeek.
Deze aanstelling wordt met betrekking tot hun geldelijke en statutaire toestand
in het onderwijs voor sociale promotie beschouwd als een wedertewerkstelling in
de zin van het besluit van de Vlaamse regering van
29 april 1992
betreffende de terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de
reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of
wachtgeldtoelage. De personeelsleden blijven gedurende de periode van deze
aanstelling bezoldigd uit de begroting van het onderwijs voor sociale promotie.
De hogeschool kan deze personeelsleden, in
afwijking van artikel 231 voor wat betreft het volume van de opdracht waarvoor
zij in het OSP benoemd waren, uiterlijk tot 31 augustus 2001 benoemen in een
ambt waarvoor zij over het vereiste bekwaamheidsbewijs beschikken. De
personeelsleden worden vanaf dit ogenblik bezoldigd uit de werkingsuitkeringen
van de hogeschool.]
Decr.
van 14-7-1998
[Art. 307quater.
Onverminderd de toepassing van de artikelen
92 en 93 is de hogeschool die één of meer van de in artikel 8bis
van het decreet van 2 maart 1999 tot regeling van een aantal aangelegenheden
van het volwassenenonderwijs bedoelde afdelingen overneemt, verplicht
werkgelegenheid te verschaffen aan de leden van het onderwijzend personeel van
deze overgenomen afdelingen, op voorwaarde dat deze in de periode van 1 juni
2003 tot en met 30 juni 2003 tewerkgesteld zijn geweest in de betrokken
afdeling, en :
1° ofwel uiterlijk op 30 juni 2003
vastbenoemd werden in hoofdambt of in bijbetrekking in de
afdeling;
2° ofwel in de periode van 1 juni 2003 tot en met
30 juni 2003 aangesteld zijn geweest in een vacante betrekking als tijdelijke
van doorlopende duur als lid van het onderwijzend personeel in de afdeling en
als dusdanig door de Vlaamse Gemeenschap werden bezoldigd in hoofdambt, of het
recht op dergelijke aanstelling van doorlopende duur in bedoelde periode konden
doen gelden.
De hogeschool is verplicht deze personeelsleden
werkgelegenheid te verschaffen naar rato van het volume van de betrekking die
zij in de overgenomen afdeling uitoefenden op de laatste dag van hun
tewerkstelling in juni 2003.
Art. 307quinquies.
De hogeschool wijst de benoemde
personeelsleden op het ogenblik van de overname een betrekking toe in een ambt
binnen de personeelsformatie naar rato van het volume van de opdracht die zij
in de overgenomen afdeling uitoefenden op 30 juni 2003. De hogeschool wijst de
tijdelijken van doorlopende duur en de gerechtigden op een tijdelijke
aanstelling van doorlopende duur op het ogenblik van de overname een betrekking
toe in een ambt binnen de personeelsformatie naar rato van het volume van de
betrekking die zij in de overgenomen afdeling uitoefenden op de laatste dag van
hun tewerkstelling in juni 2003.
De in het eerste lid bedoelde
personeelsleden worden vanaf de overname personeelslid van de hogeschool en
betaald ten laste van de werkingsuitkeringen van de betrokken hogeschool. De
rechtspositieregeling en de bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de
hogescholen zijn op hen van toepassing, rekening houdend met volgende
overgangsmaatregelen :
1° de tijdelijken van doorlopende
duur en de gerechtigden op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur
behouden de salarisschaal die zij op de laatste dag van hun tewerkstelling in
de overgenomen afdeling genoten, tenzij de hogeschool hen inschaalt in een
hogere salarisschaal;
2° de personeelsleden die op 30 juni
2003 vast benoemd waren in de betrokken afdeling, worden op het ogenblik van de
overname door de hogeschool benoemde personeelsleden van de hogeschool en
behouden de salarisschaal die zij op 30 juni 2003 genoten voor hun betrekking
in de overgenomen afdeling, tenzij de hogeschool hen inschaalt in een hogere
salarisschaal;
3° de personeelsleden die in de periode van
1 juni 2003 tot en met 30 juni 2003 een tijdelijke aanstelling van doorlopende
duur hadden of in deze periode een recht op dergelijke aanstelling konden doen
gelden, worden op het ogenblik van de overname door de hogeschool tijdelijke
personeelsleden van de hogeschool. In afwijking van de bepalingen van de
artikelen 122, § 2, en 231 kan het hogeschoolbestuur bedoelde
personeelsleden op hun verzoek benoemen voor het volume van de opdracht waarop
zij aanspraak kunnen maken. Elk personeelslid dat benoemd wordt, dient in het
bezit te zijn van het vereiste bekwaamheidsbewijs;
4° de
personeelsleden die op 30 juni 2003 benoemd waren in debetrokken afdeling,
krijgen vanaf de overname een bezoldiging die gelijk is aan de optelsom van de
salarissen die zij genoten voor de twee onderwijsopdrachten op de vooravond van
de overname, op voorwaarde dat zij :
a) op 1 januari 1996 als
lid van het onderwijzend personeel binnen de overnemende hogeschool van
overgangsmaatregelen in de zin van artikel 318 konden genieten en als zodanig
vanaf 1 januari 1996 een betrekking binnen de personeelsformatie van de
hogeschool opgenomen hebben,
b) uiterlijk op 30 juni 2003 voor
een voltijdse opdracht als lid van het onderwijzend personeel benoemd waren
binnen de overgedragen afdeling van het betrokken centrum voor
volwassenenonderwijs.
Bij wijziging van het opdrachtvolume
wordt het salaris naar evenredigheid aangepast.]
Decr.
van 19-3-2004
[Art. 307sexies.
§ 1. Met behoud van de toepassing van
artikelen 92 en 93 is de hogeschool die in toepassing van
artikel 57ter van het
decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger
onderwijs in Vlaanderen opleidingen van het hoger onderwijs voor sociale
promotie overneemt, verplicht werkgelegenheid te verschaffen aan de leden van
het onderwijzend personeel van die overgenomen opleidingen, op voorwaarde dat
die personeelsleden in de periode van 1 juni tot en met 30 juni van het
kalenderjaar waarin de eerste accreditatie of de tijdelijke erkenning is
verleend, tewerkgesteld zijn geweest in de opleiding in kwestie, en als die
personeelsleden aan een van de volgende voorwaarden voldoen
:
1° uiterlijk op 30 juni van het kalenderjaar waarin de
eerste accreditatie of de tijdelijke erkenning is verleend, werden ze
vastbenoemd in hoofdambt of in bijbetrekking in de
opleiding;
2° in de periode van 1 juni tot en met 30 juni
van het kalenderjaar waarin de eerste accreditatie of de tijdelijke erkenning
is verleend, zijn ze aangesteld geweest in een vacante betrekking als
tijdelijke van doorlopende duur als lid van het onderwijzend personeel in de
opleiding en werden ze als dusdanig door de Vlaamse Gemeenschap bezoldigd in
hoofdambt, of konden ze het recht op dergelijke aanstelling van doorlopende
duur in bedoelde periode doen gelden.
De hogeschool is
verplicht die personeelsleden werkgelegenheid te verschaffen naar rato van het
volume van de betrekking die zij in de overgenomen opleiding uitoefenden op de
laatste dag van hun tewerkstelling in juni van het kalenderjaar dat voorafgaat
aan de overdracht.
§ 2. De tijdelijke personeelsleden die
voldoen aan de voorwaarden vermeld in § 1, 2°, krijgen bij toewijzing
van een betrekking in een ambt binnen de personeelsformatie, een aanstelling
van onbepaalde duur, zoals bedoeld in artikel
124bis.
[[§ 3. Het budget, vermeld in
artikel 39ter
van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten in Vlaanderen, dat de hogeschool bedoeld in paragraaf 1 ontvangt, is beperkt tot de loonkost van de personeelsleden die op datum van de overgang effectief aangesteld of benoemd worden in de hogeschool.]] ]
Decr. 16-6-2006; [[ ]] Decr.
van 13-7-2012
[Art. 307septies.
De benoemde personeelsleden krijgen op het
moment van de overname door de hogeschool, zoals vermeld in
artikel 57ter van het
decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger
onderwijs in Vlaanderen, een betrekking toegewezen in een ambt binnen de
personeelsformatie van de hogeschool naar rato van het volume van de opdracht
die zij in de overgenomen opleiding uitoefenden op 30 juni van het kalenderjaar
dat voorafgaat aan de overdracht.
De hogeschool wijst de
tijdelijke personeelsleden van doorlopende duur en de gerechtigden op een
tijdelijke aanstelling van doorlopende duur op het ogenblik van de overname een
betrekking toe in een ambt binnen de personeelsformatie naar rato van het
volume van de betrekking die zij in de overgenomen opleiding uitoefenden op de
laatste dag van hun tewerkstelling in juni van het kalenderjaar dat voorafgaat
aan de overdracht.
De in het eerste lid vermelde
personeelsleden worden vanaf de overname personeelslid van de hogeschool en
worden betaald ten laste van de werkingsuitkeringen van de hogeschool in
kwestie. De overname van deze personeelsleden gebeurt op
éénzelfde moment.
De rechtspositieregeling en de
bezoldigingsregeling van de personeelsleden van de hogescholen zijn op hen van
toepassing, rekening houdend met de volgende overgangsmaatregelen
:
1° de tijdelijke personeelsleden van doorlopende duur en
de gerechtigden op een tijdelijke aanstelling van doorlopende duur behouden de
salarisschaal die zij op de laatste dag van hun tewerkstelling in de
overgenomen opleiding genoten, tenzij de hogeschool hen inschaalt in een hogere
salarisschaal;
2° de personeelsleden die op 30 juni van het
kalenderjaar waarin de eerste accreditatie of de tijdelijke erkenning is
verleend vastbenoemd waren in de opleiding in kwestie, worden op het ogenblik
van de overname door de hogeschool benoemde personeelsleden van de hogeschool
en behouden de salarisschaal die zij op 30 juni van het kalenderjaar waarin de
eerste accreditatie of de tijdelijke erkenning is verleend, genoten voor hun
betrekking in de overgenomen opleiding, tenzij de hogeschool hen inschaalt in
een hogere salarisschaal;
3° de personeelsleden die in de
periode van 1 juni tot en met 30 juni van het kalenderjaar waarin de eerste
accreditatie of de tijdelijke erkenning is verleend, een tijdelijke aanstelling
van doorlopende duur hadden of in die periode een recht op een dergelijke
aanstelling, konden doen gelden, worden op het ogenblik van de overname door de
hogeschool tijdelijke personeelsleden van de hogeschool. In afwijking van de
bepalingen van artikel 122, § 2, en artikel 231 kan het hogeschoolbestuur
de vermelde personeelsleden op hun verzoek benoemen voor het volume van de
opdracht waarop zij aanspraak kunnen maken. Elk personeelslid dat benoemd
wordt, moet in het bezit zijn van het vereiste
bekwaamheidsbewijs;
4° de personeelsleden die op 30 juni
van het kalenderjaar waarin de eerste accreditatie of de tijdelijke erkenning
is verleend vast benoemd waren, krijgen vanaf de overname een bezoldiging die
gelijk is aan de optelsom van de salarissen die zij genoten voor de twee
onderwijsopdrachten op de vooravond van de overname, op voorwaarde dat zij
:
a) op 1 januari 1996 als lid van het onderwijzend personeel
binnen de overnemende hogeschool van overgangsmaatregelen in de zin van artikel
318 konden genieten en als zodanig van 1 januari 1996 een betrekking binnen de
personeelsformatie van de hogeschool opgenomen hebben;
b)
uiterlijk op 30 juni van het kalenderjaar waarin de eerste accreditatie of de
tijdelijke erkenning is verleend, voor een voltijdse opdracht als lid van het
onderwijzend personeel benoemd waren in het betrokken centrum van het
volwassenenonderwijs.
Bij wijziging van het opdrachtvolume
wordt het salaris naar evenredigheid aangepast.]
Decr.
van 16-6-2006
[Art. 307octies.
De hogeschool treedt in de rechten en de
verplichtingen van de inrichtende macht van het gemeenschapsonderwijs met
betrekking tot de opleidingen van het hoger onderwijs voor sociale promotie die
in toepassing van artikel
57ter van het decreet van 4 april 2003 betreffende de
herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen door de hogeschool zijn
overgenomen. In de overname zijn begrepen alle rechten en verplichtingen
verbonden aan hangende en toekomstige procedures.]
Decr.
van 16-6-2006
Art. 308.
Indien de Jesode-Hatora en
Beth-Jacob Normaalschool te Antwerpen met ingang van het academiejaar 1994-1995
wordt opgeheven, kan de inrichtende macht van deze onderwijsinstelling vanaf
het academiejaar 1994-1995 een afdeling voor hoger onderwijs van het korte type
voor sociale promotie "getuigschrift pedagogische bekwaamheid", georganiseerd
volgens het modulair stelsel, oprichten, gehecht aan een van haar instellingen
voor secundair onderwijs.
In afwijking van
artikel 5 van het koninklijk besluit van 12 januari 1966 houdende vaststelling
van de voorwaarden vereist voor het bepalen van een aantal betrekkingen in de
Rijksinrichtingen voor technisch onderwijs en van artikel 7 van het koninklijk
besluit nr. 461 van 17 september 1986 houdende het rationalisatie- en
programmatieplan van het onderwijs voor sociale promotie, kan geen wedde, noch
gedeeltelijke wedde worden toegekend verbonden aan een directieambt, een ambt
van werkmeester of een ambt van studiemeester-opvoeder, en dit ongeacht het
aantal lesuren/leerlingen.
[De benoemde
personeelsleden van de opgeheven Jesode-Hatora en Beth-Jacob Normaalschool te
Antwerpen worden, met behoud van vaste benoeming in het hoger onderwijs,
tewerkgesteld naar keuze, hetzij in een hogeschool, hetzij in de afdeling
"getuigschrift pedagogische bekwaamheid" van het hoger onderwijs voor sociale
promotie, hetzij in een van de instellingen van secundair onderwijs van de
eigen inrichtende macht.]
Decr.
van 15-7-1997
Art. 309.
Een hogeschool kan [met
ingang van 1 september 1995] met een instelling voor hoger onderwijs voor
sociale promotie een overeenkomst afsluiten waarbij een personeelslid van de
hogeschool met zijn instemming belast wordt met een onderwijsopdracht aan de
instelling voor hoger onderwijs voor sociale promotie. De overeenkomst bepaalt
ten minste de termijn van de opdracht. Het betrokken personeelslid blijft
juridisch en administratief behoren tot de hogeschool.
[Vanaf 1 januari 1996 wordt het salaris van het personeelslid
uitbetaald ten laste van de werkingsmiddelen van de hogeschool.] Het
brutosalaris of de brutosalaristoelage met inbegrip van de patronale bijdragen
waarop het personeelslid ingevolge zijn opdracht aan de instelling voor hoger
onderwijs voor sociale promotie recht zou hebben overeenkomstig het koninklijk
besluit van 10 maart
1965 houdende de bezoldigingsregeling van het personeel der
leergangen met beperkt leerplan van het Ministerie van Nationale Opvoeding en
Cultuur, wordt door het departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse
Gemeenschap rechtstreeks uitbetaald aan de hogeschool waaraan het personeelslid
juridisch en administratief verbonden is.
Decr.
van 19-4-1995
Art. 310.
De gesubsidieerde of
gefinancierde personeelsleden van onderwijsinstellingen voor hoger onderwijs
met volledig leerplan of hogescholen die na 1 januari 1995 fuseren, worden in
dezelfde statutaire toestand waarin zij zich bevinden op het ogenblik van de
fusie overgenomen door de na fusie opgerichte nieuwe onderwijsinstelling voor
hoger onderwijs met volledig leerplan of hogeschool of de na fusie
overblijvende onderwijsinstelling voor hoger onderwijs met volledig leerplan of
hogeschool. Onder fusie wordt verstaan het overnemen van een
onderwijsinstelling door een bestaande onderwijsinstelling of het samensmelten
van twee of meer verschillende onderwijsinstellingen tot een nieuwe
onderwijsinstelling.
Art. 311.
[...]
Decr.
van 9-6-1998
Art. 312.
§ 1. Art. 80
van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse
Gemeenschap wordt vervangen door de volgende bepaling : ...
§ 2. Art. 126
van hetzelfde decreet wordt vervangen door de volgende bepaling :
...
[Art. 312bis.
Een hogeschool die
gezamenlijk alle studiejaren van de basisopleidingen
huishoudkunde-technische-technologische opvoeding en
kleding-technisch-technologische opvoeding van het studiegebied onderwijs
organiseert, kan deze opleidingen met ingang van 1 september 1995 omzetten naar
de basisopleiding technisch-technologische opvoeding van het studiegebied
onderwijs met de opties huishoudkunde en kleding.]
Decr.
van 19-4-1995
[Art. 312ter.
Het diploma van
"maatschappelijk adviseur", uitgereikt door een onderwijsinstelling
georganiseerd of gesubsidieerd door de Staat of door de Vlaamse Gemeenschap,
kan gelijkgesteld worden met het diploma van "maatschappelijk assistent".
De houders van een diploma van "maatschappelijk
adviseur" moeten daartoe een aanvraag indienen bij de Vlaamse minister bevoegd
voor het Onderwijs, via de administratie Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk
Onderzoek van het departement Onderwijs, en het bewijs leveren dat hun diploma
uitgereikt is door een instelling die op grond van de onderwijswetgeving
daartoe gemachtigd was.]
Decr.
van 18-5-1999
[Art. 312quater.
Onder de voorwaarden bepaald
door de Vlaamse regering draagt de Vlaamse Gemeenschap bij in het dekken van de
kosten van projecten van innovatie van het hoger onderwijs.]
Decr.
van 18-5-1999
[Art. 312quinquies.
Onder de voorwaarden bepaald
door de Vlaamse regering draagt de Vlaamse Gemeenschap bij in het dekken van de
kosten van projecten van internationale samenwerking op het vlak van het
hogescholenonderwijs.]
Decr.
van 18-5-1999
[Art. 312sexies.
De opleiding tot lijnpiloot georganiseerd
door een door het Belgisch Bestuur van de Luchtvaart erkende
privé-instelling wordt gelijkgesteld met een basisopleiding van
één cyclus in een hogeschool in de Vlaamse
Gemeenschap.]
Decr.
van 14-2-2003
TITEL VII. - Overgangsbepalingen
HOOFDSTUK I. - Overgangsbepalingen betreffende de
organisatie van het onderwijs
Art. 313.
In het academiejaar
1995-1996, voor de maanden september tot en met december, is de omkadering van
de hogescholen identiek aan de omkadering van de hogescholen vastgesteld voor
het academiejaar 1994-1995 [met dien verstande dat de omkadering wordt
verminderd met de omkadering die in het academiejaar 1994-1995 was ingevuld
door personeelsleden die met toepassing van artikel 340 kiezen voor of worden
toegewezen aan een instelling voor secundair onderwijs of aanvullend secundair
beroepsonderwijs.]
Decr.
van 19-4-1995
Art. 314.
De in het academiejaar
1994-1995 georganiseerde opleidingen en opties die overeenkomstig bijlage I van
dit decreet niet meer kunnen worden georganiseerd vanaf het academiejaar
1995-1996, worden vanaf het academiejaar 1995-1996 studiejaar per studiejaar
afgebouwd. De studenten die in het academiejaar 1994-1995 voor dergelijke
opleiding of optie als regelmatig student waren ingeschreven, hebben het recht
om deze opleiding of optie te voltooien op voorwaarde :
1° dat het maximaal aantal inschrijvingen en de maximale
financieringsduur, bedoeld in artikel 177, 3° en 4° , niet worden
overschreden; voor de berekening van het aantal inschrijvingen en de
financieringsduur komen [ook] het aantal inschrijvingen en academiejaren
vóór het academiejaar 1995-1996 in aanmerking;
2° dat zij hun studies niet onderbreken.
Decr.
van 19-4-1995
[Art. 314bis.
De Vlaamse regering
bepaalt in een tabel op welke wijze de in het academiejaar 1994-1995
georganiseerde opleidingen en opties worden omgevormd tot de opleidingen en
opties bedoeld in bijlage 1 van dit decreet. Deze rangschikt eveneens elk van
deze opleidingen en opties, evenals de opleidingen bedoeld in artikel 314, in
één van de financieringsgroepen bedoeld in artikel 189.
Artikel 314 is enkel van toepassing op de
studenten die in het academiejaar 1994-1995 zijn ingeschreven in een opleiding
of optie die overeenkomstig deze tabel wordt afgebouwd.]
Decr.
van 19-4-1995
[Art. 314ter.
§ 1. De
Vlaamse regering bepaalt het academiejaar met ingang waarvan de
lerarenopleiding dans, zoals bepaald in artikel 23, § 3, van het decreet
van 15 december 1993 betreffende het onderwijs-V, wordt afgebouwd.
§ 2. De
pedagogische leergang, zoals bepaald in het koninklijk besluit van
15 april 1977 houdende
oprichting en vaststelling van de structuur van een pedagogische leergang bij
de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen, wordt afgebouwd met
ingang van het academiejaar 1996-1997.
§ 3. De
studenten die ten laatste in de respectieve academiejaren als regelmatig
student zijn ingeschreven in het eerste jaar van een opleiding, vermeld in
§ 1 en § 2 van dit artikel, hebben het recht deze opleiding of optie
te voltooien op voorwaarde
1° dat zij maximum
tweemaal voor eenzelfde jaar van de opleiding ingeschreven worden en dat het
totaal aantal inschrijvingen in de opleiding niet meer bedraagt dan tweemaal de
reglementaire duur;
2° dat zij hun studies
niet onderbreken.
§ 4. De in
§ 1 en § 2 bedoelde opleidingen worden door de Vlaamse Gemeenschap
erkend; zij worden evenwel niet
gefinancierd.]
Decr.
van 15-7-1997
[§ 5. De
omzendbrief KO/M/85-3 van 26 augustus 1985 betreffende "koninklijke
muziekconservatoria - pedagogische leergang - herstructurering", gewijzigd door
de omzendbrief van 21 oktober 1994, wordt bekrachtigd. De hogescholen die de
rechtsopvolger zijn van vermelde conservatoria, kunnen de overeenstemmende
getuigschriften uitreiken uiterlijk tot 30 september
1997.]
Decr.
van 14-7-1998
[Art. 314quater.
Vanaf het academiejaar
1998-1999 wordt de optie kinesitherapie afgebouwd. De studenten die op 1
november 1997 ingeschreven waren in de optie kinesitherapie hebben het recht om
deze opleiding te voltooien, met dien verstande dat de hogescholen tot
uiterlijk het academiejaar 2001-2002 het diploma van gegradueerde in de
kinesitherapie mogen uitreiken.]
Decr.
van 23-6-1998
[Art. 314quinquies.
Vanaf het academiejaar
1998-1999 wordt de basisopleiding kinesitherapie van twee cycli geleidelijk
studiejaar per studiejaar opgebouwd.]
Decr.
van 23-6-1998
[Art. 314sexies.
§ 1. De
basisopleiding 2C elektriciteit wordt met ingang van het academiejaar 1998-1999
omgevormd in de basisopleiding elektronica. De hogescholen die de
onderwijsbevoegdheid hadden voor de basisopleiding elektriciteit krijgen de
onderwijsbevoegdheid voor de basisopleiding elektronica.
§ 2. De
basisopleiding 2C elektromechanica wordt met ingang van academiejaar 1998-1999
ingedeeld in 3 opties.
Alle hogescholen die
tijdens het academiejaar 1997-1998 de optie elektriciteit van de basisopleiding
2C elektriciteit of de basisopleiding 2C elektromechanica inrichtten, krijgen
met ingang van het academiejaar 1998-1999 de onderwijsbevoegdheid voor de
basisopleiding 2C elektromechanica.
§ 3. De
studenten die tijdens het academiejaar 1997-1998 geslaagd waren voor minstens
één studiejaar van de opleidingen die overeenkomstig §§
1 en 2 worden omgevormd, hebben het recht hun opleiding te voltooien onder de
voorwaarden vermeld in artikel 314, 1° en 2°
.]
Decr.
van 23-6-1998
HOOFDSTUK II. - Overgangsbepalingen betreffende
het personeel
Afdeling 1. - Algemeen
Art. 315.
§ 1. In
afwachting dat de Vlaamse regering de verlofstelsels bepaalt, blijven de op het
ogenblik van het van kracht worden van dit decreet geldende wettelijke en
reglementaire bepalingen van toepassing. Indien daarvoor een toestemming
vereist is, wordt het verlof toegekend door het hogeschoolbestuur. Uiterlijk op
1 september 1996 vervalt de bestaande regeling voor de jaarlijkse vakantie.
[De Vlaamse regering is ertoe gemachtigd om bij het bepalen
van de verlofstelsels de bepalingen van dit decreet inzake de verlofstelsels en
de voorwaarden waaronder personeelsleden zich in de stand non-activiteit kunnen
bevinden te wijzigen, geheel of gedeeltelijk op te heffen en/of te
vervangen.]
Decr.
van 14-2-2003
§ 2. In
afwachting dat de Vlaamse regering de voorwaarden bepaalt waaronder de
personeelsleden zich in de stand non-activiteit kunnen bevinden, blijven de op
het ogenblik van het van kracht worden van dit decreet geldende wettelijke en
reglementaire bepalingen van toepassing. Indien daarvoor een toestemming
vereist is, wordt deze afwezigheid toegestaan door het
hogeschoolbestuur.
§ 3. In
afwachting dat de Vlaamse regering de voorwaarden bepaalt waaronder de
personeelsleden ter beschikking gesteld kunnen worden zoals bepaald in artikel
74 en waaronder zij een wachtgeld kunnen genieten, blijven de op het ogenblik
van het van kracht worden van dit decreet geldende wettelijke en reglementaire
bepalingen van toepassing. Indien daarvoor een toestemming vereist is, wordt de
terbeschikkingstelling toegekend door het
hogeschoolbestuur.
§ 4. De
personeelsleden die op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet
geheel of gedeeltelijk afwezig zijn ingevolge een reglementair toegestane
terbeschikkingstelling [politiek verlof], een reglementair toegestaan verlof of
afwezigheid, blijven deze genieten voor de toegestane periode, behalve wanneer
aan deze terbeschikkingstelling [politiek verlof], dit verlof of deze
afwezigheid op 31 december 1995 een salaris of wachtgeld, betaald ten laste van
het departement Onderwijs van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap,
verbonden was. Deze bepaling is niet van toepassing op de personeelsleden, ter
beschikking gesteld wegens persoonlijke aangelegenheden, voorafgaand aan het
rustpensioen, en op het personeel dat in loopbaanonderbreking
is.
§ 5. In
afwachting dat de Vlaamse regering de regels inzake ziektecontrole vastlegt,
blijven de op het ogenblik van het van kracht worden van dit decreet geldige
wettelijke en reglementaire bepalingen inzake controle op de afwezigheid wegens
ziekte van toepassing.
Art. 316.
Het personeelslid dat
op 1 januari 1994 regelmatig tot de proeftijd toegelaten is in een selectie- of
bevorderingsambt, overeenkomstig artikel 42 van het decreet van 27 maart 1991
betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het
Gemeenschapsonderwijs, wordt op 31 december 1994 geacht zijn proeftijd al te
hebben beëindigd en wordt met zijn toestemming beschouwd als zijnde
vastbenoemd in het betrokken ambt.
[Art. 316bis.
Het personeelslid,
vast benoemd in het bevorderingsambt van directeur, ter beschikking gesteld
wegens ontstentenis van betrekking, dat op 1 januari 1995 gereaffecteerd is in
een vacante betrekking van het bevorderingsambt van directeur in het hoger
onderwijs buiten de universteit met volledig leerplan wordt geacht op 1 januari
1995 een nieuwe vaste benoeming te hebben bekomen in het betrokken ambt aan de
hogeschool van reaffectatie.
Voor de toepassing
van artikel 87 van het decreet van 28 april 1993 betreffende het Onderwijs IV,
zoals gewijzigd bij decreet van 15 december 1993, wordt deze benoeming niet
beschouwd als een nieuwe vaste benoeming.]
Decr.
van 19-4-1995
Afdeling 2. - Onderwijzend
personeel
Art. 317.
De Vlaamse regering
stelt de concordantie vast van de vervangen ambten met de overeenstemmende
nieuwe ambtsbenamingen zoals bepaald in artikel 101.
[...]
Arr.
nr. 80/97,
van 17-12-1997
[Art. 317bis.
§ 1.
Voor de leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel belast met
artistiekgebonden onderwijsactiviteiten, die op 30 juni 1995 één
van de in het derde lid vermelde ambten uitoefenden in een basisopleiding van
twee cycli of in de erbij aansluitende lerarenopleiding in de studiegebieden,
audiovisuele en beeldende kunst, muziek en dramatische kunst,
productontwikkeling en architectuur, opleiding tot interieurarchitect, geldt
dat hun ambt wordt geconcordeerd naar het ambt van assistent.
In afwijking van artikel 104 hebben deze personeelsleden tot taak
onderwijs te verstrekken en begeleidingsopdrachten te vervullen. Hun
takenpakket kan ook projectmatig wetenschappelijk onderzoek, maatschappelijke
dienstverlening en organisatorische taken omvatten. Zij mogen de titel van
leraar hoger kunstonderwijs dragen.
Het in eerste
lid vermelde ambt van assistent vervangt :
a) het
wervingsambt van leraar artistieke vakken aan instellingen voor hoger
kunstonderwijs of aan de niet-gerangschikte afdeling binnenhuisarchitectuur van
het Provinciaal Hoger Architectuurinstituut in Diepenbeek en van het Stedelijk
Hoger Architectuurinstituut "De Bijloke" in Gent;
b) het wervingsambt van docent aan instellingen voor hoger
technisch onderwijs van de derde graad;
c) het
wervingsambt van hoofd van studiebureau aan instellingen voor hoger technisch
onderwijs van de derde graad;
d) het selectieambt
van gewoon hoogleraar aan instellingen voor hoger technisch onderwijs van de
derde graad;
e) de wervingsambten van lesgever en
leraar artistieke vakken aan het Hoger Architectuurinstituut Henry Van de Velde
in Antwerpen in de afdelingen binnenhuisarchitectuur en
productontwikkeling;
f) het wervingsambt van
leraar algemene vakken aan instellingen voor hoger kunstonderwijs of aan de
niet-gerangschikte afdeling binnenhuisarchitectuur van het Provinciaal Hoger
Architectuurinstituut in Diepenbeek en van het Stedelijk Hoger
Architectuurinstituut "De Bijloke" in Gent of aan het Hoger
Architectuurinstituut Sint Lucas in Gent - afdeling
binnenhuisarchitectuur;
g) het wervingsambt van
leraar technische vakken aan instellingen voor hoger kunstonderwijs of aan de
niet-gerangschikte afdeling binnenhuisarchitectuur van het Provinciaal Hoger
Architectuurinstituut in Diepenbeek en van het Stedelijk Hoger
Architectuurinstituut "De Bijloke" in Gent of aan het Hoger
Architectuurinstituut Sint Lucas in Gent, afdeling binnenhuisarchitectuur, of
aan de Hogeschool voor Audiovisuele Communicatie RITS in Brussel, afdeling
animatie;
h) het wervingsambt van werkleider aan
instellingen voor hoger kunstonderwijs;
i) het
wervingsambt van adjunct-leraar aan instellingen voor hoger kunstonderwijs.
§ 2. In
afwijking van § 1 worden deze ambten geconcordeerd naar het ambt van
docent, voor zover het betrokken personeelslid, belast met artistiekgebonden
onderwijsactiviteiten over een ruime artistieke faam beschikt, zoals omschreven
in artikel 2, 28° en 28° ter.
§ 3. Het
hogeschoolbestuur erkent de ruime artistieke faam en hanteert hiervoor de
volgende criteria, voor zover deze relevant zijn voor de betrokken artistieke
discipline :
- publicaties over het werk van
betrokkene in vakbladen, tijdschriften of kranten;
- eigen publicaties of gerealiseerde dossiers in verband met de
vrije of toegepaste artistieke praktijk van de betrokkene;
- regionale, federale of internationale prijzen;
- deelname aan belangrijke manifestaties in binnen- en
buitenland;
- realisaties voor binnenlands of
buitenlandse instellingen of bedrijven;
-
relevante bijdragen aan belangrijke producties;
-
tentoonstellingen in vooraanstaande binnenlandse of buitenlandse galerijen of
musea.
Bovendien moeten de
artistiekgebonden onderwijsactiviteiten aansluiten bij de artistieke of aan de
kunsten gerelateerde beroepsactiviteiten waarvoor de artistieke faam wordt
aangevraagd.]
Decr.
van 14-7-1998
[Art. 317ter.
De concordantie door
het hogeschoolbestuur van de leden van het onderwijzend personeel in een
basisopleiding of in de erbij aansluitende lerarenopleiding, behorend tot de
studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst, muziek en dramatische kunst,
productontwikkeling en architectuur en opleiding tot interieurarchitect, tot
docent op 1 januari 1996, in toepassing van artikel 317, wordt bekrachtigd.]
Decr. 14-7-1998; [[ ]] Arr. nr.
89/2000,
van
13-7-2000
Art. 318.
Overgangsbepalingen
worden toegekend aan :
1° de personeelsleden
die uiterlijk op 31 december 1995 op grond van de op deze datum geldende
reglementering, hetzij vastbenoemd of tot de proeftijd toegelaten zijn zoals
bedoeld in artikel 42
van het decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde
personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs, hetzij vastbenoemd en als
dusdanig erkend zijn, daar waar de erkenning bestaat, in een ambt van de
categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel aan de instellingen die
betrokken waren bij de vorming van de hogeschool;
2° [de tijdelijke personeelsleden van één van de
instellingen die betrokken waren bij de vorming van de hogeschool die op 30
juni 1995 in dienst zijn als titularis van een ambt van de categorie bestuurs-
en onderwijzend personeel en als dusdanig door de Vlaamse Gemeenschap bezoldigd
worden, op voorwaarde dat ze op 15 januari 1994]² :
a)
[in dienst waren in één van de instellingen die betrokken zijn
bij de vorming van de hogeschool en sedertdien ononderbroken in dienst zijn
gebleven in één van deze instellingen]²,
en
b) - ofwel een
dienstanciënniteit telden van zes jaar, verworven in het hoger onderwijs,
bij het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek of bij andere door de
Vlaamse regering erkende instellingen voor wetenschappelijk
onderzoek;
- ofwel een dienstanciënniteit
telden van drie jaar, verworven in het pedagogisch hoger onderwijs buiten de
universiteit, en bovendien gedurende ten minste drie jaar een ambt met
volledige opdracht in de categorie van het bestuurs- en onderwijzend personeel
uitgeoefend hebben in het secundair onderwijs, en er vastbenoemd geweest
zijn;
- ofwel tien jaar nuttige beroepservaring
telden. Deze personeelsleden dienen daarenboven [bij de aanvang van het
academiejaar 1995-1996]¹ een dienstanciënniteit van drie jaar te
hebben verworven in het hoger onderwijs, bij het Nationaal Fonds voor
Wetenschappelijk Onderzoek of bij andere door de Vlaamse regering erkende
instellingen voor wetenschappelijk onderzoek. [Deze dienstanciënniteit van
3 jaar komt niet in aanmerking voor de berekening van de duur van de nuttige
beroepservaring]²;
- ofwel bij hun
aanstelling in het hoger onderwijs buiten de universiteit met volledig leerplan
toepassing verkregen hebben van artikel 90, § 1 van het decreet van 27 maart
1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het
Gemeenschapsonderwijs.
Voor de toepassing van
voormelde bepaling worden niet als dienstonderbreking beschouwd : de
vakantieperiodes, de militaire dienst, de periodes van wederoproeping, de
ziekte- of bevallingsverloven, de borstvoedingsverloven, de verloven van korte
duur met behoud van salaris ter gelegenheid van sommige gebeurtenissen van
familiale of sociale aard, alsook de verloven zonder behoud van salaris voor
een maximum duur van zes werkdagen per academiejaar, alsmede een periode van
ten hoogste dertig kalenderdagen per academiejaar. Voormelde verloven en
afwezigheden kunnen eveneens aanvangen op 15 januari 1994 of bij de aanvang van
het academiejaar.
[...]¹
[ ]¹ Decr.
19-4-1995; [ ]² Decr.
van 8-7-1996
[Art. 318bis.
De personeelsleden
behorend tot het onderwijzend personeel die vóór de
inwerkingtreding van dit decreet ter beschikking gesteld waren bij ontstentenis
van betrekking in het secundair onderwijs, in het deeltijds kunstonderwijs of
in het onderwijs voor sociale promotie en die wedertewerkgesteld waren in een
hogeschool op 30 juni 1995, worden gelijkgesteld met de personeelsleden bedoeld
in artikel 318, 2°, mits ze voldoen aan de andere voorwaarden van artikel
318, 2°, en mits ze op 1 januari 1999 titularis zijn van een betrekking van
het onderwijzend personeel in een hogeschool.]
Decr.
van 18-5-1999
[ [[Art. 318ter.]]
§ 1. Voor het
berekenen van de dienstanciënniteit verworven in het onderwijs, met
uitzondering van het academisch onderwijs, zoals bedoeld in artikel 318;
a) komen enkel de diensten gepresteerd als lid
van het bestuurs- en onderwijzend personeel in aanmerking;
b) bestaat het aantal dagen gepresteerd als tijdelijk aangesteld
personeelslid in een betrekking met volledige dienstprestaties uit al de
kalenderdagen gerekend vanaf het begin tot het einde van de ononderbroken
activiteitsperiode, met inbegrip van de ontspanningsverloven en de kerst- en
paasvakantie, als zij in deze periode vallen. Dit aantal wordt vermenigvuldigd
met 1,2. De dagen gepresteerd in een andere hoedanigheid dan die van tijdelijk
personeelslid in een betrekking met volledige dienstprestaties worden gerekend
vanaf het begin tot het einde van een ononderbroken periode van
dienstactiviteit, met inbegrip van de zomervakantie;
c) worden de dagen gepresteerd in een betrekking met onvolledige
dienstprestaties, die ten minste de helft bedraagt van het aantal uren vereist
voor de betrekking met volledige dienstprestaties, op dezelfde grond in
aanmerking genomen als de dagen gepresteerd in een betrekking met volledige
dienstprestaties. Het aantal dagen gepresteerd in een betrekking die niet de
helft bedraagt van het aantal uren, vereist voor een betrekking met volledige
dienstprestaties wordt met de helft verminderd;
d)
mag het aantal dagen gepresteerd in twee of meer gelijktijdig uitgeoefende
betrekkingen met volledige of onvolledige dienstprestaties nooit meer bedragen
dan het aantal dagen gepresteerd in een betrekking met volledige
dienstprestaties, die tijdens dezelfde periode wordt
uitgeoefend;
e) vormen dertig dagen een
maand;
f) worden als diensten beschouwd de
diensten door het personeelslid in het gemeenschapsonderwijs of in het
gesubsidieerd onderwijs gepresteerd in de stand dienstactiviteit, alsook het
verlof gelijkgesteld met dienstactiviteit dat hem werd toegekend. Eveneens als
diensten worden beschouwd de perioden tijdens dewelke het personeelslid ter
beschikking gesteld werd wegens ontstentenis van betrekking, wegens bijzondere
opdracht, wegens ziekte of gebrekkigheid of wegens ambtsontheffing in het
belang van de dienst;
g) kan gedurende een
schooljaar een dienstactiviteit van maximaal 360 dagen worden
verworven.
§ 2. De
dienstanciënniteit aan een universiteit, bij het Nationaal Fonds voor
Wetenschappelijk Onderzoek of bij andere door de Vlaamse regering erkende
instellingen voor wetenschappelijk onderzoek wordt berekend van het begin tot
het einde van de ononderbroken activiteitsperiode, met inbegrip van de
bezoldigde vakantiedagen, ongeacht het volume van de opdracht. De
dienstanciënniteit wordt uitgedrukt in jaren, maanden en dagen, waarbij 30
dagen één maand vormen. Ze kan nooit meer bedragen dan 12 maanden
voor een kalenderjaar.
Voor de
dienstanciënniteit aan een universiteit komen enkel diensten gepresteerd
aan een Belgische universiteit, als lid van het academisch personeel of van het
onderwijzend en wetenschappelijk personeel in aanmerking, ongeacht de
financieringsbron.
§ 3. In
geen geval kan de dienstanciënniteit berekend overeenkomstig de bepalingen
van § 1 van dit artikel lager zijn dan de nuttige ervaring die het
personeelslid in het hoger onderwijs zou hebben verworven in uitvoering van
artikel 10, § 7, eerste lid, van de wet van 7 juli 1970 betreffende de
algemene structuur van het hoger
onderwijs.]
Decr. 19-4-1995;
[[ ]] Decr.
van 18-5-1999
Art. 319.
§ 1. De
overgangsbepalingen gelden voor het ambt, het bekwaamheidsbewijs en de
salarisschaal.
§ 2.
Voor de personeelsleden die fungeren in een ambt in het hoger onderwijs van
twee cycli zijn de overgangsmaatregelen beperkt tot het volume van de opdracht
waarvan zij op 30 juni 1995 titularis
zijn.
Art. 320.
§ 1. De
overgangsbepalingen gelden voor de in artikel 318 bedoelde personeelsleden voor
het ambt waarin zij op 30 juni 1995 benoemd of als titularis aangesteld zijn.
Zij krijgen het ambt dat hun vroegere ambt vervangt. Zij worden geacht zich in
het nieuwe ambt in dezelfde statutaire toestand te bevinden als op het ogenblik
van de omvorming in het ambt dat vervangen wordt.
§ 2.
Wanneer een vastbenoemd personeelslid op basis van artikel 318, 2° voor de
omvorming van het ambt kiest waarin hij als tijdelijk titularis is aangesteld,
behoudt hij het recht op vaste benoeming in het ambt waarvoor hij vastbenoemd
werd en dat met toepassing van artikel 317 overeenkomstig geconcordeerd werd [,
voor zover het personeelslid benoemd is bij dezelfde hogeschool als waar hij
tijdelijk titularis is.]
[§ 3.
Personeelsleden die vast benoemd zijn in een hogeschool, en die tegelijkertijd
tijdelijk aangesteld zijn in een andere hogeschool en daar als zodanig van de
bepalingen kunnen genieten van artikel 318, 2° , kunnen op 1 september 1995
door de hogeschool waar ze tijdelijk aangesteld zijn als vast benoemd
personeelslid worden overgenomen in het ambt waarvoor ze vast benoemd waren of
in het ambt waarin ze als tijdelijke aangesteld waren, voor zover ze in het
bezit zijn van het daartoe vereiste bekwaamheidsbewijs. Voor de toepassing van
artikel 87 van het decreet van 28 april 1993 betreffende het onderwijs-IV,
gewijzigd bij het decreet van 15 december 1993, wordt deze overname niet
beschouwd als een nieuwe vaste
benoeming.]
Decr.
van 19-4-1995
[§ 4.
Vanaf het academiejaar 2002-2003 kan de hogeschool die krachtens artikel
339quater, § 3, benoemde personeelsleden tewerkstelt, deze personeelsleden
als benoemd personeelslid overnemen in het ambt waarvoor zij benoemd zijn of in
een ambt waarvoor zij over de vereiste bekwaamheidsbewijzen
beschikken.
Vanaf het academiejaar 2002-2003 kan
de hogeschool die krachtens artikel 339quater, § 3, personeelsleden
tewerkstelt die genieten van de bepalingen van artikel 318, 2° , deze
personeelsleden overnemen met het genot van de bepalingen van artikel 318,
2° , in het ambt dat zij bekleedden in de hogeschool van herkomst of in een
ambt waarvoor zij over de vereiste bekwaamheidsbewijzen beschikken.
Een overname zoals bedoeld in de eerste twee
leden van deze paragraaf wordt niet beschouwd als een nieuwe aanstelling of
benoeming.]
Decr.
van 23-6-1998
Art. 321.
De personeelsleden
van wie de opdracht binnen de hogeschool na de concordantie zoals bedoeld in
artikel 317, uit een combinatie van ambten bestaat die strijdig is met artikel
115 van dit decreet, kunnen deze opdracht verder blijven uitoefenen voor zover
zij voldoen aan de voorwaarden van artikel 318.
Art. 322.
De personeelsleden,
bedoeld in artikel 318, die niet in het bezit zijn van het vereiste
bekwaamheidsbewijs voor hun nieuwe ambt toegekend overeenkomstig het in artikel
317 bedoelde besluit, worden beschouwd als zijnde in het bezit van het vereiste
diploma om in dit nieuwe ambt te fungeren. [Met uitzondering van diegenen die
in toepassing van artikel 17 van de wet van 7 juli 1970 zoals gewijzigd door
artikel 12 van de wet van 18 februari 1977 een afwijking, onbeperkt in de tijd,
van het vereiste bekwaamheidsbewijs verkregen hebben, kunnen de tijdelijke
personeelsleden in dit nieuwe ambt niet benoemd
worden.]
Decr.
van 22-6-2007
[Art. 322bis.
In afwijking van het bepaalde in
artikel 322 kan het hogeschoolbestuur vanaf 1 januari 2011 de personeelsleden,
bedoeld in artikel 318, 2°, die aan de voorwaarden, vermeld in artikel 326,
tweede lid, voldoen, benoemen in het ambt waarnaar ze geconcordeerd zijn,
zonder dat deze personeelsleden over het voor dit ambt vereiste diploma
beschikken.]
Decr.
van 1-7-2011
Art. 323.
§ 1. De
personeelsleden, bedoeld in artikel 318, blijven de salarisschaal genieten die
hun mocht worden verleend op grond van de geldende wettelijke en reglementaire
bepalingen van kracht vóór de inwerkingtreding van dit decreet,
tenzij het bekwaamheidsbewijs waarover de personeelsleden beschikken recht
geeft op een hogere salarisschaal in het nieuwe ambt. In geen geval mogen deze
personeelsleden in hun nieuwe ambt [of in geval van bevordering] een lager
salaris of salarisschaal krijgen dan die waarop zij in hun vroegere ambt recht
hadden.
Decr.
van 19-4-1995
§ 2. De
personeelsleden, bedoeld in artikel 318 en belast met artistiek gebonden
onderwijsactiviteiten in de studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst, en
muziek en dramatische kunst, met uitzondering van de basisopleidingen van
één cyclus, verkrijgen in hun nieuwe ambt de bijzondere
salarisschaal voor de houder van het vereiste bekwaamheidsbewijs, tenzij de
salarisschaal die hun mocht worden verleend op grond van de geldende wettelijke
en reglementaire bepalingen van kracht vóór de inwerkingtreding
van dit decreet, hoger lag. In dat geval behouden zij hun vroegere
[salarisschaal].
Decr.
van 19-4-1995
[Wanneer zij evenwel op hun verzoek en met instemming van het
hogeschoolbestuur de toepassing verkrijgen van artikel 142, § 2,
verkrijgen zij in het ambt waarnaar zij op grond van artikel 317 werden
geconcordeerd, de gangbare salarisschaal van de houder van het vereiste
bekwaamheidsbewijs.]
Decr.
van 14-7-1998
§ 3. De
personeelsleden, bedoeld in artikel 318, die op 30 juni 1995 belast waren met
het ambt van werkleider, behouden de salarisschaal die hun werd toegekend op
grond van de wettelijke en reglementaire bepalingen van kracht
vóór de inwerkingtreding van dit decreet, voor ten hoogste het
volume van hun opdracht als werkleider op 30 juni 1995.
§ 4. In
afwijking van de bepalingen van deze afdeling mogen de tijdelijke
personeelsleden die op 30 juni 1995 als leraar bijzondere vakken in dienst zijn
in het hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan in
één van de instellingen die betrokken waren bij de vorming van de
hogeschool en niet in het bezit zijn van het bekwaamheidsbewijs vereist voor
het ambt van lector en niet kunnen genieten van de overgangsmaatregelen,
toegekend aan de personeelsleden, bedoeld in artikel 318, 2° , door de
hogeschool in dienst worden gehouden in het ambt van lector.
Zij blijven de salarisschaal genieten die hun mocht worden
verleend op grond van de wettelijke en reglementaire bepalingen van kracht
vóór de inwerkingtreding van dit decreet.
Zij worden beschouwd als zijnde in het bezit van het vereiste
diploma voor het fungeren in het ambt van lector. Zij kunnen in dit ambt
evenwel niet benoemd worden.
Art. 324.
§ 1. De
leden van het onderwijzend personeel [, bedoeld in artikel 318,] worden op 1
januari 1996 ingeschaald in de salarisschaal zoals bepaald door de Vlaamse
regering, of in de salarisschaal waarop zij in toepassing van artikel 323 recht
hebben, en krijgen in die salarisschaal het jaarsalaris dat overeenstemt met
hun nuttige anciënniteit op 31 december 1995 overeenkomstig de op die
datum geldende bezoldigingsregeling.
[In
afwijking van het eerste lid kan het hogeschoolbestuur op 1 januari 1996 het
aantal jaren nuttige beroepservaring dat opgenomen is in de geldelijke
anciënniteit van de werkleiders, docenten en hoogleraars aanvullen tot
tien jaar, voor zover deze nuttige beroepservaring kan worden bewezen.]
Decr.
van 19-4-1995
§ 2. De
geldelijke anciënniteit wordt evenwel aangepast indien de aanvangsleeftijd
van de nieuwe schaal verschilt van die van de vroegere
schaal.
§ 3. De
personeelsleden die op 31 december 1995 een schaal genieten bestaande uit een
enig bedrag worden ingeschaald met een geldelijke anciënniteit berekend
vanaf de leeftijd van 24 jaar overeenkomstig de bezoldigingsregeling van kracht
op 31 december 1995.
§ 4. De
personeelsleden van wie de anciënniteit op 31 december 1995 beperkt is
wegens onvolledige prestaties, worden ingeschaald met een geldelijke
anciënniteit berekend volgens de op 31 december 1995 geldende
bezoldigingsregeling voor een ambt met volledige
prestaties.
Art. 325.
§ 1.
Het genot van de in de artikelen 320 tot en met 324 bedoelde
overgangsmaatregelen gaat verloren wanneer het personeelslid definitief ontslag
neemt of krijgt.
§ 2. Het
genot van de artikelen 320 tot en met 324 kan evenwel overgedragen worden naar
een andere hogeschool indien het personeelslid binnen het jaar nadat het
ontslag genomen of gekregen heeft in de hogeschool, aangesteld of benoemd wordt
in een andere hogeschool.
Art. 326.
Onverminderd de
toepassing van artikel 93 is het hogeschoolbestuur verplicht werkgelegenheid te
verschaffen aan [haar personeelsleden bedoeld in artikel 318, 1° ,] naar
rato van het volume van de opdracht waarvan deze personeelsleden op 30 juni
1995 titularis waren.
Tegen dezelfde voorwaarden
[...] is het hogeschoolbestuur eveneens verplicht werkgelegenheid te
verschaffen aan haar tijdelijke personeelsleden, zoals bedoeld in artikel 318,
2° , voor zover deze personeelsleden het ambt waarvoor zij
overgangsbepalingen genieten, op 30 juni 1995 in hoofdambt uitoefenden.
Decr.
van 19-4-1995
[In
afwijking van artikel 122 kan de hogeschool tot het einde van het academiejaar
2004-2005 werkgelegenheid verschaffen aan de tijdelijke personeelsleden die op
30 juni 1995 aangesteld waren in een vacant ambt van assistent, naar rato van
het opdrachtvolume op 30 juni 1995, voorzover zij dit ambt in hoofdambt
uitoefenden.]
Decr.
van 7-5-2004
[Art. 326bis.
§ 1. De
personeelsleden die op 30 juni 1995 in dienst zijn als lesgever aan een
conservatorium, behouden tot hun uitdiensttreding hun ambt op persoonlijke
titel op voorwaarde dat zij :
a) op 15 januari
1994 in dienst waren als lesgever in een conservatorium en er sederdien in die
hoedanigheid ononderbroken in dienst zijn gebleven;
b) op 15 januari 1994 een dienstanciënniteit telden van 6
jaar, verworven in het hoger onderwijs;
c) op 30
juni 1995 belast zijn met een opdracht als lesgever met een volume van ten
miste 13/18.
Het hogeschoolbestuur is verplicht
hen vanaf het academiejaar 1995-1996 werkgelegenheid te verschaffen naar rato
van het volume van hun opdracht op 30 juni 1995.
§ 2. De
personeelsleden die op 30 juni 1995 in dienst zijn als lesgever aan een
conservatorium en die niet voldoen aan de voorwaarden van § 1, mogen door
de hogeschool in dienst worden gehouden als lesgever voor het volume van hun
opdracht op 30 juni 1995.
§ 3. De
personeelsleden bedoeld in § 1 en § 2 kunnen als lesgever niet
benoemd worden. In afwijking van artikel 324, § 3, blijven zij verder
bezoldigd tegen het enig bedrag dat hen op grond van de op 30 juni 1995
geldende regelementering werd toegekend. Inzake cumulatie vallen deze
personeelsleden in hun hoedanigheid van lesgever onder toepassing van artikel
150.]
Decr.
van 19-4-1995
Art. 327.
§ 1. De
personeelsleden, bedoeld in [artikel 36 van het decreet van 14 maart 2008
betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de
universiteiten], worden geacht zich in de administratieve stand
dienstactiviteit te bevinden.
Decr.
van 4-7-2008
§ 2. Hun
bezoldiging houdt op na het verstrijken van de maand waarin het personeelslid
[aanspraak kan maken op een rustpensioen ten laste van de schatkist]³ en dertig dienstjaren telt die in
aanmerking komen voor de berekening van het rustpensioen.
[Deze
bepaling geldt niet voor personeelsleden bedoeld in [[ [[[artikel 36, § 1,
4° en 6°,]]] van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de
financiering van de werking van de hogescholen en de universiteiten]]¹. [[...]]² ]¹
[De
bepaling in het eerste lid geldt evenmin voor de personeelsleden met een andere
bezoldigde activiteit binnen het onderwijs naast de bezoldiging ten laste van
de centrale voorafname die voor minder dan 50 % van een voltijdse opdracht ten
laste van de centrale voorafname bezoldigd
worden.]²
[ ]¹ Decr. 15-7-1997; [ ]² Decr. 4-7-2008; [ ]³ Decr. 21-12-2012; [[ ]]¹ Decr.
4-7-2008; [[ ]]² Decr. 21-12-2012; [[[ ]]] Decr.
van 8-5-2009
[§ 3. In
afwijking van § 2, eerste lid, eindigt de bezoldiging van de
personeelsleden belast met onderwijsactiviteiten, mits toestemming van het
personeelslid inzake het verder uitoefenen van de onderwijsactiviteiten, op het
einde van het academiejaar waarin het personeelslid voldoet aan de in § 2,
eerste lid, bepaalde
voorwaarden.]
Decr.
van 18-5-1999
Art. 328.
Voor de toepassing
van artikel 92, § 2 wordt de dienstanciënniteit van de tijdelijke
personeelsleden die in dienst zijn op 1 september 1995, berekend zoals bepaald
in artikel 6 van het
decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van sommige
personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde
psycho-medisch-sociale centra of in artikel 4 van het decreet van 27 maart 1991
betreffende rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het
Gemeenschapsonderwijs, voor wat betreft de diensten, gepresteerd
vóór 1 januari 1996.
Art. 329.
Voor de toepassing
van de afdelingen 2, 3 en 5, van Titel III, Hoofdstuk I en van [de artikelen
109, 148, § 4, 277 en 286] van dit decreet, worden de personeelsleden
bedoeld in artikel 318, 2° , beschouwd als benoemde personeelsleden.
Decr.
van 19-4-1995
Art. 330.
In afwijking van
artikel 2, 34° kunnen de personeelsleden waarvan de deeltijdse opdracht op
het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet minder bedraagt dan 10
procent van een voltijdse opdracht uiterlijk tot het academiejaar 1999-2000 een
deeltijdse opdracht van 5 procent blijven uitoefenen.
Evenzo kunnen de personeelsleden bedoeld in artikel 318 waarvan de
deeltijdse opdracht op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit decreet
meer bedraagt dan 70 procent van een voltijdse opdracht een deeltijdse opdracht
van meer dan 70 procent blijven uitoefenen, met dien verstande dat de
deeltijdse opdracht uitgedrukt is in een veelvoud van vijf.
Art. 331.
§ 1.
[De personeelsleden, bedoeld in artikel 182, § 1 worden ambtshalve
geconcordeerd.]
§ 2.
Deze personeelsleden genieten alle overgangsbepalingen zoals van toepassing op
de personeelsleden, vermeld in artikel 318, 1° .
Deze overgangsbepalingen gelden voor het ambt waarvoor de
terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking werd uitgesproken.
[§ 3. De
personeelsleden vermeld in artikel 182, § 1, 5° blijven tot en met 31
december 1995 een verlof of terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht
zoals bedoeld in artikel
90, § 1 van het decreet van 17 juli 1991 betreffende de
inspectie en de pedagogische begeleidingsdiensten
genieten.
§ 4. Met
uitzondering van de personeelsleden bedoeld in de vorige paragraaf, blijven de
personeelsleden die vanaf 1 september 1995 een verlof wegens opdracht of een
terbeschikkingstelling wegens bijzondere opdracht, zoals bedoeld in de
artikelen 90 en 91 van
het decreet van 17 juli 1991 betreffende de inspectie en de pedagogische
begeleidingsdien-sten toegekend hebben gekregen, hiervan genieten tot 31
augustus
1996.]
Decr.
van 8-7-1996
Art. 332.
In afwachting van de
door de Vlaamse regering vastgelegde bezoldigingsregeling, zoals bepaald in
artikel 135, blijft het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende
bezoldigingsregeling van het onderwijzend, wetenschappelijk en daarmee
gelijkgesteld personeel van het Ministerie van Openbaar onderwijs van kracht
met uitzondering van de artikelen 4, 5, [...] 17 en 41 tot en met 49.
Decr.
van 1-7-2011
[Art. 332bis.
De salarisschalen,
toegekend tot op de datum van 31 december 1995 aan de leden van het bestuurs-
en onderwijzend personeel van de Hogeschool voor Audio-visuele Communicatie -
Rits in Brussel, worden bekrachtigd.]
Decr.
van 19-4-1995
[Art. 332ter.
De afwijkingen van de
vereiste bekwaamheidsbewijzen die vanaf het academiejaar 1994-1995 werden
verleend aan de leraren podologie, worden bekrachtigd en verlengd tot december
1995. De salarisschaal verbonden aan dit ambt is tot december 1995 de
salarisschaal 301.
Art. 332quater.
De personeelsleden
van de gerangschikte en niet gerangschikte afdelingen binnenhuisarchitectuur,
die toepassing hebben verkregen van artikel 95 van het decreet betreffende het
onderwijs-VI krijgen als tewerkstelling toegewezen, het ambt waarin zij op 30
juni 1995 fungeerden.]
Decr.
van 8-7-1996
[Art. 332quinquies.
Onverminderd de krachtens artikel
146 van de Grondwet beoogde rechtsbescherming worden de bezoldiging of de
subsidiëring, de toegekende salarisschaal alsmede de vaste benoeming of de
erkenning ervan van personeelsleden als directeur of directrice van een school
met een afdeling verpleegkunde op het niveau van het hoger technisch onderwijs
van de eerste graad of van het hoger onderwijs van het korte type, aan wie een
afwijking van diploma werd verleend zoals bedoeld in artikel 16 van het
koninklijk besluit van 17 augustus 1957 houdende vaststelling van de
voorwaarden waaronder het diploma van vroedvrouw, verpleger of verpleegster
wordt toegekend,
bekrachtigd.]
Decr.
van 20-4-2001
Afdeling 3. - Administratief en technisch
personeel
Art. 333.
[§
1.]² De op 31 december 1995 in het gemeenschapsonderwijs benoemde leden
van het meester-, vak- en dienstpersoneel behouden tot hun uitdiensttreding op
persoonlijke titel hun ambt voor het volume van hun opdracht op 30 juni 1995 en
de daaraan verbonden [salarisschaal]¹, alsmede de geldelijke
anciënniteit die zij op 31 december 1995 genoten overeenkomstig de op die
datum geldende reglementering. Zij blijven behoren tot de categorie van het
meester-, vak- en dienstpersoneel. Inzake vakantieregeling is het regime van
het administratief en technisch personeel op hen van toepassing.
[ ]¹ Decr. 19-4-1995; [ ]²
Decr.
van 8-7-1996
[§ 2. Op
hun verzoek kunnen zij evenwel een plaats op de personeelsformatie toegewezen
krijgen. Zij worden ingeschaald in één van de salarisschalen van
de nieuw toegekende
graad.]
Decr.
van 8-7-1996
Art. 334.
§ 1. De
op 31 december 1995 vastbenoemde, hetzij vastbenoemde en als dusdanig erkende,
leden van het opvoedend hulppersoneel behouden tot hun uitdiensttreding op
persoonlijke titel hun ambt voor het volume van hun opdracht op 30 juni 1995 en
de daaraan verbonden salarisschaal, alsmede de geldelijke anciënniteit die
zij op 31 december 1995 genoten overeenkomstig de op die datum geldende
reglementering. Zij blijven behoren tot de categorie van het opvoedend
hulppersoneel. Zij hebben recht op de minimum-vakantieregeling voor het
onderwijzend personeel zoals voorzien in artikel 69, § 2.
§ 2. Op
hun verzoek kunnen zij evenwel een plaats op de personeelsformatie toegewezen
krijgen. [...]
Decr.
van 8-7-1996
§ 3. De
benoemde bibliothecarissen kunnen op hun verzoek in de personeelsformatie van
het onderwijzend personeel worden opgenomen met behoud van hun statutaire
toestand indien zij in het bezit zijn van het daartoe vereiste
diploma.
§ 4.
[...]
Decr.
van 19-4-1995
Art. 335.
§ 1.
Bij de eerste toewijzing van de betrekkingen op de personeelsformatie van het
administratief en technisch personeel plaatst het hogeschoolbestuur haar
personeelsleden die op 31 december 1995 een ambt van het administratief
personeel uitoefenen, alsook de personeelsleden die toepassing verkregen hebben
van artikel 334, § 2, in een graad die voorkomt in de tabel van de
loopbaanstructuur van het administratief en technisch personeel.
Deze personeelsleden dienen [op 1 september 1995]
een door de Vlaamse Gemeenschap gefinancierd of gesubsidieerd ambt van de
categorie administratief of opvoedend hulppersoneel uit te oefenen. Bij
voormelde rangschikking gelden geen voorrangsregels. Elke toewijzing moet
evenwel gegrond zijn op basis van kwaliteitscriteria.
[In afwijking van artikel 166, § 2, en in afwijking van
artikel 119, § 2, kan het hogeschoolbestuur op 1 januari 1996 zonder
openbare oproep personeelsleden werven in een betrekking op hetzij de
personeelsformatie van het onderwijzend personeel, hetzij op de
personeelsformatie van het administratief en technisch personeel, op voorwaarde
dat deze personeelsleden op 1 oktober 1995 in dienst zijn als personeelslid van
de hogeschool of haar rechtsvoorganger.]
Decr.
van 19-4-1995
§ 2.
Indien aan benoemde personeelsleden geen betrekking op de personeelsformatie
toegewezen wordt, dient het hogeschoolbestuur hen in overtal op te nemen voor
het volume van hun opdracht op 30 juni 1995. Deze personeelsleden behouden hun
oude ambt op persoonlijke titel en de eraan verbonden salarisschaal tot op het
ogenblik van uitdiensttreding. In elk geval komen hun salariskosten ten laste
van het hogeschoolbestuur. Het benoemde personeelslid dat in overtal buiten de
personeelsformatie wordt opgenomen, bevindt zich in de administratieve stand
dienstactiviteit.
[Art. 335bis.
De personeelsleden
bedoeld in de artikelen 333, 334, § 1, en 335, § 2, vallen inzake
cumulatie onder de toepassing van de artikelen 170 en 171.]
Decr.
van 19-4-1995
Art. 336.
§ 1.
Voor de leden van het administratief personeel aan wie een betrekking op de
personeelsformatie wordt toegewezen, bepaalt de Vlaamse regering de
concordantie van de vervangen ambten met de overeenstemmende nieuwe graden
zoals bepaald in de tabel van de loopbaanstructuur, bedoeld in artikel 152.
§ 2. De
personeelsleden, bedoeld in artikel 334, § 2, worden in een graad die
voorkomt in de tabel van de loopbaanstructuur geplaatst, rekening houdend met
het bezit van het vereiste diploma.
§ 3.
Indien aan een benoemd personeelslid een betrekking op de personeelsformatie
wordt toegewezen, behoudt het zijn benoeming in zijn vorige ambt totdat het in
zijn nieuwe ambt opnieuw in vast verband benoemd
is.
Art. 337.
§ 1. De
leden van het administratief personeel aan wie een betrekking op de
personeelsformatie werd toegewezen, worden op 1 januari 1996 ingeschaald in de
salarisschaal zoals bepaald door de Vlaamse regering.
§ 2. [De
personeelsleden die toepassing verkregen hebben van artikel 334, § 2,
worden ingeschaald in een van de salarisschalen van de nieuw toegekende
graad.]
Decr.
van 19-4-1995
§ 3. De
personeelsleden verkrijgen in de overeenkomstig § 1 of § 2
vastgestelde salarisschaal het jaarsalaris dat overeenstemt met hun nuttige
anciënniteit op 31 december 1995 overeenkomstig de op die datum geldende
bezoldigingsregeling. [De geldelijke anciënniteit wordt evenwel aangepast
indien de aanvangsleeftijd van de nieuwe schaal verschilt van die van de
vroegere schaal, met uitzondering voor de met toepassing van artikel 336
geconcordeerde personeelsleden die hierdoor salarisverlies zouden
lijden.]
Decr.
van 15-7-1997
§ 4. De
schaalanciënniteit in de nieuwe weddeschaal met het oog op inschaling in
een hogere weddeschaal van dezelfde graad is gelijk aan
nul.
[§ 5. In
afwijking van § 4 wordt de schaalanciënniteit van de personeelsleden
bedoeld in artikel 336, § 1, als volgt vastgesteld :
-
voor de personeelsleden die op 31 december 1995 vast benoemd zijn in een
wervingsambt in de categorie administratief personeel, is de
schaalanciënniteit gelijk aan de dienstanciënniteit verworven op 31
december 1995 in de categorie administratief personeel;
- voor de personeelsleden die op 31 december 1995 tjdelijk
aangesteld zijn in een wervingsambt in de categorie administratief personeel,
is de schaalanciënniteit gelijk aan één derde van de
dienstanciënniteit verworven op 31 december 1995 in de categorie
administratief
personeel;]
Decr.
van 19-4-1995
[- voor de personeelsleden vastbenoemd op 31 december 1995 in een
selectieambt of bevorderingsambt in de categorie van het administratief
personeel is de schaalanciënniteit gelijk aan de dienstanciënniteit
verworven op 31 december 1995 in het betreffende selectieambt of
bevorderingsambt.]
Decr.
van 18-5-1999
[Art. 337bis.
[[In afwijking van het bepaalde in
artikel 166, § 3, kunnen gedurende een periode van acht jaar te rekenen
vanaf 1 september 2008 personeelsleden die bezoldigd worden buiten de
werkingsuitkeringen van de Vlaamse Gemeenschap die niet voldoen aan de
voorwaarden bepaald in artikel 166, § 1 en § 2, zonder nieuwe
vacature overgeheveld worden naar een betrekking van de personeelsformatie van
het administratief en technisch personeel indien zij op 1 september 2008 ten
minste vijf jaar in dienst zijn van de hogeschool.]]
]
Decr. 19-3-2004;
[[ ]] Decr.
van 4-7-2008
Art. 338.
Totdat artikel 155
van dit decreet uitgevoerd is, blijven de op het ogenblik van het van kracht
worden van dit decreet geldende wettelijke en reglementaire bepalingen van
toepassing.
Afdeling 4. - Andere
overgangsbepalingen
Art. 339.
[§ 1.
De personeelsleden, ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking,
die op 30 juni 1995 niet waren gereaffecteerd en weder tewerkgesteld in de
instelling waarbij zij benoemd zijn, en die niet behoren tot de personeelsleden
bedoeld in artikel 182, § 1, worden op basis van de volgende criteria
tewerkgesteld :
1° personeelsleden die
gereaffecteerd of weder tewerkgesteld zijn buiten het hoger onderwijs met
volledig leerplan, blijven deze reaffectatie of wedertewerkstelling behouden
tot deze reaffectatie of wedertewerkstelling eindigt overeenkomstig de
bepalingen van artikel
41 van het besluit van de Vlaamse regering van 29 april 1992
betreffende de terbeschikkingstelling, wegens ontstentenis van betrekking, de
reaffectatie, de wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of
wachtgeldtoelage. Als deze reaffectatie of wedertewerkstelling eindigt, is
3° op hen van toepassing;
2°
personeelsleden die gereaffecteerd of weder tewerkgesteld zijn in een andere
hogeschool, worden tewerkgesteld in de hogeschool waar zij benoemd zijn;
3° personeelsleden die voor een gehele of
gedeeltelijke opdracht ter beschikking gesteld zijn wegens ontstentenis van
betrekking en die hiervoor niet zijn gereaffecteerd of weder tewerkgesteld,
worden tewerkgesteld in de hogeschool waar zij benoemd zijn.
§ 2. De
personeelsleden bedoeld in artikel 182 worden op basis van de volgende criteria
tewerkgesteld :
1° personeelsleden die
gereaffecteerd of weder tewerkgesteld zijn buiten het hoger onderwijs met
volledig leerplan blijven deze reaffectatie of wedertewerkstelling behouden tot
deze reaffectatie of wedertewerkstelling eindigt overeenkomstig de bepalingen
van artikel 41 van het
besluit van de Vlaamse regering van 29 april 1992 betreffende de
terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de
wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage.
Indien deze reaffectatie of wedertewerkstelling eindigt is 3° of 4° op
hen van toepassing;
2° personeelsleden die
gereaffecteerd of weder tewerkgesteld zijn in een andere hogeschool, blijven
daar tewerkgesteld;
3° personeelsleden die
voor een gehele of gedeeltelijke opdracht ter beschikking gesteld zijn wegens
ontstentenis van betrekking en die hiervoor niet gereaffecteerd of
wedertewerkgesteld, worden tewerkgesteld in de hogeschool waar zij benoemd
zijn;
4° de overige personeelsleden worden
tewerkgesteld hetzij in een hogeschool naar keuze, hetzij in de dichtst
bijzijnde hogeschool, rekening houdend met privaatrechtelijk of
publiekrechtelijk statuut van het personeelslid en de hogeschool.
In afwijking van de criteria bedoeld in het
eerste lid, kan de Vlaamse regering de personeelsleden bedoeld in 2° ,
3° en 4° van het eerste lid, op hun verzoek andere mogelijkheden inzake
tewerkstelling aanbieden. [[De Vlaamse regering bepaalt de modaliteiten inzake
deze tewerkstelling.]]
De personeelsleden die
tewerkgesteld worden in een hogeschool waar zij op 31 augustus 1995 niet
benoemd waren, worden geacht personeelslid te zijn van de hogeschool waar zij
tewerkgesteld zijn.]
Decr. 19-4-1995;
[[ ]] Decr.
van 18-5-1999
[Art. 339bis.
De personeelsleden
ter beschikking gesteld wegens ontstentenis van betrekking, andere dan deze
bedoeld in artikel 182, die op 30 juni 1995 niet waren gereaffecteerd en weder
tewerkgesteld in de instelling waarbij zij benoemd zijn, kunnen op 1 september
1995 worden overgenomen als vast benoemd personeelslid door de hogeschool waar
zij op 30 juni 1995 zijn gereaffecteerd of weder tewerkgesteld. Deze ovename
gebeurt in het ambt dat zij bij wijze van reaffectatie of wedertewerkstelling
uitoefenen of in het ambt waarvoor zij reeds benoemd zijn en voor het volume
van hun reaffectatie of wedertewerkstelling.
Voor
de toepassing van artikel 87 van het decreet van 28 april 1993 betreffende het
onderwijs-IV, gewijzigd bij het decreet van 15 december 1993, wordt deze
overname niet beschouwd als een nieuwe vaste benoeming.]
Decr.
van 19-4-1995
[Art. 339ter.
§ 1. De
hogescholen die de opleiding kinesitherapie aanbieden, bepalen welke van hun
eigen personeelsleden zoals bedoeld in artikel 195ter, § 1, een
tewerkstelling krijgen in de opleiding kinesitherapie en leggen hiervoor de
criteria vast na onderhandelingen in het
hogeschoolonderhandelingscomité.
In
toepassing van het eerste lid kan maximum 25 procent van de begrote bezetting
van de opleiding kinesitherapie, uitgedrukt in voltijdse eenheden, ingenomen
worden door personeelsleden die beschikken over het diploma van gegradueerde in
de kinesitherapie. Deze personeelsleden worden belast met taken van
praktijkgericht onderwijs.
§ 2. De
hogescholen bepalen welke van hun eigen personeelsleden zoals bedoeld in
artikel 195ter, § 1, een tewerkstelling krijgen in de optie kinesitherapie
in afbouw en leggen hiervoor de criteria vast na onderhandelingen in het
hogeschoolonderhandelingscomité.
§ 3. De
personeelsleden bedoeld in § 1, die bij het begin van het academiejaar
1997-1998 fungeerden in het ambt van praktijklector, behouden, in afwijking van
artikel 101, dit ambt op persoonlijke titel.
§ 4. De
personeelsleden bedoeld in § 1, die bij het begin van het academiejaar
1997-1998 fungeerden in het ambt van lector en beschikken over het diploma van
gegradueerde, behouden, in afwijking van artikel 101, dit ambt op persoonlijke
titel.
§ 5. De
personeelsleden bedoeld in § 1, die bij het begin van het academiejaar
1997-1998 fungeerden in het ambt van lector en beschikken over het vereiste
bekwaamheidsbewijs, worden assistent. Deze personeelsleden komen niet in
aanmerking bij de berekening van de percentages bedoeld in artikel
122.]
Decr.
van 23-6-1998
[Art. 339quater.
§ 1. De
personeelsleden bedoeld in [[artikel 37, § 8, van het decreet van 14 maart
2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de
universiteiten]]¹, vallen niet onder de toepassing van artikel 326. Voor de
personeelsleden die worden tewerkgesteld krachtens artikel 339ter of die
overgenomen worden krachtens artikel 320, § 4, is artikel 326 wel van
toepassing voor het volume van de opdracht waarvoor zij respectievelijk worden
tewerkgesteld of overgenomen.
§ 2. Na
het verstrijken van de maand waarin een personeelslid bedoeld in [[artikel 37,
§ 8, van het decreet van 14 maart 2008 betreffende de financiering van de
werking van de hogescholen en de universiteiten]]¹, [[aanspraak kan maken op een rustpensioen ten laste van de schatkist]]² en dertig dienstjaren telt die in aanmerking komen voor de
berekening van het rustpensioen, stopt voor dit personeelslid de financiering
overeenkomstig [[artikel 37, § 8, van het decreet van 14 maart 2008
betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en de
universiteiten]]¹.
[[De bepaling in het eerste lid geldt niet
voor de personeelsleden, bedoeld in artikel 37, § 8, van het decreet van
14 maart 2008 betreffende de financiering van de werking van de hogescholen en
de universiteiten, met een andere niet centraal bezoldigde activiteit binnen
het onderwijs van ten minste 50 % van een voltijdse
opdracht.]]¹
§ 3. De
in § 1 bedoelde personeelsleden kunnen worden tewerkgesteld hetzij in de
eigen hogeschool, hetzij in een hogeschool naar keuze. De hogeschool die deze
personeelsleden tewerkstelt, dient 70 procent van het bruto aanvangssalaris van
de salarisschaal van het personeelslid terug te betalen aan de Vlaamse
Gemeenschap.
Onverminderd artikel 195ter, §
1, worden deze personeelsleden geacht aangesteld te zijn in de hogeschool waar
zij worden tewerkgesteld. Dit lid is niet meer van toepassing zodra de
hogeschool gebruik maakt van artikel 320, § 4.
§ 4. De
in § 1 bedoelde personeelsleden kunnen op hun verzoek ook een
tewerkstelling verkrijgen buiten het hogescholenonderwijs. De Vlaamse regering
bepaalt de voorwaarden en de modaliteiten. Een instelling die deze
personeelsleden tewerkstelt, dient 70 procent van het bruto aanvangssalaris van
de salarisschaal van het personeelslid terug te betalen aan de Vlaamse
Gemeenschap.
§ 5. Een
periode van studie aan het hoger onderwijs wordt ook beschouwd als een
tewerkstelling in de zin van dit artikel op voorwaarde dat het personeelslid
regelmatig ingeschreven is in een hogeschool of universiteit in de Vlaamse
Gemeenschap. Een academiejaar waarin het personeelslid niet slaagt, wordt voor
de toepassing van artikel 339quater, § 3, niet beschouwd als een periode
van tewerkstelling.
Deze paragraaf is slechts van
toepassing voor studies die leiden tot het behalen van één
bijkomend diploma.
§ 6. De
personeelsleden tewerkgesteld krachtens dit artikel worden geacht zich in de
administratieve stand dienstactiviteit te
bevinden.]
Decr.
23-6-1998; [[ ]]¹ Decr. 4-7-2008; [[ ]]² Decr.
van 21-12-2012
[Art. 339quinquies.
§ 1. De
Vlaamse regering zal aan de personeelsleden bedoeld in artikel 195ter, §
1, die geen tewerkstelling hebben krachtens artikel 339ter of artikel
339quater, een tewerkstelling voorstellen. De Vlaamse regering bepaalt de
modaliteiten waaronder dit gebeurt. Tijdens de periode van deze tewerkstelling
bevindt het personeelslid zich in de stand dienstactiviteit.
§ 2. Het
salaris van de personeelsleden bedoeld in § 1, die geen tewerkstelling
bekomen die minstens 50 procent bedraagt van de opdracht waarvoor zij vallen
onder de toepassing van artikel 195ter, § 1, wordt afgebouwd
overeenkomstig het volgende schema :
- gedurende
de eerste twee jaren ontvangen zij het salaris waarop zij recht hadden op de
laatste dag van hun tewerkstelling in de optie kinesitherapie of de opleiding
kinesitherapie of conform artikel 339quater;
-
vanaf het derde jaar wordt dit salaris elk jaar met 20 procent
verminderd.
Het salaris van deze personeelsleden
mag nooit minder bedragen dan zoveel maal 1/30 van het salaris als het
personeelslid dienstjaren telt, met een maximum van 30/30.
§ 3. De
personeelsleden bedoeld in § 1, die op 1 januari 1998 een andere
bezoldigde activiteit uitoefenden met toestemming van de hogeschool, mogen deze
activiteit blijven uitoefenen voor hetzelfde volume als op 1 januari
1998.
Alle personeelsleden melden jaarlijks de
aard, de duur en het brutobelastbaar inkomen van hun bezoldigde activiteiten
aan een commissie die speciaal met dit doel wordt opgericht. Indien de
bezoldigde activiteit waarvan sprake in de eerste alinea wijzigt, kan deze
commissie, volgens de regels bepaald door de Vlaamse regering, de uitbetaling
van de personeelsleden geheel of gedeeltelijk schorsen.
De Vlaamse regering bepaalt de samenstelling en de werking van
deze commissie.]
Decr.
van 23-6-1998
Art. 340.
§ 1. De
benoemde personeelsleden, leden van het bestuurspersoneel en het opvoedend
hulppersoneel van de onderwijsinstellingen die thans én hoger onderwijs
met volledig leerplan én [secundair onderwijs of aanvullend secundair
beroepsonderwijs] organiseren, kiezen op het ogenblik van de afsplitsing
ingevolge artikel 305 tussen een betrekking in het hoger onderwijs en een
betrekking in het [secundair onderwijs of aanvullend secundair
beroepsonderwijs] in een ambt van dezelfde categorie. Indien zij kiezen voor
een betrekking in het secundair onderwijs, worden zij geacht benoemd te zijn in
het secundair onderwijs. Zij behouden de salarisschaal die zij genoten op het
ogenblik van de afsplitsing.
§ 2.
Paragraaf 1 is eveneens van toepassing op de personeelsleden, verbonden aan een
onderwijsinstelling voor hoger onderwijs met volledig leerplan die op 1
september 1995 is opgeheven, voor zover deze onderwijsinstelling op het
ogenblik van de opheffing eveneens [secundair onderwijs of aanvullend secundair
beroepsonderwijs] organiseerde.
§ 3. De
benoemde leden van het [opvoedend hulppersoneel en van het administratief
personeel], verbonden aan een hogeschool, kunnen te allen tijde overgaan naar
het [secundair onderwijs of aanvullend secundair beroepsonderwijs], bij wijze
van mutatie zoals bedoeld in het decreet van
27 maart 1991
betreffende de rechtspositie van bepaalde personeelsleden van het
Gemeenschapsonderwijs of in het decreet van
27 maart 1991
betreffende de rechtspositie van sommige personeelsleden van het gesubsidieerd
onderwijs en de gesubsidieerde psycho-medisch-sociale centra.
Deze mutaties zijn in afwijking van de in het eerste lid vermelde
decreten, ook mogelijk voor leden van het opvoedend hulppersoneel die benoemd
zijn in een selectie- of bevorderingsambt. Zij behouden de salarisschaal die
zij genoten in het hoger onderwijs met volledig leerplan, indien deze
salarisschaal hoger is dan deze in het [secundair onderwijs of aanvullend
secundair beroepsonderwijs].
Deze mogelijkheid
tot mutatie vervalt op het ogenblik dat het personeelslid kiest voor een
benoeming in een ambt van het administratief en technisch personeel van de
hogeschool.
[§ 4. De
benoemde leden van het administratief personeel en de benoemde werkmeesters of
werkplaatsleiders van de onderwijsinstellingen die thans én hoger
onderwijs met volledig leerplan én secundair onderwijs of aanvullend
secundair beroepsonderwijs organiseren, worden op 1 september 1995 overgenomen,
met behoud van hun statutaire toestand, door de instelling voor secundair
onderwijs of voor aanvullend secundair beroepsonderwijs. De personeelsleden aan
wie op basis van de omkadering van de instelling voor secundair onderwijs of
voor aanvullend secundair beroepsonderwijs geen betrekking kan worden
toegewezen op 1 september 1995, worden met ingang van die datum geacht benoemd
te zijn in de hogeschool. Voor het invullen van de omkadering in de instelling
voor secundair onderwijs of voor aanvullend secundair beroepsonderwijs, heeft
het personeelslid met de grootste dienstanciënniteit in voorkomend geval
voorrang om te kiezen hetzij voor de instelling voor secundair of aanvullend
secundair beroepsonderwijs, hetzij voor de
hogeschool.]
Decr.
van 19-4-1995
[Art. 340bis.
Met ingang van 1
september 1995 kunnen geen nieuwe terbeschikkingstellingen wegens ontstentenis
van betrekking met toepassing van hoofdstuk II van het decreet van 9 april 1992
betreffende het onderwijs-III worden uitgesproken.
De personeelsleden die op 31 augustus 1995 ter beschikking gesteld
zijn wegens ontstentenis van betrekking, worden met ingang van 1 september 1995
tot en met 31 december 1995 toegewezen aan een onderwijsinstelling,
overeenkomstig de regels bepaald in artikel 339. De hogeschool belast deze
personeelsleden met pedagogische taken of stelt ze tewerk binnen de perken van
haar omkadering. De personeelsleden belast met pedagogische taken ontvangen een
wachtgeld of wachtgeldtoelage berekend overeenkomstig de bepalingen van
artikel 29 van het
besluit van de Vlaamse regering van 29 april 1992 betreffende de
terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de
wedertewerkstelling en de toekenning van een wachtgeld of
wachtgeldtoelage.
Het besluit van de Vlaamse
regering van 29 april 1992 betreffende de terbeschikkingstelling wegens
ontstentenis van betrekking, de reaffectatie, de wederterwerkstelling en de
toekenning van een wachtgeld of wachtgeldtoelage houdt op met ingang van 1
september 1995 van toepassing te zijn op het hoger onderwijs met volledig
leerplan, behoudens de artikelen 29 en 41.]
Decr.
van 19-4-1995
[HOOFDSTUK IIbis. - Projecten voor het Hoger
Kunstonderwijs
Art. 340ter t.e.m. 340quinquies.
[[...]] ]
Decr. 14-7-1998;
[[ ]] Decr.
van 19-12-2003
[HOOFDSTUK IIter. - Hogere instituten en andere
instellingen voor Schone Kunsten
Art. 340sexies.
§ 1. [[De Vlaamse Regering kan in de
vorm van een jaarlijkse toelage bijdragen in de financiering van de hogere
instituten voor schone kunsten en van instellingen die excellente
kunstopleidingen organiseren.
Het totale bedrag van de toelage
wordt vastgesteld op 3.202.000 euro vanaf 1 januari 2007.
Dit
bedrag wordt vanaf het begrotingsjaar 2008 jaarlijks op de volgende wijze
aangepast :
0,8 x (Ln/07) + (Cn/C07) waarbij
:
- Ln/L07 gelijk is aan de verhouding tussen de geraamde index
van de eenheidsloonkosten op het einde van het betrokken begrotingsjaar en de
index van de eenheidsloonkosten op het einde van het begrotingsjaar
2007;
- Cn/C07 gelijk is aan de verhouding tussen de geraamde
index van de consumptieprijzen op het einde van het betrokken begrotingsjaar en
de index van de consumptieprijzen op het einde van het begrotingsjaar
2007.]]¹
[[De indexformule vermeld in het derde lid wordt
in het begrotingsjaar 2010 niet toegepast.]]³
[[Voor [[[de begrotingsjaren 2012 en 2013]]] wordt het bedrag, vermeld in het tweede lid, geïndexeerd aan de hand van de volgende indexformule :
0,8 x (Ln/L07) + 0,2 waarbij :
- Ln/L07 gelijk is aan de verhouding tussen de geraamde index van de eenheidsloonkosten op het einde van het betrokken begrotingsjaar en de index van de eenheidsloonkosten op het einde van het begrotingsjaar 2007.]]4
§ 2. De in § 1 bedoelde hogere
instituten voor schone kunsten worden opgericht met als doel
posthogeschoolvormingen te organiseren inzake de opleidingen van de
studiegebieden audiovisuele en beeldende kunst en muziek en dramatische kunst.
De posthogeschoolvorming wordt bekrachtigd met de titel van 'Laureaat van het
Hoger Instituut voor Schone Kunsten'. Deze laureaatsvorming heeft tot doel aan
afgestudeerden uit de betrokken sectoren en aan jonge kunstenaars de
mogelijkheid te bieden hun artistiek talent verder te ontplooien. Deze
instituten worden beheerd door een vereniging zonder winstgevend doel die met
betrekking tot de posthogeschoolvorming optreedt als overkoepelende instantie
voor alle hogescholen die een opleiding in de betrokken sectoren
organiseren.
De in § 1 bedoelde andere instellingen zijn
instellingen die excellente hogere kunstopleidingen organiseren, doch krachtens
artikel 4 niet onder de toepassing van dit decreet vallen.
§ 3. Om voor de in § 1 bedoelde
subsidiëring in aanmerking te komen, sluiten de instituten en instellingen
een beheersovereenkomst met een looptijd van vijf jaar met de Vlaamse regering,
waarin ten minste volgende zaken worden afgesproken :
- de
onderdelen van het strategisch beleidsplan;
- de organisatie
van de interne en externe kwaliteitszorg, met inbegrip van de wijze waarop het
instituut of de instelling omgaat met de uitkomsten van de externe
kwaliteitszorg. Daartoe organiseert het instituut of de instelling ten minste
om de vijf jaar een externe visitatie waaraan onder meer buitenlandse
instellingen deelnemen;
- het instroomniveau, de wijze van
selectie van de studenten en de inschrijvingsgelden;
- de
minimale kwalificaties van de ingezette personeelsleden en de
arbeidsvoorwaarden;
- [[...]]²
- het
afsluiten van een samenwerkingsakkoord met andere Vlaamse hogescholen die het
betrokken studiegebied aanbieden, en eventueel met Belgische en buitenlandse
instellingen voor hoger onderwijs en derden. De samenwerkingsovereenkomst
vermeldt ten minste de voorwaarden van samenwerking en de financiële
vergoeding die in voorkomend geval voor de dienstverlening zal worden
betaald;
- het toezicht op de naleving van de verbintenissen
door [[...]]5 de
administratie, de sancties bij het niet naleven van de verbintenis en de
procedure hierbij.
[[De besluiten die de Vlaamse Regering
neemt in uitvoering van de bepalingen van dit decreet met betrekking tot de
begroting en de personeelsformatie voor de hogescholen en betreffende de
algemene boekhouding, de jaarrekening en het rekeningstelsel voor de
hogescholen zijn van overeenkomstige toepassing op de instituten voor schone
kunsten en de instellingen die excellente kunstopleidingen
organiseren.]]²
§ 4. [[...]]5
De Vlaamse regering kan de
subsidiëring van een instituut of instelling verminderen, doch slechts
jaarlijks en naar evenredigheid van de vastgestelde tekortkomingen op de in de
beheersovereenkomst bezegelde
afspraken.]
Decr.
20-4-2001; [[ ]]¹ Decr. 29-6-2007; [[ ]]² Decr. 4-7-2008; [[ ]]³
Decr. 18-12-2009; [[ ]]4 Decr. 1-6-2012; [[ ]]5 Decr. 19-7-2013; [[[ ]]] Decr.
van 21-12-2012
[§ 5. [[In afwijking van het bepaalde in paragraaf 3 kunnen lopende beheersovereenkomsten maximaal twee keer met ten hoogste één jaar verlengd worden, in geval de evaluatie van de wijze waarop de lopende beheersovereenkomst werd uitgevoerd, onvoldoende positief is om een nieuwe beheersovereenkomst met een looptijd van vijf jaar af te sluiten. Indien na deze verlenging(en) naar het oordeel van de Vlaamse Regering de betrokken instelling een deugdelijk beleidsplan heeft voorgelegd, kan een nieuwe beheersovereenkomst met een looptijd van maximaal vier jaar worden gesloten.]] ]
Decr.
23-12-2005; [[ ]] Decr.
van 19-7-2013
HOOFDSTUK III. - Overgangsbepalingen betreffende
de financiering en het beheer
Afdeling 1. - Overgangsbepalingen betreffende
de werkingsuitkeringen
Art. 341.
In artikel 2, §
1, eerste lid, van het decreet van 31 juli 1990 betreffende het onderwijs-II,
worden tussen de woorden "het gesubsidieerd onderwijs" en "worden", de woorden
"met uitzondering van het hoger onderwijs met volledig leerplan" ingevoegd. In
artikel 2, § 1, tweede lid van hetzelfde decreet, wordt de zin "Voor het
hoger onderwijs wordt onder regelmatige leerlingen begrepen, de studenten die
in aanmerking komen voor de financiering, zoals gedefinieerd in uitvoering van
artikel 9bis van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van
het hoger onderwijs" opgeheven.
[Art. 341bis.
De financierbaarheid
van de studenten en opleidingen op 1 februari 1991, 1992, 1993, 1994 en 1995
wordt bepaald overeenkomstig de op deze data van toepassing zijnde
reglementering.]
Decr.
van 19-4-1995
Afdeling 2. - Overgangsbepalingen betreffende
de investeringen
Onderafdeling 1. - Vlaamse autonome
hogescholen
Art. 342.
Bij de oprichting
van een Vlaamse autonome hogeschool waarbij gesubsidieerde hogescholen
betrokken zijn, kunnen de gebouwen waarin voorheen hoger onderwijs werd
verstrekt van het gesubsidieerd onderwijs geheel of gedeeltelijk naar de nieuwe
Vlaamse autonome hogeschool worden overgedragen. Dit kan gebeuren, al dan niet
in volle eigendom, door gebruik te maken van één van de bestaande
rechtsfiguren van het burgerlijk recht.
Indien
voor het bedoelde gebouw of voor het gedeelte ervan de DIGO een subsidie heeft
verleend, treedt de nieuwe Vlaamse autonome hogeschool ten aanzien van de DIGO
in de rechten en verplichtingen van de vroegere inrichtende overheid, op
voorwaarde dat deze Vlaamse autonome hogeschool eigenaar wordt van het gebouw
of het zakelijk recht overneemt van de vroegere inrichtende macht of het
zakelijk recht verwerft op het gebouw met een duur gelijk aan de resterende
termijn van het zakelijk recht dat de vroegere inrichtende overheid bezit.
Indien één van de hiervoor bedoelde
voorwaarden niet wordt vervuld en er hoger onderwijs wordt verstrekt in dit
gebouw, blijft de vroegere inrichtende overheid verantwoordelijk ten opzichte
van de DIGO. In dit geval dient artikel 19, § 2 van de wet van 29 mei 1959
tot wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving niet te worden
toegepast.
Onderafdeling 2. - Gesubsidieerd
onderwijs
Art. 343.
Bij fusies of
overnamen in het gesubsidieerd onderwijs zonder dat hierbij wordt overgegaan
tot de oprichting van een Vlaamse autonome hogeschool, kunnen de gebouwen
waarin het hoger onderwijs werd verstrekt geheel of gedeeltelijk worden
overgedragen. Dit kan gebeuren al dan niet in volle eigendom, door gebruik te
maken van één van de bestaande rechtsfiguren van het burgerlijk
recht.
Indien voor het bedoelde gebouw of voor
het gedeelte ervan de DIGO een subsidie heeft verleend, treedt de nieuwe
gesubsidieerde hogeschool ten aanzien van de DIGO in de rechten en
verplichtingen van de vroegere inrichtende overheid, op voorwaarde dat deze
gesubsidieerde hogeschool eigenaar wordt van het gebouw of het zakelijk recht
overneemt van de vroegere inrichtende overheid of een zakelijk recht verwerft
op het gebouw met een duur gelijk aan de resterende termijn van het zakelijk
recht dat de vroegere inrichtende overheid bezit.
Indien één van de hiervoor bedoelde voorwaarden niet
wordt vervuld en er hoger onderwijs wordt verstrekt in dit gebouw, blijft de
vroegere inrichtende overheid verantwoordelijk ten opzichte van de DIGO. In dit
geval dient artikel 19, § 2 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van
sommige bepalingen van de onderwijswetgeving niet toegepast te worden.
Onderafdeling 3. - Andere
overgangsbepalingen
Art. 344.
Indien ten
gevolge van de herstructurering van inrichtende overheden en instellingen van
het gesubsidieerd hoger onderwijs gebouwen, waarvoor de DIGO een tegemoetkoming
heeft verleend, niet langer gebruikt worden voor het hoger onderwijs, kan de
verantwoordelijke inrichtende overheid deze gebouwen gebruiken voor haar eigen
niet-hoger onderwijs ofwel overdragen aan of ter beschikking stellen van
inrichtende overheden die onderwijs van een ander niveau organiseren.
Als hierbij de eigendom of het zakelijk recht dat
noodzakelijk was om in aanmerking te komen voor een subsidie van de DIGO
overgaat naar de verkrijgende inrichtende overheid of deze een zakelijk recht
verwerft op het gebouw met een duur gelijk aan de resterende termijn van het
zakelijk recht dat de vroegere inrichtende overheid bezit, treedt deze laatste
in de rechten en verplichtingen ten opzichte van de DIGO. In dit geval dient
artikel 19, § 2 van de wet van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige
bepalingen van de onderwijswetge-ving niet toegepast te worden.
Als de eigendom of het hiervoor vermelde zakelijk
recht niet wordt overgedragen of gevestigd en het gebouw verder voor
onderwijsdoeleinden wordt gebruikt, dient het hiervoor vermelde artikel 19,
§ 2 evenmin te worden toegepast. De oorspronkelijke inrichtende macht
blijft wel verantwoordelijk ten opzichte van de DIGO voor de naleving van de
verplichtingen die werden aangegaan bij de toekenning van de subsidie.
Art. 345.
De uitvoering van
de verbintenissen die door DIGO voor [1 september 1995] werden aangegaan voor
onroerende investeringen van gesubsidieerde hogescholen die toetreden tot een
Vlaamse autonome hogeschool, blijft ten laste van de dotatie van de DIGO.
Alle na 1 januari 1996 aangegane verbintenissen
die een verhoging betekenen van de in het vorig lid bedoelde verbintenissen
komen ten laste van de middelen toegekend aan de IVAH.
Decr.
van 19-4-1995
Art. 346.
[...]
Decr.
van 22-12-1999
[Art. 346bis.
[[§
1.]] Wat betreft het begrotingsjaar 1995 worden de bedragen voor de
investeringen vermeld in het artikel 18, § 1, van het decreet van 31 juli
1990 betreffende het onderwijs-II verminderd met :
- het gemeenschapsonderwijs : 25,3 miljoen frank;
- het gesubsidieerd officieel onderwijs : 5,9 miljoen
frank;
- het gesubsidieerd vrij onderwijs : 0,7
miljoen frank.]
Decr. 19-4-1995; [[ ]]
Decr.
van
8-7-1996
[§
2. In afwijking van artikel 197 kunnen de investeringsmiddelen van de IVAH tot
en met het begrotingsjaar 1998 ook worden aangewend voor de huur van gebouwen
waarin ononderbroken sedert 1994 hoger onderwijs wordt
verstrekt.]
Decr.
van 8-7-1996
[Art. 346ter.
De volgende artikelen en titels
en/of hoofdstukken van dit decreet zijn niet van toepassing op de Vlaamse
autonome hogeschool "Hogere Zeevaartschool" : artikel 109, artikel 179,
12°, titel V, hoofdstuk I met uitzondering van artikelen 257, § 2, 265
en 266 en afdeling 3 van dit hoofdstuk.]
Decr.
van 20-2-2009
TITEL VIII. - Opheffings- en slotbepalingen
HOOFDSTUK I. -
Opheffingsbepalingen
Art. 347.
De volgende besluiten,
zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven :
1° het koninklijk besluit van 17 september 1934 tot
vaststelling van de voorwaarden voor het toekennen van het diploma van
licentiaat in de handelswetenschappen;
2° het
koninklijk besluit van 18 september 1934 tot vaststelling van de voorwaarden
voor het toekennen van het diploma van handelsingenieur;
3°
het ministerieel besluit van 9 juni 1936 handelshogescholen - formulier van het
getuigschrift der tweede proef van de kandidatuur in de handelswetenschappen;
4° het ministerieel besluit van 16 juli 1937
- formulier van het getuigschrift der eerste proef van de onderscheiden
licentiaten in de handelswetenschappen en der eerste proef van de graad van
handelsingenieur;
5° het ministerieel besluit
van 28 juni 1938 handelshogescholen - formulier van het getuigschrift van de
tweede proef van de onderscheiden licentiaten in de handelswetenschappen en van
de tweede proef van de graad van handelsingenieur;
6° het ministerieel besluit van 3 augustus 1938
handelshogescholen - formulier van het getuigschrift van kandidaat in de
handelswetenschappen (enige proef) en van het diploma der verschillende
licentiaatsexamens in de handelswetenschap-pen (enige proef) of van
handelsingenieur (enige proef);
7° het
koninklijk besluit van 29 juni 1970 tot vaststelling van de voorwaarden voor
het behalen van de diploma's van kandidaat en licentiaat in de
bestuurswetenschappen aan het Hoger Instituut voor Bestuurs- en
Handelswetenschappen te Elsene, het Hoger Instituut voor Bestuurswetenschappen
te Antwerpen, en het "Institut d'Enseignement supérieur - Lucien
Cooremans" te Brussel.
Art. 348.
De volgende besluiten,
zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven :
1° het koninklijk besluit van 15 april 1965 tot regeling van
de toekenning van de diploma's van kandidaat-vertaler, licentiaat-vertaler en
licentiaat-tolk in het hoger technisch onderwijs van de derde graad;
2° het koninklijk besluit van 30 juni 1967
tot oprichting van een ambt van adjunct-directeur in het hoger technisch
onderwijs van de derde graad voor vertalers en tolken.
Art. 349.
De volgende besluiten,
zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven :
1° het koninklijk besluit van 15 april 1965 tot regeling, in
de derde graad van het hoger technisch onderwijs, van de studiën ter
verkrijging van het diploma voor cultuurspreidingstechnieken;
2° het koninklijk besluit van 16 april 1965 houdende organiek
kader van het Hoger Rijkstechnisch Instituut voor Toneel en Cultuurspreiding.
Art. 350.
De volgende wetten en
besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven :
1° het besluit van de Regent van 18 november 1949 houdende
organisatie van het onderwijs in de bouwkunde;
2° de wet van 18 februari 1977 houdende organisatie van het
architectuuronderwijs [...];
3° het
koninklijk besluit van 29 december 1977 tot vaststelling van de hogere
architectuurinstituten georganiseerd of gesubsidieerd door het Rijk, van hun
afdelingen en hun vestigingsplaatsen.
Decr.
van 19-4-1995
Art. 351.
De volgende wetten en
besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven :
1° de wet van 18 februari 1977 betreffende de inrichting van
het hoger onderwijs en inzonderheid van het technisch hoger en het agrarisch
hoger onderwijs van het lange type [...];
Decr.
van 19-4-1995
2° het koninklijk besluit van 23 februari 1977 houdende
uitvoering van artikel 4, § 4, van de wet van 18 februari 1977 betreffende
de inrichting van het hoger onderwijs en inzonderheid van het technisch hoger
en agrarisch hoger onderwijs van het lange type;
3° het koninklijk besluit van 15 april 1977 houdende
instelling van een Assimilatiecommissie en een Commissie van beroep ter
gelijkstelling van bepaalde graden en diploma's, uitgereikt door inrichtingen
voor hoger onderwijs, met de graad en het diploma van industrieel ingenieur, en
dit met ingang van 1 januari 1995;
4° het
koninklijk besluit van 20 september 1978 ter uitvoering van artikel 2, §
1, 2° , 3° , en 4° , van de wet van 18 februari 1977 betreffende de
inrichting van het hoger onderwijs en inzonderheid van het technisch hoger en
het agrarisch hoger onderwijs van het lange type;
5° het koninklijk besluit van 5 oktober 1988 tot vaststelling
van de Industriële Hogescholen georganiseerd of gesubsidieerd door het
Rijk, van hun afdelingen en hun vestigingsplaatsen, met het Nederlands als
onderwijstaal.
Art. 352.
De volgende besluiten,
zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven met betrekking tot de
opleidingen van het hoger onderwijs van het korte type met volledig leer- plan
:
1° het koninklijk besluit nr. 78 van 21
juli 1982 houdende vaststelling van de regels en de voorwaarden voor de
berekening van het aantal betrekkingen in sommige ambten van het hulpopvoedend
personeel en van het administratief personeel, inzonderheid in het hoger
onderwijs van het korte type;
2° het
koninklijk besluit nr. 79 van 21 juli 1982 tot vaststelling van het aantal
aanvaardbare lestijden in het hoger onderwijs van het korte type met volledig
leerplan, georganiseerd of gesubsidieerd door de Staat;
3° het koninklijk besluit nr. 80 van 21 juli 1982 tot
vaststelling van het aantal aanvaardbare bijkomende lestijden in het
pedagogisch hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan,
georganiseerd of gesubsidieerd door de Staat;
4° het koninklijk besluit nr. 301 van 31 maart 1984 houdende
vaststelling van de minimale studentenbevolking van de afdelingen van het hoger
onderwijs van het korte type met volledig leerplan;
5° het besluit van de Vlaamse regering van 31 juli 1990
betreffende de structuur van het economisch hoger onderwijs van het korte type
met volledig leerplan;
6° het besluit van de
Vlaamse regering van 10 juni 1992 tot vaststelling van het aantal aanvaardbare
lestijden in het economisch hoger onderwijs van het korte type met volledig
leerplan.
Art. 353.
De bepalingen van de
volgende besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven voor zover
zij niet behoren tot de bevoegdheidssfeer van de federale overheid :
[...]
Arr.
nr. 88/95,
van 21-12-1995
10° het ministerieel besluit van 5 november 1948 - examen ter
verkrijging van het bekwaamheidsgetuigschrift om als gids te dienen -
reglement;
11° het koninklijk besluit van 11
oktober 1957 houdende instelling van een bijzondere examencommissie belast met
het uitreiken van het diploma van leraar in de stenodactylografie aan de
inrichtingen voor middelbaar, technisch of normaalonderwijs van de Staat;
12° het ministerieel besluit van 14 oktober
1957 betreffende de inrichting van de examens van leraar in de
stenodactylografie aan de inrichtingen voor middelbaar, technisch of
normaalonderwijs van de Staat;
13° het
koninklijk besluit van 5 mei 1958 houdende instelling van een bijzondere
examencommissie belast met het uitreiken van het bekwaamheidsgetuigschrift voor
het ambt van bijzonder leermeester in de lichamelijke opvoeding aan de lagere
scholen;
14° het ministerieel besluit van 7
mei 1958 betreffende de inrichting van de examens van bijzonder leermeester in
de lichamelijke opvoeding aan de lagere scholen;
15° het koninklijk besluit van 25 september 1973 houdende
instelling van een examencommissie belast met het uitreiken van de
bekwaamheidsdiploma's tot het geven van onderwijs in het tekenen en de
plastische opvoeding aan de onderwijsinrichtingen van het secundair (tweede en
derde graad) en van het hoger onderwijs van het korte type;
16° het koninklijk besluit van 25 september 1973 houdende
instelling van een examencommissie belast met het uitreiken van de
bekwaamheidsdiploma's tot het geven van muzikale opvoeding aan de
onderwijsinrichtingen voor secundair en hoger onderwijs van het korte type.
Art. 354.
De volgende besluiten,
zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven :
1° het koninklijk besluit van 16 oktober 1933 houdende
organiek reglement van het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium te Antwerpen;
2° het koninklijk besluit van 21 juni 1958
tot vaststelling van de voorwaarden waaronder Rijkstoelagen worden verleend aan
het Lemmensinstituut te Mechelen;
3° het
koninklijk besluit van 13 oktober 1959 tot vaststelling van de voorwaarden voor
de toekenning van een eerste prijs in de koninklijke muziekconservatoria;
4° het koninklijk besluit van 19 januari 1961
betreffende bepaalde toekenningsvoorwaarden en de vorm der door de koninklijke
muziekconservatoria uitgereikte attesten, getuigschriften en diploma's, alsook
betreffende het virtuositeitsdiploma;
5° het
koninklijk besluit van 21 september 1972 houdende afwijkingen van het
koninklijk besluit van 2 juli 1932 voor wat betreft de samenstelling van de
Commissie van Beheer van het Eigen Vermogen van het Koninklijk
Muziekconservatorium te Brussel;
6° het
koninklijk besluit van 25 juni 1973 tot vaststelling van de voorwaarden voor de
toelating van de leerlingen en van de duur van de lessen in de Koninklijke
Muziekconservatoria;
7° het koninklijk
besluit van 26 augustus 1974 houdende oprichting en vaststelling van de
structuur van een pedagogische leergang bij de koninklijke muziekconservatoria
te Antwerpen, Brussel en Gent;
8° het
koninklijk besluit van 26 augustus 1974 tot vaststelling van de structuur, de
samenstelling en de werking van de Verbeteringsraad voor het Nederlandstalig
muziekonderwijs;
9° het koninklijk besluit
van 27 juni 1977 tot wijziging van de koninklijke besluiten van 16 oktober 1933
houdende organiek reglement van het Koninklijk Vlaams Muziekconservatorium te
Antwerpen en van het Koninklijk Muziekconservatorium te Gent;
10° het ministerieel besluit van 9 mei 1980 houdende
rangschikking van de hogere muziekstudies, georganiseerd door het
Lemmensinstituut te Leuven;
11° het besluit
van de Vlaamse Regering van 30 juli 1982 houdende instelling van een prijs van
virtuositeit van de Vlaamse Gemeenschap;
12°
het besluit van de Vlaamse Regering van 30 september 1987 houdende vaststelling
van de personeelsformatie van het administratief personeel van het Koninklijk
Muziekconservatorium te Brussel (Nederlandstalige afdeling).
Art. 355.
De volgende besluiten,
zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven :
1° het koninklijk besluit van 14 juli 1967 waarbij de Studio
Herman Teirlinck door het Rijk wordt aangenomen als instelling van het hoger
kunstonderwijs;
2° het koninklijk besluit van
4 december 1967 tot regeling van de werking van de Commissie van toezicht bij
het Hoger Instituut voor Dramatische Kunst te Antwerpen;
3°
het ministerieel besluit van 15 juli 1969 tot inrichting van de toelatings-,
overgangs- en eindexamens van het Hoger Instituut voor Dramatische Kunst te
Antwerpen, afdeling Toneelspeelkunst;
4° het
ministerieel besluit van 15 juli 1969 tot inrichting van het toelatingsexamen
van het Hoger Instituut voor Dramatische Kunst te Antwerpen, afdeling
Kleinkunst;
5° het koninklijk besluit van 27
december 1972 houdende het leerprogramma van het Hoger Instituut voor
Dramatische Kunst te Antwerpen;
6° het
ministerieel besluit van 14 juni 1973 houdende de examenregeling van het Hoger
Instituut voor Dramatische Kunst;
7° het
koninklijk besluit van 7 april 1975 tot vaststelling van het organiek kader van
het administratief personeel, het meesters-, vak- en dienstpersoneel van het
Hoger Instituut voor Dramatische Kunst te Antwerpen;
8° het koninklijk besluit van 2 januari 1976 waarbij model van
het diploma of getuigschrift van de afdelingen "Toneel" en "Kleinkunst" bij het
Hoger Instituut voor Dramatische Kunst te Antwerpen wordt vastgesteld;
9° het koninklijk besluit van 11 mei 1981
houdende rangschikking van de afdelingen Toneelspeelkunst en Kleinkunst bij het
Hoger Instituut voor Dramatische Kunst te Antwerpen in de tweede graad van het
hoger kunstonderwijs;
10° het besluit van de
Vlaamse regering van 25 juli 1984 tot wijziging van sommige bepalingen van de
organisatie van de studiën van het Hoger Instituut voor Dramatische Kunst
te Antwerpen.
Art. 356.
De volgende besluiten,
zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven :
1° het koninklijk besluit van 20 augustus 1934 houdende
organiek reglement van de Koninklijke Academie en van het Hoger Instituut van
Schone Kunsten te Antwerpen;
2° het
koninklijk besluit van 5 mei 1952 tot oprichting van het Nationaal Hoger
Instituut voor Bouwkunst en Stedebouw te Antwerpen;
3° het ministerieel besluit van 10 augustus 1967 tot
vaststelling van de afdelingen bij het Nationaal Hoger Instituut en de
Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen;
4° het ministerieel besluit van 21 december 1967 tot bepaling
van de normen voor aflevering van de diploma's en getuigschriften bij het
Nationaal Hoger Instituut en de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te
Antwerpen;
5° het koninklijk besluit van 8
januari 1969 houdende inrichting volgens volledig leerplan en rangschikking op
het niveau van het hoger kunstonderwijs van de afdeling
"Binnenhuisarchitectuur" bij het Nationaal Hoger Instituut voor Bouwkunst en
Stedebouw te Antwerpen;
6° het ministerieel
besluit 27 februari 1969 houdende opstelling van het diploma van de afdeling
binnenhuisarchitectuur van het Nationaal Hoger Instituut voor Bouwkunst en
Stedebouw te Antwerpen;
7° het koninklijk
besluit van 11 september 1970 tot oprichting van de afdeling Industriële
vormgeving bij het Nationaal Hoger Instituut voor Bouwkunst en Stedebouw te
Antwerpen;
8° het ministerieel besluit van 30
mei 1972 houdende vaststelling van de modaliteiten van overgangs- en herexamens
in de afdeling Industriële vormgeving bij het Nationaal Hoger Instituut
voor Bouwkunst en Stedebouw te Antwerpen;
9°
het koninklijk besluit van 27 september 1972 tot vaststelling van de
bevoegdheid van de inspecteurs artistieke vakken in de inrichtingen voor
kunstonderwijs;
10° het ministerieel besluit
van 18 maart 1974 houdende huishoudelijk reglement van het Nationaal Hoger
Instituut voor Schone Kunsten te Antwerpen;
11° het koninklijk besluit van 15 april 1977 houdende
oprichting en vaststelling van de structuur van een pedagogische leergang bij
de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen;
12° het ministerieel besluit van 19 april 1977 houdende
uitvoering van artikel 7 van het koninklijk besluit van 15 april 1977 houdende
oprichting en vaststelling van de structuur van een pedagogische leergang bij
de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te Antwerpen;
13° het koninklijk besluit van 31 augustus 1978 betreffende de
voorwaarden tot rangschikking van de studiën in de plastische kunsten met
volledig leerplan in de drie graden van het hoger kunstonderwijs;
14° het besluit van de Vlaamse regering van
20 juli 1983 houdende vaststelling van het inschrijvingsgeld in de inrichtingen
voor hoger kunstonderwijs met volledig leerplan, in de Vlaamse Gemeenschap;
15° het ministerieel besluit van 21 mei 1985
waarbij het programma van de prijs van virtuositeit van de Vlaamse Gemeenschap
voor viool, cello, piano, orgel en gitaar alsmede de samenstelling van de
examencommissie wordt vastgelegd;
16° het
ministerieel besluit van 20 februari 1976 houdende de inhoud van de
toelatingsproef, de vaststelling der vakken, de indeling van de leerstof over
de verschillende studiejaren, de wijze waarop de examens worden afgelegd en de
vorm en de inhoud van het attest en de getuigschriften worden bepaald, van de
pedagogische leergang bij de Koninklijke Muziekconservatoria te Antwerpen,
Brussel en Gent;
17° het ministerieel besluit
van 22 april 1980 tot inrichting van de artistieke proef voor de toegang tot de
inrichtingen voor hoger kunstonderwijs met volledig leerplan die een onderwijs
in de plastische kunsten organiseren van de 1e, de 2e of de 3e graad;
18° het koninklijk besluit van 3 oktober 1980
- Voordrachtgevers bij het Nationaal Hoger Instituut voor Bouwkunst en
Stedebouw en het Hoger Architectuurinstituut van het Rijk te Antwerpen.
Art. 357.
De volgende decreten en
besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven :
1° het koninklijk besluit van 1 augustus 1977 tot vaststelling
van het organiek reglement van de rijksinrichtingen voor hoger onderwijs van
het lange type en met volledig leerplan;
2°
het koninklijk besluit van 14 december 1978 tot vaststelling van de voorwaarden
voor het bepalen van het aantal betrekkingen in de ambten van het
administratief personeel van de inrichtingen voor hoger onderwijs van het lange
type;
3° het koninklijk besluit nr. 77 van 20
juli 1982 tot wijziging van de wetgeving betreffende de organisatie van het
hoger onderwijs van het lange type;
4° het
decreet van 23 oktober 1991 betreffende de hogescholen in de Vlaamse
Gemeenschap.
Art. 358.
De volgende besluiten,
zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven :
1° het koninklijk besluit van 12 oktober 1971 tot regeling van
de gelijkwaardigheid van de diploma's van bewaarschoolonderwijzeres, van
onderwijzer en onderwijzeres van de lagere school en van geaggregeerde voor het
lager secundair onderwijs, uitgereikt in België en in de gebieden die aan
de Belgische soevereiniteit onderworpen zijn geweest of waarvan het bestuur aan
België werd toevertrouwd;
2° het
ministerieel besluit van 27 december 1988 tot vaststelling van de
gelijkwaardigheid van sommige Nederlandse getuigschriften van het paramedisch
hoger beroepsonderwijs met sommige Belgische diploma's van het paramedisch
hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan;
3° het ministerieel besluit van 27 december 1988 tot
vaststelling van de gelijkwaardigheid van sommige Nederlandse getuigschriften
van het hoger beroepsonderwijs met sommige Belgische diploma's van het sociaal
hoger onderwijs van het korte type met volledig leerplan.
Art. 359.
De volgende besluiten,
zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven :
1° het besluit van de Vlaamse regering van 4 maart 1992
betreffende de organisatie van examencommissies van de Vlaamse Gemeenschap voor
het hoger onderwijs met volledig leerplan;
2°
het ministerieel besluit van 5 maart 1992 tot vaststelling van het
inschrijvingsgeld voor de examencommissies van de Vlaamse Gemeenschap.
Art. 360.
De volgende decretale
bepalingen en besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven :
1° het besluit van de Vlaamse regering van 31
juli 1990 betreffende de procedure en de modaliteiten inzake de lokale
autonomie en inspraakregeling in de door de Vlaamse Gemeenschap gesubsidieerde
onderwijsinstellingen;
2° artikel 2, tweede
lid en hoofdstuk VII van het decreet van 23 oktober 1991 betreffende de
medezeggenschap in het gesubsidieerd onderwijs.
Art. 361.
De volgende besluiten,
zoals tot op heden gewijzigd, worden opgeheven :
1° het ministerieel besluit van 1 augustus 1984 tot het
vaststellen van een schoolgeld of bijkomend inschrijvingsgeld aan buitenlandse
leerlingen en studenten ingeschreven in inrichtingen voor gewoon of
buitengewoon kleuter-, lager, secundair of hoger niet-universitair onderwijs,
met volledig of beperkt leerplan, georganiseerd of gesubsidieerd door de Staat,
voor het eerste trimester van het school- of academiejaar 1984-1985;
2° het besluit van de Vlaamse regering van 4
juli 1990 tot bepaling van het minimumbedrag, de wijze van innen en de
eventuele gehele of gedeeltelijke vrijstelling van het inschrijvingsgeld
opgelegd aan de studenten van het hoger onderwijs met volledig leerplan, met
uitzondering van het universitair onderwijs.
Art. 362.
[§ 1.
[[§ 1. De Vlaamse regering stelt de opdracht van de inspecteurs hoger
onderwijs die op 30 juni 1998 benoemd zijn, opnieuw vast.
De in het eerste lid bedoelde inspecteurs hoger onderwijs behouden
tot hun uitdiensttreding op persoonlijke titel hun ambt voor het volume van hun
opdracht op 30 juni 1998 en de daaraan verbonden salarisschaal, alsmede de
verworven geldelijke anciënniteit overeenkomstig de op die datum geldende
reglementering. Zij behouden de rechtspositieregeling die op hen van toepassing
was op 30 juni 1998.]]
§ 2. De vast
benoemde pedagogische adviseurs en adviseurs-coördinatoren van het korte
type worden met ingang van 1 september 1995 tewerkgesteld overeenkomstig de
bepalingen van artikel 339, § 2. Zij worden geacht zich in de stand
dienstactiviteit te bevinden.]
Decr.
19-4-1995; [[ ]] Decr.
van 18-5-1999
[Zij behouden het statuut dat op hen van toepassing was op 31
augustus 1995. Bovendien blijven zij de salarisschaal genieten die mocht worden
verleend op grond van de geldende wettelijke en reglementaire bepalingen van
kracht vóór de inwerkingtreding van dit decreet, tenzij het
bekwaamheidsbewijs waarover men beschikt recht geeft op een hogere
salarisschaal in het nieuwe ambt.]
Decr.
van 8-7-1996
Art. 363.
§ 1. De
artikelen 40, 41 en 43 van het decreet van 9 april 1992 betreffende het
onderwijs-III worden opgeheven.
§ 2. In de
artikelen 55 en 56 van hetzelfde decreet worden de woorden " en/of het hoger
onderwijs van het korte type met volledig leerplan"
opgeheven.
Art. 364.
Art. 79 van het decreet
van 20 april 1993 betreffende het onderwijs-IV wordt opgeheven.
Art. 365.
De volgende wetten en
besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, houden op van toepassing te zijn op
het hoger onderwijs met volledig leerplan :
1° het koninklijk besluit van 6 juni 1953 tot oprichting van
de afdelingen voor lichamelijke opvoeding bij de Rijksmiddelbare
normaalscholen;
2° het koninklijk besluit van
8 september 1954 houdende vaststelling der prestaties van de studiemeesters der
Rijksnormaalscholen;
3° de wet van 14 mei
1955 tot regeling van het kunstonderwijs;
4°
de wet van 27 juli 1955 houdende regelen inzake inrichting van het onderwijs
van de Staat, de provincies en de gemeenten, en inzake de subsidiëring
door de Staat van inrichtingen voor middelbaar, normaal- en technisch
onderwijs;
5° het koninklijk besluit van 5
december 1955 tot vaststelling van het organiek reglement der Rijkstechnische
scholen;
6° het koninklijk besluit van 31
augustus 1960 tot wijziging van de benaming van zekere afdelingen in de
Rijksinstellingen voor land- en tuinbouwonderwijs;
7° het koninklijk besluit van 22 maart 1961 houdende
toepassing van artikel 5 van de wet van 14 mei 1955 en van de artikelen 24, 27
en 32 der wet van 29 mei 1959 tot wijziging van de wetgeving betreffende het
bewaarschoolonderwijs, het lager, middelbaar, normaal-, technisch en
kunstonderwijs;
8° het koninklijk besluit van
14 november 1962 houdende algemene regeling van de studiën in het hoger
technisch onderwijs;
9° het ministerieel
besluit van 15 oktober 1963 houdende vaststelling van het model van
getuigschrift en diploma uit te reiken in het hoger technisch onderwijs;
10° het koninklijk besluit van 18 februari
1964 houdende regeling van de studiën ter verkrijging van het diploma en
de graad van technisch ingenieur;
11° het
koninklijk besluit van 22 mei 1965 houdende vakantie en verlofregeling in het
onderwijs;
12° het koninklijk besluit van 12
januari 1966 houdende vaststelling van de voorwaarden vereist voor het bepalen
van het aantal betrekkingen in de rijksinrichtingen voor technisch onderwijs;
13° de wet van 8 juli 1966 houdende
tijdelijke opschorting van de uitbreiding van de onderwijsnetten;
14° het koninklijk besluit van 18 april 1967
tot regeling van de wijze waarop het aantal opvoeders in het Rijksonderwijs
wordt berekend;
15° het koninklijk besluit
van 18 april 1967 tot vaststelling van de normen voor de inrichting van
facultatieve cursussen en van aanvullende of facultatieve activiteiten;
16° het koninklijk besluit van 26 januari
1968 tot vaststelling van de titels vereist met het oog op de toekenning van
toelagen aan de gesubsidieerde inrichtingen voor muziekonderwijs, gewijzigd bij
de koninklijk besluiten van 18 maart 1976 en 27 juni 1977 en het besluit van de
Vlaamse regering van 30 maart 1983;
17° het
koninklijk besluit van 15 juli 1969 tot vaststelling van de bevoegdheden van de
beheerders, de opvoeders-huismeester en de directiesecretarissen in de
rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch en
normaalonderwijs;
18° het koninklijk besluit
van 20 augustus 1969 dat de toegang reglementeert tot de technische en
beroepsleergangen en de werking van deze leergangen;
19° het koninklijk besluit van 9 september 1969 betreffende
het getuigschrift van bekwaamheid tot het geven van onderricht in
gesubsidieerde inrichtingen voor muziekonderwijs;
20° het koninklijk besluit van 2 december 1969 tot
vaststelling van de regels voor de oprichting van betrekkingen van
opvoeder-huismeester, directiesecretaris en beheerder in de
onderwijsinrichtingen van de Staat;
21° het
ministerieel besluit van 30 januari 1970 tot wijziging en aanvulling van het
reglement van inwendige orde van de twee afdelingen van het Koninklijk
Muziekconservatorium te Brussel;
22° het
koninklijk besluit van 22 april 1970 betreffende de organisatie van de
taalexamens voor de leraars artistieke vakken in het kunstonderwijs;
23° de wet van 7 juli 1970 betreffende de
algemene structuur van het hoger onderwijs;
24° het koninklijk besluit van 8 januari 1971 tot vaststelling
van het onderwijsniveau van de gesubsidieerde inrichtingen voor
muziekonderwijs;
25° de wet van 19 maart 1971
betreffende de gelijkwaardigheid van de buitenlandse diploma's en
studiegetuigschriften;
26° de wet van 19 juli
1971 betreffende algemene structuur en de organisatie van het secundair
onderwijs;
27° het koninklijk besluit van 20
juli 1971 tot vaststelling van de voorwaarden tot en de procedure van het
verlenen van de gelijkwaardigheid van buitenlandse diploma's en
studiegetuigschriften;
28° de wet van 27 juli
1971 tot regeling van het hoger onderwijs;
29° het ministerieel besluit van 15 oktober 1971 tot
vaststelling van het programma van de taalexamens voor de leraars artistieke
vakken in het kunstonderwijs;
30° het
koninklijk besluit van 9 juni 1972 tot vaststelling van de vereiste
bekwaamheidsbewijzen voor de ambten van inspecteur artistieke vakken in het
kunstonderwijs;
31° het koninklijk besluit
van 10 juli 1973 tot vaststelling van de weddeschalen die als basis dienen voor
de vaststelling van de weddetoelagen van het bestuurs- en onderwijzend
personeel van het gesubsidieerd muziekonderwijs;
32° het koninklijk besluit van 10 oktober 1973 tot
vaststelling, wat betreft het Nederlands kunstonderwijs, van de voorwaarden tot
en de procedure van het verlenen van de gelijkwaardigheid van buitenlandse
diploma's en getuigschriften;
33° het
koninklijk besluit van 15 december 1973 houdende bepaling van de splitsings- en
hergroeperingsnormen van studiejaren in het secundair technisch onderwijs, in
het technisch, economisch, agrarisch, paramedisch, sociaal, pedagogisch en
artistiek hoger onderwijs van het korte type, in het technisch en agrarisch
hoger onderwijs van de tweede graad;
34° het
ministerieel besluit van 9 april 1974 houdende afwijking, ten titel van
experiment, van de modaliteiten van de stages tot het bekomen van het diploma
van vroedvrouw, gegradueerde verpleger en verpleegster, en van de stages tot
het bekomen van het brevet van verpleegassistent en verpleegassistente;
35° het koninklijk besluit van 14 augustus
1975 houdende uitvoering van artikel 21, §§ 2 en 3, b, van de wet
van 29 mei 1959 tot wijziging van sommige bepalingen van de wetgeving op het
onderwijs;
36° het koninklijk besluit van 9
oktober 1975 houdende erkenning van de definitieve benoeming van de
personeelsleden der vrije inrichtingen voor kunstonderwijs;
37° het koninklijk besluit van 9 oktober 1975 ter uitvoering
van de wet van 26 maart 1969 betreffende het pensioen van de leden van het
bestuurs- en onderwijzend personeel evenals van de studiemeester-opvoeder van
de vrije inrichtingen voor technisch, zeevaart- of kunstonderwijs;
38° het koninklijk besluit van 15 april 1977
tot vaststelling van de regelen en de voorwaarden voor de berekening van het
aantal betrekkingen in sommige ambten van het opvoedend hulppersoneel en van
het administratief personeel van de inrichtingen voor secundair onderwijs en
voor hoger onderwijs, met uitzondering van het universitair onderwijs;
39° het koninklijk besluit van 9 november
1978 tot vaststelling op 1 april 1972 van de weddeschalen van het bestuurs- en
onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van de
rijksinrichtingen voor kunstonderwijs met volledig leerplan, ressorterend onder
de Minister van Nederlandse Cultuur en de Minister van Franse Cultuur, alsmede
van de personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht op de
inrichtingen voor kunstonderwijs;
40° het
koninklijk besluit van 9 november 1978 tot vaststelling op 1 april 1972 van de
weddeschalen van het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend
hulppersoneel van de rijksinrichtingen voor kunstonderwijs met beperkt
leerplan, ressorterend onder de Minister van Nederlandse Cultuur en de Minister
van Franse Cultuur;
41° het koninklijk
besluit van 9 november 1978 tot vaststelling op 1 april 1972 van de bezoldiging
van de voordrachthouders en van de lesgevers der rijksinrichtingen voor
kunstonderwijs ressorterend onder de Minister van Nederlandse Cultuur en de
Minister van Franse Cultuur;
42° het
ministerieel besluit van 10 november 1978 houdende gelijkstelling, voor het
toekennen van weddeschalen, van bekwaamheidsbewijzen in het kunstonderwijs;
43° het koninklijk besluit van 15 december
1978 tot uitvoering van artikel 77, § 5, 2de lid, van de wet van 24
december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977;
44° het koninklijk besluit van 9 november
1981 waarbij een regeling wordt voorzien voor de voldoende geachte
bekwaamheidsbewijzen van de personeelsleden van sommige nederlandstalige
gesubsidieerde vrije inrichtingen of afdelingen van deze inrichtingen voor
technisch of voor artistiek of pedagogisch hoger onderwijs van het korte type,
die omgevormd worden tot inrichtingen of afdelingen voor kunstonderwijs;
45° het koninklijk besluit van 9 november
1981 waarbij een regeling wordt voorzien voor het behoud van de erkenning van
de vaste benoeming van de personeelsleden van sommige nederlandstalige
gesubsidieerde vrije inrichtingen of afdelingen van deze inrichtingen voor
technisch of voor artistiek of pedagogisch hoger onderwijs van het korte type,
die omgevormd worden tot inrichtingen of afdelingen voor kunstonderwijs;
46° het besluit van de Vlaamse regering van
30 maart 1983 houdende wijziging van het koninklijk besluit van 18 maart 1976,
tot wijziging en aanvulling van het koninklijk besluit van 26 januari 1968 tot
vaststelling van de titels vereist met het oog op de toekenning van toelagen
aan de gesubsidieerde inrichtingen voor muziekonderwijs (Nederlands
taalstelsel);
47° het besluit van de Vlaamse
regering van 20 juli 1983 houdende vaststelling van het aantal aanvaardbare
lestijden in de plastische kunsten met beperkt leerplan en in het hoger
onderwijs in de beeldende kunsten in het hoger onderwijs in de beeldende
kunsten met volledig leerplan;
48° het
ministerieel besluit van 27 februari 1984 tot vaststelling van de vergoeding
van de voordrachthouders bij de rijksinrichtingen voor kunstonderwijs,
ressorterend onder de Vlaamse Gemeenschap;
49° het koninklijk besluit 13 augustus 1985 betreffende de
organisatie en de samenstelling van de Hoge Raden en van de Vaste Raad voor het
hoger onderwijs met het Nederlands als onderwijstaal, en tot regeling van hun
werking;
50° het koninklijk besluit van 7
april 1986 tot vaststelling van de vorm en de vermeldingen van de diploma's
uitgereikt door de inrichtingen voor hoger onderwijs van het korte type met
volledig leerplan en van het lange type met volledig leerplan waarvan de
onderwijstaal het Nederlands is;
51° het
koninklijk besluit nr. 456 van 10 september 1986 houdende rationalisatie en
programmatie van de internaten van het door de Staat georganiseerde of
gesubsidieerde onderwijs;
52° het koninklijk
besluit nr. 460 van 17 september 1986 tot vaststelling van het
rationalisatieplan en het programmatieplan van het hoger onderwijs van het
korte type en tot wijziging van de wetgeving betreffende de organisatie van het
hoger onderwijs van het lange type;
53° het
koninklijk besluit van 1 december 1986 tot aanduiding van de Rijksinrichtingen
voor kunstonderwijs die staatsdiensten zijn met afzonderlijk beheer;
54° het koninklijk besluit van 8 mei 1987 tot
wijziging van het koninklijk besluit van 9 november 1978 tot vaststelling op 1
april 1972 van de weddeschalen van het bestuurs- en onderwijzend personeel en
van het opvoedend hulppersoneel van de rijksinrichtingen voor kunstonderwijs
met volledig leerplan, ressorterend onder de Minister van Nederlandse Cultuur
en de Minister van Franse Cultuur, alsmede van de personeelsleden van de
inspectiedienst belast met het toezicht op de inrichtingen voor kunstonderwijs;
55° het koninklijk besluit van 12 juni 1987
houdende toepassing van artikel 5, § 2, van de wet van 7 juli 1970
betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs;
56° het koninklijk besluit van 14 juli 1987 betreffende de
overheveling door fusie of door toevoeging van bepaalde afdelingen van
inrichtingen van hoger Rijksonderwijs van het korte type met volledig leerplan;
57° het koninklijk besluit van 11 augustus
1987 houdende vaststelling van de structuur en de classificatie van de afdeling
technologie;
58° het ministerieel besluit van
18 december 1987 houdende vaststelling van regelen omtrent de stages tot het
bekomen van het diploma van vroedvrouw, gegradueerde verpleger en verpleegster;
59° het koninklijk besluit van 28 januari
1988 houdende toepassing van artikel 2 en van artikel 4, §§ 3 en 4,
van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger
onderwijs;
60° het koninklijk besluit van 7
april 1988 houdende toepassing van artikel 5, § 2, van de wet van 7 juli
1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs;
61° het koninklijk besluit van 21 september
1988 houdende toepassing van artikel 2 van de wet van 7 juli 1970 betreffende
de algemene structuur van het hoger onderwijs;
62° het besluit van de Vlaamse regering van 28 juni 1989 tot
bepaling, voor het hoger onderwijs van het lange type en voor het hoger
onderwijs van het korte type met volledig leerplan, van de begrippen
"regelmatig ingeschreven student" en "student die in aanmerking komt voor de
financiering";
63° de artikelen 68 en 69 van
het decreet van 5 juli 1989 betreffende het onderwijs;
64° het besluit van de Vlaamse regering van 12 juli 1989 tot
vaststelling van de modaliteiten voor het verlenen van vrijstelling van de
voorwaarde geslaagd te zijn voor examens in het hoger onderwijs van het lange
type en in het hoger onderwijs van het korte type;
65° het besluit van de Vlaamse regering van 12 juli 1990 tot
bepaling van de coëfficiënten die de omkadering van het bestuurs- en
onderwijzend personeel in het hoger onderwijs van het lange type en van het
onderwijzend personeel in het hoger onderwijs van het korte type met volledig
leerplan vaststellen;
66° het besluit van de
Vlaamse regering van 19 september 1990 tot vaststelling van het kiesreglement
voor de lokale schoolraden en raden van het bestuur van het
Gemeenschapsonderwijs;
67° het besluit van de
Vlaamse regering van 28 november 1990 houdende toepassing van artikel 9, §
1, van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger
onderwijs;
68° het besluit van de Vlaamse
regering van 27 maart 1991 tot vaststelling van het puntengewicht per leerling,
student of interne, bedoeld in artikel 3, § 2, van het decreet van 31 juli
1990 betreffende het onderwijs-II;
69° het
besluit van de Vlaamse regering van 12 juni 1991 tot vaststelling van de andere
toelatingsvoorwaarden tot het hoger onderwijs, bedoeld in artikel 8, § 3,
van de wet van 7 juli 1970 betreffende de algemene structuur van het hoger
onderwijs;
70° het ministerieel besluit van
26 juli 1991 houdende vaststelling van regelen omtrent de stages tot het
bekomen van het diploma van vroedvrouw en gegradueerde verpleegkundige;
71° het besluit van de Vlaamse regering van
16 oktober 1991 tot uitvoering van artikel 17, § 4, van de wet van 7 juli
1970 betreffende de algemene structuur van het hoger onderwijs;
72° het besluit van de Vlaamse regering van
27 februari 1992 houdende vaststelling van de regels die de behoefte aan
nieuwbouw of uitbreiding bepalen en van de fysische en financiële normen
voor de schoolgebouwen, internaten en psycho-medisch-sociale centra;
73° het besluit van de Vlaamse regering van
29 april 1992 houdende het algemeen reglement van de studie in het hoger
onderwijs van het korte type met volledig leerplan;
74° het besluit van de Vlaamse regering van 8 juli 1992 tot
vaststelling van de afdelingen en hun opties in het hoger onderwijs van het
korte type met volledig leerplan.
Art. 366.
De volgende wetten,
decreten en besluiten, zoals tot op heden gewijzigd, houden op van toepassing
te zijn op het hoger onderwijs met volledig leerplan :
1° het koninklijk besluit van 15 april 1958 houdende
toekenning van een toelage voor overwerk aan sommige leden van het onderwijzend
en daarmee gelijkgesteld personeel van het Openbaar Onderwijs;
2° het koninklijk besluit van 29 augustus 1966 tot
vaststelling en indeling van de ambten van het administratief personeel van de
rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch,
kunst- en normaalonderwijs; met uitzondering van de vastbenoemde leden van het
administratief personeel die hun ambt te persoonlijken titel behouden ingevolge
de toepassing van artikel 294 van dit decreet;
3° het koninklijk besluit van 29 augustus 1966 tot
vaststelling en indeling van de ambten van de leden van het meesters-, vak- en
dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon,
middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs; met uitzondering van de
vastbenoemde leden van het meesters-, vak- en dienstpersoneel die hun ambt te
persoonlijken titel behouden ingevolge de toepassing van artikel 333 van dit
decreet;
4° het koninklijk besluit van 19
juni 1967 tot vaststelling van de bekwaamheidsbewijzen vereist van de
kandidaten voor de wervingsambten van het administratief personeel en van het
meesters-, vak- en dienstpersoneel van de rijksinrichtingen voor kleuter-,
lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs; met
uitzondering van de vastbenoemde leden van het meesters-, vak- en
dienstpersoneel die hun ambt te persoonlijken titel behouden ingevolge de
toepassing van artikel 333 van dit decreet;
5° het koninklijk besluit van 13 februari 1968 houdende
erkenning van de definitieve benoeming van de personeelsleden der
gesubsidieerde officiële en vrije inrichtingen voor kleuter-, lager,
buitengewoon, secundair en hoger onderwijs van het korte en van het lange type
met volledig leerplan, en van de tehuizen voor kinderen wier ouders geen vaste
verblijfplaats hebben;
6° het koninklijk
besluit van 2 oktober 1968 tot vaststelling en rangschikking van de ambten der
leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend
hulppersoneel, van het paramedisch personeel bij de inrichtingen voor
kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en
normaalonderwijs van de Staat, en van de ambten der leden van de
inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen; met uitzondering
van de vastbenoemde leden van het opvoedend hulppersoneel die hun ambt te
persoonlijken titel behouden ingevolge de toepassing van artikel 293 van dit
decreet;
7° het koninklijk besluit van 22
april 1969 betreffende de bekwaamheidsbewijzen vereist van de leden van het
bestuurs- en onderwijzend personeel, van het opvoedend hulppersoneel en van het
paramedisch personeel der rijksinrichtingen voor kleuter-, lager, buitengewoon,
middelbaar, technisch, kunst- en normaalonderwijs, alsmede der internaten die
van deze inrichtingen afhangen;
8° het
koninklijk besluit van 1 december 1970 tot vaststelling van de schalen
verbonden aan de ambten der leden van het bestuurs- en onderwijzend personeel,
van het opvoedend hulppersoneel, van het paramedisch personeel bij de
inrichtingen voor kleuteronderwijs, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch,
kunst- en normaalonderwijs van de Staat, en van de ambten der leden van de
inspectiedienst belast met het toezicht op deze inrichtingen;
9° het koninklijk besluit van 25 oktober 1971 tot vaststelling
van het statuut van de leermeesters, leraars en de inspecteurs katholieke en
protestantse godsdienst der inrichtingen voor lager, buitengewoon, middelbaar,
technisch, kunst- en normaalonderwijs van de Staat;
10° het koninklijk besluit van 27 januari 1975 tot
vaststelling op 1 april 1972 van de weddeschalen verbonden aan de ambten van
het administratief, meesters, vak- en dienstpersoneel der rijksinrichtingen
voor kleuter-, lager, buitengewoon, middelbaar, technisch, kunst- en
normaalonderwijs; met uitzondering van de vastbenoemde leden van het
administratief, meesters-, vak- en dienstpersoneel die hun ambt te
persoonlijken titel behouden ingevolge de toepassing van de artikelen 292 en
294 van dit decreet;
11° artikel 77 van de
wet van 24 december 1976 betreffende de budgettaire voorstellen 1976-1977;
12° het koninklijk besluit van 31 augustus
1978 betreffende de voorwaarden tot rangschikking van de studiën in de
plastische kunsten met volledig leerplan in de drie graden van het hoger
kunstonderwijs;
13° het koninklijk besluit
van 9 november 1978 tot vaststelling op 1 april 1972 van de weddeschalen van
het bestuurs- en onderwijzend personeel en van het opvoedend hulppersoneel van
de rijksinrichtingen voor kunstonderwijs met volledig leerplan, ressorterend
onder de Minister van Nederlandse Cultuur en de Minister van Franse Cultuur,
alsmede van de personeelsleden van de inspectiedienst belast met het toezicht
op de inrichtingen voor kunstonderwijs;
14°
het koninklijk besluit nr. 63 van 20 juli 1982 houdende de wijziging van de
bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld
personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor
sociale promotie of met beperkt leerplan;
15°
het koninklijk besluit van 29 augustus 1985 houdende harmonisering van de
bezoldigingsregels van toepassing op het onderwijzend en daarmee gelijkgesteld
personeel van het onderwijs met volledig leerplan en van het onderwijs voor
sociale promotie of met beperkt leerplan;
16°
het koninklijk besluit van 17 juli 1987 houdende erkenning van de definitieve
benoeming van de personeelsleden der gesubsidieerde vrije inrichtingen voor
kunstonderwijs met volledig leerplan;
17°
decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van bepaalde
personeelsleden van het Gemeenschapsonderwijs;
18° decreet van 27 maart 1991 betreffende de rechtspositie van
sommige personeelsleden van het gesubsidieerd onderwijs en de gesubsidieerde
psycho-medisch-sociale centra;
19° titel II
van het decreet betreffende het onderwijs-III van 9 april 1992;
20° titel II, hoofdstuk III, wat betreft het
onderwijzend personeel en de artikelen 83, 85, 86 en 87 van het decreet
betreffende het onderwijs-IV van 28 april 1993;
21° het decreet betreffende het onderwijs-V van 15 december
1993 met uitzondering van de artikelen 34 en 57;
22° de artikelen 4 en 5 van het koninklijk besluit nr. 297 van
31 maart 1984 betreffende de opdrachten, de wedden, de weddetoelagen en de
verloven voor verminderde prestaties in het onderwijs en de
psycho-medisch-sociale centra.
Art. 367.
[Onverminderd de
bepalingen van artikel 206 van dit decreet is de wet van 29 mei 1959 tot
wijziging van sommige bepalingen van de onderwijswetgeving met uitzondering van
"Hoofdstuk II. - Infrastructuur" en "Sectie E. - Het nationaal waarborgfonds
voor schoolgebouwen", niet van toepassing op de hogescholen.]
Decr.
van 19-4-1995
Art. 368.
De Vlaamse regering neemt
de aanvullende maatregelen die met betrekking tot de hogescholen vermeld in
[artikel 4] nodig zijn om de overgang van het vroegere stelsel naar het nieuwe
te regelen. Zij kan bij aanvullende maatregel eveneens afwijken van de algemene
regels inzake de inwerkingtreding van dit decreet zoals bedoeld in artikel 369.
Decr.
van 19-4-1995
HOOFDSTUK II. - Inwerkingtreding
Art. 369.
§ 1. Treedt
in werking met ingang van het academiejaar 1994-1995 :
- hoofdstuk III van titel IV.
Treden
in werking op 1 oktober 1994 :
- hoofdstuk V van
titel IV;
- de hoofdstukken I en II van titel
V;
- afdeling 3 van hoofdstuk III van titel
V.
[Treden in werking op 1 september 1995 :
- titel I;
- titel
II, met uitzondering van afdeling 7 van hoofdstuk I, die in werking treedt op 1
mei 1995;
- de hoofdstukken II en IV van titel
IV;
- de afdelingen 1 en 2 van hoofdstuk III van
titel V;
- de hoofdstukken I en III van titel
VII.]
Treden in werking op 1 januari 1996 :
- titel III;
-
[hoofdstuk I van titel IV;]
- [hoofdstuk II van
titel VII, met uitzondering van artikel 316 dat uitwerking heeft met ingang van
1 januari 1995, de artikelen 318, 318bis, 320, § 3, 326, 326bis, 329, 339,
339bis, 340 en 340bis die in werking treden op 1 september 1995 en artikel
332bis dat uitwerking heeft met ingang van 1 april 1972.]
Treden in werking op door de Vlaamse regering te bepalen
data :
- de artikelen van titel VIII.
Decr.
van 19-4-1995
§ 2. In
afwijking van de in dit decreet aangegeven data van inwerkingtreding, treedt
dit decreet slechts in werking op het ogenblik dat een bijzonder decreet
bekrachtigd en afgekondigd wordt waarin het bijzonder decreet van
19 december 1988
betreffende de Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs wordt gewijzigd en
aldus wordt voorzien in overdracht van de instellingen voor hoger onderwijs van
het gemeenschapsonderwijs naar openbare instellingen met rechtspersoonlijkheid
zoals bedoeld in titel
VIbis van het bijzonder decreet van 19 december 1988 betreffende de
Autonome Raad voor het Gemeenschapsonderwijs. Indien de bedoelde wijziging van
het bijzonder decreet niet bekrachtigd en afgekondigd is uiterlijk op 31
december 1994, wordt dit decreet
ingetrokken.
BIJLAGE I - LIJST VAN STUDIEGEBIEDEN, OPLEIDINGEN
EN OPTIES
1. STUDIEGEBIED ARCHITECTUUR
basisopleidingen van
één cyclus :
-
architect-assistentie, waarvoor de graad van gegradueerde architect-assistent
wordt verleend
- interieurvormgeving, waarvoor de
graad van gegradueerde in interieurvormgeving wordt verleend
- [landschaps- en tuinarchitectuur], waarvoor de graad van
gegradueerde in [landschaps- en tuinarchitectuur] wordt verleend
basisopleidingen van twee cycli :
- 1C architectuur, waarvoor de graad van
kandidaat in de architectuur wordt verleend
- 2C
architectuur, waarvoor de graad van architect wordt verleend
- 2C interieurarchitectuur, waarvoor de graad van
interieurarchitect wordt verleend
2. STUDIEGEBIED GEZONDHEIDSZORG
[basisopleidingen van
één cyclus :
- fysische
behandelingen :
- ergotherapie, waarvoor de graad
van gegradueerde in ergotherapie wordt verleend;
[[- optiek en optometrie, waarvoor de graad van gegradueerde in de
optiek en optometrie wordt verleend.]]
-
orthopedie, waarvoor de graad van gegradueerde in orthopedie wordt verleend;
- podologie, waarvoor de graad van gegradueerde
in podologie wordt verleend;
- medische
beeldvorming, waarvoor de graad van gegradueerde in de medische beeldvorming
wordt verleend.]
[- logopedie en audiologie,
- logopedie, waarvoor de graad van gegradueerde
in logopedie wordt verleend,
- audiologie,
waarvoor de graad van gegradueerde in audiologie wordt verleend.]
- laboratorium- en voedingstechnologie :
- farmaceutische en biologische technieken,
waarvoor de graad van gegradueerde in farmaceutische en biologische technieken
wordt verleend
- medische
laboratoriumtechnologie, waarvoor de graad van gegradueerde in de medische
laboratoriumtechnologie wordt verleend
-
voedings- en dieetkunde, waarvoor de graad van gegradueerde in voedings- en
dieetkunde wordt verleend
- verpleegkunde,
waarvoor de graad van gegradueerde verple(e)g(st)er wordt verleend :
- geriatrische verpleegkunde
- kinderverpleegkunde
-
psychiatrische verpleegkunde
- sociale
verpleegkunde
- ziekenhuisverpleegkunde
- vroedkunde, waarvoor de graad van vroedvrouw
wordt verleend
[basisopleidingen van twee cycli :
- 1C + 2C kinesitherapie, waarvoor de graden van
kandidaat en licentiaat in de kinesitherapie worden verleend;
- 1C + 2C arbeidsorganisatie en gezondheid, waarvoor de graden van
kandidaat en licentiaat in de arbeidsorganisatie en gezondheid worden
verleend.]
3. STUDIEGEBIED HANDELSWETENSCHAPPEN EN
BEDRIJFSKUNDE
basisopleidingen van
één cyclus :
- bedrijfsbeheer,
waarvoor de graad van gegradueerde in bedrijfsbeheer wordt verleend :
- accountancy-fiscaliteit
- expeditie, distributie en transport
- financie- en verzekeringswezen
-
marketing
- milieu-administratie
- rechtspraktijk
- beheer, toerisme
en recreatie, waarvoor de graad van gegradueerde in beheer, toerisme en
recreatie wordt verleend
- communicatiebeheer,
waarvoor de graad van gegradueerde in communicatiebeheer wordt verleend :
- bedrijfscommunicatie
- public relations
- pers en
voorlichting
- hotelbeheer, waarvoor de graad van
gegradueerde in hotelbeheer wordt verleend
-
secretariaatsbeheer, waarvoor de graad van gegradueerde in secretariaatsbeheer
wordt verleend :
- zakelijk vertalen en tolken
- medisch secretariaat
- secretariaat-talen
- toegepaste
informatica, waarvoor de graad van gegradueerde in toegepaste informatica wordt
verleend
[- informatiemanagement en support,
waarvoor de graad van gegradueerde in informatiemanagement en support wordt
verleend.]
basisopleidingen van twee cycli :
- 1C+2C bestuurskunde, waarvoor de graden van
kandidaat en licentiaat in bestuurskunde worden verleend
-
1C+2C handelsingenieur, waarvoor de graden van kandidaat handelsingenieur en
handelsingenieur worden verleend
- 1C+2C
handelswetenschappen, waarvoor de graden van kandidaat en licentiaat in
handelswetenschappen worden verleend
4. STUDIEGEBIED INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN
TECHNOLOGIE
basisopleidingen van
één cyclus :
- audiovisuele
techniek, waarvoor de graad van gegradueerde in audio-visuele techniek wordt
verleend :
- assistentie
- beeld-geluid-montage
-
cinematografie
- fotografie
- bouw, waarvoor de graad van gegradueerde in bouw wordt verleend
:
- bouw
- vastgoed
- chemie, waarvoor de graad van gegradueerde in
chemie wordt verleend :
- biochemie
- chemie
-
milieuzorg
- procestechnieken
- confectie, waarvoor de graad van gegradueerde in confectie wordt
verleend
- elektriciteit, waarvoor de graad van
gegradueerde in elektriciteit wordt verleend :
-
elektriciteit
- elektronica
- elektromechanica, waarvoor de graad van gegradueerde in
elektromechanica wordt verleend :
-
bedrijfsmechanisatie
- elektromechanica
- klimatisatie
-
medische instrumentatie
- meet- en regeltechniek
- onderhoudstechnieken
- [scheepswerktuigkunde]
-
facilitaire dienstverlening, waarvoor de graad van gegradueerde in de
facilitaire dienstverlening wordt verleend
-
grafische bedrijven, waarvoor de graad van gegradueerde in grafische bedrijven
wordt verleend :
- boekbedrijf
- grafische bedrijven
- hout,
waarvoor de graad van gegradueerde in hout wordt verleend
- logistieke technologie, waarvoor de graad van gegradueerde in
logistieke technologie wordt verleend
-
luchtvaart, waarvoor de graad van gegradueerde in luchtvaart wordt verleend
- mechanica, waarvoor de graad van gegradueerde
in mechanica wordt verleend :
- automechanica
- mechanica
-
textiel, waarvoor de graad van gegradueerde in textiel wordt verleend
[- multimedia en communicatietechnologie,
waarvoor de graad van gegradueerde in multimedia en communicatietechnologie
wordt verleend. Deze basisopleiding kan slechts blijven bestaan zolang zij als
afzonderlijke basisopleiding gehandhaafd blijft.]
basisopleidingen van twee cycli :
-
1C industriële wetenschappen, waarvoor de graad van kandidaat industrieel
ingenieur wordt verleend
- 2C bouwkunde, waarvoor
de graad van industrieel ingenieur in bouwkunde wordt verleend :
- bouwkunde
-
landmeten
- 2C chemie, waarvoor de graad van
industrieel ingenieur in chemie wordt verleend :
- biochemie
- chemie
[- 2C Elektronica, waarvoor de graad van
industrieel ingenieur in elektronica wordt verleend :
- ontwerptechnieken
- informatie- en
communicatietechnieken
- 2C Elektronica, waarvoor
de graad van industrieel ingenieur in elektromechanica wordt verleend :
- elektromechanica
- elektrotechniek
- automatisering]
- 2C industrieel ontwerpen, waarvoor de graad van
industrieel ingenieur in industrieel ontwerpen wordt verleend
- 2C kernenergie, waarvoor de graad van industrieel ingenieur in
kernenergie wordt verleend
- 2C mechanica,
waarvoor de graad van industrieel ingenieur in mechanica wordt verleend
- 2C milieukunde, waarvoor de graad van
industrieel ingenieur in milieukunde wordt verleend
- 2C textiel, waarvoor de graad van industrieel ingenieur in
textiel wordt verleend
- 1C+2C nautische
wetenschappen, waarvoor de graden van kandidaat en licentiaat in de nautische
wetenschappen worden verleend
- 2C verpakking en
conditionering, waarvoor de graad van industrieel ingenieur in verpakking en
conditionering wordt verleend
[- 2C informatica,
waarvoor de graad van industrieel ingenieur in informatica wordt verleend.]
5. STUDIEGEBIED AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST
basisopleidingen van
één cyclus :
- plastische kunsten,
waarvoor de graad van gegradueerde in de plastische kunsten wordt verleend
basisopleidingen van twee cycli :
- audiovisuele kunst waarvoor de graden van
kandidaat en meester in audiovisuele kunst worden verleend :
- 1C+2C animatie
- 1C+2C medium (de
hogescholen bepalen het medium en hebben een meldingsplicht t.o.v. de overheid)
- beeldende kunst, waarvoor de graden van
kandidaat en meester in beeldende kunst worden verleend :
- 1C+2C driedimensionale vormgeving
- 1C+2C fotografie
- 1C+2C grafische
en reclamevormgeving
- 1C+2C mode-, textiel- en
toneelkostuumontwerpen
- [...]
- 1C+2C vrije kunsten (de hogescholen bepalen de vrije kunsten en
hebben een meldingsplicht t.o.v. de overheid)
-
produktdesign, waarvoor de graden van kandidaat en meester in produktdesign
worden verleend
[- conservatie/restauratie,
waarvoor de graden van kandidaat en meester in conservatie/restauratie wordt
verleend.]
6. STUDIEGEBIED MUZIEK EN DRAMATISCHE KUNST
basisopleidingen van
één cyclus :
- dans, waarvoor de
graad van gegradueerde in dans wordt verleend
basisopleidingen van twee cycli :
-
dramatische kunst, waarvoor de graden van kandidaat en meester in dramatische
kunst worden verleend :
- 1C+2C kleinkunst
- 1C+2C toneel
-
1C+2C woordkunst
- [muziek, waarvoor de graden
van kandidaat en meester in muziek worden verleend :
- 1C+2C instrument - zang - (de hogescholen bepalen het instrument
en hebben een meldingsplicht ten aanzien van de overheid)
- 1C+2C jazz en lichte muziek
-
1C+2C muziektheorie - schriftuur]
7. STUDIEGEBIED BIOTECHNIEK
basisopleidingen van
één cyclus :
- landbouw en
biotechnologie, waarvoor de graad van gegradueerde in landbouw en
biotechnologie wordt verleend basisopleidingen van twee cycli :
- 1C industriële wetenschappen-landbouw en
biotechnologie, waarvoor de graad van kandidaat-industrieel ingenieur in de
landbouw en biotechnologie wordt verleend
- 2C
landbouw en biotechnologie, waarvoor de graad van industrieel ingenieur in
landbouw en biotechnologie wordt verleend :
-
landbouw
- landbouw- en voedingsindustrieën
- tuinbouw
8. STUDIEGEBIED ONDERWIJS
[Initiële
lerarenopleidingen gelijkgesteld met basisopleidingen van één
cyclus :
- kleuteronderwijs, waarvoor de graad
van kleuteronderwijzer(es) wordt verleend;
-
lager onderwijs, waarvoor de graad van onderwijzer(es) wordt verleend;
- secundair onderwijs-groep 1, waarvoor de graad
van geaggregeerde voor het secundair onderwijs-groep 1 wordt verleend.
De initiële lerarenopleiding van academisch
niveau, waarvoor de graad van geaggregeerde voor het secundair onderwijs-groep
2 wordt verleend.
[De initiële
lerarenopleiding dans, waarvoor het diploma van leraar dans wordt verleend.]
De voortgezette lerarenopleidingen :
- lager onderwijs, waarvoor aan
kleuteronderwijzers(essen) het overeenkomstig [[diploma]] wordt verleend;
- lichamelijke opvoeding, waarvoor aan
kleuteronderwijzers(essen) het [[diploma]] van leermeester lichamelijke
opvoeding wordt verleend;
- lichamelijke
opvoeding, waarvoor aan onderwijzers(essen), het [[diploma]] van leermeester
lichamelijke opvoeding wordt verleend;
- de
voortgezette lerarenopleiding niet-confessionele zedenleer [[voor het lager
onderwijs]], waarvoor [[...]] het overeenstemmend [[diploma]] wordt verleend;
- de voortgezette lerarenopleiding godsdienst
[[voor het lager onderwijs]], waarvoor [[...]] het overeenstemmend [[diploma]]
wordt verleend;
- de voortgezette
lerarenopleiding kleuteronderwijs, waarvoor aan onderwijzers(essen) het
overeenkomstig [[diploma]] wordt verleend;
- de
voortgezette lerarenopleiding voor de algemene vakken in het eerste leerjaar B
van het secundair onderwijs van het beroepsvoorbereidend leerjaar, waarvoor aan
onderwijzers(essen) het overeenkomstig [[diploma]] wordt verleend;
- de voortgezette lerarenopleiding voor de
bijkomende uitdieping van een opleidingseenheid van de basiscluster of voor
Duits of chemie, waarvoor aan geaggregeerden voor het secundair onderwijs-groep
1 het overeenkomstig [[diploma]] wordt verleend;
- de voortgezette lerarenopleiding lager onderwijs, waarvoor aan
geaggregeerden voor het secundair onderwijs-groep 1 het overeenkomstig
[[diploma]] wordt verleend;
- de voortgezette
lerarenopleiding basiseducatie, waarvoor het overeenkomstig [[diploma]] wordt
verleend;
- de voortgezette lerarenopleiding
buitengewoon onderwijs, waarvoor het overeenkomstig [[diploma]] wordt
verleend;]
[- de voortgezette lerarenopleiding
muzische vorming, waarvoor het overeenkomstig diploma wordt verleend;]
[- de voortgezette lerarenopleiding
intercultureel onderwijs, waarvoor het overeenkomstig diploma wordt verleend;]
[- de voortgezette lerarenopleiding
zorgverbreding en remediërend leren, waarvoor het overeenkomstige diploma
wordt verleend.]
9. STUDIEGEBIED PRODUKTONTWIKKELING
basisopleidingen van twee
cycli :
- 1C+2C produktontwikkeling, waarvoor de
graden van kandidaat en licentiaat in produktontwikkeling worden verleend
10. STUDIEGEBIED SOCIAAL-AGOGISCH WERK
basisopleidingen van
één cyclus :
- orthopedagogie,
waarvoor de graad van gegradueerde in orthopedagogie wordt verleend
- sociaal werk :
-
assistent in de psychologie, waarvoor de graad van gegradueerde assistent in de
psychologie wordt verleend
- maatschappelijke
advisering, waarvoor de graad van maatschappelijk assistent wordt verleend
- maatschappelijk werk, waarvoor de graad van
maatschappelijk assistent wordt verleend
-
personeelswerk, waarvoor de graad van maatschappelijk assistent wordt verleend
- sociaal-cultureel werk, waarvoor de graad van
maatschappelijk assistent wordt verleend
-
syndicaal werk, waarvoor de graad van maatschappelijk assistent wordt verleend
11. STUDIEGEBIED TOEGEPASTE TAALKUNDE
basisopleidingen van twee
cycli :
- 1C+2C journalistiek, waarvoor de graden
van kandidaat en licentiaat in journalistiek worden verleend
- 1C vertaalkunde, waarvoor de graad van kandidaat-vertaler wordt
verleend
- 2C vertaalkunde :
- tolk, waarvoor de graad van licentiaat-tolk wordt verleend
- vertaler, waarvoor de graad van
licentiaat-vertaler wordt verleend.
[BIJLAGE II.
PROVINCIE ANTWERPEN
Hogere
Zeevaartschool
Vestiging 2030
Antwerpen
opleidingen van 1 cyclus
INDUSTRIELE
WETENSCHAPPEN EN
TECHNOLOGIE
elektromechanica
scheepswerktuigkunde
opleidingen
van 2 cycli, 1e cyclus
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN
TECHNOLOGIE
nautische wetenschappen
opleidingen
van 2 cycli, 2de cyclus
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN
TECHNOLOGIE
nautische wetenschappen
Hogeschool
Antwerpen
Vestiging 2000 Antwerpen
opleidingen
van 1
cyclus
GEZONDHEIDSZORG
ergotherapie
verpleegkunde
geriatrische
verpleegkunde
kinderverpleegkunde
psychiatrische
verpleegkunde
sociale
verpleegkunde
ziekenhuisverpleegkunde
vroedkunde
HANDELSWETENSCHAPPEN
EN
BEDRIJFSKUNDE
bedrijfsbeheer
accountancy-fiscaliteit
expeditie,
distributie en transport
financie- en
verzekeringswezen
marketing
milieu-administratie
secretariaatsbeheer
medisch
secretariaat
secretariaat-talen
toegepaste
informatica
ONDERWIJS
i.l.o.
kleuteronderwijs
i.l.o. lager onderwijs
i.l.o.
secundair onderwijs-groep 1
SOCIAAL-AGOGISCH
WERK
sociaal werk
maatschappelijk
werk
personeelswerk
sociaal-cultureel
werk
opleidingen van 2 cycli, 1e
cyclus
ARCHITECTUUR
architectuur
AUDIOVISUELE
EN BEELDENDE KUNST
beeldende
kunst
driedimensionale
vormgeving
fotografie
grafische en
reclamevormgeving
mode-, textiel-en
toneelkostuumontwerpen
vrije
kunsten
conservatie/restauratie
GEZONDHEIDSZORG
kinesitherapie
INDUSTRIELE
WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE
industriële
wetenschappen
MUZIEK EN DRAMATISCHE
KUNST
dramatische kunst
kleinkunst toneel
woordkunst muziek
instrument -
zang
jazz en lichte muziek
muziektheorie -
schriftuur
PRODUCTONTWIKKELING
productontwikkeling
TOEGEPASTE
TAALKUNDE
vertaalkunde
opleidingen van 2 cycli,
2de
cyclus
ARCHITECTUUR
architectuur
interieurarchitectuur
AUDIOVISUELE
EN BEELDENDE KUNST
beeldende
kunst
driedimensionale
vormgeving
fotografie
grafische en
reclamevormgeving
mode-, textiel-en
toneelkostuumontwerpen
vrije
kunsten
conservatie/restauratie
GEZONDHEIDSZORG
kinesitherapie
INDUSTRIELE
WETENSCHAPPEN EN
TECHNOLOGIE
bouwkunde
bouwkunde
landmeten
chemie
chemie
elektromechanica
automatisering
elektromechanica
elektrotechniek
elektronica
informatie-
en
communicatietechnieken
ontwerptechnieken
MUZIEK
EN DRAMATISCHE KUNST
dramatische
kunst
kleinkunst
toneel
woordkunst
muziek
instrument
- zang
jazz en lichte muziek
muziektheorie -
schriftuur
PRODUCTONTWIKKELING
productontwikkeling
TOEGEPASTE
TAALKUNDE
vertaalkunde
tolk
vertaler
Vestiging
2300 Turnhout
opleidingen van 1
cyclus
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN
TECHNOLOGIE
grafische bedrijven
grafische
bedrijven
Vestiging 2500 Lier
opleidingen van 1
cyclus
MUZIEK EN DRAMATISCHE
KUNST
dans
ONDERWIJS
i.l.o.
kleuteronderwijs
i.l.o. lager onderwijs
i.l.o.
secundair onderwijs-groep 1
Vestiging 2800
Mechelen
opleidingen van 1
cyclus
GEZONDHEIDSZORG
verpleegkunde
ziekenhuisverpleegkunde
INDUSTRIELE
WETENSCHAPPEN EN
TECHNOLOGIE
bouw
vastgoed
chemie
chemie
elektriciteit
elektronica
Karel
de Grote-Hogeschool Katholieke Hogeschool Antwerpen
Vestiging
2018 Antwerpen
opleidingen van 1
cyclus
GEZONDHEIDSZORG
laboratorium- en
voedingstechnologie
farmaceutische en biologische
technieken
medische
laboratoriumtechnologie
verpleegkunde
geriatrische
verpleegkunde
kinderverpleegkunde
psychiatrische
verpleegkunde
sociale
verpleegkunde
ziekenhuisverpleegkunde
vroedkunde
HANDELSWETENSCHAPPEN
EN
BEDRIJFSKUNDE
bedrijfsbeheer
accountancy-fiscaliteit
expeditie,
distributie en transport
financie- en
verzekeringswezen
marketing
milieu-administratie
rechtspraktijk
secretariaatsbeheer
medisch
secretariaat
secretariaat-talen
zakelijk
vertalen en tolken
toegepaste
informatica
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN
TECHNOLOGIE
audiovisuele
techniek
fotografie
chemie
biochemie
chemie
milieuzorg
procestechnieken
elektriciteit
elektronica
elektromechanica
bedrijfsmechanisatie
klimatisatie
meet-
en
regeltechniek
mechanica
automechanica
ONDERWIJS
i.l.o.
kleuteronderwijs
i.l.o. lager onderwijs
i.l.o.
secundair onderwijs-groep 1
SOCIAAL-AGOGISCH
WERK
orthopedagogie
sociaal
werk
maatschappelijk werk
maatschappelijke
advisering
personeelswerk
sociaal-cultureel
werk
opleidingen van 2 cycli, 1e
cyclus
AUDIOVISUELE EN BEELDENDE
KUNST
beeldende kunst
driedimensionale
vormgeving
grafische en reclamevormgeving
vrije
kunsten
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN
TECHNOLOGIE
industriele
wetenschappen
opleidingen van 2 cycli, 2de
cyclus
AUDIOVISUELE EN BEELDENDE
KUNST
beeldende kunst
driedimensionale
vormgeving
grafische en reclamevormgeving
vrije
kunsten
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN
TECHNOLOGIE
chemie
biochemie
chemie
elektromechanica
automatisering
elektromechanica
elektronica
informatie-
en
communicatietechnieken
ontwerptechnieken
Katholieke
Hogeschool Kempen
Vestiging 2290
Vorselaar
opleidingen van 1
cyclus
ONDERWIJS
i.l.o.
kleuteronderwijs
i.l.o. lager onderwijs
i.l.o.
secundair onderwijs-groep 1
Vestiging 2300
Turnhout
opleidingen van 1
cyclus
GEZONDHEIDSZORG
verpleegkunde
kinderverpleegkunde
psychiatrische
verpleegkunde
sociale
verpleegkunde
ziekenhuisverpleegkunde
vroedkunde
HANDELSWETENSCHAPPEN
EN
BEDRIJFSKUNDE
bedrijfsbeheer
accountancy-fiscaliteit
financie-
en
verzekeringswezen
marketing
rechtspraktijk
secretariaatsbeheer
medisch
secretariaat
secretariaat-talen zakelijk
vertalen en
tolken
ONDERWIJS
i.l.o. lager
onderwijs
i.l.o. secundair onderwijs-groep
1
Vestiging 2440 Geel
opleidingen van 1
cyclus
BIOTECHNIEK
landbouw en
biotechnologie
GEZONDHEIDSZORG
ergotherapie
laboratorium-
en voedingstechnologie
farmaceutische en biologische
technieken
medische
laboratoriumtechnologie
voedings- en
dieetkunde
orthopedie
HANDELSWETENSCHAPPEN EN
BEDRIJFSKUNDE
bedrijfsbeheer
accountancy-fiscaliteit
expeditie,
distributie en transport
financie- en
verzekeringswezen
marketing
rechtspraktijk
secretariaatsbeheer
secretariaat-talen
zakelijk
vertalen en tolken
toegepaste
informatica
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN
TECHNOLOGIE
chemie
chemie
milieuzorg
procestechnieken
elektriciteit
elektriciteit
elektronica
elektromechanica
bedrijfsmechanisatie
klimatisatie
meet-
en
regeltechniek
onderhoudstechnieken
logistieke
technologie
SOCIAAL-AGOGISCH WERK
sociaal
werk
maatschappelijk werk
maatschappelijke
advisering
personeelswerk
sociaal-cultureel
werk
opleidingen van 2 cycli, 1e
cyclus
BIOTECHNIEK
ind. wet. landbouw en
biotechnologie
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN
TECHNOLOGIE
industriële
wetenschappen
opleidingen van 2 cycli, 2de
cyclus
BIOTECHNIEK
landbouw en
biotechnologie
landbouw
landbouw- en
voedingsindustrieen
tuinbouw
INDUSTRIELE
WETENSCHAPPEN EN
TECHNOLOGIE
elektromechanica
automatisering
elektromechanica
elektrotechniek
elektronica
informatie-
en
communicatietechnieken
ontwerptechnieken
Vestiging
2500 Lier
opleidingen van 1
cyclus
GEZONDHEIDSZORG
verpleegkunde
geriatrische
verpleegkunde
kinderverpleegkunde
sociale
verpleegkunde
ziekenhuisverpleegkunde
vroedkunde
Katholieke
Hogeschool Mechelen
Vestiging 2800
Mechelen
opleidingen van 1 cyclus
ARCHITECTUUR
interieurvormgeving
GEZONDHEIDSZORG
verpleegkunde
geriatrische verpleegkunde
kinderverpleegkunde
psychiatrische
verpleegkunde
sociale verpleegkunde
ziekenhuisverpleegkunde
HANDELSWETENSCHAPPEN
EN BEDRIJFSKUNDE
bedrijfsbeheer
accountancy-fiscaliteit
expeditie,
distributie en transport
financie- en verzekeringswezen
marketing
beheer, toerisme en recreatie
communicatiebeheer
bedrijfscommunicatie
pers en voorlichting
public relations
informatiemanagement en support
secretariaatsbeheer
secretariaat-talen
zakelijk vertalen en tolken
ONDERWIJS
i.l.o. kleuteronderwijs
i.l.o. lager
onderwijs
i.l.o. secundair onderwijs-groep 1
Lessius Hogeschool
Vestiging 2000 Antwerpen
opleidingen van 1 cyclus
GEZONDHEIDSZORG
logopedie en audiologie
audiologie
logopedie
SOCIAAL-AGOGISCH WERK
sociaal werk
assistent in de psychologie
opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus
HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE
handelswetenschappen
TOEGEPASTE TAALKUNDE
vertaalkunde
opleidingen van 2 cycli, 2de
cyclus
HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE
handelswetenschappen
TOEGEPASTE TAALKUNDE
vertaalkunde
tolk
vertaler
Plantijn-Hogeschool van de provincie Antwerpen
Vestiging 2000 Antwerpen
opleidingen van 1
cyclus
GEZONDHEIDSZORG
laboratorium- en
voedingstechnologie
medische laboratoriumtechnologie
voedings- en dieetkunde
HANDELSWETENSCHAPPEN
EN BEDRIJFSKUNDE
bedrijfsbeheer
rechtspraktijk
communicatiebeheer
bedrijfscommunicatie
pers en voorlichting
public relations
hotelbeheer
secretariaatsbeheer
medisch secretariaat
secretariaat-talen
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN
EN TECHNOLOGIE
chemie
biochemie
chemie
procestechnieken
ONDERWIJS
i.l.o. secundair onderwijs-groep 1
SOCIAAL-AGOGISCH WERK
orthopedagogie
Vestiging 2850 Boom
opleidingen van 1 cyclus
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE
elektromechanica
klimatisatie
meet- en regeltechniek
onderhoudstechnieken
BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST
Erasmushogeschool Brussel
Vestiging 1070 Brussel
opleidingen van 1
cyclus
ARCHITECTUUR
landschaps- en
tuinarchitectuur
GEZONDHEIDSZORG
laboratorium- en voedingstechnologie
farmaceutische en biologische technieken
medische laboratoriumtechnologie
voedings- en
dieetkunde
verpleegkunde
geriatrische
verpleegkunde
kinderverpleegkunde
psychiatrische verpleegkunde
sociale
verpleegkunde
ziekenhuisverpleegkunde
vroedkunde
HANDELSWETENSCHAPPEN EN
BEDRIJFSKUNDE
beheer, toerisme en recreatie
communicatiebeheer
bedrijfscommunicatie
pers en voorlichting
public relations
hotelbeheer
secretariaatsbeheer
secretariaat-talen
zakelijk vertalen en
tolken
toegepaste informatica
INDUSTRIELE
WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE
audiovisuele techniek
assistentie beeld-geluid-montage
chemie
milieuzorg
ONDERWIJS
i.l.o.
kleuteronderwijs
i.l.o. lager onderwijs
i.l.o. secundair onderwijs-groep 1
SOCIAAL-AGOGISCH WERK
sociaal werk
maatschappelijk werk
maatschappelijke
advisering
personeelswerk
sociaal-cultureel
werk
opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus
AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST
audiovisuele
kunst
animatie
medium
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE
industriële wetenschappen
MUZIEK EN
DRAMATISCHE KUNST
dramatische kunst
toneel
muziek
instrument - zang
jazz en lichte muziek
muziektheorie -
schriftuur
TOEGEPASTE TAALKUNDE
vertaalkunde
opleidingen van 2 cycli, 2de cyclus
AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST
audiovisuele
kunst
animatie
medium
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE
elektromechanica
elektromechanica
elektronica
informatie- en
communicatietechnieken
ontwerptechnieken
MUZIEK EN DRAMATISCHE KUNST
dramatische kunst
toneel
muziek
instrument -
zang
jazz en lichte muziek
muziektheorie -
schriftuur
TOEGEPASTE TAALKUNDE
vertaalkunde
tolk
vertaler
Europese
Hogeschool Brussel
Vestiging 1000 Brussel
opleidingen van 1 cyclus
GEZONDHEIDSZORG
ergotherapie
medische beeldvorming
optiek en optometrie
verpleegkunde
geriatrische verpleegkunde
kinderverpleegkunde
psychiatrische
verpleegkunde
ziekenhuisverpleegkunde
ONDERWIJS
i.l.o. kleuteronderwijs
i.l.o. lager onderwijs
i.l.o. secundair
onderwijs-groep 1
SOCIAAL-AGOGISCH WERK
orthopedagogie
sociaal werk
assistent in de psychologie
maatschappelijk
werk
personeelswerk
sociaal-cultureel werk
opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus
GEZONDHEIDSZORG
arbeidsorganisatie en
gezondheid
HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE
handelsingenieur
handelswetenschappen
opleidingen van 2 cycli, 2de cyclus
GEZONDHEIDSZORG
arbeidsorganisatie en
gezondheid
HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE
handelsingenieur
handelswetenschappen
Hogeschool Sint-Lukas Brussel
Vestiging 1030
Brussel
opleidingen van 1 cyclus
ARCHITECTUUR
interieurvormgeving
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN
EN TECHNOLOGIE
bouw
bouw
opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus
AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST
audiovisuele
kunst
animatie
medium
beeldende kunst
fotografie
grafische en reclamevormgeving
vrije kunsten
opleidingen van 2 cycli, 2de cyclus
AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST
audiovisuele
kunst
animatie
medium
beeldende kunst
fotografie
grafische en reclamevormgeving
vrije kunsten
Hogeschool voor Wetenschap & Kunst
Vestiging 1030 Brussel
opleidingen van 1
cyclus
HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE
bedrijfsbeheer
accountancy-fiscaliteit
expeditie, distributie en transport
financie-
en verzekeringswezen
marketing
secretariaatsbeheer
secretariaat-talen
zakelijk vertalen en tolken
toegepaste
informatica
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE
audiovisuele techniek
cinematografie
fotografie
mechanica
automechanica
mechanica
opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus
ARCHITECTUUR
architectuur
HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE
handelswetenschappen
TOEGEPASTE TAALKUNDE
vertaalkunde
opleidingen van 2 cycli, 2de
cyclus
ARCHITECTUUR
architectuur
interieurarchitectuur
HANDELSWETENSCHAPPEN EN
BEDRIJFSKUNDE
handelswetenschappen
TOEGEPASTE
TAALKUNDE
vertaalkunde
tolk
vertaler
Vestiging 2860
Sint-Katelijne-Waver
opleidingen van 1 cyclus
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE
elektriciteit
elektronica
elektromechanica
klimatisatie
meet- en regeltechniek
onderhoudstechnieken
opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE
industriële wetenschappen
opleidingen
van 2 cycli, 2de cyclus
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN
TECHNOLOGIE
bouwkunde
bouwkunde
landmeten
chemie
biochemie
chemie
elektromechanica
automatisering
elektromechanica
elektrotechniek
elektronica
informatie- en communicatietechnieken
ontwerptechnieken
Vestiging 3000 Leuven
opleidingen van 1 cyclus
ONDERWIJS
i.l.o. secundair onderwijs-groep 1
opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus
MUZIEK EN
DRAMATISCHE KUNST
dramatische kunst
woordkunst
muziek
instrument
- zang
jazz en lichte muziek
muziektheorie -
schriftuur
opleidingen van 2 cycli, 2de cyclus
MUZIEK EN DRAMATISCHE KUNST
dramatische kunst
woordkunst
muziek
instrument
- zang
jazz en lichte muziek
muziektheorie -
schriftuur
Vestiging 9000 Gent
opleidingen
van 1 cyclus
ARCHITECTUUR
interieurvormgeving
AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST
plastische
kunsten
opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus
ARCHITECTUUR
architectuur
AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST
beeldende
kunst
driedimensionale vormgeving
grafische
en reclamevormgeving
mode-, textiel-en toneelkostuumontwerpen
vrije kunsten
opleidingen van 2 cycli, 2de
cyclus
ARCHITECTUUR
architectuur
interieurarchitectuur
AUDIOVISUELE EN
BEELDENDE KUNST
beeldende kunst
driedimensionale vormgeving
grafische en
reclamevormgeving
mode-, textiel-en toneelkostuumontwerpen
vrije kunsten
PROVINCIE LIMBURG
Hogeschool Limburg
Vestiging 3500 Hasselt
opleidingen van 1
cyclus
HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE
bedrijfsbeheer
accountancy-fiscaliteit
financie- en verzekeringswezen
beheer,
toerisme en recreatie
communicatiebeheer
bedrijfscommunicatie
pers en voorlichting
public relations
secretariaatsbeheer
secretariaat-talen
zakelijk vertalen en
tolken
toegepaste informatica
INDUSTRIELE
WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE
chemie
chemie
elektriciteit
elektronica
elektromechanica
klimatisatie
onderhoudstechnieken
ONDERWIJS
i.l.o. kleuteronderwijs
i.l.o. lager
onderwijs
i.l.o. secundair onderwijs-groep 1
SOCIAAL-AGOGISCH WERK
sociaal werk
maatschappelijk werk
personeelswerk
opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE
industriële wetenschappen
opleidingen
van 2 cycli, 2de cyclus
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN
TECHNOLOGIE
bouwkunde
bouwkunde
elektromechanica
automatisering
elektronica
informatie- en
communicatietechnieken
kernenergie
verpakking
en conditionering
Katholieke Hogeschool Limburg
Vestiging 3590 Diepenbeek
opleidingen van 1
cyclus
GEZONDHEIDSZORG
laboratorium- en
voedingstechnologie
medische laboratoriumtechnologie
verpleegkunde
geriatrische verpleegkunde
kinderverpleegkunde
psychiatrische
verpleegkunde
sociale verpleegkunde
ziekenhuisverpleegkunde
vroedkunde
HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE
bedrijfsbeheer
accountancy-fiscaliteit
expeditie, distributie en transport
financie-
en verzekeringswezen
marketing
milieu-administratie
rechtspraktijk
secretariaatsbeheer
secretariaat-talen
zakelijk
vertalen en tolken
INDUSTRIELE
WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE
chemie
biochemie
chemie
milieuzorg
procestechnieken
elektriciteit
elektriciteit
elektronica
elektromechanica
bedrijfsmechanisatie
klimatisatie
meet- en regeltechniek
onderhoudstechnieken
ONDERWIJS
i.l.o. kleuteronderwijs
i.l.o. lager
onderwijs
i.l.o. secundair onderwijs-groep 1
SOCIAAL-AGOGISCH WERK
orthopedagogie
opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus
AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST
audiovisuele
kunst
animatie
medium
beeldende kunst
fotografie
grafische en reclamevormgeving
productdesign
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE
industriële wetenschappen
opleidingen
van 2 cycli, 2de cyclus
AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST
audiovisuele kunst
animatie
medium
beeldende kunst
fotografie
grafische en reclamevormgeving
productdesign
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN
TECHNOLOGIE
chemie
biochemie
chemie
elektromechanica
automatisering
elektromechanica
elektrotechniek
elektronica
informatie- en communicatietechnieken
ontwerptechnieken
Provinciale Hogeschool
Limburg
Vestiging 3500 Hasselt
opleidingen
van 1 cyclus
BIOTECHNIEK
landbouw en
biotechnologie
GEZONDHEIDSZORG
ergotherapie
verpleegkunde
kinderverpleegkunde
psychiatrische verpleegkunde
sociale
verpleegkunde
ziekenhuisverpleegkunde
vroedkunde
HANDELSWETENSCHAPPEN EN
BEDRIJFSKUNDE
bedrijfsbeheer
accountancy-fiscaliteit
expeditie,
distributie en transport
financie- en verzekeringswezen
marketing
rechtspraktijk
secretariaatsbeheer
medisch secretariaat
secretariaat-talen
zakelijk vertalen en
tolken
toegepaste informatica
ONDERWIJS
i.l.o. secundair onderwijs-groep 1
opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus
ARCHITECTUUR architectuur
AUDIOVISUELE EN
BEELDENDE KUNST
beeldende kunst
driedimensionale vormgeving
grafische en
reclamevormgeving
vrije kunsten
GEZONDHEIDSZORG
kinesitherapie
opleidingen van 2 cycli, 2de cyclus
ARCHITECTUUR architectuur
interieurarchitectuur
AUDIOVISUELE EN
BEELDENDE KUNST
beeldende kunst
driedimensionale vormgeving
grafische en
reclamevormgeving
vrije kunsten
GEZONDHEIDSZORG
kinesitherapie
PROVINCIE OOST-VLAANDEREN
Arteveldehogeschool
Vestiging 9000 Gent
opleidingen van 1 cyclus
GEZONDHEIDSZORG
ergotherapie
logopedie en audiologie
audiologie
logopedie
podologie
verpleegkunde
kinderverpleegkunde
psychiatrische verpleegkunde
sociale
verpleegkunde
ziekenhuisverpleegkunde
vroedkunde
HANDELSWETENSCHAPPEN EN
BEDRIJFSKUNDE
bedrijfsbeheer
accountancy-fiscaliteit
financie- en
verzekeringswezen
marketing
rechtspraktijk
communicatiebeheer
bedrijfscommunicatie
pers en voorlichting
public relations
secretariaatsbeheer
secretariaat-talen
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE
grafische bedrijven
grafische bedrijven
ONDERWIJS
i.l.o. kleuteronderwijs
i.l.o. lager onderwijs
i.l.o. secundair
onderwijs-groep 1
SOCIAAL-AGOGISCH WERK
sociaal werk
assistent in de psychologie
maatschappelijk werk
maatschappelijke
advisering
personeelswerk
sociaal-cultureel
werk
syndicaal werk
opleidingen van 2 cycli,
1e cyclus
GEZONDHEIDSZORG
kinesitherapie
opleidingen van 2 cycli, 2de cyclus
GEZONDHEIDSZORG
kinesitherapie
Hogeschool Gent
Vestiging 9000 Gent
opleidingen van 1 cyclus
ARCHITECTUUR
interieurvormgeving
landschaps- en
tuinarchitectuur
BIOTECHNIEK
landbouw en
biotechnologie
GEZONDHEIDSZORG
ergotherapie
laboratorium- en voedingstechnologie
farmaceutische en biologische technieken
medische laboratoriumtechnologie
voedings- en
dieetkunde
logopedie en audiologie
audiologie
logopedie
verpleegkunde
geriatrische verpleegkunde
kinderverpleegkunde
psychiatrische
verpleegkunde
sociale verpleegkunde
ziekenhuisverpleegkunde
HANDELSWETENSCHAPPEN
EN BEDRIJFSKUNDE
bedrijfsbeheer
accountancy-fiscaliteit
expeditie,
distributie en transport
financie- en verzekeringswezen
marketing
milieu-administratie
rechtspraktijk
secretariaatsbeheer
medisch secretariaat
secretariaat-talen
zakelijk vertalen en tolken
toegepaste
informatica
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE
bouw
vastgoed
chemie
biochemie
chemie
milieuzorg
procestechnieken
confectie
elektromechanica
elektromechanica
hout
textiel
ONDERWIJS
i.l.o. kleuteronderwijs
i.l.o. lager
onderwijs
i.l.o. secundair onderwijs-groep 1
SOCIAAL-AGOGISCH WERK
orthopedagogie
sociaal werk
assistent in de psychologie
maatschappelijk werk
maatschappelijke
advisering
personeelswerk
sociaal-cultureel
werk
opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus
AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST
audiovisuele
kunst
animatie
medium
beeldende kunst
driedimensionale vormgeving
fotografie
grafische en reclamevormgeving
mode-, textiel-en toneelkostuumontwerpen
vrije kunsten
BIOTECHNIEK
ind. wet. landbouw en biotechnologie
HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE
bestuurskunde
handelswetenschappen
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE
industriële wetenschappen
MUZIEK EN
DRAMATISCHE KUNST
dramatische kunst
toneel
muziek
instrument - zang
jazz en lichte muziek
muziektheorie -
schriftuur
TOEGEPASTE TAALKUNDE
vertaalkunde
opleidingen van 2 cycli, 2de cyclus
AUDIOVISUELE EN BEELDENDE KUNST
audiovisuele
kunst
animatie
medium
beeldende kunst
driedimensionale vormgeving
fotografie
grafische en reclamevormgeving
mode-, textiel-en toneelkostuumontwerpen
vrije kunsten
BIOTECHNIEK
landbouw en biotechnologie
landbouw
landbouw- en voedingsindustrieen
tuinbouw
HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE
bestuurskunde
handelswetenschappen
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE
bouwkunde
bouwkunde
landmeten
chemie
biochemie
chemie
elektromechanica
automatisering
elektromechanica
elektrotechniek
elektronica
informatie- en communicatietechnieken
ontwerptechnieken
informatica
textiel
MUZIEK EN DRAMATISCHE KUNST
dramatische kunst
toneel
muziek
instrument - zang
jazz en lichte muziek
muziektheorie -
schriftuur
TOEGEPASTE TAALKUNDE
vertaalkunde
tolk
vertaler
Vestiging 9300
Aalst
opleidingen van 1 cyclus
HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE
bedrijfsbeheer
accountancy-fiscaliteit
expeditie, distributie en transport
financie-
en verzekeringswezen
marketing
secretariaatsbeheer
secretariaat-talen
zakelijk vertalen en tolken
toegepaste
informatica
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE
elektromechanica
bedrijfsmechanisatie
klimatisatie
opleidingen van 2 cycli, 1e
cyclus
BIOTECHNIEK
ind. wet. landbouw en
biotechnologie
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE
industriële wetenschappen
Katholieke
Hogeschool Sint-Lieven
Vestiging 9000 Gent
opleidingen van 1 cyclus
GEZONDHEIDSZORG
laboratorium- en voedingstechnologie
farmaceutische en biologische technieken
medische laboratoriumtechnologie
voedings- en
dieetkunde
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE
chemie
biochemie
chemie
milieuzorg
elektriciteit
elektriciteit
elektronica
mechanica
mechanica
opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE
industriële wetenschappen
opleidingen
van 2 cycli, 2de cyclus
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN
TECHNOLOGIE
bouwkunde
bouwkunde
landmeten
chemie
biochemie
chemie
elektromechanica
automatisering
elektromechanica
elektrotechniek
elektronica
informatie- en communicatietechnieken
ontwerptechnieken
Vestiging 9100 Sint-Niklaas
opleidingen van 1 cyclus
BIOTECHNIEK
landbouw en biotechnologie
GEZONDHEIDSZORG
verpleegkunde
psychiatrische verpleegkunde
sociale verpleegkunde
ziekenhuisverpleegkunde
vroedkunde
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN
TECHNOLOGIE
facilitaire dienstverlening
ONDERWIJS
i.l.o. lager onderwijs
i.l.o. secundair onderwijs-groep 1
Vestiging
9300 Aalst
opleidingen van 1 cyclus
GEZONDHEIDSZORG
verpleegkunde
geriatrische verpleegkunde
ziekenhuisverpleegkunde
HANDELSWETENSCHAPPEN
EN BEDRIJFSKUNDE
bedrijfsbeheer
accountancy-fiscaliteit
marketing
milieu-administratie
secretariaatsbeheer
medisch secretariaat
secretariaat-talen
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE
bouw
bouw
vastgoed
elektromechanica
bedrijfsmechanisatie
klimatisatie
medische instrumentatie
meet- en regeltechniek
ONDERWIJS
i.l.o. kleuteronderwijs
i.l.o. lager
onderwijs
opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE
industriële wetenschappen
PROVINCIE VLAAMS-BRABANT
Groep T Hogeschool Leuven
Vestiging 3000 Leuven
opleidingen van 1
cyclus
ONDERWIJS
i.l.o. kleuteronderwijs
i.l.o. lager onderwijs
i.l.o. secundair
onderwijs-groep 1
opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE
industriële wetenschappen
opleidingen
van 2 cycli, 2de cyclus
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN
TECHNOLOGIE
chemie
biochemie
chemie
elektromechanica
automatisering
elektromechanica
elektronica
informatie- en
communicatietechnieken
ontwerptechnieken
Katholieke Hogeschool Leuven
Vestiging 3001
Leuven
opleidingen van 1 cyclus
GEZONDHEIDSZORG
laboratorium- en
voedingstechnologie
farmaceutische en biologische technieken
medische laboratoriumtechnologie
voedings- en
dieetkunde
verpleegkunde
geriatrische
verpleegkunde
kinderverpleegkunde
psychiatrische verpleegkunde
sociale
verpleegkunde
ziekenhuisverpleegkunde
vroedkunde
HANDELSWETENSCHAPPEN EN
BEDRIJFSKUNDE
bedrijfsbeheer
accountancy-fiscaliteit
expeditie,
distributie en transport
financie- en verzekeringswezen
marketing
milieu-administratie
rechtspraktijk
secretariaatsbeheer
medisch secretariaat
secretariaat-talen
zakelijk vertalen en tolken
toegepaste
informatica
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE
chemie
biochemie
chemie
milieuzorg
procestechnieken
ONDERWIJS
i.l.o. kleuteronderwijs
i.l.o. lager onderwijs
i.l.o. secundair
onderwijs-groep 1
SOCIAAL-AGOGISCH WERK
sociaal werk
maatschappelijk werk
maatschappelijke advisering
personeelswerk
sociaal-cultureel werk
Vestiging 3290 Diest
opleidingen van 1 cyclus
ONDERWIJS
i.l.o. kleuteronderwijs
i.l.o. lager
onderwijs
PROVINCIE WEST-VLAANDEREN
Hogeschool West-Vlaanderen
Vestiging 8200 Brugge
opleidingen van 1
cyclus
ARCHITECTUUR
architect-assistentie
GEZONDHEIDSZORG
laboratorium- en
voedingstechnologie
farmaceutische en biologische technieken
medische laboratoriumtechnologie
HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE
bedrijfsbeheer
accountancy-fiscaliteit
expeditie, distributie en transport
financie-
en verzekeringswezen
marketing
rechtspraktijk
secretariaatsbeheer
medisch secretariaat
secretariaat-talen
toegepaste informatica
ONDERWIJS
i.l.o. kleuteronderwijs
i.l.o. lager onderwijs
i.l.o. secundair
onderwijs-groep 1
Vestiging 8400 Oostende
opleidingen van 1 cyclus
GEZONDHEIDSZORG
verpleegkunde
psychiatrische verpleegkunde
sociale verpleegkunde
ziekenhuisverpleegkunde
SOCIAAL-AGOGISCH WERK
sociaal werk
assistent in de psychologie
maatschappelijk
werk
Vestiging 8500 Kortrijk
opleidingen van
1 cyclus
GEZONDHEIDSZORG
ergotherapie
HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE
beheer,
toerisme en recreatie
communicatiebeheer
bedrijfscommunicatie
pers en voorlichting
public relations
secretariaatsbeheer
medisch secretariaat
secretariaat-talen
zakelijk vertalen en tolken
INDUSTRIELE
WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE
multimedia en
communicatietechnologie
SOCIAAL-AGOGISCH WERK
sociaal werk
maatschappelijk werk
maatschappelijke advisering
sociaal-cultureel
werk
opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE
industriële wetenschappen
opleidingen
van 2 cycli, 2de cyclus
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN
TECHNOLOGIE
chemie
biochemie
chemie
elektromechanica
automatisering
elektromechanica
elektrotechniek
elektronica
informatie- en communicatietechnieken
ontwerptechnieken
industrieel ontwerpen
milieukunde
Katholieke Hogeschool
Brugge-Oostende
Vestiging 8000 Brugge
opleidingen van 1 cyclus
GEZONDHEIDSZORG
ergotherapie
laboratorium- en
voedingstechnologie
medische laboratoriumtechnologie
voedings- en dieetkunde
logopedie en
audiologie
audiologie
logopedie
verpleegkunde
geriatrische verpleegkunde
kinderverpleegkunde
psychiatrische
verpleegkunde
sociale verpleegkunde
ziekenhuisverpleegkunde
vroedkunde
HANDELSWETENSCHAPPEN EN BEDRIJFSKUNDE
bedrijfsbeheer
accountancy-fiscaliteit
financie- en verzekeringswezen
rechtspraktijk
beheer, toerisme en recreatie
hotelbeheer
secretariaatsbeheer
secretariaat-talen
zakelijk vertalen en tolken
ONDERWIJS
i.l.o. kleuteronderwijs
i.l.o. lager
onderwijs
i.l.o. secundair onderwijs-groep 1
opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus
GEZONDHEIDSZORG
kinesitherapie
opleidingen van 2 cycli, 2de cyclus
GEZONDHEIDSZORG
kinesitherapie
Vestiging 8400 Oostende
opleidingen van 1
cyclus
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE
chemie
chemie
milieuzorg
elektriciteit
elektronica
elektromechanica
bedrijfsmechanisatie
elektromechanica
meet- en regeltechniek
luchtvaart
opleidingen van 2 cycli, 1e cyclus
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE
industriële wetenschappen
opleidingen
van 2 cycli, 2de cyclus
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN
TECHNOLOGIE
bouwkunde
bouwkunde
landmeten
chemie
biochemie
chemie
elektromechanica
automatisering
elektromechanica
elektrotechniek
elektronica
informatie- en communicatietechnieken
ontwerptechnieken
Katholieke Hogeschool
Zuid-West-Vlaanderen
Vestiging 8500 Kortrijk
opleidingen van 1 cyclus
GEZONDHEIDSZORG
verpleegkunde
kinderverpleegkunde
psychiatrische verpleegkunde
sociale
verpleegkunde
ziekenhuisverpleegkunde
vroedkunde
HANDELSWETENSCHAPPEN EN
BEDRIJFSKUNDE
bedrijfsbeheer
accountancy-fiscaliteit
expeditie,
distributie en transport
financie- en verzekeringswezen
marketing
secretariaatsbeheer
secretariaat-talen
toegepaste informatica
INDUSTRIELE WETENSCHAPPEN EN TECHNOLOGIE
elektriciteit
elektriciteit
elektronica
elektromechanica
bedrijfsmechanisatie
elektromechanica
klimatisatie
mechanica
automechanica
mechanica
SOCIAAL-AGOGISCH WERK
orthopedagogie
sociaal werk
assistent in de psychologie
maatschappelijk werk
maatschappelijke
advisering
personeelswerk
sociaal-cultureel
werk
Vestiging 8700 Tielt
opleidingen van 1
cyclus
ONDERWIJS
i.l.o. kleuteronderwijs
i.l.o. lager onderwijs
Vestiging 8800
Roeselare
opleidingen van 1 cyclus
BIOTECHNIEK
landbouw en biotechnologie
GEZONDHEIDSZORG
verpleegkunde
geriatrische verpleegkunde
kinderverpleegkunde
psychiatrische
verpleegkunde
ziekenhuisverpleegkunde
Vestiging 8820 Torhout
opleidingen van 1
cyclus
ONDERWIJS
i.l.o. lager onderwijs
i.l.o. secundair onderwijs-groep 1]
B.Vl.R.
van 5-12-2003
- (2):
De artikelen 36, 37, 38 en 40 blijven
van toepassing, maar met een verwijzing naar de studieomvang, overeenkomstig
het decreet van 30 april 2004 betreffende de flexibilisering van het hoger
onderwijs in Vlaanderen en houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen. De
artikelen 6, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 41, 43, 44, 45, 47, 48, 52,
54, 55 en 56 zijn niet meer van toepassing. In de plaats daarvan passen de
hogescholen de overeenkomstige bepalingen toe van het decreet van 30 april 2004
betreffende de flexibilisering van het hoger onderwijs in Vlaanderen en
houdende dringende hogeronderwijsmaatregelen. (Decr. 4-4-2003; Art. 138)
- (3):
Opgeheven,
behoudens voor de opleidingen in afbouw. (Decr. 15-12-2006; Art. 4)
- (1):
De aanhechting,
betreffende de hogescholen in de Vlaamse Gemeenschap, wordt voor wat de
personeelsaangelegenheden betreft als fusie beschouwd. (Decr. 19-4-1995; Art.
119)