Rapport 1 geeft de resultaten van de herhalingsmeting weer. Vlaamse leerlingen boeken tussen het vierde en het zesde leerjaar vooruitgang op het vlak van begrijpend lezen. Maar ze scoren in het zesde leerjaar niet significant beter dan de leerlingen uit de best presterende landen in het vierde leerjaar. We doen er in Vlaanderen dus twee jaar langer over om het niveau van de best presterende landen in het vierde leerjaar te bereiken. Het aandeel Vlaamse leerlingen dat sterk presteert neemt duidelijk toe tussen het vierde en het zesde laarjaar, maar opnieuw stellen we vast dat een dergelijk aandeel sterk presterende leerlingen internationaal door de sterkste landen al wordt bereikt in het vierde leerjaar. Meisjes doen het zowel in het vierde als het zesde leerjaar beter dan jongens. Het verschil is bovendien groter in het zesde leerjaar. Ook het prestatieverschil naargelang socio-economische achtergrond blijft bestaan; het neemt wel licht af tussen het vierde als het zesde leerjaar.
Het longitudinale onderzoeksdesign laat toe om uitspraken te doen over de leerwinst die leerlingen boeken. Voor vier van de vijf gebruikte maatstaven blijkt de leerwinst kleiner dan verwacht. We kunnen dus bezwaarlijk spreken van een inhaalbeweging tussen het vierde en het zesde leerjaar. Meisjes maken meer leerwinst dan jongens en wie thuis nooit of soms Nederlands spreekt, maakt meer leerwinst dan wie thuis (bijna) altijd Nederlands spreekt.
Er werd ook opnieuw gepeild naar de attitudes rond lezen. Vlaamse leerlingen toonden in het vierde leerjaar internationaal vergeleken een negatieve attitude ten aanzien van lezen. In het zesde leerjaar voelen de leerlingen zich nog minder betrokken en hebben ze een nog meer negatieve houding ten opzichte van lezen. Enkel hun zelfzekerheid blijft stabiel. Er zijn geen verschillen tussen jongens en meisjes qua zelfzekerheid en betrokkenheid. De houding van jongens tegenover lezen is wel duidelijk negatiever dan die van meisjes en deze kloof groeit nog tussen het vierde en het zesde leerjaar. Wie thuis altijd Nederlands spreekt, is meer zelfzeker en heeft een meer positieve houding tegenover lezen dan wie thuis nooit Nederlands spreekt. Voor zelfzekerheid blijft het verschil tussen beide groepen bestaan. Qua houding tegenover lezen verdwijnt het verschil echter tussen het vierde en het zesde leerjaar. De attitudeverschillen tussen sterke en zwakke leerlingen en de verschillen op basis van socio-economische achtergrond, blijven stabiel tussen het vierde en het zesde leerjaar.
Het design van de herhalingsmeting laat tot slot ook toe om na te gaan of het internationale PIRLS-onderzoek voor begrijpend lezen dezelfde onderliggende vaardigheid meet als in de Vlaamse peiling Nederlands. De samenhang tussen de verschillende toetsvragen kan voornamelijk naar één onderliggende vaardigheid kan teruggebracht worden. De vragen uit PIRLS en de vragen uit de peiling passen dus op één meetschaal. Hieruit kan besloten worden dat beide prestatiemetingen hoofdzakelijk dezelfde vaardigheid meten, en dat bijgevolg het internationale PIRLS-onderzoek wel degelijk relevant is voor het Vlaamse curriculum. Zo kan bepaald worden waar de cesuur van de peiling zich bevindt op de PIRLS-meetschaal. Zo kunnen we besluiten dat in 2016 53% van de Vlaamse leerlingen de eindtermen Nederlands begrijpend lezen bereikte in het vierde leerjaar.
Het tweede rapport geeft weer wat de impact is op de interpretatie van prestatiemetingen van leerlingen die alternatieve trajecten doorlopen in het onderwijs. Algemeen wordt vastgesteld dat een prestatie- en leerwinstmeting zoals in de PIRLS-herhalingsmeting niet de volledige cohorte aan leerlingen test. Dit vooral belangrijk bij het interpreteren van de resultaten op systeemniveau en de schoolfeedback.